Achtergrond
Zie BIJLAGEOnderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. E n van hen maakte van die gelegenheid geen gebruik.Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Een getuige werd telefonisch gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeksters gemachtigde gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1 Politieoptreden op 29 mei 1997 Op 29 mei 1997 hielden ambtenaren J. en K. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzoekster aan op de galerij van het flatgebouw waarin haar woning was gelegen. Zij werd ervan werd verdacht kort tevoren een buschauffeur te hebben mishandeld. De betrokken ambtenaren brachten verzoekster in een politieauto over naar het politiebureau. Tijdens deze overbrenging boeide politieambtenaar K. verzoekster. Bij het politiebureau geleidden J., K. en de ambtenaar O. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzoekster van de auto naar een ophoudruimte in het politiebureau. Verzoekster is gedurende een uur opgehouden in de ophoudruimte. 2 Klacht van 3 juni 1997 bij het regionale politiekorps Op 3 juni 1997 diende het Anti-Discriminatie Bureau Zaanstreek namens verzoekster bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland de volgende klacht in over het politieoptreden op 3 juni 1997:"Mevrouw R. (verzoekster; N.o.) vertelde ons dat zij op donderdag 29 mei jl. om 16.53 uur met een 15 jaar oude kennis in de bus naar haar huis zat. De buschauffeur gaf haar te kennen dat haar strippenkaart geldig was tot 17.00 uur. Gezien de korte afstand van de binnenstad -waar ze op de bus stapte- naar haar huis in de X leek dat geen probleem. E n halte voor ze op haar bestemming kwam, gaf de buschauffeur haar te kennen dat ze moest uitstappen of opnieuw stempelen, omdat haar strippenkaart verlopen was. Het was toen precies 17.00 uur. Mevrouw R., die al eens eerder problemen had ondervonden van de betreffende chauffeur, had het gevoel ten overstaan van de volle bus te worden getreiterd. Er ontstond een woordenwisseling tussen haar en de chauffeur, waarna de laatste de politie opriep. Mevrouw R. voelde niets voor een confrontatie met de politie ten overstaan van de volle bus. Ze verliet daarom het voertuig. Haar kennis kon niet tijdig uitstappen, omdat de chauffeur de deur blokkeerde, en bleef achter met de boodschappentas van mevrouw R. Toen die een klein half uur later op de galerij van haar flat liep, kwam ze daar twee agenten tegen, een man en een vrouw. Ze waren aan de naam en adres van mevrouw R. gekomen door in haar tas, die haar kennis in de bus nog bij zich had, op zoek te gaan naar persoonsgegevens. Mevrouw R. vroeg hen: "Moeten jullie mij hebben?" De agenten bevestigden dat en deelden haar mee dat ze gearresteerd was. Mevrouw R. werd op de galerij gefouilleerd, in het zicht van haar buren. Ook kreeg ze de vraag voorgelegd of ze in de boeien gezet moest worden. Mevrouw R. antwoordde daarop dat ze vrijwillig meeging, maar dat ze haar kinderen wel even wilde waarschuwen. Hoewel de aanhouding bij haar eigen huis plaatsvond, was daarvoor volgens de betrokken agenten geen tijd. Op de begane grond kwam mevrouw R. haar zoon en een buurman tegen, die vroegen wat er aan de hand was. Dat was voor een van de agenten aanleiding haar in de nek te pakken en in de auto te duwen. Toen mevrouw R. protesteerde tegen de behandeling werden haar de woorden: "Hou je bek, trut" toegevoegd. Toen ze even later, in verband met de warmte in de auto, een raampje wilde opendraaien, kreeg ze van de agente onverwacht een klap. Mevrouw R. schrok hier erg van en gaf in een reflex een klap terug. Daarop werden haar de handboeien omgedaan. "Weet je waarom we dat doen? Omdat je zwart bent. Zwart, zwart, zwart." Werd haar vervolgens pesterig toegevoegd. Op haar opmerking de twee agenten te zullen aanklagen, kreeg ze als reactie: "Dan klagen wij jou aan, wegens belediging van de politie." Aangekomen bij het politiebureau (...) werd mevrouw R. door eerdergenoemde agenten en een te hulp geroepen mannelijke collega ruw vanuit de auto naar de cel op een hoger gelegen verdieping geleid. De agente zei haar daar, nadat haar boeien waren losgemaakt: "Jane, doe je jas uit." Mevrouw R. reageerde hierop niet. Toen de opmerking werd herhaald, antwoordde mevrouw R.: "Doe niet zo schijnheilig. Net was ik ook geen Jane, blijf me dan nu ook maar trut noemen." Het gevolg was dat de drie agenten met geweld de jas van mevrouw R. uittrokken. Vervolgens werd ze weer in de boeien gesloten en ging de celdeur achter haar op slot. Een verzoek van mevrouw R. om het toilet te mogen bezoeken, werd genegeerd, ondanks de opmerking van -waarschijnlijk- een hulpofficier van justitie: "Als ze naar de wc wil, moet ze dat kunnen." Door te roepen en tegen de celdeur te schoppen, probeerde mevrouw R. alsnog toestemming te krijgen voor een toiletbezoek, maar ook dit bleek tevergeefs. Mevrouw R. was daardoor gedwongen om, ernstig gehinderd door haar handboeien, haar behoefte te doen in de cel, waar geen toiletvoorzieningen aanwezig waren. Pas na enkele uren werden haar handboeien verwijderd en mocht ze, nadat er proces-verbaal was opgemaakt, het bureau verlaten. (...) Mevrouw R. voelt zich door de handelwijze van de drie bovengenoemde politieambtenaren persoonlijk en ten aanzien van haar omgeving vernederd en onheus bejegend. Haar huisarts constateerde een dag na het voorval bovendien dat mevrouw R. als gevolg van de ruwe behandeling in en rond de auto en in de cel van bureau (...) verscheidene bloeduitstortingen aan haar benen had opgelopen." 3 Beslissing korpsbeheerder op de klacht De korpsbeheerder deed de klacht af bij brief van 27 november 1997. Hij deelde onder meer het volgende mee:"De klacht betreft het zonder enige aanleiding ruw behandelen en onheus discriminerend bejegenen van mevrouw R. door twee politieagenten. Zij voelt zich hierdoor persoonlijk en ten aanzien van haar omgeving vernederd. Ook het feit dat mevrouw R. tijdens haar verblijf in de cel geen gebruik mocht maken van het toilet heeft zij als vernederend ervaren. De aanleiding van het politie-optreden was het verbaal en lijfelijk gewelddadig optreden van mevrouw R. tegen een buschauffeur, waarna deze de politie om assistentie verzocht. Deze assistentie werd in het kader van de toenemende agressie in het openbaar vervoer door de politie verleend. Toen mevrouw R. daarna door de politie van huis werd gehaald, was zij in eerste instantie bereid mee te gaan naar het bureau. De agenten hebben haar de kans gegeven iets voor haar kinderen te regelen, doch daarna hield de meewerkende houding van mevrouw R. op. Eenmaal in de auto heeft zij zich bijzonder provocerend gedragen en heeft zij sexueel getint taalgebruik gebezigd dat bijzonder beledigend was voor de agenten, daarbij steeds refererend aan haar huidskleur. Zij trachtte hierbij discriminatie uit te lokken door te roepen dat zij slechts aangehouden werd omdat zij zwart is. Mij is niet gebleken dat de agenten zich discriminerend hebben gedragen of uitgelaten tegenover mevrouw R. Van geweld is slechts gebruik gemaakt om mevrouw R. naar de cel te brengen. Daarom werd daarbij gepast geweld gebruikt. Ik acht dit deel van de klacht niet gegrond. Voor wat betreft het niet van het toilet gebruik mogen maken, hierover spreken de lezingen elkaar tegen. Ik onthoud mij hieromtrent van een oordeel. Wel ben ik van mening dat wanneer het inderdaad aan mevrouw R. niet werd toegestaan van het toilet gebruik te maken, dit niet van professionaliteit zou getuigen." 4 Vonnis politierechter Bij vonnis van 22 februari 1997 veroordeelde de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Haarlem verzoekster tot een geldboete wegens eenvoudige mishandeling, gepleegd op 29 mei 1997.B. STANDPUNT VERZOEKSTER1 Standpunt Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onderKlacht
. 2 Doktersverklaring Bij het verzoekschrift bevond zich als bijlage een verklaring van 12 juni 1997 van de heer B., huisarts, waarin onder meer het volgende is vermeld:"In de waarneming werd mijn pati nte, mevrouw R., gezien door collega Br., na mishandeling door de politie. Gevolg: Hematoom re. Bovenbeen 2 x 5 cm. Verder overal kneuzingen." 3 Verklaring getuige Ko. Verder bevond zich als bijlage bij het verzoekschrift een verklaring van 1 juni 1997 van verzoeksters buurman, de heer Ko. Deze verklaring luidt onder meer als volgt:"Hierbij verklaar ik Ko. (...) dat ik gezien heb dat m'n buurvrouw mevrouw R. (...) op een brute wijze door een agent c.q. brigadier in een politieauto voor de X werd afgevoerd. Dit gebeurde nadat ik vanaf mijn balkon de buurvrouw riep en vroeg "Wat is er aan de hand." Mijn buurvrouw zei toen: "Ik ben gearresteerd." Daarna waren haar kinderen (3 stuks) in de leeftijd van 11 jaar, 5 jaar en 4 jaar achtergelaten in hun lot."C. STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS ZAANSTREEK-WATERLAND1 Reactie De korpsbeheerder reageerde op de klacht bij brieven van 27 en 31 maart 1998. Hij deelde onder meer mee dat hij van mening was dat de klacht niet gegrond is voor wat betreft het discriminerend gedrag van de agenten en het gebruik van geweld. Hij gaf aan wel van mening te zijn dat wanneer mevrouw R. het gebruik van het toilet zou zijn ontzegd, dit niet van professionaliteit zou hebben getuigd. Verder verwees de korpsbeheerder naar zijn brief van 27 november 1997 (zie hiervoor onder A. 3 Beslissing korpsbeheerder op de klacht). 2 Rapport politieambtenaar O. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder als bijlage onder meer een rapport van 27 oktober 1997 van klachtbemiddelaar O. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:"Verklaringen van aangeklaagden. (...) De klacht (is) met name gericht tegen J. en K. die de aanhouding hadden verricht en de overbrenging naar het bureau. Uit het verdere onderzoek bleek, dat Ox. de derde betrokkene was. Deze laatste was nl. betrokken bij het uit de auto halen en naar de cel overbrengen van klaagster mvr R. Daar naar gevraagd wist collega Ox. zich echter niet veel meer te herinneren van deze assistentie. Derhalve had het op papier zetten van zijn verklaring geen waarde. De verklaringen van eerstgenoemde aangeklaagden heb ik op papier gezet, (en) door hen laten ondertekenen (zie hierna onder 5 en 6; N.o.). Horen van getuige. (...) op 29 september 1997 (hoorde ik) telefonisch Ko. (...) Hij verklaarde vanaf het balkon op de vijfde etage de aanhouding gezien te hebben, die volgens hem veel te ruw werd uitgevoerd (zie hierna onder 7; N.o.)." 3 Mutatie politieambtenaren J. en K. Bij het rapport van politieambtenaar O. van 27 oktober 1997 bevond zich onder meer een mutatie van 29 mei 1997 van betrokken ambtenaren J. en K. In deze mutatie is onder meer het volgende vermeld:"Assistentieverlening aan een buschauffeur, welke was geslagen door een passagier. Ter plaatse aangekomen en door de buschauffeur aangesproken, die ons vertelde, dat de vrouw, die hem had geslagen, uit de bus was gelopen en in de richting van de (...) was gegaan. De vrouw was in gezelschap van een andere vrouw, die ons vertelde, dat de verdachte was genaamd R. en woonde in de X te Zaandam. Wij, verbalisanten, gingen naar de X naar de vijfde verdieping. Ter hoogte van haar woning werden wij aangesproken door een vrouw, die ons zei: "Jullie moeten mij hebben". Wij vroegen haar of zij was genaamd R., wat zij bevestigde. Vervolgens is de verdachte aangehouden. Zij deelde ons mede, dat zij rustig met ons mee zou lopen, maar of zij nog wel even haar kinderen mocht vertellen, dat zij met de politie mee moest. Dit stonden wij toe, maar de verdachte deed als of zij de baas was en beneden aan de ingang van de flat sprak zij even met haar kinderen en vervolgens begon zij te schreeuwen, dat zij een crimineel was en mee moest met de politie. Vervolgens heb ik, verbalisant J., de verdachte vastgepakt en achter in de dienstauto gezet. Wij zijn weggereden en onder het rijden werd de vrouw recalcitrant. Zij schreeuwde, beledigde, discrimineerde en sloeg in de richting van collega K. Na enige tijd en na herhaaldelijk gevraagd te hebben of zij wilde stoppen heeft collega K. de verdachte in de transportboeien gedaan. Het schreeuwen en beledigen, discrimineren en vervolgens schoppen ging door, waarna collega K. haar benen vast hield tot aan het bureau. Het discrimineren van de verdachte bestond uit het naar ons schreeuwen dat wij blanke honden waren en zeker omdat ik zwart ben en nog enkele gezegdes. Ik, verbalisant J., zei tegen de verdachte: "Ja hoor, zeker alleen omdat je zwart bent wordt je door ons meegenomen?" Vervolgens is de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De verdachte is vervolgens de handboeien afgedaan. Er werd aan haar verzocht of zij haar jas uit wilde doen, hetgeen zij weigerde. Vervolgens werd de jas door ons uitgedaan. Verdachte ging vervolgens wederom slaan, schoppen en knijpen, waarna de verdachte wederom in de handboeien is gedaan." 4 Proces-verbaal politieambtenaren J. en K. Bij het rapport van politieambtenaar O. was voorts onder meer een proces-verbaal van bevindingen van 12 september 1997, opgemaakt door de betrokken ambtenaren J. en K., bijgevoegd. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:"Op donderdag 29 mei 1997, omstreeks 17.07 uur, kregen wij verbalisanten van de centrale meldkamer opdracht te gaan naar (...), ter hoogte van de bushalte de B.-laan, alwaar een stadsbus van de NZH zou staan. De buschauffeur zou problemen met een passagier hebben en met spoed assistentie van de politie hebben gevraagd. Ter plaatse gekomen, troffen wij bij genoemde bushalte een stadsbus (...) van de NZH aan. In de bus werden wij aangesproken door de buschauffeur. Deze vertelde ons zojuist geslagen te zijn door een vrouw met donkere huidskleur en vermoedelijk van Surinaamse afkomst. De vrouw zou volgens de buschauffeur met een verlopen kaartje in de bus hebben gezeten. Nadat de chauffeur haar gezegd had de bus te verlaten of een kaartje te kopen, begon de vrouw dreigende taal naar de chauffeur uit te slaan. Vervolgens had zij de chauffeur in zijn gezicht gestompt en was er vandoor gegaan. In de bus zaten meerdere passagiers. Enkele van deze passagiers waren van de mishandeling getuigen en hebben hun namen opgegeven. Tevens werd ons een vrouwelijke passagier aangewezen die bij de vrouw zou horen. Deze passagier was nog in het bezit van de tas van de verdachte. Ik, verbalisant K., vroeg deze vrouw of zij de vrouw die de buschauffeur had geslagen kende en mij de personalia van de vrouw te geven. De vrouw vertelde mij dat het om R. zou gaan (...). Vervolgens heb ik van de vrouw de tas van de verdachte overgenomen. Nadat wij verbalisanten de gegevens van de getuigen en buschauffeur genoteerd hadden, zijn wij naar de X te Zaandam gereden. Toen wij op de galerij van de vijfde etage liepen om ons naar genoemd adres te begeven, werden wij aangesproken door een vrouw. De vrouw riep ons: "Jullie moeten mij hebben." Op onze vraag of zij R. was, antwoordde zij bevestigend. Hierop hebben wij de vrouw verteld dat zij ter zake mishandeling was aangehouden. Verdachte was bereid om rustig met ons mee te lopen en zei ons dat het niet nodig was om haar te boeien. Wij hebben op dat moment dan ook geen transportboeien bij de verdachte omgedaan. De verdachte probeerde het instappen in de dienstauto uit te stellen door aan iedereen die het maar horen wilde te vertellen dat zij een crimineel zou zijn. Hierop heb ik, verbalisant J., de verdachte beetgepakt en haar in de dienstauto gezet. Tijdens het transport naar het bureau, werd verdachte vervelend. Zij begon te schelden en zei onder meer tegen mij, verbalisant J., "Je hebt zeker nog nooit op een buik van een negerin gelegen. Ik neuk je helemaal plat." Hierop heb ik, verbalisant K., verdachte verzocht haar mond te houden. Hieraan voldeed zij niet en begon mij, verbalisant, te slaan. Ik, verbalisant K., heb haar een tik teruggegeven en haar verzocht zich gedeisd te houden daar zij anders alsnog zou worden geboeid. Verdachte bleef een grote mond houden en schunnige taal uitslaan. Ondertussen draaide verdachte het linkerachterportierraampje open. Ik, verbalisant K., sommeerde verdachte het raampje dicht te doen. Dit weigerde zij, waarna ik, verbalisant K., verdachte bij het raampje heb weggeschoven en het raampje heb dicht gedraaid. Verdachte was in het bezit van een draagbare telefoon. Toen verdachte hiermee een telefoongesprek ging voeren, hebben wij, verbalisanten, haar gevraagd de telefoon uit te zetten. Hieraan wilde zij in eerste instantie geen medewerking verlenen. Op het moment dat ik, verbalisant K., het telefoontoestel wilde afpakken, zette verdachte de telefoon alsnog uit. Ik heb vervolgens aan verdachte gevraagd de telefoon aan mij te geven. Hieraan voldeed zij niet. Vervolgens heb ik de telefoon van haar afgenomen. Verdachte begon toen nogmaals slaande bewegingen in mijn richting te maken. Hierop heb ik verdachte de transportboeien omgedaan. Nadat verdachte in de transportboeien zat begon zij met haar benen te trappen. Hierop heb ik, verbalisant K., verdachte bij haar benen vastgehouden. Dit ontlokte de verdachte onder meer de uitspraken te doen met de woorden: "Lekker he, een negerin vasthouden." Na aankomst op het bureau van politie (...) te Zaandam, weigerde de verdachte zelfstandig de trap op naar boven te lopen. Hierop heb ik, verbalisant K., in samenwerking met collega Ox., de verdachte opgetild en naar boven gedragen. Omdat verdachte tegenstribbelde verloren wij verbalisanten, halverwege de trap enigszins ons evenwicht en kwam verdachte op de traptreden terecht. Eenmaal in de ophoudkamer weigerde verdachte nog steeds elke medewerking te verlenen. Verdachte trachtte zich door schoppen en slaan ons van zich af te houden. Ook tijdens de fouillering werkte verdachte niet mee. Hierop heb ik, verbalisant K., verdachte uit haar schoenen geholpen en haar zakken leeg gehaald. Hierna zijn de transportboeien afgedaan. Aan de verdachte is vervolgens gevraagd haar jas uit te doen. Dit weigerde verdachte. Ik, verbalisant K., heb de verdachte toen gezegd dat zijzelf haar jas uit kon doen, of het werd door ons gedaan. Verdachte antwoordde hierop: "Ik doe mijn jas niet uit." Hierop heb ik, verbalisant K., met medewerking van collega Ox., de jas bij verdachte uitgetrokken. Tijdens het uitdoen van haar jas, verzette verdachte zich hevig. Verdachte trachtte onder meer mij, verbalisant K., in de benen te knijpen. Ik heb toen verdachte stevig vastgehouden en verdachte gezegd zich rustig te houden. Het was de verdachte duidelijk aan te zien dat zij over de rooie was. Nadat verdachte uit haar jas was gewerkt, hebben wij ter bescherming van haarzelf en van ons verbalisanten, de transportboeien weer bij verdachte omgedaan." 5 Verklaring betrokken ambtenaar K. Bij het rapport van politieambtenaar O. bevond zich verder onder meer een verklaring van 29 september 1997 van betrokken ambtenaar K. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:"Van de gebeurtenis tijdens en na de aanhouding van mvr R. heb ik samen met collega J. een uitgebreid proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarnaar ik verwijs. Aanvullend daarop kan ik nog het volgende verklaren. In de bus kregen wij naam en adres van klaagster via haar kennis, die ook nog in het bezit was van haar tas. Op de galerij van haar flat kwam klaagster ons tegemoet en zei uit zichzelf: "Jullie moeten mij hebben." Toen zij vertelde dat zij inderdaad mvr R. was, hebben wij haar medegedeeld, dat zij was aangehouden, terzake mishandeling van een buschauffeur en dat zij mee moest naar het bureau. Ter plaatse hebben wij als te doen gebruikelijk een veiligheidsfouillering gedaan. Wij vroegen haar of zij zonder problemen meeging naar het bureau. Zij zegde dit toe, waarna hij haar ongeboeid zouden overbrengen. Zij vroeg of zij haar kinderen kon waarschuwen, die beneden op straat speelden. Aldaar was n van haar kinderen, die zij toen heeft gesproken. Een buurman riep van een galerij en vroeg wat er aan de hand was. Klaagster reageerde daarop door tegen hem en omstanders te schreeuwen, dat ze een crimineel was en gearresteerd was. Wij hebben haar toen vastgepakt en in de dienstauto gezet. Er is toen niet tegen haar gezegd: "Hou je bek trut." Wel is veel later in de auto tegen haar gezegd, dat zij haar bek moest houden. Doch toen had zij zelf al een grote hoeveelheid grove taal gebruikt tegen collega J. Zij had het toen onder andere over: "Je hebt zeker nog nooit op de buik van een negerin gelegen. Ik neuk je plat." en nog andere grove opmerkingen. Op het woordje bek heeft klaagster toen opgemerkt dat zij geen bek had, waarop ik haar geantwoord heb, dat als het bij haar gewoon is zulke taal uit te kramen, zij geen mond heeft, doch een bek. In de auto draaide zij een raampje open en weigerde dit weer te sluiten. Toen ik dit voor haar deed kreeg ik een klap van haar, waarna ik een tik op haar arm heb teruggegeven. Vervolgens ging zij haar telefoon gebruiken, hetgeen wij niet goed vonden. Zij weigerde de telefoon uit te doen en weigerde vervolgens de telefoon aan ons af te geven. Omdat zij zich aldus verbaal en fysiek bleef verzetten heb ik tijdens het rijden bij haar de handboeien omgedaan. Zij begon toen naar ons te trappen. Met betrekking tot haar klacht over de discriminerende opmerking, dat zij "zwart" was merk ik op, dat zij duidelijk bezig was te discrimineren. Zij insinueerde dat wij haar zo behandelden omdat zij Surinaamse was en dit bleef volhouden. Collega J. heeft toen op een gegeven moment gezegd: "Ja hoor, dat doen we allemaal omdat jij zwart bent." Zij reageerde daarop door te zeggen, dat zij ons zou aanklagen, waarop collega J. opmerkte, dat wij aangifte zouden doen wegens belediging. Aangekomen aan het bureau (...) werkte zij opnieuw tegen om mee naar boven te gaan. Zij weigerde naar boven te lopen. Ik werd toen geassisteerd door collega Ox. Wij hebben haar opgepakt, doch zij begon zich zo hevig te verzetten, dat wij op een gegeven moment gedrie n op de trap vielen. Als zij blauwe plekken heeft opgelopen, dan moet dat gekomen zijn door die val op de betonnen trap. Bij de cel weigerde zij haar jas uit te doen. Wij hebben haar toen gewaarschuwd, dat als zij dat niet deed, wij dat voor haar zouden doen. Met veel tegenwerking is dat dan ook geschied. Omdat zij zich bleef verzetten en naar ons bleef schoppen en slaan en wij de indruk hadden, dat zij niet zou kalmeren, hebben wij haar opnieuw geboeid en zo in de cel gezet. Ik kan mij niet herinneren dat zij toen of daarna gevraagd heeft om gebruik te mogen maken van de toilet. Ik kan mij niet voorstellen, dat zij veel hinder heeft gehad van de handboeien, omdat zij zulke kleine handen heeft. Ondanks het feit dat deze namelijk op de kleinste stand stonden, was het haar toch gelukt om n hand uit een handboei te krijgen, zoals ik dat vernam van collega T., toen zij na een uur uit de cel werd gehaald voor het verhoor. Dat zij de cel bevuild heeft, hoorde ik later van collega O. Helaas heeft hij haar dat niet laten schoonmaken." 6 Verklaring betrokken ambtenaar J. Bij het rapport van politieambtenaar O. van 27 oktober 1997 was voorts een verklaring gevoegd van 29 september 1997 van betrokken ambtenaar J. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:"Van de gebeurtenis tijdens en na de aanhouding van klaagster heb ik samen met collega K. een uitgebreid proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarnaar ik verwijs. Aanvullend daarop kan ik nog het volgende verklaren. Wij waren bij mvr R. aan de deur geweest, doch er was niemand thuis. Toen wij over de galerij terug liepen, kwam zij uit de hal en riep ons vandaar toe: "Jullie moeten mij hebben". Wij hebben haar gevraagd of zij mvr R. was en toen zij dit beaamde hebben wij haar medegedeeld, dat zij werd aangehouden terzake mishandeling van een buschauffeur. Tevens vroegen wij haar of zij normaal met ons mee zou gaan of dat wij haar in de boeien moesten meenemen. Zij zegde toe gewoon mee te gaan. Zij heeft op geen enkele wijze te kennen gegeven, dat zij nog naar haar woning wilde. Volgens mij hebben wij haar niet gefouilleerd. Beneden heeft zij gesproken met n van haar kinderen. Vervolgens begon zij amok te maken. Een buurman vroeg vanaf de galerij wat er aan de hand was, waarop zij begon te schreeuwen dat zij gearresteerd was en een crimineel was. Ik heb haar toen beetgepakt en achter in de auto geplaatst. Tijdens de rit werd klaagster vervelend en begon allerlei seksistische opmerkingen te plaatsen in de geest van: "Je kan beter een negerin neuken, dan een blanke" en dergelijke. Op een gegeven moment wilde zij van haar telefoon gebruik maken, hetgeen collega K. niet toestond. Klaagster begon toen nog moeilijker te doen, waarna collega K. besloot haar alsnog de handboeien om te doen. Toen klaagster deze om had, begon zij te schoppen. Daarna begon klaagster zelf met discriminerende opmerkingen te plaatsen, door te stellen, dat wij haar zouden hebben aangehouden omdat zij zwart was. Omdat zij daar mee aan de gang bleef, heb ik gezegd: "Ja hoor, zeker omdat jij zwart bent houden we je aan?!" Zij was al die tijd erg vervelend en beledigend. Ik kan met zekerheid verklaren, dat wij geen enkele handeling hebben verricht of opmerking hebben geplaatst die voor haar discriminerend of beledigend geweest kan zijn. Ook hebben wij geen geweld hoeven toepassen. Wat er op het bureau heeft plaatsgevonden, weet ik niet, omdat ik de dienstauto heb weggezet." 7 Verklaring getuige Ko. Bij het rapport van politieambtenaar Ox. bevond zich daarnaast een verklaring van 8 oktober 1997 van getuige Ko. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:"Ik zag mvr R. voor het eerst op het moment dat zij bij de politiewagen stond. Vanaf de vijfde etage riep ik haar toe en vroeg wat er aan de hand was. Zij schreeuwde toen dat ze gearresteerd was en mee moest naar het bureau. Ik zag toen dat zij door de mannelijke agent als een crimineel vastgepakt werd en op een ruwe wijze in de auto geduwd werd. Naar mijn idee was deze ruwe manier niet nodig en stoorde ik mij aan dit optreden. Wat er aan vooraf is gegaan weet ik niet. Ik heb later de kinderen opgevangen."D. STANDPUNT BETROKKEN AMBTENAAR K.Betrokken ambtenaar K. reageerde op 2 juli 1998 telefonisch op de klacht. Zij deelde onder meer het volgende mee:"In deze zaak heb ik een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Ook is er rapportage opgemaakt naar aanleiding van verzoeksters klacht. Ik verwijs naar deze stukken. Verder deel ik het volgende mee. Mijn collega J. en ik hadden een melding gekregen dat een buschauffeur was geslagen. Wij zijn daarop ter plaatse gekomen en hebben de buschauffeur gehoord. Ook hebben wij getuigen gehoord, waaronder een vriendin van verzoekster. Zij had verzoeksters boodschappentas, met daarin verzoeksters personalia, bij zich. Ik heb toen vernomen dat verzoekster door het lint was gegaan. Zij had ineens uitgehaald en had de buschauffeur voluit in zijn gezicht geslagen. Mijn collega en ik zijn vervolgens naar de galerij gegaan waar verzoeksters woning was. Vlak voordat wij daar waren riep iemand ons toe: "jullie moeten mij hebben". Daarop hebben wij gevraagd wie zij was. Wij hebben haar daarop meegedeeld dat zij werd aangehouden wegens verdenking van mishandeling van de buschauffeur. Wij hebben haar gevraagd of zij bereid was om rustig mee te gaan. Dat was zij. Wij stonden toen aan de voorkant van de flat. Er was verder niemand op de galerij, maar de mensen die op dat moment op de galerij uitkeken hebben ons toen kunnen zien. Daar kon ik vrij weinig aan veranderen. Ik weet niet meer of ik een veiligheidsfouillering bij verzoekster heb toegepast, omdat het al zo lang geleden is. Als het is gebeurd dan ben ik degene geweest die dat heeft gedaan en dan is dat meteen op de galerij gebeurd. Een dergelijke fouillering houdt in dat ik vrij oppervlakkig de kleding aftast op scherpe voorwerpen. In dit geval zou er mijns inziens niets tegen het uitvoeren van een veiligheidsfouillering zijn geweest, omdat verzoekster in de bus plotseling agressief was geworden en ik voor mijn eigen veiligheid zeker wil weten dat ik niet het gevaar loop dat de verdachte mij plotseling met een scherp voorwerp aanvalt. Verzoekster is vervolgens rustig met ons mee naar beneden gelopen naar de politieauto. Zij had gevraagd of zij haar kinderen mocht waarschuwen. Die waren buiten aan het spelen, meen ik. Vervolgens heeft zij beneden bij de flat tegen een van haar kinderen, een kind van ongeveer zes jaar, gezegd dat zij met de politie meemoest. Daarna begon zij, tegen iemand boven in de flat meen ik, te schreeuwen dat zij een crimineel was. Mijn collega vond het toen wel genoeg geweest en heeft haar vervolgens bij de armen beetgepakt en in de auto gezet. Dat ging vrij makkelijk, omdat verzoekster een vrij kleine, tengere vrouw is. Mijn collega bestuurde de auto. Ik zat naast hem. Verzoekster zat alleen op de achterbank. Ik zag geen noodzaak naast haar te gaan zitten, omdat zij had gezegd dat zij rustig mee zou gaan, en ik geen problemen verwachtte. Tijdens de rit naar het politiebureau begon verzoekster zeer schunnige taal uit te slaan, met name tegen mijn collega. Ook begon zij te slaan en te schoppen. Zij draaide het raampje open. Dat kon ik niet toestaan, omdat zij in staat zou zijn geweest om door het open raam het portier van buitenaf te openen en zo te ontvluchten. Ik heb haar toen gezegd dat zij het raam dicht moest doen. Dat deed zij niet. Ik heb mij toen omgedraaid en heb, op mijn knie n gezeten, haar met een arm opzij geduwd. Met mijn rechterhand heb ik toen het raampje weer dichtgedraaid. Ik ben nogal lang en het kostte mij niet veel moeite om een tengere vrouw als verzoekster opzij te schuiven. Toen ik daar mee bezig was, gaf zij mij een klap. Ik heb haar toen een tik terug gegeven. Daarna pakte verzoekster haar draadloze telefoon en begon zij te bellen. Dat kon ik ook niet toestaan. Op het politiebureau had zij wat mij betreft wel mogen bellen, maar niet onderweg. Verzoekster bleef slaan en trappen en de grofste taal uitslaan. Daarop heb ik haar omgedraaid. Dat kostte mij niet erg veel moeite. Vervolgens heb ik haar de transportboeien omgedaan. Dat was echt nodig voor onze veiligheid tijdens het transport. Ook heb ik haar benen vastgehouden omdat zij bleef schoppen. Er viel niet met haar te praten, omdat zij niet aanspreekbaar was. Zij bleef steeds schunnige taal gebruiken. Ten aanzien van de doktersverklaring waarin staat vermeld dat verzoekster overal kneuzingen had, wil ik benadrukken dat verzoekster eventuele kneuzingen aan zichzelf te wijten heeft gehad. Toen mijn collega en ik twee trappen opliepen naar de ingang van het bureau, hadden wij haar namelijk tussen ons ingenomen en opgetild. Wij hadden haar ieder met een hand vast. Verzoekster stribbelde echter tegen en begon te trappen. Daardoor zijn wij ons evenwicht verloren en zijn wij op de trap gevallen. Door die val heb ik zelf blauwe plekken op mijn scheenbeen opgelopen. Ik acht het aannemelijk dat ook verzoekster door deze val blauwe plekken heeft opgelopen. Ik zou verder niet weten wat bij haar verder blauwe plekken zou hebben veroorzaakt. Ik zou ook niet weten of zij niet al blauwe plekken had voordat wij haar hebben aangehouden. In het politiebureau hebben wij verzoekster overgedragen. Ik weet dus niets van toiletgebruik in het bureau." . REACTIE VERZOEKSTER In reactie op de inlichtingen die de korpsbeheerder had verstrekt deelde verzoeksters gemachtigde onder meer nog mee dat de betrokken ambtenaren verzoekster voor de overbrenging naar het politiebureau heel even de gelegenheid hadden gegeven naar haar kinderen te zoeken, die buiten speelden. Na korte tijd hadden de betrokken ambtenaren gezegd niet langer te willen wachten. Op dat moment was de oudste zoon van verzoekster komen aanhollen. Tegen hem had verzoekster gezegd dat hij op zijn zusjes moest passen.F. VERKLARING GETUIGE KO.Op 2 april 1998 hoorde een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch de heer Ko. Hij verklaarde onder meer het volgende:"Ik ben de buurman van mevrouw R. Ik heb gezien dat op 29 mei 1997 twee politieambtenaren, een man en een vrouw, mevrouw R. hebben aangehouden. Ik heb de mannelijke politieambtenaar wel eens vaker gezien. Ik vind hem geen aardige man, omdat hij zich op een overdreven manier als agent wil laten gelden. Mevrouw R. is het flatgebouw binnengegaan, en de politieambtenaren zijn meteen daarna aangekomen. Ik heb niet gezien dat mevrouw R. werd gefouilleerd of geboeid, omdat dat in de flat is gebeurd, en ik dat niet kon zien vanaf de plaats waar ik stond. Ik heb de conversatie tussen mevrouw R. en de politieambtenaren gedeeltelijk verstaan. Ik heb gehoord dat zij naar mij schreeuwde: "Ik word gearresteerd" en dat de politieambtenaren tegen haar iets zeiden als: "Schiet nou maar op, stap nou maar in, want we zijn je spuugzat", of woorden van gelijke strekking. Vervolgens duwden de agenten haar ruw in de politieauto. Ik vond dat niet echt de wijze waarop de politie behoort op te treden. Daarna reed de auto snel weg, alsof zij haast hadden. Naar mijn idee had dat wel wat rustiger gekund. Mevrouw R. heeft van de politieagenten niet de gelegenheid gekregen om haar kinderen te waarschuwen dat zij later thuis kwam of om opvang voor de kinderen te regelen. Zij heeft ook niet de gelegenheid gekregen om aan mij te vragen of ik op de kinderen wilde letten. De kinderen waren in de buurt buiten aan het spelen, dus zij was ook niet echt in de gelegenheid gesteld om ze te waarschuwen. Mevrouw R. heeft vier kinderen. De oudste is ongeveer 14 en de jongste 4 jaar. Ik heb de kinderen vervolgens opgevangen. Zij hebben bij mij wat gegeten. Mevrouw R. is om ongeveer 9 uur 's avonds thuisgekomen. Zij heeft mij toen verteld dat zij problemen had gehad met een buschauffeur, waar zij wel vaker problemen mee heeft. Hij had haar niet toegestaan om tot haar woning mee te rijden, omdat haar plaatsbewijs inmiddels was verlopen, terwijl het nog ongeveer drie minuten rijden was. Ik ken die buschauffeur wel, omdat ik zelf ook buschauffeur ben. Ik laat mensen meestal de laatste minuten nog in de bus zitten, als zij er bijna zijn. Ik vind het overdreven om mensen vlak voordat ze op de plaats van bestemming zijn uit de bus te zetten. Mevrouw R. heeft mij toen ook verteld dat zij in het politiebureau niet naar de wc mocht. Zij heeft mij niet vanaf het politiebureau gebeld met de vraag of ik op de kinderen wilde letten, terwijl zij dat beslist zou hebben gedaan als de politie haar dat had toegestaan. Zij zorgt er namelijk altijd voor dat haar kinderen worden opgevangen. Ik ken haar alleen als buurvrouw, verder niet. Het is geen kwaad mens, maar zij wordt wel boos als ze wordt gediscrimineerd."G. REACTIE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS ZAANSTREEK-WATERLAND1 Antwoord op nadere vragen Naar aanleiding van nadere vragen deelde de korpsbeheerder bij brief van 14 mei 1998 onder meer het volgende mee:"- Verzoekster heeft van 17.30 tot 18.30 in de ophoudkamer doorgebracht. - Een arrestant in de ophoudruimte kan op de volgende manier aangeven gebruik te willen maken van het toilet: door middel van een bel die goed zichtbaar in de ophoudkamer is aangebracht. Deze staat in verbinding met de receptie vanwaar een oproep wordt gedaan voor de betrokken functionarissen in het gebouw. Overigens hebben de betrokken functionarissen verklaard niet te weten dat mevrouw R. gevraagd heeft van het toilet gebruik te hebben mogen maken (...). - Normaal gesproken wordt een ophoudruimte alleen op indicatie gecontroleerd. Bij mevrouw R. is het niet bekend of dit is gebeurd. - Mevrouw R. heeft binnen het uur dat zij daar heeft verbleven de ophoudruimte bevuild door deze als toilet te gebruiken. - De ophoudruimte bevindt zich op de eerste etage naast de werkkamers. In dit bureau is geen specifieke wacht aanwezig omdat het bureau alleen overdag in gebruik is en er zich geen cellen bevinden." 2 Rapportage gebruik van transportboeien Op 3 augustus 1998 liet de korpsbeheerder weten dat geen afzonderlijke rapportage was opgemaakt over het gebruik van transportboeien. Volstaan was met vermelding van het boeien in de mutatie van 29 mei 1997 van betrokken ambtenaren J. en K. (zie hiervoor, C. onder 3) De korpsbeheerder deelde mee dat van het boeien geen apart proces-verbaal was opgemaakt, omdat tot het boeien was overgegaan tijdens verzoeksters transport, toen de situatie daartoe aanleiding gaf.Beoordeling
I. ALGEMEENOp 29 mei 1997 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzoekster aan op verdenking van mishandeling van een buschauffeur. Voor dit feit heeft de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Haarlem haar bij vonnis van 22 februari 1999 veroordeeld. Dit brengt mee dat de Nationale ombudsman voor de beoordeling van de onderzochte gedraging uitgaat van de rechtmatigheid van de aanhouding. II. TEN AANZIEN VAN HET FOUILLEREN1. De aanhouding vond plaats op de galerij van het flatgebouw waarin verzoeksters woning was gelegen. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de betrokken ambtenaren J. en K. haar direct na de aanhouding hebben gefouilleerd in het zicht van de medebewoners van haar flat.2. De betrokken ambtenaren hebben in hun mutatie van 29 mei 1997 met betrekking tot hun optreden noch anderszins schriftelijk melding gemaakt van een veiligheidsfouillering. Niettemin moet worden aangenomen dat een veiligheidsfouillering is verricht, gelet op de desbetreffende stelling van verzoekster en het feit dat de vrouwelijke politieambtenaar K. in het kader van het onderzoek naar aanleiding van een klacht die verzoekster bij de politie heeft ingediend, heeft verklaard dat J. en zij verzoekster 'als te doen gebruikelijk' hadden onderworpen aan een veiligheidsfouillering.3. Op grond van artikel 8, derde lid, van de Politiewet 1993 mogen politieambtenaren een onderzoek aan de kleding verrichten, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt, en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar (zieAchtergrond
, onder 1.).4. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft K. verklaard dat zij zich niet meer kon herinneren of een veiligheidsfouillering was toegepast, maar dat, als dat het geval was geweest, zij degene was geweest die de fouillering had uitgevoerd, op de galerij direct na de aanhouding. Zo'n fouillering bestond uit het oppervlakkig aftasten van de kleding op scherpe voorwerpen. K. gaf aan dat er haars inziens niets tegen het uitvoeren van een dergelijke veiligheidsfouillering was geweest, aangezien verzoekster was aangehouden nadat zij zich agressief had gedragen jegens een buschauffeur, zodat er sprake was van een veiligheidsrisico, in de vorm van een plotselinge aanval met een scherp voorwerp.5. De betrokken ambtenaren konden in redelijkheid een veiligheidsrisico zoals door K. aangegeven aanwezig achten gezien de melding van de buschauffeur dat verzoekster jegens hem dreigende taal had gebruikt en hem een vuistslag in het gezicht had gegeven.6. Wat betreft het moment van fouilleren was het niet onjuist dat K. ervoor heeft gekozen verzoekster te fouilleren zodra daartoe de mogelijkheid bestond, te weten direct na de aanhouding, ook al was daarvan de consequentie dat medebewoners van verzoeksters flat de fouillering konden waarnemen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. III TEN AANZIEN VAN HET VERZOEKSTER TOESTAAN HAAR KINDEREN TE WAARSCHUWEN1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de betrokken ambtenaren haar niet de gelegenheid hebben geboden haar kinderen op de hoogte stellen van haar aanhouding. Zij stelt dat de betrokken ambtenaren haar hebben meegedeeld dat daarvoor geen tijd was, ook al had de aanhouding plaatsgevonden vlak bij haar woning. Op de begane grond buiten het flatgebouw waren zij en de betrokken ambtenaren n van haar kinderen en een buurman tegengekomen. Toen deze hadden gevraagd wat er aan de hand was, had n van de betrokken ambtenaren haar in de politieauto geduwd.2. De betrokken ambtenaren hebben hierover verklaard dat verzoekster niet had aangegeven naar haar woning te willen om haar kinderen te waarschuwen. Wel hadden zij verzoekster toegestaan buiten bij het flatgebouw n van haar kinderen op de hoogte te stellen. Toen verzoekster echter naar een flatbewoner op de galerij was gaan roepen dat zij was aangehouden, hadden zij haar weggeleid naar het dienstvoertuig. De getuige Ko. heeft onder meer verklaard dat verzoeksters kinderen tijdens de aanhouding hadden buiten gespeeld.3. In aanvulling op haar verzoekschrift heeft verzoekster aangegeven dat zij op de begane grond even had mogen zoeken naar haar kinderen, maar dat de betrokken ambtenaren na korte tijd hadden gezegd dat het te lang duurde. Op dat moment was n van haar kinderen komen aanhollen, en had zij even met dit kind kunnen spreken.4. Uit het bovenstaande komt naar voren dat de betrokken ambtenaren verzoekster, die was aangehouden en daarmee was beperkt in haar bewegingsvrijheid, binnen het redelijke in de gelegenheid hebben gesteld haar kinderen te waarschuwen, en dat verzoekster n van hen daadwerkelijk op de hoogte heeft kunnen stellen van haar aanhouding. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk. IV TEN AANZIEN VAN HET BIJ DE AANHOUDING GEBRUIKTE GEWELD1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de betrokken ambtenaren bij de aanhouding geweld hebben gebruikt, door haar zonder noodzaak te boeien en te slaan. Zij klaagt er meer in het bijzonder over dat zij tijdens de overbrenging naar het politiebureau, toen zij wegens de warmte in de auto een raampje opendraaide, onverwachts een klap kreeg van de vrouwelijke politieambtenaar K. In een reflex had zij teruggeslagen. Daarop waren haar transportboeien omgedaan. 2. De betrokken ambtenaren hebben op dit punt verklaard dat verzoekster tijdens de overbrenging recalcitrant was geworden. K. had verzoekster geboeid omdat zij had geweigerd het door haar opengedraaide raampje weer dicht te doen, en een telefoongesprek met haar draagbare telefoon te be indigen, en omdat zij bovendien niet had voldaan aan de sommaties op te houden met het gebruik van schunnige taal jegens J. en met het maken van slaande en schoppende bewegingen naar K. E n keer had verzoekster K. geslagen. K. had daarop teruggeslagen. 3. Terecht hebben de betrokken ambtenaren aanvankelijk afgezien van het boeien van verzoekster. Zij had aangegeven rustig mee te zullen gaan, en de overbrenging verliep in eerste instantie zonder problemen. Blijkens de verschillende lezingen van de gebeurtenissen is daarin echter verandering gekomen, en was er sprake van escalatie. Het daarmee ontstane veiligheidsrisico rechtvaardigde dat verzoekster alsnog transportboeien werden omgedaan. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.4. Het is overigens niet juist, want in strijd met de artikelen 21 en 23 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zieAchtergrond
, onder 1. en 2.), dat de betrokken ambtenaren hebben nagelaten van het boeien en het fouilleren schriftelijk melding te maken.5. Het is politieambtenaren toegestaan geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf (zieAchtergrond
, onder 3.). Niet aannemelijk is dat het in dit geval noodzakelijk was verzoekster te slaan, ook gelet op het feit dat zij gemakkelijk kon worden geboeid. Evenmin is aannemelijk dat het niet mogelijk was haar vooraf te waarschuwen. Ook in het geval er, conform de lezing van de betrokken ambtenaren, van wordt uitgegaan dat eerst verzoekster K. heeft geslagen, was het niet juist dat K. verzoekster heeft teruggeslagen. Van een politieambtenaar mag ook in een dergelijk geval een professionele houding worden verwacht. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. V TEN AANZIEN VAN DE GESTELDE DISCRIMINERENDE WIJZE VAN BEJEGENING1. Verzoekster klaagt er verder over dat de betrokken ambtenaren haar tijdens de overbrenging naar het politiebureau discriminerend hebben bejegend. Zij stelt dat de betrokken ambtenaren haar op pesterige wijze hebben meegedeeld dat zij werd geboeid omdat zij zwart was. De betrokken ambtenaren hebben op dit punt naar voren gebracht dat het juist verzoekster zelf is geweest die bij voortduring insinueerde dat de betrokken ambtenaren haar slecht behandelden omdat zij Surinaamse was. Naar aanleiding daarvan had betrokken ambtenaar J. op zeker moment tegen verzoekster gezegd: "Ja hoor, dat doen we allemaal omdat jij zwart bent", of woorden van gelijke strekking.2. De lezingen van verzoekster enerzijds en de betrokken ambtenaren anderzijds zijn op dit punt tegenstrijdig, terwijl er geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan de ene lezing meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere. Daarom kan niet worden vastgesteld of betrokken ambtenaar J. de genoemde opmerking heeft gemaakt uit eigen beweging, dan wel naar aanleiding van insinuaties van verzoekster. In zoverre kan over de onderzochte gedraging op dit punt geen oordeel worden gegeven.3. Echter, ook wanneer wordt uitgegaan van de lezing van de betrokken ambtenaren, was de opmerking van betrokken ambtenaar J. niet juist. Van politieambtenaren mag worden verwacht dat zij zich ook in geval van insinuaties of provocaties van een aangehouden verdachte professioneel blijven opstellen. Tot een professionele opstelling behoort onder meer dat de politieambtenaar zich onthoudt van het maken van opmerkingen die, zeker indien los van de context beschouwd, de indruk kunnen wekken discriminerend te zijn bedoeld. In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk. VI TEN AANZIEN VAN HET VERZOEK GEBRUIK TE MOGEN MAKEN VAN HET TOILET1. Verzoekster klaagt er ten slotte over dat de politie op het politiebureau haar verzoek om een toilet te mogen bezoeken heeft genegeerd, en na haar insluiting in een cel niet heeft gereageerd op haar roepen en schoppen tegen de celdeur om alsnog toestemming te verkrijgen. Zij stelt daardoor gedwongen te zijn geweest om, ernstig gehinderd doordat zij was geboeid, haar behoefte te doen in de cel.2. De korpsbeheerder heeft op dit punt meegedeeld dat verzoekster gedurende een uur had verbleven in de ophoudruimte van het politiebureau. De ophoudruimte was gelegen op de eerste etage, naast de werkkamers van het politiebureau. Er was geen arrestantenwacht. Een arrestant kon kenbaar maken het toilet te willen bezoeken door middel van een bel in de ophoudruimte, die in verbinding stond met de receptie van het politiebureau. Vanuit de receptie kon een oproep worden gedaan voor de betrokken functionarissen in het gebouw. De betrokken functionarissen hadden echter niet geweten dat verzoekster het toilet wilde bezoeken. Pas toen verzoekster na een uur uit de ophoudruimte werd gehaald, was gebleken dat zij de ruimte als toilet had gebruikt.3. De politie dient ervoor zorg te dragen dat signalen van een ingeslotene in een cel op het politiebureau te allen tijde kunnen worden opgevangen. Er kan zich immers een situatie voordoen waarbij in het belang van de veiligheid of de gezondheid van de ingeslotene met spoed moet worden opgetreden.4. Uit de inlichtingen van de korpsbeheerder op dit punt komt naar voren dat signalen als roepen en schoppen tegen de celdeur, zoals verzoekster stelt in dit geval herhaaldelijk te hebben gedaan, niet te allen tijde konden worden opgevangen, gelet op de ligging van de ophoudruimte in het bureau en het ontbreken van een arrestantenwacht. Derhalve was het noodzakelijk dat een arrestant gebruik kon maken van de in de ophoudruimte aangebrachte bel, en dat de ophoudruimte periodiek werd gecontroleerd.5. Vast staat dat verzoekster gedurende haar insluiting geboeid is geweest, met de handen op de rug. Daargelaten het antwoord op de vraag of het geboeid insluiten op zichzelf gerechtvaardigd was, staat in elk geval vast dat het daardoor voor verzoekster heel moeilijk of zelfs onmogelijk was om met de bel de receptie te waarschuwen. Dit is niet juist. Bovendien staat vast dat de ophoudruimte niet periodiek is gecontroleerd.6. Op grond van het bovenstaande wordt aannemelijk geacht dat verzoekster herhaaldelijk heeft geprobeerd haar verzoek kenbaar te maken, en zich, omdat zij niet werd gehoord, vervolgens gedwongen heeft gezien de cel te gebruiken als toilet. Daarmee is de politie tekortgeschoten in een essentieel onderdeel van de zorg die zij heeft voor door haar ingesloten arrestanten. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is gegrond ten aanzien van het slaan tijdens de overbrenging, het maken van een opmerking tijdens de overbrenging en het niet in de gelegenheid stellen gebruik te maken van het toilet. De klacht is niet gegrond ten aanzien van het fouilleren, het gelegenheid bieden kinderen te waarschuwen, en het boeien tijdens de overbrenging. Ten aanzien van het op discriminerende wijze bejegenen wordt geen oordeel gegeven. BIJLAGEACHTERGROND 1 Veiligheidsfouillering 1. Artikel 8, derde lid van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de uitoefening van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar." Dit onderzoek aan de kleding wordt ook wel de veiligheidsfouillering genoemd. Van belang is dat het standaard verrichten van een veiligheidsfouillering niet is toegestaan, maar dat er een beoordeling nodig is in elk individueel geval.2. In artikel 20, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat een veiligheidsfouillering geschiedt door het oppervlakkig aftasten van de kleding en dat deze zoveel mogelijk wordt uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als dat van degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.3. Ingevolge artikel 21 van de Ambtsinstructie moet de politieambtenaar die een veiligheidsfouillering heeft verricht, dit onverwijld schriftelijk melden aan de meerdere, onder vermelding van de redenen die tot dit onderzoek hebben geleid. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie staat vermeld dat bij schriftelijke melding onder meer gedacht kan worden aan een vermelding in het dagrapport. 2 Aanleggen transportboeien 1. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. Het tweede en derde lid van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
2. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.3. In artikel 23 van de Ambtsinstructie is opgenomen dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens het vervoer, dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere moet melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid. 3 Gebruik van geweld Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993 :"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."