1999/349

Rapport
Op 13 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Zoetermeer, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te 's-Gravenhage, ondanks rappel van 17 augustus 1998 en van 28 september 1998 en ondanks een telefonische toezegging van 17 augustus 1998, zijn brief van 15 juni 1998, waarin hij gemotiveerd had verzocht om heroverweging van een aan zijn zoon gedaan en door deze betaald transactievoorstel, niet heeft beantwoord.

Achtergrond

1.       Circulaire van de Minister van Justitie van 15 februari 1991De circulaire van de Minister van Justitie van 15 februari 1991 (DAZ/Algemene Secretarie, kenmerk 41330/91 Alsec), die van kracht is sinds 1 april 1991 en waarvan de geldigheidsduur bij circulaire van 3 april 1995 is verlengd tot 1 april 1999, bepaalt onder meer dat alle onder het Ministerie van Justitie vallende dienstonderdelen, diensten en instellingen de ontvangst van brieven waarvan duidelijk is dat die niet binnen drie weken kunnen worden beantwoord, schriftelijk dienen te bevestigen, door binnen drie weken na ontvangst een behandelingsbericht te sturen. Dat behandelingsbericht dient de naam en het doorkiesnummer van de behandelend ambtenaar en/of afdeling te bevatten, de reden waarom de brief niet direct kan worden afgehandeld en een indicatie van de afhandelingstermijn dan wel de termijn waarbinnen een volgende stap in de procedure kan worden verwacht.2.       Artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering2.1. Bij een beslissing om al dan niet tot vervolging van een strafbaar feit over te gaan, al dan niet onder het stellen van voorwaarden ter voorkoming van de strafvervolging, komt het openbaar ministerie beoordelingsvrijheid toe. Dit opportuniteitsbeginsel is vastgelegd in artikel 167 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.2.2. Er zijn twee vormen van sepot, te weten:         het technisch sepot of haalbaarheidssepot; de verwachting is dat een vervolging niet tot een veroordeling zal leiden. Hiervan zal onder meer sprake zijn bij het ontbreken van voldoende wettig bewijs, of bij nietstrafbaarheid van daad of dader.          het beleidssepot of opportuniteitssepot; hoewel er een gegronde verwachting is dat de zaak, indien zij aan de rechter zou worden voorgelegd, tot een veroordeling zou leiden, wordt toch op niettechnische gronden afgezien van vervolging. Te denken valt aan situaties waarbij sprake is van een gering strafbaar feit, het een oud feit betreft, de verdachte een hoge leeftijd heeft, zijn gezondheidstoestand te wensen overlaat, wanneer hij een "first offender" is, wanneer een wetswijziging in voorbereiding is die de strafbaarheid aan de gedraging ontneemt, enz.3.       Artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht3.1. Artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt - voor zover van belang - als volgt:"- 1. De Officier van Justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, (...) en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering. - 2. De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:a. betaling aan de staat van een geldsom, te bepalen op ten minste vijf gulden en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor het feit kan worden opgelegd; (...)."3.2. Artikel 74 Sr biedt de mogelijkheid strafvervolging te voorkomen door vrijwillige voldoening aan de door het openbaar ministerie te stellen, in de wet limitatief opgesomde voorwaarden. Aangezien bij transactie geen vervolging voor een rechter plaatsvindt, kan de transactie worden gezien als een beleidssepot. Daarnaast wordt de transactie beschouwd als een zelfstandige manier om strafzaken buiten geding af te doen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch de Minister van Justitie noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 26 oktober 1997 werd de zoon van verzoeker door de politie verhoord naar aanleiding van aangiften van mishandeling en vernieling.2. Op 11 juni 1998 ontving verzoekers zoon van de officier van justitie te 's-Gravenhage een transactievoorstel van ƒ 400,-. De zoon betaalde het transactiebedrag binnen de door de officier van justitie gestelde termijn.3. Op 15 juni 1998 schreef verzoeker een brief aan het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. De brief luidt, voorzover relevant, als volgt:"Op donderdag 11 juni 1998 heeft mijn zoon, S. van u een transactievoorstel ontvangen. Samengevat komt uw voorstel op het volgende neer:• U geeft aan van verdere strafvervolging af te zien, indien er v r 17 juni 1998 een bedrag van f 400 per acceptgiro wordt betaald. Betaling in termijnen is niet toegestaan. • Bij niet tijdige betaling wordt de strafzaak aan de rechter voorgelegd, • waar u 'in de regel' een hogere geldboete zult eisen dan wat nu is voorgesteld. Zonder overdrijven wil ik u melden, dat bovengenoemd schrijven als een bom is ingeslagen. Niemand heeft dit verwacht - het spijt ons bijzonder dat u niet op enigerlei wijze contact heeft gezocht. Wij hopen - en verwachten - dat u ons nu zult helpen de ontstane problemen op te lossen om uiteindelijk tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te komen. Wat is het geval: vanwege psychische problemen woont S. sinds januari 1989 niet meer thuis; sinds oktober 1995 doet hij mee aan het Beschermd Wonen project (...). Voor een aanvaardbaar functioneren van S. zijn diverse ingrijpende voorzorgen genomen - ondermeer gebruikt hij dagelijks medicijnen. Deze voorzorgen zijn in oktober 1997 helaas tekortgeschoten - de mishandeling, waarvan S. beschuldigd wordt, moet gezien worden als een panische reactie op een voor S. wel heel bedreigende situatie, waarin hij door toedoen van anderen verzeild is geraakt. Overigens heeft S. zijn verontschuldigingen aan betrokkene aangeboden en is de schade vergoed. In vervolg op die gebeurtenissen zijn in november 1997 de voorzorgen betreffende S. opnieuw bezien en aangepast - tot de ontvangst van uw schrijven is het met S. veel beter gegaan. Tegen deze achtergrond kunt u zich voorstellen, dat uw voorstel tot transactie in het geheel niet in redelijkheid overwogen is - S. heeft in een reactie van paniek uw acceptgiro vrijwel onmiddellijk getekend en gepost, zonder overleg met wie dan ook - in gedachte zag hij de boevenwagen al startklaar staan. Nadat de realiteit weer tot hem is doorgedrongen heeft hij contact gezocht om de ingrijpende financi le gevolgen van deze betaling op te vangen: immers, bij een netto AAW uitkering van f 684.05 slaat een betaling van een transactie van f 400 een wel erg groot gat in zijn maandbudget. Tegen deze achtergrond zijn wij van mening dat uw voorstel niet past op de situatie van S. en verzoeken wij u uw voorstel te heroverwegen. Een heroverweging is mede nodig om nieuwe problemen te voorkomen. Daarbij doet zich de moeilijkheid voor, dat een behandeling door de rechter op bezwaren stuit, aangezien zo'n procedure voor S. emotioneel een veel te grote belasting is. Er is derhalve veel takt en wijsheid nodig om deze zaak tot een goed einde te brengen. Een 'administratieve' benadering via een transactievoorstel is daartoe niet geschikt. Indien gewenst zijn wij gaarne bereid tot een nadere toelichting en zien uw reactie met grote belangstelling tegemoet."4. Omdat verzoeker geen antwoord kreeg, rappelleerde hij op 17 augustus en 28 september 1998 telefonisch aan zijn brief. Nadat verzoeker een klacht had ingediend bij de Nationale ombudsman, ontving hij op 9 maart 1999 een schriftelijk antwoord op zijn brief van het arrondissementsparket.B.       STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT.2. In het verzoekschrift deelde verzoeker ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer het volgende mee:"Bijgaande brief (van 15 juni 1998; N.o.) is in juni verstuurd naar het Arrondissementsparket in Den Haag. Aangezien er geen enkele respons op onze brief is gevolgd, heb ik op 17 augustus navraag gedaan: de betreffende ambtenaar heeft mij toen medegedeeld, dat de brief ontvangen was en in behandeling - bericht zou volgen. Op 28 september heb ik opnieuw contact opgenomen, aangezien er nog steeds geen reactie van het Arrondissementsparket was binnengekomen. De dienstdoende ambtenaar 'kon de brief niet vinden'; na enig heen-en-weer gebel, waarbij ik de strekking van de brief heb verwoord - werd ik te woord gestaan door een juridisch medewerkster, die mij meedeelde dat 'de zaak was afgedaan; er was betaald en daarmee uit. Als ik daar problemen mee had moest ik maar (eventueel via een rechtswinkel) een advocaat inschakelen; van het parket was niets meer te verwachten'. Wij vinden deze houding zeer onbehoorlijk. Onze brief is in wezen genegeerd - zelfs aan een beleefd antwoord heeft het ontbroken. Wij hadden van het parket een wijzere reactie verwacht; echter meer dan een ijskoude toepassing van een ambtelijke procedure heeft zij op dit moment niet te bieden. (...) Wat resteert is, dat mijn zoon, die psychiatrisch pati nt is - naar onze mening - geen recht is gedaan. Wij hebben hier grote moeite mee en hopen dat u mogelijkheden ziet om voor onze zoon alsnog recht te doen geschieden. Eenvoudig zal dat niet zijn: hij verblijft momenteel in een psychiatrisch ziekenhuis en is er niet best aan toe."C.       STANDPUNT MINISTER VAN JUSTITIE1. De Minister van Justitie deelde in zijn reactie van 22 maart 1999 op de klacht onder meer het volgende mee:"In reactie op de klacht bericht ik u thans het volgende. Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Den Haag, d.d. 5 maart, met bijlagen. Mede op basis van dit ambtsbericht is het college van oordeel dat de klacht gegrond is. Ter uwer informatie kan ik meedelen dat (verzoeker; N.o.) bij brief d.d. 9 maart 1999 alsnog een antwoord heeft ontvangen, onder aanbieding van excuses. Ik kan mij met het standpunt van het college verenigen."2. In het ambtsbericht van 5 maart 1999 van de hoofdofficier van justitie te 'sGravenhage, waarnaar de Minister van Justitie in zijn reactie verwees, staat onder meer het volgende vermeld:"De behandelend parketsecretaris heeft mij het volgende gemeld. Verdachte S. woont in een begeleidwonen-project. Het gaat volgens zijn eigen zeggen goed met hem. S. wordt vaak getreiterd door een stel kinderen, maar kon zich op dat moment nog in bedwang houden. Vervolgens gaat hij naar huis en haalt zijn skate-board met de bedoeling een einde te maken aan de ellende. Hij gaat naar de vader van een van de kinderen, met het verzoek om een einde te maken aan de pesterijen, en gaat hem vervolgens met het skate-board te lijf. De vader verweert zich. S. gaat naar huis en schopt nog eens tegen een geparkeerde auto. Er wordt schadebemiddeling gestart. Slachtoffer (...) heeft niet gereageerd op het verzoek van Bureau Slachtoffer Zorg. De schade aan de auto is vergoed door de verzekering. De vader van S., (verzoeker; N.o.), zendt op 15 juni 1998 een brief waarin hij bezwaar maakt tegen een transactievoorstel aan zijn zoon. Vanwege de psychische problemen van zijn zoon, het feit dat zijn zoon verontschuldigingen heeft aangeboden en de schade is vergoed en vanwege de lage AAW-uitkering van zijn zoon verzoekt (verzoeker; N.o.) de transactie te heroverwegen. Op 27 augustus heeft de parketsecretaris deze brief beantwoord. In een telefonisch gesprek met (verzoeker; N.o.) heeft de parketsecretaris (verzoeker; N.o.) toegelicht hoe het transactievoorstel tot stand was gekomen. Bij de transactie is rekening gehouden met het feit dat de schade door de verzekeringsmaatschappij is vergoed. Daarnaast is bij het bepalen van de hoogte van de transactie rekening gehouden met de draagkracht en de persoonlijke omstandigheden van S. De parketsecretaris heeft (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat er daarom geen reden was het transactievoorstel te herzien. Mij is gebleken dat de brief aan (verzoeker; N.o.) is opgesteld en ondertekend, maar per abuis niet is verstuurd. Inmiddels heb ik (verzoeker; N.o.) alsnog een schriftelijke reactie gestuurd. Ik adviseer u de klacht van (verzoeker; N.o.) dat zijn brief ondanks telefonische toezeggingen niet is beantwoord gegrond te verklaren."D.       NADERE INFORMATIE VERZOEKEROp 21 maart 1999 stuurde verzoeker de Nationale ombudsman een afschrift van de brief van 9 maart 1999 die hij had ontvangen van de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:"Op 15 juni 1998 zond u een brief naar het Arrondissementsparket. U verzocht in deze brief een transactievoorstel aan uw zoon S. te heroverwegen. De behandelend parketsecretaris (...) heeft in een telefonisch overleg toegelicht dat bij het aanbieden van de transactie aan uw zoon rekening is gehouden met het feit dat de schade die is aangericht door de verzekeringsmaatschappij is vergoed. Voorts is bij het bepalen van de hoogte van het transactiebedrag rekening gehouden met de draagkracht en de persoonlijke omstandigheden van uw zoon. Er zijn derhalve geen redenen om het transactievoorstel te heroverwegen. Door een fout onzerzijds is de schriftelijke reactie helaas niet verzonden. Ik bied u daarvoor mijn excuses aan."E.       NADERE INFORMATIE MINISTER VAN JUSTITIE1. Daar om gevraagd stuurde de Minister van Justitie een afschrift van het proces-verbaal, waarin de resultaten van het politieonderzoek zijn neergelegd dat was ingesteld naar aanleiding van de aangiften tegen verzoekers zoon. De politie heeft het proces-verbaal op 18 november 1997 gesloten en op 7 december 1997 gezonden naar het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Bij het proces-verbaal was gevoegd een proces-verbaal van verhoor van verzoekers zoon. Blijkens dit proces-verbaal had de zoon op 26 oktober 1997 tegenover de politie onder meer verklaard dat hij een uitkering van ongeveer ƒ 648,- per maand ontving en dat hij woonde in een huis voor ex-psychiatrische pati nten, die de kans kregen om op een later tijdstip op zichzelf te kunnen wonen. Verzoekers zoon had bekend op 26 okto- ber 1997 een man te hebben geslagen en een auto te hebben beschadigd. Uit de bij het proces-verbaal gevoegde stukken blijkt verder dat het Bureau Slachtofferzorg van het parket schadebemiddeling had gestart. Op 14 april 1998 had de verzekeringsmaatschappij de aangever van de vernieling schadeloos gesteld. De aangever van de mishandeling had niet gereageerd op verzoeken van het Bureau Slachtofferzorg om zijn schade op te geven.2. Een medewerker van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage zond, daar om gevraagd, een uitdraai van gegevens met betrekking tot het transactievoorstel ten name van verzoekers zoon uit het Compas-systeem. Hieruit bleek dat de transactie op 20 mei 1998 was aangemaakt, dat de uiterste betaaldatum was gesteld op 17 juni 1998 en dat het transactiebedrag op 16 juni 1998 door het arrondissementsparket was ontvangen. Op de vraag wat de gebruikelijke termijn van verzending is van een transactie en of verzending van transacties op enigerlei wijze wordt geregistreerd, deelde de medewerker van het parket telefonisch mee, dat een transactie op de dag dat deze wordt aangemaakt wordt verzonden, en dat van de verzending van transacties als de onderhavige geen registratie wordt bijgehouden.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te 's-Gravenhage zijn brief van 15 juni 1998 niet heeft beantwoord. In die brief verzocht hij het arrondissementsparket het transactievoorstel te heroverwegen dat aan zijn zoon was gedaan in verband met jegens deze gedane aangiften van mishandeling en vernieling. Verzoeker bracht onder meer naar voren dat het besluit niet passend was gezien onder meer de psychische problemen en het geringe maandinkomen van zijn zoon. Hij deelde verder mee dat zijn zoon het transactievoorstel als gevolg van zijn psychische problemen niet in redelijkheid had overwogen, maar dat hij in een paniekreactie direct was overgegaan tot betaling van het transactiebedrag.2. De officier van justitie heeft op 27 augustus 1998 een antwoordbrief aan verzoeker opgesteld. In deze brief was opgenomen dat bij het aanbieden van de transactie rekening was gehouden met het feit dat de schade door de verzekeringsmaatschappij was vergoed, en dat bij het bepalen van de hoogte van het transactiebedrag rekening was gehouden met de draagkracht en de persoonlijke omstandigheden van verzoekers zoon.3. De brief van 27 augustus 1998 is echter niet verzonden. Verzoeker heeft pas op 9 maart 1999, na herhaald telefonisch rappel waarbij hem eenmaal is toegezegd dat de brief zou worden beantwoord, en nadat hij een klacht had ingediend bij de Nationale ombudsman, schriftelijk antwoord gekregen op zijn brief van 15 juni 1998. Verzoeker heeft in de tussentijd geen behandelingsbericht ontvangen. Hiermee heeft het arrondissementsparket te 's-Gravenhage gehandeld in strijd met het vereiste van zorgvuldigheid dat brieven binnen redelijke termijn worden afgehandeld, en met de desbetreffende instructies die zijn neergelegd in de circulaire van de Minister van Justitie van 15 februari 1991 (zie

Achtergrond

, onder 1.). De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.4. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De hoofdofficier van justitie deelde naar aanleiding van de klacht mee dat er geen redenen waren om het transactievoorstel te heroverwegen, omdat er bij het transactieaanbod rekening was gehouden met de omstandigheden van het onderhavige geval. Uit hetgeen door verzoeker en door de officier van justitie naar voren is gebracht, alsmede uit de inhoud van het desbetreffende proces-verbaal van de politie (zie

Bevindingen

, onder E.1.), is de Nationale ombudsman niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het openbaar ministerie deze beslissing niet in redelijkheid heeft kunnen nemen (zie ook

Achtergrond

, onder 2. en 3.).

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te 'sGravenhage, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Instantie: arrondissementsparket Den Haag

Klacht:

Brief met verzoek om heroverweging transactievoorstel niet beantwoord.

Oordeel:

Gegrond