1999/274

Rapport
Op 27 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw P. te Oost-Souburg, met een klacht over een gedraging van de griffie van het gerechtshof te Amsterdam. Verzoekster had zich al eerder, bij brief van 11 juni 1998, tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Naar aanleiding van het verzoekschrift werd naar de gedraging van de griffie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt erover dat de griffie van het gerechtshof te Amsterdam haar niet juist en niet tijdig heeft ingelicht over de hoogte van het te betalen griffierecht in een beroepszaak, die zij op 15 mei 1998 had aangespannen. Op 29 mei 1998 had zij bij de ontvangstbevestiging van haar beroepschrift een brochure en een inlegvel ontvangen waaruit zij had afgeleid dat het griffierecht ƒ 75,- (verhoogd tot ƒ 80,-) bedroeg. Vervolgens had zij een acceptgirokaart ontvangen, gedateerd 3 juni 1998, voor een bedrag van ƒ 45,-.

Achtergrond

In zijn rapport van 22 februari 1988, 88/073, heeft de Nationale ombudsman zich op het standpunt gesteld dat wanneer een overheidsinstantie krachtens een wettelijk voorschrift een recht heft en wanneer in hetzelfde wettelijke voorschrift de mogelijkheden worden geregeld voor belanghebbenden om vermindering van dat recht te verkrijgen het, uit een oogpunt van het belang van klantgerichtheid, en met name het vereiste van een adequate en actieve informatievoorziening van de overheid aan de burger, geboden is dat belanghebbenden op die mogelijkheden worden gewezen. Verder overwoog de Nationale ombudsman in het rapport dat de belanghebbende justitiabele tijdig op de hoogte moet zijn van de mogelijkheid om vermindering te vragen. In een later uitgekomen rapport van 19 november 1996, 96/550, hanteerde de Nationale ombudsman hetzelfde beoordelingscriterium. ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd hem een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De Minister gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 24 februari 1998 ontving verzoekster een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de afdeling Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam. Nog dezelfde dag betaalde verzoekster de verschuldigde belasting, een bedrag van ƒ 61,25. Op 3 maart 1998 diende verzoekster bij de directeur van de afdeling Stadstoezicht een bezwaarschrift in tegen de aanslag.2. Op 12 mei 1998 ontving verzoekster een afwijzende beslissing op het bezwaarschrift van de afdeling Stadstoezicht. Op 15 mei 1998 diende zij bij de belastingkamer van het gerechtshof te Amsterdam een beroepschrift in.3. Bij brief van 29 mei 1998 aan verzoekster bevestigde het gerechtshof te Amsterdam de ontvangst van het beroepschrift.4. Voor informatie over het beroep in belastingzaken werd in de brief van 29 mei 1998 verwezen naar een bij de brief gevoegde brochure met de titel "In beroep bij de belastingrechter". De brochure bevat onder meer de volgende informatie:"6. Griffierecht Als u beroep instelt bij het gerechtshof moet u een griffierecht van (momenteel) ƒ 75,- betalen. Bij de Tariefcommissie is het griffierecht (momenteel) ƒ 150,-. Voor mensen met een laag inkomen en voor zaken met een gering geldelijk belang kan het griffierecht worden verlaagd tot ƒ 40,-." Verder vermeldt de brochure op de achterzijde, dat de lezer, indien hij of zij naar aanleiding van de brochure nog vragen heeft, telefonisch contact kan opnemen met de Postbus 51 Infolijn, en verder dat de lezer ook telefonisch informatie kan krijgen bij de Afdeling in- en externe communicatie van het Ministerie van Justitie. Bij beide informatiepunten staan, naast de betreffende telefoonnummers, openingstijden vermeld.5. Aan de brief van 29 mei 1998 was een inlegvel gehecht. Het inlegvel luidt als volgt:"Voor het instellen van beroep bij het Gerechtshof bent u per 1 maart 1997 ƒ 80,- verschuldigd i.p.v. ƒ 75,-." 6. Omstreeks 2 juni 1998 trok verzoekster het beroepschrift in. De desbetreffende brief van verzoekster aan de belastingkamer luidt, voorzover relevant, als volgt:"Intrekken: BEROEPSCHRIFT Geachte heer/mevrouw, Bij uw brief van 29 mei 1998 deelde u mij mee dat de griffierechten ƒ 80,-- bedragen. Mede gezien het gegeven dat de inmiddels betaalde naheffingsaanslag 'slechts' ƒ 61,25 bedroeg trek ik middels deze brief het onderhavige bezwaarschrift in. Een en ander staat in geen enkele verhouding tot elkaar."7. Op 6 juni 1998 ontving verzoekster een op 3 juni 1998 gedateerde brief van de afdeling Financieel-Economische Zaken van het arrondissement Amsterdam, met een daaraan gehechte acceptgirokaart voor een bedrag van ƒ 45,-. In de brief staat onder meer:"Terzake van het instellen van bovenvermeld beroep is een griffierecht verschuldigd van fl. 45,00. (...) Meer informatie over de regels inzake griffierecht vindt u in de bijsluiter."8. Bij de brief van 3 juni 1998 van de afdeling Financieel-Economische Zaken van het arrondissement Amsterdam was een bijsluiter gevoegd, met als opschrift "gerechtshof te Amsterdam, belastingkamer". In de bijsluiter staat onder meer de volgende informatie:"VERMINDERING VAN HET GRIFFIERECHT A. Voor het instellen van beroep 1. Het betreft een nota van fl. 80,--: De voorzitter van de belastingkamer vermindert het verschuldigde griffierecht met fl. 35,-- tot op fl. 45,-- indien daartoe aanleiding bestaat op grond van een bewijs van toevoeging (kosteloze rechtsbijstand) of op grond van een 'verklaring omtrent inkomen en vermogen' die wordt afgegeven door de burgemeester van de woongemeente. Bij de aanvraag om vermindering dient u een van deze bescheiden over te leggen. De voorzitter verleent eveneens de vermindering van fl. 35,-- van het griffierecht als uit het beroepschrift blijkt dat het belastingbedrag, dan wel het belang waarover het geding loopt, fl. 150,-- niet overschrijdt. 2. Het betreft een nota van fl. 45,--: De voorzitter heeft reeds een vermindering van fl. 35,-- verleend. De vermindering is in de nota verwerkt. Een verdere vermindering of vrijstelling van het griffierecht is niet mogelijk." In de bijsluiter staat, onder vermelding van twee telefoonnummers, dat de lezer zich met vragen met betrekking tot het griffierecht kan wenden tot de griffie van de belastingkamer.B.       STANDPUNT VERZOEKSTER1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. In haar verzoekschrift deelde verzoekster ter onderbouwing van haar standpunt mee, dat het de griffie op het moment dat zij het beroepschrift ontving, duidelijk had moeten zijn dat het tarief van ƒ 45,- diende te worden toegepast. Volgens verzoekster had hier dan ook moeten worden gewezen op het feit dat het in de brochure vermelde tarief van ƒ 40,- achterhaald was door het verhoogde tarief van ƒ 45,-. De verwijzing naar het verhoogde tarief van ƒ 80,- had haar op het verkeerde been gezet, aldus verzoekster. C.       STANDPUNT MINISTER VAN JUSTITIE1. In zijn reactie op de klacht deelde de Minister van Justitie onder meer het volgende mee:"Uit de stukken blijkt dat verzoekster bij de ontvangstbevestiging van haar beroepschrift de brochure 'In beroep bij de belastingrechter' heeft ontvangen. In deze brochure staat onder punt A.6 dat het griffierecht bij mensen met een laag inkomen en voor zaken met een gering geldelijk belang verlaagd kan worden tot ƒ 40,-. Omdat uit kostenoogpunt ervoor gekozen is niet jaarlijks nieuwe brochures te drukken, worden de voorlichtingsbrochures zodanig geredigeerd dat ze gedurende enige jaren gebruikt kunnen worden. In deze brochure (en overigens ook andere brochures) worden daarom zo min mogelijk bedragen genoemd die aan regelmatige wijziging onderhevig zijn. Met name worden geen bedragen wat betreft inkomen genoemd omdat deze jaarlijks worden bijgesteld. Daar waar in een brochure expliciet is vermeld wat het bedrag op dat moment is, mag ervan uit worden gegaan dat de lezer zelf een actieve houding heeft om de verschafte informatie eigener beweging aan te vullen als deze kennelijk niet meer actueel respectievelijk niet geheel duidelijk is voor zijn of haar geval. De brochure bevat ook de mededeling dat het griffierecht verlaagd wordt als het beroep een gering geldelijk belang betreft. Verzoekster had in redelijkheid kunnen begrijpen dat een beroep tegen een opgelegde aanslag van ƒ 61,25 een gering geldelijk belang heeft. Bij twijfel had zij dit op de griffie kunnen navragen. De brochure bevat mijns inziens voldoende informatie om rechtzoekenden te attenderen op verlaging van het griffierecht in dit soort zaken. Bij het sturen van een ontvangstbevestiging van een beroepschrift speelt een rol dat het zaak is snel te reageren. Hier wordt de keuze gemaakt voor snel en niet uitputtend, ervan uitgaande dat de verstrekte informatie voorlopig toereikend is. Zou informatie op de zaak toegespitst moeten worden, dan zou eerst de zaak zelf bekeken moeten worden, hetgeen binnen de procedure op dat moment niet aangewezen is. Zo acht ik het niet zinvol de bijsluiter met informatie over het betalen al bij de ontvangstbevestiging te sturen omdat deze informatie pas zijn nut krijgt bij het toesturen van de nota. Zou informatie daarover eerder worden verstuurd, dan zou dat weer tot verwarring aanleiding kunnen geven. Omdat ik van oordeel ben dat de informatie in de brochure voor dat moment van de procedure toereikend is, acht ik het juist dat de griffie van het gerechtshof volstaat met het toezenden van deze brochure. Ik acht het overigens wel aangewezen dat op het inlegvel bij de brochure de actuele bedragen worden opgenomen. Daar kunnen dan wel de bedragen omtrent inkomen en gering geldelijk belang worden genoemd. De griffie van het gerechtshof zal dat inlegvel aanpassen. Mede gelet op de omstandigheid dat de brochure voldoende aanknopingspunten biedt die belanghebbenden op de mogelijkheden van verlaagd griffierecht wijzen, meen ik dat de klacht ongegrond is." 2. Bij zijn reactie voegde de Minister van Justitie een ambtsbericht van 15 december 1998 van de griffie van het gerechtshof te Amsterdam. In dit ambtsbericht deelde de griffie in reactie op de klacht van verzoekster onder meer het volgende mee:"Inderdaad heeft betrokkene na ontvangst van haar beroepschrift een ontvangstbevestiging gekregen vergezeld van de justitie-informatie brochure 'In beroep bij de Belastingrechter' met daarbij een door het gerechtshof vervangende mededeling inhoudende: 'voor het instellen van beroep bij het gerechtshof bent u per 1 maart 1997 fl. 80,- verschuldigd in plaats van fl. 75,-'. Met deze mededeling werd beoogd het op blz. 5 onder 6 vermelde – niet meer juiste – bedrag aan verschuldigd griffierecht te corrigeren. De brochure vermeldt naast de in het algemeen verschuldigde griffierecht de omstandigheden waaronder een lager griffierecht verschuldigd kan zijn. Een aantal dagen na deze ontvangstbevestiging heeft het gerechtshof na de betrokken zaak inhoudelijk te hebben beoordeeld voor de vaststelling van het griffierecht betrokkene een acceptgiro toegezonden voor het verlaagde griffierecht. Ik zie niet in hoe het gerechtshof in gebreke kan zijn geweest met betrekking tot het verstrekken van deugdelijke tijdige informatie aan betrokkene. Het gerechtshof zal bezien in hoeverre de standaard meegezonden vermelding dat het griffierecht vanaf 1 maart 1997 verhoogd is tot fl. 80,-- aangepast kan worden om zoveel mogelijk misverstanden te voorkomen. Het is natuurlijk beter als we een geactualiseerde versie van de brochure zouden kunnen meesturen, maar voor zover ik dat weet is die niet voorhanden."D.       REACTIE VERZOEKSTERBij brief van 6 februari 1999 deelde verzoekster in reactie op de inlichtingen van de Minister van Justitie onder meer het volgende mee:"Omdat ik geen enkele ervaring heb met een naheffingsaanslag, laat staan bekend ben met een bezwaarschriftprocedure en ik de Minister niet persoonlijk ken, was mij niet bekend dat ƒ 61,25 door de Minister als een gering geldelijk belang wordt gezien. Voor mij echter is dit zeker geen gering bedrag en gezien de aanhoudende procedure (tot nu toe) vertegenwoordigt dit bedrag voor mij een niet gering belang. Ik mag veronderstellen dat de verzenders van de folder wel weten dat door de Minister ƒ 61,25 als een gering geldelijk belang wordt gezien. In dat geval was het voor hen eenvoudig te zien dat in de betreffende zaak sprake was van een procedure die kennelijk ging om een gering geldelijk belang. In plaats van de aan de ontvangstbevestiging aangehechte strook (ƒ 80,-- i.p.v. ƒ 75,--) was het vele malen zorgvuldiger geweest als er een strook was aangehecht die wees op de van toepassing zijnde verhoging van ƒ 40,-- naar ƒ 45,-- want deze blijkt ook te bestaan. In dat laatste geval wordt het accent gelegd op de geringere griffiekosten en wordt er tevens gesuggereerd dat het gaat om een gering geldelijk belang. (...) De Minister stelt zich voorts op het standpunt dat door snel te willen reageren er keuzes gemaakt dienen te worden. Daarbij wordt op de koop toe genomen dat de informatie niet uitputtend is, maar voorlopige toereikend. Dit lijkt mij een verkeerde interpretatie van de feitelijke gang van zaken. 'Toereikend' is het verkeerde woord, want deze vlag dekt de lading niet. Het is namelijk niet toereikend. De aangehechte strook zet mensen juist op het verkeerde been. De Minister geeft in zijn brief ook aan dat men een meer op de zaak toegespitste informatieverstrekking wil meezenden, men de zaak eerst op zijn merites dient te bekijken. Het zenden van de ontvangstbevestiging zou daardoor niet snel (genoeg) plaats kunnen vinden. Het even kijken naar uitsluitend het bedrag van de naheffingsaanslag zal nauwelijks een vertragende werking opleveren. Ik stel mij dan voor dat men bv. een tabelletje bekijkt of een bepaald bedrag, een bedrag betreft dat in de ogen van de Minister voor wel of geen gering geldelijk belang doorgaat. Hierna dient nog slechts de keuze gemaakt te worden tussen de ene strook (ƒ 80,-- ipv ƒ 75,--) of de strook (ƒ 45,-- ipv ƒ 40,--). Voorts acht de Minister het niet zinvol om de bijsluiter met informatie over het betalen al bij de ontvangstbevestiging te sturen, omdat de informatie pas zijn nut heeft bij het toezenden van de nota. Want 'Zou informatie daarover eerder worden verstuurd, dan zou dat weer tot verwarring aanleiding kunnen geven' . Nogmaals:Op dit punt kan ik het met de Minister eens zijn. Want dat is namelijk gebeurd. Er is informatie betreffende de verhoging van de griffierechten meegezonden. Bij de ontvangstbevestiging van het beroepschrift is naast de brochure 'In beroep bij de belastingrechter' de aangehechte en inmiddels gewraakte strook gevoegd: (ƒ 80,-- ipv ƒ 75,--). Uitermate verwarrend zoals ik al eerder aangaf. Overigens is de gang van zaken die door de Minister wordt aangegeven (...) met betrekking tot de volgorde van het toezenden van informatie niet in overeenstemming met de gang van zaken en dus de volgorde van toezending zoals die blijkt uit de brief van 15 december 1998 van de Griffier van het gerechtshof te Amsterdam. (...) Om die reden kan ik mij niet conformeren aan het antwoord van de Minister respectievelijk de griffier op mijn klacht en ben ik van mening in mijn (beroeps-)belang geschaad te zijn. Ik handhaaf dan ook onverkort mijn klacht."

Beoordeling

1. Op 15 mei 1998 diende verzoekster bij de belastingkamer van het gerechtshof te Amsterdam een beroepschrift in tegen de afwijzende beslissing op een bezwaarschrift naar aanleiding van een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de afdeling Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam. De verschuldigde belasting, een bedrag van ƒ  61,25, had zij al betaald. De griffie van de belastingkamer stuurde verzoekster op 29 mei 1998 een ontvangstbevestiging. Bij de ontvangstbevestiging voegde de griffie een brochure met de titel "In beroep bij de belastingrechter" en een inlegvel. Uit de informatie in de brochure en het inlegvel leidde verzoekster af dat het griffierecht ƒ 75,- (verhoogd tot ƒ 80,-) bedroeg. Op basis van deze informatie trok zij haar beroepschrift in, omdat de hoogte van het bedrag dat zij aan griffierecht dacht te moeten betalen (ƒ  80,-) in geen verhouding stond tot de hoogte van de naheffingsaanslag (ƒ 61,25), waartegen zij beroep had ingesteld. Vervolgens stuurde de griffie van de belastingkamer verzoekster een acceptgirokaart, gedateerd 3 juni 1998, voor een bedrag van ƒ 45,-. Bij de acceptgirokaart was een bijsluiter gevoegd. Naar aanleiding van de acceptgirokaart en de bijsluiter werd het verzoekster duidelijk dat zij voor verlaging van het verschuldigde griffierecht in aanmerking was gebracht, omdat het een zaak betrof met een gering geldelijk belang. 2. Verzoekster klaagt erover dat de griffie van het gerechtshof te Amsterdam haar niet juist en niet tijdig heeft ingelicht over de hoogte van het te betalen griffierecht in de beroepszaak. In het bijzonder stelt verzoekster zich op het standpunt dat zij door het bij de ontvangstbevestiging van 29 mei 1998 gevoegde inlegvel op het verkeerde been is gezet.3. Verzoekster kan in haar standpunt niet worden gevolgd. De griffie van de belastingkamer heeft verzoekster door middel van een brochure op de mogelijkheid gewezen dat het griffierecht kan worden verlaagd voor mensen met een laag inkomen en voor zaken met een gering geldelijk belang. In het algemeen geldt, dat informatie in een brochure niet is toegespitst op specifieke gevallen. Uit de tekst van deze brochure blijkt duidelijk dat de informatie die daarin wordt gegeven over het griffierecht, niet als uitputtend is bedoeld. Voorts bleek duidelijk dat de in de brochure vermelde bedragen kunnen worden geactualiseerd. Tenslotte staan in de brochure twee telefoonnummers vermeld, die kunnen worden gebeld voor eventuele nadere informatie. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat de griffie met betrekking tot het wijzen van verzoekster op de mogelijkheid van verlaging van het griffierecht, heeft voldaan aan het vereiste van adequate en actieve informatieverstrekking. Door de brochure te voegen bij de ontvangstbevestiging heeft de griffie verzoekster bovendien tijdig op de hoogte gesteld van die mogelijkheid. De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.5. Het misverstand dat bij verzoekster is ontstaan over de hoogte van het griffierecht, is kennelijk het gevolg van het inlegvel, dat bij de brochure "In beroep bij de belastingrechter" was gevoegd. Met dit inlegvel heeft de griffie beoogd de lezer erover te informeren dat het gewone griffierecht per 1 maart 1997 was verhoogd tot ƒ 80,-. Teneinde verwarring en misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen, acht de Nationale ombudsman het met de Minister van Justitie aangewezen dat het inlegvel wordt aangevuld met het actuele bedrag van het verlaagd griffierecht, en in dit verband ook met de (actuele) bedragen omtrent inkomen en gering geldelijk belang. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van de griffie van het gerechtshof te Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond. Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van de mededeling van de Minister van Justitie dat de griffie van het gerechtshof te Amsterdam het inlegvel zal aanpassen met informatie over het actuele bedrag van het verlaagd griffierecht en over actuele bedragen over inkomen en gering geldelijk belang.

Instantie: griffie gerechtshof Amsterdam

Klacht:

Verzoekster niet tijdig ingelicht over hoogte griffierecht.

Oordeel:

Niet gegrond