1999/359

Rapport
Op 19 januari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer dr. K. te Haulerwijk, met een klacht over een gedraging van de Staatssecretaris van Financi n. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat de Staatssecretaris van Financi n bij brief van 18 september 1998 afwijzend heeft beslist op zijn verzoek om additionele vergoeding van proceskosten gemaakt in een procedure tussen hem en zijn belastingadviseur.

Achtergrond

1. Regeling van de Staatssecretaris van Financi n van 14 februari 1994, nr. AFZ94/846 M (per 1 januari 1998 ingetrokken bij besluit van de staatssecretaris van Financi n van 8 december 1997, nr. AFZ97/4311) "...1.1. Arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1993 Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1993, rolnummer 15 137 (...), volgt dat in geval een belastingaanslag door de rechter wordt vernietigd de Staat in beginsel gehouden is de door belastingplichtige geleden schade te vergoeden, ongeacht of de inspecteur al dan niet een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Uit dit arrest volgt dat de door belastingplichtige gemaakte proceskosten, voor zover deze redelijk zijn, moeten worden vergoed. Daarnaast kan er aanleiding bestaan ook betaalde of gederfde rente (hierna te noemen renteschade) te vergoeden. (...)3. In welke gevallen vergoeding van proceskosten en renteschade?3.1. Vernietiging aanslag door de rechter verzoeken om vergoeding van proceskosten en renteschade zijn, behoudens enkele uitzonderingen (...) voor inwilliging vatbaar, indien de rechter bij onherroepelijke uitspraak de aanslag heeft vernietigd. Waar van vernietiging wordt gesproken is daaronder mede begrepen de vermindering van de aanslag als gevolg van de door de rechter vernietigde uitspraak van de inspecteur..."2. De gronden van de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 19 maart 1997 op de door belastingadviseur X. tegen verzoeker aanhangig gemaakte procedure, luiden als volgt:"...3.1 (Belastingadviseur X.; N.o.) stelt dat zij haar werkzaamheden steeds in opdracht en in overleg met (verzoeker; N.o.) correct en naar behoren heeft verricht. (Verzoeker; N.o.) heeft de bereidheid getoond het bedrag dat hij van de Belastingdienst terug zal ontvangen (f 10.088,63; N.o) aan (belastingadviseur X.; N.o.) te betalen. Daaruit blijkt dat (verzoeker; N.o.) de verschuldigheid van de hem gedeclareerde bedragen erkent. Belastingadviseur X.; N.o.) hoeft niet te wachten tot de Belastingdienst tot betaling overgaat. (Belastingadviseur X.; N.o.) heeft na de dupliek alsnog haar aan (verzoeker; N.o.) verzonden declaraties gespecificeerd. 3.2 (Verzoeker; N.o.) voert ter verdediging aan dat (belastingadviseur X.; N.o.) tekortgeschoten is bij de nakoming van haar verplichtingen. (Verzoeker; N.o.) heeft bij herhaling geprotesteerd tegen de hem toegezonden declaraties en om specificaties gevraagd, maar deze nooit ontvangen. (Belastingadviseur X.; N.o.) heeft in de beroepsprocedure tegen de aanslag inkomstenbelasting 1987 fouten gemaakt. (Verzoeker; N.o.) wist nog te voorkomen dat hij die procedure zou verliezen door zelf de behandeling van (belastingadviseur X.; N.o.) over te nemen. (Verzoeker; N.o.) heeft over een en ander een klacht ingediend tegen (belastingadviseur X.; N.o.) bij de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs. (Verzoeker; N.o.) bestrijdt verder dat de werkzaamheden van (belastingadviseur X.; N.o.) alle door hem zijn opgedragen en dat die een zodanige omvang hebben gehad dat de declaraties daardoor gerechtvaardigd zouden zijn. (Belastingadviseur X.; N.o.) wist dat zij haar te besteden uren zoveel mogelijk moest matigen in verband met de slechte financi le positie van (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) betwist dan ook de hoogte van de declaraties, gelet op het ontbreken van enige specificatie en op de fouten die (belastingadviseur X.; N.o.) heeft gemaakt. (Verzoeker; N.o.) heeft zich tegenover (belastingadviseur X.; N.o) bereid verklaard de declaraties te voldoen, indien en voorzover de Belastingdienst tot vergoeding bereid zou zijn. Hij heeft dus de betaling van de declaraties afhankelijk gesteld van een kostenvergoeding door de Belastingdienst. (Belastingadviseur X.; N.o.) bleek de beslissing van de Belastingdienst niet te willen afwachten, waarop (verzoeker; N.o.) heeft gesteld zich niet aansprakelijk te achten voor de door (belastingadviseur X.; N.o.) te maken invorderingskosten. (Verzoeker; N.o.) kan de op het laatste moment in deze procedure door (belastingadviseur X.; N.o.) overgelegde specificaties niet controleren bij gebrek aan tijdregistratie. (Verzoeker; N.o.) acht de beslissing van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs van belang voor de beslissing in de onderhavige procedure. 3.3 De rechtbank constateert dat (belastingadviseur X.; N.o.) niet heeft betwist dat (verzoeker; N.o.) haar herhaaldelijk om specificatie van de toegezonden declaraties heeft gevraagd, maar niet gekregen en dat (belastingadviseur X.; N.o.) fouten heeft gemaakt in de beroepsprocedure met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting 1987, reden waarom (verzoeker; N.o.) de opdracht heeft teruggenomen en zelf in de procedure is opgetreden. Er is dus sprake van een niet-behoorlijke nakoming door (belastingadviseur X.; N.o.) van de verplichtingen uit de tussen partijen bestaande overeenkomst. (Verzoeker; N.o.) was daarom bevoegde de nakoming van zijn daartegenover staande verplichtingen, namelijk betaling van de declaraties, deels op te schorten, nu de tekortkoming van (belastingadviseur X.; N.o.) de opschorting rechtvaardigt. Inmiddels heeft (belastingadviseur X.; N.o.) de nog niet betaalde declaraties gespecificeerd en op die specificaties is van de zijde van (verzoeker; N.o.) geen kritiek geleverd, behoudens dat hij deze oncontroleerbaar acht bij gebreke van een tijdregistratie. De rechtbank acht die kritiek niet houdbaar, omdat de specificaties er behoorlijk en gedetailleerd uitzien en niet valt aan te nemen dat (Belastingadviseur X.; N.o.) er maar een slag naar slaat. (Verzoeker; N.o.) is daarom naar het oordeel van de rechtbank in beginsel gehouden de declaraties te voldoen. 3.4 (Verzoeker; N.o.) kan zijn opschortingsbevoegdheid niet gebruiken om van zijn betalingsverplichting te worden bevrijd, omdat deze exceptie slecht een middel is om uitstel van zijn betalingsverplichting te krijgen. Dat dit ook niet de bedoeling van (verzoeker; N.o.) is blijkt uit zijn bereidheid de overgebleven declaraties te voldoen indien en voorzover de Belastingdienst tot vergoeding van de door (verzoeker; N.o.) gemaakte kosten overgaat. (...) De veroordeling van (verzoeker; N.o.) om de hoofdsom te voldoen is daarmee gegeven. 3.5 Waar nu enerzijds (verzoeker; N.o.) terecht van zijn opschortingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt en anderzijds (belastingadviseur X.; N.o.) desondanks tot invordering is overgegaan, zal de rechtbank de invorderingskosten, dat zijn de incassokosten en de proceskosten inclusief de kosten van het beslag, als nodeloos gemaakt voor rekening van (belastingadviseur X.; N.o.) laten. BESLISSING De rechtbank veroordeelt (verzoeker; N.o.) om aan (belastingadviseur X.; N.o.) te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de som van f 9.272,76 (zegge: negenduizend tweehonderdtwee nzeventig gulden en zesenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente..."3. In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd. Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman terzake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade vergoeden. Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde vergoeding aangemerkt als een niet behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid – eventueel – moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet behoorlijke gedraging.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Financi n verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Staatssecretaris deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Verzoeker heeft tegen de door de Belastingdienst/Ondernemingen Heerenveen (hierna: de Belastingdienst) aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) 1987 en 1988 – na voorafgaand bezwaar – een beroepsprocedure ingesteld bij de belastingrechter (Gerechtshof Leeuwarden). De belastingrechter deed op 26 november 1993 uitspraak op de beroepschriften inzake de aanslagen ib/pvv 1987 en 1988. Hij stelde verzoeker in het gelijk en vernietigde de beslissingen van de Belastingdienst op de door verzoeker ingediende bezwaarschriften tegen deze aanslagen. De opgelegde aanslagen werden verminderd.2. In de tegen de aanslagen ib/pvv 1987 en 1988 gevoerde procedure (bezwaar en beroep) heeft verzoeker zich (onder meer) laten bijstaan door belastingadviseur X. Deze bracht aan verzoeker een bedrag van f 15.282,88 in rekening. Verzoeker betwistte de hoogte van deze declaratie op grond van het ontbreken van specificaties en door belastingadviseur X. gemaakte fouten. Hij betaalde een bedrag van f 6.371,67 waarin een bedrag van f 361,55 aan griffierecht was begrepen. Betaling van het resterende deel van de declaratie stelde verzoeker afhankelijk van het verkrijgen van een kostenvergoeding door de Belastingdienst.3. Verzoeker diende op 12 februari 1994 bij de Belastingdienst een verzoek in om toekenning van een vergoeding van f 25.022,50 voor gemaakte adviseurskosten voor de aan hem opgelegde aanslagen ib/pvv 1986 tot en met 1991. Ter ondersteuning van zijn verzoek legde hij declaraties over van zijn belastingadviseur(s) over de jaren 1988 tot en met 1993. Op 23 maart 1994 herhaalde verzoeker zijn verzoek om vergoeding van adviseurskosten. Hij schreef de Belastingdienst:"…Nogmaals verzoek ik de Belastingdienst met klem de door hem verschuldigde kosten van de procedure, zoals aangegeven in mijn brief van 12 februari 1994, nu te betalen. Het is evident dat (verzoeker; N.o.) kosten op dit niveau niet kan voorschieten. (Belastingadviseur X.; N.o.) heeft mij gedagvaard voor het resterende deel van hun aandeel in de kosten (…), nadat ik hun al f 6.371,67 had betaald. Door deze nieuwe procedure escaleren de kosten weer steeds hoger en ik zal er de belastingdienst voor aansprakelijk stellen…"4. De Belastingdienst liet verzoeker op 30 maart 1994 weten dat als consequentie van de uitspraak van de belastingrechter inzake de aanslagen ib/pvv 1987 en 1988 voor die aanslagen de kosten van de adviseur voor het bezwaar en beroep werden vergoed. De Belastingdienst was bereid een bedrag van f 8.190,70 aan adviseurskosten te vergoeden. Deze toekenning was gebaseerd op de (toenmalige) regeling van de Staatssecretaris van Financi n van 14 februari 1994, nr. AFZ94/846 M. In deze regeling is neergelegd dat in geval een belastingaanslag door de belastingrechter wordt vernietigd (daaronder begrepen de vermindering van de aanslag als gevolg van de door de belastingrechter vernietigde uitspraak van de Belastingdienst) de door de belastingplichtige gemaakte proceskosten (voor zover redelijk) dienen te worden vergoed (zie achtergrond, onder 1.)5. Verzoeker deelde de Belastingdienst op 5 april 1994 mee dat hij niet akkoord ging met de hoogte van de aangeboden vergoeding.6. Hierop liet de Belastingdienst verzoeker op 2 juni 1994 weten aan hem een vergoeding van f 10.088,63 toe te kennen. Aan verzoeker werd ter ondertekening een kwijtingformulier verstrekt. De inhoud van dit kwijtingformulier luidde:"…De ondergetekende (verzoeker; N.o.) verklaart hierdoor te zullen ontvangen van de Staat der Nederlanden de somma van f 10.088,63 (tienduizendachtentachtig 63/100 gulden) ter voldoening van de algehele door hem/haar geleden schade als ontstaan door de procedures met de nummers BK 108/93 (ib/pvv 1987; N.o.) en BK 110/93 (ib/pvv 1988; N.o.). Ondergetekende verklaart voorts te dezer zake niets meer (hoegenaamd en van welke aard ook) van de Staat der Nederlanden te vorderen te hebben en aan deze kwijting zonder enig voorbehoud volledige definitieve kwijting en decharge te verlenen…"7. Verzoeker antwoordde op 12 juni 1994:"…Het is mij niet bekend dat de Hoge Raad voor de vergoeding als voorwaarde stelt een kwijting voor van alles en nog wat zoals U doet. Als U het geld overmaakt krijgt U van Uw bank zoals gebruikelijk een betalingsbewijs voor het betaalde bedrag. Dat is voldoende. De werkelijke schade (…) is v l hoger dan f 10.088,63. Daarvoor geef ik uiteraard geen kwijting. Ook loopt er nu reeds n civiele procedure tegen de Staat. Ook daarvoor geen kwijting…"8. Vervolgens liet de Belastingdienst verzoeker op 14 juni 1994 weten dat pas tot betaling van de vergoeding van f 10.088,63 kon worden overgegaan na retourontvangst van het door verzoeker ondertekende kwijtingformulier. Aan verzoeker werd opnieuw gevraagd het kwijtingformulier ondertekend te retourneren. De Belastingdienst gaf aan dat het uit te betalen bedrag was opgebouwd uit de reeds eerder aangeboden f 8.190,70 inclusief BTW en rente. In zijn reactie van 29 juni 1994 sommeerde verzoeker de Belastingdienst om het bedrag van f 10.088,63 binnen 10 dagen aan hem over te maken. Hij persisteerde echter in zijn standpunt inzake de gevraagde kwijting zoals weergegeven in zijn brief van 12 juni 1994. Hierop liet de Belastingdienst verzoeker op 30 juni 1994 weten dat hij tot de conclusie was gekomen dat geen overeenstemming kon worden bereikt over de hoogte van de toe te kennen vergoeding, en dat het verzoek – conform de interne voorschriften - zou worden overgedragen aan de Belastingdienst/Directie Ondernemingen Noord.9. Belastingadviseur X. vorderde bij de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden – nadat hij op 8 december 1994 ten laste van verzoeker conservatoir derdenbeslag had gelegd onder de Belastingdienst, hetgeen op 9 december 1994 op de ge igende manier aan verzoeker was kenbaar gemaakt - op 14 december 1994 betaling van de nog niet door verzoeker betaalde declaraties ten bedrage van f 9.272,76.10. De Belastingdienst maakte op 3 februari 1995, zonder dat verzoeker het kwijtingformulier had geretourneerd, toch een bedrag van f 12.500 aan vergoeding van adviseurskosten over aan verzoeker. Per omgaande liet de Belastingdienst verzoeker echter weten dat dit bedrag ten onrechte aan hem was betaald nu door belastingadviseur X. ten laste van verzoeker conservatoir derdenbeslag was gelegd. De Belastingdienst verzocht verzoeker om het bedrag van f 12.500 terug te betalen. Verzoeker heeft het bedrag van f 12.500 onder zich gehouden. Hij heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek van de Belastingdienst dit bedrag terug te betalen in verband met het onder de Belastingdienst gelegde derdenbeslag, en evenmin dit bedrag aan belastingadviseur X. voldaan ter voldoening van het nog het nog openstaande deel van de declaratie.11. De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden deed op 19 maart 1997 uitspraak in verband met de door belastingadviseur X. ingestelde vordering. De rechtbank veroordeelde verzoeker om aan belastingadviseur X. het resterende deel (f 9.272,76) van de declaratie te betalen (vermeerderd met wettelijke rente). De incassokosten en kosten van beslag werden voor rekening van belastingadviseur X. gelaten omdat verzoeker naar het oordeel van de rechtbank terecht gebruik had gemaakt van zijn opschortingsbevoegdheid (zie achtergrond, onder 2.).12. Verzoeker diende op 11 juni 1998 een verzoek in bij de Staatssecretaris van Financi n om schadevergoeding. De inhoud van dit verzoek luidt als volgt:"…Hierbij dien ik een eis tot schadevergoeding in wegens het v l te laat uitbetalen door de Belastingdienst Ondernemingen te Heerenveen van een vergoeding voor de kosten van een door mij gewonnen procedure van bezwaar en beroep tegen de aanslagen inkomstenbelasting 1987 en 1988. (…) Deze klacht richt zich tegen het v l te laat zijn van het deel dat w l vergoed werd (…) De bezwaar en beroepsprocedures werden aanvankelijk voor mij gevoerd door mijn toenmalige gemachtigde X. Deze deed echter meer fout dan goed, zonder mij de stukken te laten zien. Daarom trok ik op 93-07-15 de machtiging in om de zaak te kunnen redden door hem zelf te behandelen. Dat lukte en op 93-11-26 vernietigt het vonnis van de belastingrechter de beschikking van de inspecteur. De schriftelijke uitspraak van de Belastingkamer Leeuwarden nr. 108/93 is gedateerd 1994-02-25. Op 1993-12-03 deed ik een eerste verzoek tot vergoeding van de kosten. Op 94-02-12 stuurde ik opnieuw een betalingsverzoek met de mededeling dat ik het geld nodig had om de declaraties van de belastingconsulent te betalen die meer de belastingdienst had geholpen dan mij. (…) Op 94-03-23 verzoek ik nogmaals met klem om onmiddellijke betaling. (…) Op 94-03-30 schrijft inspecteur M. van de belastingdienst dat de kosten van mijn adviseur voor het bezwaar en beroep worden teruggegeven. Ik citeer: "Dit bedrag zal worden overgemaakt op rekening bij de RABO-bank te Haulerwijk, nummer y.". (…) Op 94-04-05 wijs ik de belastingdienst op het risico van eventuele incassokosten die X. toegewezen zou kunnen krijgen als gevolg van de extreem trage werkwijze van de belastingdienst. (…) Op 94-06-02 schrijft inspecteur M. nogmaals dat ik recht heb op vergoeding van de proceskosten, door hem berekend op f 10.088,63. Hij stelt daarbij de nieuwe absurde eis van een volledige totaalkwijting aan de Staat der Nederlanden. (…). Deze totaalkwijting kon ik onmogelijk geven omdat ik nog een procedure had lopen tegen de Staat wegens onzorgvuldig handelen van inspecteur S., de voorganger van inspecteur M. (…). Dat berichtte ik aan inspecteur M. op 94-06-12. (…) Toch herhaalt M. zijn eis van een totaalkwijting op 94-06-14. (…) Op 94-06-29 sommeerde ik de belastingdienst binnen 10 dagen f 10.088,63 over te maken. (…) Op 94-06-30 schrijft M. mij dat hij de zaak van de vergoeding heeft overgedragen aan de Directie Ondernemingen Noord te Zwolle. (…) Op 94-07-07 wordt ten overvloede door mijn advocaat Mr. K. nogmaals de situatie uitgelegd aan de advocaat van X. die wil incasseren. (…) Op 94-12-08 legt X. derdenbeslag op de tegoeden van mij bij de Belastingdienst, en op 94-12-14 werd ik gedagvaard door X. om de declaraties te betalen die de Belastingdienst zou vergoeden. Op 95-01-17 deelt inspecteur M. mij geheel onverwacht mede f 12.500,- (een geheel nieuw bedrag!) over te willen maken op mijn bankrekening, Dat doet hij ook, op 95-02-02, maar reeds een dag daarna deelt de belastingdienst mij telefonisch en schriftelijk mede dat het een vergissing was en dat ik het geld ogenblikkelijk terug moet betalen! Dat heb ik uiteraard niet gedaan: ik heb verklaard dat ik het bedrag had geblokkeerd, in navolging van mijn tegoeden bij de belastingdienst die daar geblokkeerd waren. Mijn klacht is dat het tijdsverloop tussen het vonnis van 93-11-26 en de (…) vergoeding van 95-02-02 v l te lang is, te meer daar de Belastingdienst wist dat ik X. niet kon betalen zonder de vergoeding en dat X. tegen mij een incassoprocedure was begonnen (…). Die incassoprocedure loopt nu in hoger beroep (…). De advocaatkosten die ik tot nu toe heb moeten betalen bedragen f 13.090,05, te weten:95-11-06 f.1.302,90      96-12-27 f. 658,00 95-11-28 f.1.302,90      97-08-06 f. 2.236,14 96-05-07 f. 743,75       98-04-07 f. 3.525,00 96-05-22 f 3.307,50 Deze kosten zijn veroorzaakt door de extreme traagheid van de Belastingdienst en de absurde voorwenselen om niet te betalen op een gewoon bewijs van betaling zoals een bankgiro of quitantie. De beroepsprocedure IB 1987/88 was al een gevolg van de absurde stelling van de Belastingdienst dat (verzoekers onderneming; N.o.) geen bedrijf was en dus geen recht had op ondernemersfaciliteiten. Daarna was het tegenwerken door de Belastingdienst van de normale afwikkeling met bijbehorende vergoeding (die overigens slechts 36% van de werkelijke kosten bedroeg) een zeer klachtwaardige wraakactie. De Minister van Financi n wordt hierbij verzocht de Belastingdienst te wijzen op hun klachtwaardige werkwijze en de opgelopen schade van tot nog toe f 13.090,05 aan advocaatkosten te vergoeden. Dit is inclusief de verdere proceskosten...”13. De Staatssecretaris van Financi n reageerde op 18 september 1998 afwijzend op dit verzoek:"…niet kan worden gesteld dat de Belastingdienst bij de uitbetaling van de proceskostenvergoeding onzorgvuldig heeft gehandeld. Uiteraard is het betreurenswaardig dat er tussen uw verzoek om een vergoeding en de uitbetaling ongeveer een jaar is verstreken. Dat er bij de uitbetaling vertraging is opgetreden kan echter de Belastingdienst niet worden verweten. De Belastingdienst heeft u spoedig na uw verzoek om een vergoeding een aanbod gedaan. Hiermee ging u niet akkoord. Vervolgens is er een nieuw aanbod gedaan, met daaraan gekoppeld de voorwaarde dat u een kwijtingsformulier zou ondertekenen. Hiertoe bleek u echter niet bereid. Op grond van het verbintenissenrecht is het gerechtvaardigd dat de Belastingdienst, ten bewijze dat de schade die is ontstaan uit een onrechtmatige daad met de overeengekomen betaling volledig is voldaan, van u een ondertekende kwijting verlangde. De conclusie die aan het niet bereid zijn om een kwijting te ondertekenen kan worden verbonden, is immers dat u het door de Belastingdienst gedane aanbod niet wenst te accepteren. In dat geval komt er geen overeenkomst tot stand en dient u de vergoeding waarop u recht meent te hebben door middel van een uitspraak van de civiele rechter af te dwingen. Toen u niet bereid bleek om de kwijting te ondertekenen heeft de Belastingdienst u desondanks op 2 februari 1995 een bedrag overgemaakt. Bij de berekening van dit bedragheeft de Belastingdienst, om tot een definitieve oplossing te komen, zich coulant opgesteld. Van onzorgvuldig handelen door de Belastingdienst is derhalve geen sprake. (…) verzoekt u de Belastingdienst op te dragen om de proceskosten te vergoeden die u in de afgelopen jaren heeft gemaakt in verband met de procedure die uw belastingadviseur jegens u heeft aangespannen omdat u zijn declaraties niet volledig wenst te betalen. Uit het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 19 maart 1997 blijkt dat u hiertoe besloot omdat u de juistheid van de declaraties niet kon controleren en omdat u van mening bent dat uw belastingadviseur u niet op de juiste wijze vertegenwoordigde. Dat u uw adviseur wel wilde betalen indien u zijn kosten op de belastingdienst kon afwentelen doet er niet aan af dat deze proceskosten niet het gevolg zijn van de door de fiscale rechter vernietigde belastingaanslag noch van enige andere handelwijze van de Belastingdienst. Bovendien blijkt uit het vonnis dat X. u in totaal f 15.282,88 in rekening heeft gebracht, van welk bedrag u tot maart 1997 slechts f 6.010,12 (exclusief f 361,55 griffierecht; N.o.) heeft betaald, terwijl u al sinds 2 februari 1995 over de proceskostenvergoeding van de Belastingdienst ad f 12.500 beschikt. Uw stelling dat de kosten in de civiele procedure zijn veroorzaakt door de traagheid van de Belastingdienst kan ik dan ook niet plaatsen. Gelet op het voorgaande heb ik geen enkele aanleiding om de Belastingdienst op te dragen aan u een aanvullende schadevergoeding toe te kennen…"14. Hierop schreef verzoeker de Staatssecretaris op 21 december 1998 het volgende:"…1. De kwijting: Ik heb de belastingdienst een normale quitantie aangeboden voor het toegezegde bedrag van f 10.088,63 (…). Maar met een normale kwijting voor de schade IN DEZE PROCEDURE nam de belastingdienst geen genoegen. Zij eisten een TOTAALKWIJTING VOOR ALLE PROCEDURES. Daaronder zou ook vallen de civiele procedure die ik reeds tegen de Staat (d.w.z. de belastingdienst) had lopen, (…), en mijn advocaat voor die zaak (…) waarschuwde mij nadrukkelijk dat de kwijting beperkt moest worden tot de schade bij bezwaar en beroep IB 1987/88. Dit spreekt ook vanzelf, maar de belastingdienst was daartoe niet bereid en bleef de absurde eis stellen van een totaalkwijting. Daardoor was ik niet in staat belastingadviseur X. daadwerkelijk te betalen, want zelf kon ik het geld niet voorschieten. Aan mij heeft dat niet gelegen want mijn advocaat Ku. was het al eens geworden met X. over een compromis, waarbij ik het geld na ontvangst van de belastingdienst terstond zou doorsluizen naar X. Het is dan ook uitsluitend te wijten aan de extreem trage handelwijze van de belastingdienst dat X. zich genoodzaakt achtte om de procedure tegen mij te beginnen die mij aan proceskosten zoveel geld gekost heeft.2. De f 12.500,- van (februari; N.o.) 1995: Dit bedrag kon ik onmogelijk aan X. doorsluizen. De dag na ontvangst belde de belastingdienst dat het een VERGISSING was en dat ik het ogenblikkelijk terug moest betalen. Dat schreven ze ook nog een keer de dag erna. Zij zeiden dat als ik het niet terug zou betalen zij een gerechtelijke procedure tegen mij zouden beginnen. Ik kon het dus onmogelijk doorsluizen naar X. en ik heb de belastingdienst laten weten dat ik deze f 12.500,- GEBLOKKEERD zou houden totdat de toestand opgeklaard zou zijn.3. Mijn belastingadviseur heeft de procedure tegen mij dus ook niet aangespannen "Omdat ik zijn declaraties niet volledig wens te betalen" zoals u schrijft. Ik was wel degelijk bereid de declaraties volledig te betalen door het doorsluizen van het geld dat de belastingdienst had toegezegd. Maar de belastingdienst kwam zijn herhaalde toezegging gewoon niet na.4. Het vonnis van de rechtbank Leeuwarden. Uit dit vonnis blijkt geenszins wat u er in legt. Ik heb wel degelijk aangeboden de declaraties geheel te betalen door het doorsluizen van de vergoeding aangeboden door de belastingdienst. Mijn aanbod aan mijn belastingadviseur de vergoeding van de belastingdienst naar hem door te sluizen was een compromis-aanbod MET BEHOUD VAN RECHTEN. Als het niet aangenomen zou worden behield ik mij alle rechten voor, dus ook het recht de declaraties aan te vechten. Mijn gedachtengang was heel begrijpelijk (ook al zal het wellicht de uwe niet zijn); immers mijn belastingadviseur X. had mij niet geholpen, maar de belastingdienst. Daarom vond ik het logisch dat de belastingdienst X. daarvoor zou belonen. Ik zag het (en zie het nog steeds) als een soort afrekening tussen witte boord criminelen die samen de buit verdelen Pas toen het door mij voorgestelde compromis niet doorging, heb ik de (wan)prestaties van mijn belastingadviseur aangevochten. En met succes: zie de uitspraak van de rechter in Leeuwarden. De proceskosten die ik nu claim van de belastingdienst blijven gewoon een gevolg van de extreem trage handelwijze van de belastingdienst. Bij afhandeling in een normaal tempo waren die kosten er niet geweest.5. Herziening Ik verzoek u het standpunt weergegeven in uw brief van 18 september 1998 te herzien. Als ik voor het einde van 1998 geen bericht van u heb ontvangen dat u de zaak heroverweegt, dan doe ik een beroep op de nationale ombudsman…" 15. Toen verzoeker op 17 januari 1999 nog geen reactie van de Staatssecretaris van Financi n had ontvangen, wendde hij zich tot de Nationale ombudsman.B.       STANDPUNT VERZOEKERVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder klacht, en naar hetgeen is aangevoerd in zijn brieven van 11 juni en 21 december 1998 (zie onder A. 12. en 14.). C.       STANDPUNT STAATSSECRETARIS VAN FINANCI N In reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Financi n het volgende mee:"…(Verzoeker; N.o.) klaagt erover dat de Belastingdienst te lang heeft gewacht met het uitbetalen van een proceskostenvergoeding naar aanleiding van de door de rechter vernietigde aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 1987 en 1988, hoewel het de Belastingdienst bekend was dat hij zonder die vergoeding zijn adviseur niet kon betalen. Aangezien (verzoeker; N.o.) zijn adviseur niet betaalde is deze een incassoprocedure gestart, die overigens inmiddels in hoger beroep wordt gevoerd. De hierop betrekking hebbende adviseurskosten ad f 13.090 wil (verzoeker; N.o.) dezerzijds vergoed zien. De Belastingdienst is sinds de procedure Staat/NCB in beginsel gehouden de proceskosten te vergoeden als er sprake is van een door de rechter vernietigde belastingaanslag. Om deze reden heeft de Belastingdienst aan (verzoeker; N.o.) een deel van de door hem gevraagde proceskostenvergoeding uitbetaald. De rest van het gevraagde bedrag had volgens de Belastingdienst geen betrekking op de jaren waarop de rechterlijke uitspraak zag. De kosten die (verzoeker; N.o.) nu nog vergoed wil hebben slaan op de bedragen die hij aan zijn adviseur dient te betalen uit hoofde van een vonnis van 19 maart 1997, waarbij (verzoeker; N.o.) is veroordeeld tot voldoening van een bedrag ad f 9.272,76, verhoogd met de in het vonnis gespecificeerde wettelijke rente. Er bestaat terzake geen causaal verband. De aan zijn adviseur te betalen bedragen zijn niet het gevolg van de door de rechter vernietigde aanslagen en zijn ook overigens niet aan de Belastingdienst te wijten. De Belastingdienst heeft v r voor genoemde incassoprocedure begon aan (verzoeker; N.o.) aangeboden een deel van de kosten te vergoeden. (Verzoeker; N.o.) ging met dit aanbod niet akkoord en heeft vervolgens zelf voor vertraging gezorgd, waarna de adviseur beslag heeft gelegd onder de Belastingdienst voor het wel toegezegde bedrag en eerdergenoemde incassoprocedure is begonnen. Uit die procedure blijkt dat (verzoeker; N.o.) de adviseur – ondanks de door de adviseur in de beroepsprocedure gemaakte en toegegeven fouten – wel wil betalen als hij de vergoeding van de Belastingdienst heeft ontvangen. Dat bedrag wil hij doorsluizen naar de adviseur, doch niet meer dan die vergoeding. (Verzoeker; N.o.) stelt zelf dat als de adviseur dit aanbod niet aannam "hij zich alle rechten voorbehield, dus ook het recht de declaraties aan te vechten". Overigens zijn partijen er ondanks de betaling door de Belastingdienst blijkbaar niet uitgekomen: de zaak loopt immers in hoger beroep. (…)1. De Hofuitspraak is van 26 november 1993. Voorzover de Belastingdienst kan nagaan dateert het eerste verzoek om een vergoeding van 12 februari 1994. Hierin vraagt (verzoeker; N.o.) een bedrag van f 25.000. De Belastingdienst vindt dit teveel, aangezien de declaraties niet alleen zien op de verloren jaren. Bij brief van 30 maart 1994 deelt de Belastingdienst (verzoeker; N.o.) mee een bedrag van f 8190,70 te zullen betalen. (Verzoeker; N.o.) reageert hierop bij brief van 5 april 1994 en deelt mee niet met het aanbod akkoord te kunnen gaan, zodat betaling uitblijft. Naar aanleiding van de reactie van 5 april 1994 verhoogt de Belastingdienst op 2 juni 1994 het te vergoeden bedrag tot f 10.088,63. De verhoging van de vergoeding is gelegen in het feit dat nu ook de BTW en rente in de vergoeding worden begrepen. Tevens wordt (verzoeker; N.o.) een kwijting ter ondertekening (alleen voor de fiscale procedure) toegezonden. Hierop volgt nog een briefwisseling over de samenstelling van het bedrag en over de gevraagde kwijting. Vervolgens sommeert (verzoeker; N.o.) op 29 juni 1994 om het bedrag van f 10.088 over te maken. Voor dit bedrag wil hij een kwijting geven, maar niet voor de niet betaalde bedragen. Uiteindelijk – (verzoeker; N.o.) heeft immers recht op een vergoeding – wordt op 3 februari 1995, zonder dat een kwijting is ontvangen, f 12.500 overgemaakt. In geval (verzoeker; N.o.) het kwijtingformulier van 2 juni 1994 had getekend, zou het geld direct aan hem zijn overgemaakt en zou de adviseur geen incassoprocedure hebben aangespannen, tenzij (verzoeker; N.o.) van meet af aan niet de intentie zou hebben gehad de adviseur volledig te betalen. (…)2. De gevraagde kwijting reikt niet verder dan de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de aanslagen inkomstenbelasting 1987 en 1988. Uit de bijgevoegde kwijting blijkt heel duidelijk dat de kwijting alleen ziet op de kosten verbonden aan de procedures BK 108/93 en BK 110/93. 3. De adviseur heeft op 8 december 1994 conservatoir beslag gelegd onder de Belastingdienst en heeft op 14 december 1994 de incassoprocedure tegen (verzoeker; N.o.) gestart. Helaas ontdekte de Belastingdienst het beslag pas op het moment dat het bedrag al was uitbetaald aan (verzoeker; N.o.). Om die reden is hem per omgaande gevraagd het bedrag terug te betalen. Waarom (verzoeker; N.o.) niet doorbetaalde, maar het bedrag onder zich hield is niet duidelijk. Hij wist immers dat de Belastingdienst het geld terugwilde omdat de adviseur beslag had gelegd. Het zou dan ook voor de hand hebben gelegen dat hij de adviseur betaalde, waarna de adviseur zou zijn overgegaan tot opheffing van het beslag. De Belastingdienst zou het betaalde bedrag dan niet meer behoeven terug te eisen.4. De brief (van verzoeker; N.o.) van 21 december 1998 (binnengekomen op 24 december 1998) was tot mijn spijt nog niet beantwoord. (…) ga ik in het kader van de onderhavige klacht alsnog op deze brief in. punt 1: Op de kwijting is hiervoor onder 2 al ingegaan. punt 2: De reden waarom het volgens (verzoeker; N.o.) onmogelijk was de vergoeding aan de adviseur door te sluizen is ontzenuwd onder 3 hiervoor. punt 3: Uit de uitspraak van de rechtbank kan wel degelijk worden opgemaakt dat (verzoeker; N.o.) bezwaren had tegen de rekening. Niet duidelijk is waarom anders nog steeds over de rekening wordt geprocedeerd. De omstandigheid dat (verzoeker; N.o.) blijkbaar wel wil betalen als het hem zelf niets kost, doet daaraan niets af. Afgevraagd kan worden in hoeverre hij ook zo bereid zou zijn geweest te betalen als de Belastingdienst hem geen vergoeding zou hebben aangeboden. punt 4: Hetgeen (verzoeker; N.o.) bij dit punt aanvoert, bevestigt naar mijn mening hetgeen ik onder 3 heb verwoord. (Verzoeker; N.o.) stelt immers "Mijn aanbod aan de adviseur de vergoeding door te sluizen was een compromis met behoud van rechten. Als het niet aangenomen zou worden behield ik mij alle rechten voor, dus ook het recht de declaraties aan te vechten…"

Beoordeling

1. Verzoeker heeft – na voorafgaand bezwaar – tegen de door de Belastingdienst/Ondernemingen Heerenveen (hierna: de Belastingdienst) aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) 1987 en 1988 een beroepsprocedure ingesteld bij de belastingrechter (Gerechtshof Leeuwarden). De belastingrechter deed op 26 november 1993 uitspraak. Hij stelde verzoeker in het gelijk en vernietigde de beslissingen van de Belastingdienst op de door verzoeker ingediende bezwaarschriften tegen de aanslagen ib/pvv 1987 en 1988. De opgelegde aanslagen werden verminderd. In de gevoerde procedures (bezwaar en beroep) heeft verzoeker zich – onder meer – laten bijstaan door belastingadviseur X. Deze bracht aan verzoeker een bedrag van f 15.282,88 in rekening. Verzoeker betaalde op deze declaratie een bedrag van f 6.371,67 (inclusief f 361,55 aan griffierecht). Hij stelde betaling van het resterende deel van de declaratie afhankelijk van het verkrijgen van een kostenvergoeding door de Belastingdienst.2. Naar aanleiding van de beslissingen van de belastingrechter heeft de Belastingdienst aan verzoeker een vergoeding toegekend voor de door hem gemaakte adviseurskosten met betrekking tot de procedures tegen de aanslagen ib/pvv 1987 en 1988. Deze toekenning was gebaseerd op de (toenmalige) regeling van de Staatssecretaris van Financi n van 14 februari 1994, nr. AFZ94/846 M. In deze regeling was neergelegd dat in geval een belastingaanslag door een belastingrechter wordt vernietigd (daaronder begrepen de vermindering van de aanslag als gevolg van een door de belastingrechter vernietigde uitspraak van de Belastingdienst) de door de belastingplichtige gemaakte proceskosten (voor zover redelijk) dienden te worden vergoed (zie achtergrond, onder 1.). Het betrof een vergoeding van f 12.500, die op 3 februari 1995 op verzoekers bankrekening werd overgemaakt.3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst de toegekende kostenvergoeding veel te laat aan hem heeft betaald. Volgens verzoeker heeft hij als gevolg daarvan schade geleden. Het betreft de door hem gemaakte (advocaat)kosten van f 13.090 die verband houden met een vordering die zijn voormalige belastingadviseur X. tegen hem heeft ingesteld bij de Rechtbank Leeuwarden in verband met de door verzoeker niet betaalde declaraties met betrekking tot de bijstand in de procedures tegen de aanslagen ib/pvv 1987 en 1988 (zie onder 1.). Volgens verzoeker zou deze vordering niet zijn ingesteld indien de Belastingdienst de toegekende vergoeding binnen een redelijke termijn had betaald. In dat laatste geval zou hij de kostenvergoeding – conform een volgens hem met belastingadviseur X. gesloten compromis – hebben aangewend ter algehele voldoening van de vordering van belastingadviseur X.4. De Staatssecretaris van Financi n stelt zich op het standpunt dat hij niet is gehouden de door verzoeker gevraagde (advocaat)kosten te vergoeden. Hij wijst er op dat de bewuste (advocaat)kosten niet het gevolg zijn van het vernietigen door de belastingrechter van de aanslagen ib/pvv 1987 en 1988, en evenmin anderszins aan de Belastingdienst zijn te wijten.5. De Staatssecretaris kan in zijn standpunt worden gevolgd. Daarvoor is van belang dat de vordering van belastingadviseur X. op verzoeker los staat van de vraag of en wanneer de Belastingdienst aan verzoeker een kostenvergoeding zou toekennen. Het betreft hier immers een zelfstandige rechtsbetrekking tussen verzoeker en belastingadviseur X. Dat verzoeker betaling van genoemde vordering afhankelijk heeft gesteld van betaling van een kostenvergoeding door de Belastingdienst is zijn eigen keuze, en regardeert de Belastingdienst niet.6. Het voorgaande in aanmerking genomen, en mede gelet op het terughoudende beleid van de Nationale ombudsman in het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding (zie achtergrond, onder 3.), kan niet worden gezegd dat de Staatssecretaris van Financi n niet in redelijkheid kon komen tot zijn afwijzende beslissing op het verzoek om toekenning van een vergoeding van de door verzoeker gevraagde (advocaat)kosten De onderzochte gedraging van de Staatssecretaris van Financi n is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Staatssecretaris van Financi n is niet gegrond.

Instantie: Staatssecretaris van Financiën

Klacht:

Afwijzend beslist op verzoek om additionele vergoeding proceskosten gemaakt in procedure tussen verzoeker en zijn belastingadviseur.

Oordeel:

Niet gegrond