Achtergrond
In artikel 2 van de Politiewet is het volgende bepaald:"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Op donderdag 17 september 1998 liet verzoeker zich met een taxi vervoeren naar zijn huisadres, omdat hij, naar eigen zeggen, te veel alcoholhoudende drank had genuttigd om zelf zijn auto te kunnen besturen. Verzoeker was die avond omstreeks 23.30 uur thuis. Bij aankomst bij zijn woning bemerkte hij dat hij onvoldoende geld ter beschikking had om de rekening van de taxi te voldoen. Hij overhandigde daarom zijn visitekaartje (met daarop een handgeschreven schuldbekentenis) aan de taxichauffeur.2. De taxichauffeur lichtte het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland in over deze kwestie. Op vrijdagmorgen 18 september 1998 om 00.45 uur vervoegden zich vervolgens twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland bij de woning van verzoeker.3. Verzoeker achtte deze gang van zaken niet juist en richtte zich op 22 september 1998 schriftelijk met de volgende klacht tot de regiopolitie Zaanstreek-Waterland:"…Aan het einde van de dag van donderdag 17 september jl. heb ik mij per taxi laten vervoeren van Badhoevedorp naar mijn bovenstaand huisadres. Aldaar aangekomen bleek dat ik niet voldoende kontanten ter beschikking had, heb keurig mijn visitekaartje met schuldbekentenis aan de chauffeur overhandigd, dit zonder enige wanklank. De klok wees toen circa 23.30 uur. Te circa 00.45 uur, vrijdagmorgen 18 september jl., werd ik verrast door de komst van beide bovengenoemde functionarissen. Mijn vrouw, kinderen en ikzelf wakker. Een hoop misbaar en kabaal. Schijnen met sterke zaklantaarns in mijn slaapkamer, etc., etc. Hen vriendelijk binnen nodende bleek al snel dat men meende iets te moeten doen aan de situatie met de taxichauffeur. Ik heb hen uitgelegd dat de politie daar niet voor is en heb medegedeeld een klacht in te zullen dienen, hetgeen ik bij deze gedaan heb…"4. Nadat de politie Zaanstreek-Waterland de ontvangst van verzoekers klacht op 1 oktober 1998 schriftelijk had bevestigd, en hem op de hoogte had gesteld van de te volgen klachtprocedure, had verzoeker op 15 oktober 1998 een gesprek met de klachtbehandelaar. Vervolgens schreef verzoeker deze klachtbehandelaar op 19 oktober 1998 de volgende brief:"Mijn dank voor Uw bezoek van donderdag 15 oktober jl. Het was een goed gesprek.Desondanks dien ik gewoon een aanvulling te maken op de klacht die eerder is aangeheven. Ik begrijp dat Uw functionarissen op een melding van een derde uitgerukt zijn. Uw functionarissen kwamen ter plaatse en daar moet duidelijk geweest zijn dat –na het horen van de chauffeur- deze functionarissen hadden moeten inzien dat het hier hoogstens om een betaling van een klein geldsbedrag ging. Mijn klacht is: daar gaat de politie niet over! En zeker is het niet zo dat mijn huis in rep en roer gebracht mag worden door al te overijverige agenten."
5. De politie Zaanstreek-Waterland antwoordde verzoeker op 23 oktober 1998 als volgt:"…Uit de informatie die mij bereikt heeft concludeer ik, dat de betrokken medewerkers juist hebben gehandeld en, gelet op de aard van de bij de politie binnengekomen melding, rechtens zijn opgetreden. Dat betrokkenen terplaatse een andere beeldvorming van de situatie kregen, moge blijken uit de wijze waarop zij vervolgens de zaak hebben afgehandeld…"6. Op 3 november 1998 wendde verzoeker zich vervolgens tot de Commissie van Politieklachten met de mededeling dat hij zich met de zienswijze van de politie (zoals hiervoor weergegeven onder punt A.5.) niet kon verenigen, met daarbij het verzoek aan de Commissie om de klacht verder te behandelen.7. In een brief van 18 december 1998 liet de beheerder van het regionale politiekorps van Zaanstreek-Waterland verzoeker het volgende weten:"Uw klacht over het optreden van de politie is behandeld in de vergadering van de commissie voor politieklachten op 9 december jl. De commissie heeft mij, op basis van uw klacht en de rapportage van de politie, geadviseerd. Mijn antwoord is conform dit advies. Uw klacht betreft het, in uw ogen, overijverig optreden van de politie. Naar mijn mening heeft de politie terecht gereageerd op het signaal van de taxichauffeur, zeker omdat regelmatig taxichauffeurs in de problemen komen door het gedrag van passagiers. Door de agenten was niet in te schatten wat er aan de hand was, er kwam bij hen slechts een melding binnen waarop zij dienden te reageren. De agenten zijn ten opzichte van u correct opgetreden, zoals u zelf ook reeds heeft toegegeven. Ik acht uw klacht dan ook niet gegrond.Mocht u het met deze afhandeling niet eens zijn, dan kunt u zich wenden tot de Nationale ombudsman, zoals vermeld in de bijlage."
8. Verzoeker wendde zich vervolgens op 12 januari 1999 tot de Nationale ombudsman met zijn klacht.B. STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting. Daarnaast komt zijn standpunt naar voren in de brieven die hij in het kader van de behandeling van zijn klacht bij de politie zond, en die zijn weergegeven onder punt A.3 en A.4. van "De feiten". Verzoeker stelde daarnaast dat hij het met de afhandeling van zijn klacht niet eens was, naar zijn mening had corrigerend moeten worden opgetreden tegen de beide politiefunctionarissen.C. STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS ZAANSTREEK-WATERLAND1. De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland werd gevraagd zijn reactie te geven op de klacht van verzoeker. Tevens werd hem verzocht om bij zijn reactie over te leggen een nauwkeurige beschrijving van de kennelijk bij het korps ingekomen melding van het niet betalen van een taxirekening door verzoeker, alsook een overzicht van de in het korps gehanteerde prioriteiten. Daarnaast werd de korpsbeheerder gevraagd op grond van welke overwegingen was besloten om verzoeker direct, tijdens de nachtelijke uren, te confronteren met de melding.2. Op 3 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Deze deelde onder meer het volgende mee:"In antwoord op uw vragen is mijn reactie de volgende:1. Als beschrijving van de melding verwijs ik u naar de mutatie uit het BPS (Bedrijfsprocessensysteem, dit is een geautomatiseerd informatiesysteem van de politie; N.o.) 'klant is dronken en wil niet betalen' zoals deze melding werd gedaan door de taxichauffeur. De naam van deze taxichauffeur is mij niet bekend.2. Gelet op het vaak voorkomen van agressief optreden ten opzichte van taxichauffeurs door (dronken) passagiers is besloten onmiddellijk op de melding te reageren. Omdat Uitdam (de woonplaats van verzoeker; N.o.) in de periferie van de regio ligt, duurde het circa 30 minuten voordat de agenten ter plaatse waren. Zij hebben bij klager aangebeld op de melding van de nog aanwezige taxichauffeur om te vernemen wat er aan de hand was. Nadat bleek dat klager reeds een schuldbekentenis had getekend zijn zij spoedig weer vertrokken.3. Wanneer de mogelijkheid bestaat te reageren op een dergelijke melding is het gebruikelijk hierop te reageren om escalatie te voorkomen. Gelet op het feit dat het een doordeweekse nacht was zonder extreme drukte is het vanzelfsprekend dat op deze melding werd gereageerd (zie ook motivatie onder 2.). Voor verdere informatie verwijs ik u naar bijgevoegde stukken. Gelet op de reactie van klager zoals verwoord in de rapportage waarbij ook klager aangeeft dat de agenten op zich hem correct hebben bejegend en dat hij in feite slechts moeite had met het feit dat zij voor een dergelijk incident ter plaatse kwamen, ben ik van mening dat de klacht volledig ongegrond is. Ik heb mij dan ook niet genoodzaakt gezien stappen te ondernemen tegen betrokkenen.
Het belang van de veiligheid van taxichauffeurs die vaak met geweld worden geconfronteerd vind ik dermate belangrijk dat ik van mening ben dat terecht op de melding is gereageerd".3. De korpsbeheerder legde bij zijn brief een aantal stukken over, waarin onder meer het volgende was opgenomen:3.1. In een rapport van de klachtbehandelaar van de politie van 20 oktober 1998, opgemaakt naar aanleiding van verzoekers eerder bij de politie ingediende klacht:"Informatie uit BPS. Onder nummer (…) wordt in BPS de assistentie genoemd die rapporteurs (…) hebben verleend aan een taxichauffeur, naar aanleiding van diens melding: "klant is dronken en wil niet betalen". In de afmutering melden (de politieambtenaren; N.o.) dat klager J. zich had laten vervoeren van Hoofddorp naar Uitdam. Omdat hij niet kon of wenste te betalen hebben zij een poging gedaan om te bemiddelen, hetgeen hen niet in dank werd afgenomen. Klager had de taxichauffeur al aangeboden een rekening te sturen. Bovendien vond hij, dat dit een civiele aangelegenheid was, waar de politie zich niet mee diende te bemoeien. Hij zegde toe een klacht in te dienen. Gesprek met klager.Op 15 oktober 1998 had ik een gesprek met klager in diens woning. In het gesprek kreeg klager begrip voor het feit, dat de betrokken politiemensen gereageerd hadden op de melding: "klant is dronken en wil niet betalen", welke melding elementen bevatten van strafrechtelijke aard. Klager was echter wel van mening, dat de meldkamer in een dergelijk geval aan de taxichauffeur had moeten doorvragen wat er precies gaande was, zodat men een betere beeldvorming had gekregen van de situatie. Voorts liet klager mij weten, dat zijn klacht niet persoonlijk was gericht tegen de betrokken politiemensen. Deze waren erg correct geweest in hun optreden. De signalering van de naar zijn idee verkeerde en onterechte actie was voor hem voldoende en hij achtte de klacht daarom als afgehandeld.Horen van aangeklaagde.
Op 15 oktober 1998 had ik een telefoongesprek met aangeklaagde ( n van de politieambtenaren; N.o.). Hij vertelde, dat zij gehandeld hadden naar aanleiding van genoemde melding. Terplaatse bleek, dat zij met een jonge, nog onervaren taxichauffeur te maken hadden, die nogal bang was uitgevallen. Toen bleek, dat klager J. reeds een kaartje had uitgereikt aan de taxichauffeur met daarop vermeld het bedrag dat hij verschuldigd was, hebben zij het gesprek met klager J. spoedig be indigd."3.2. In een aanvullend rapport van de klachtbehandelaar van de politie van 18 november 1998, opgemaakt naar aanleiding van verzoekers bij de Commissie van Politieklachten ingediende klacht:"Nagezonden brief van klager.Nadat ik het voorgaande rapport had afgesloten en gezonden aan de diverse actoren ontving ik een brief van klager J., gedateerd op 19 oktober 1998, als aanvulling op het gesprek dat ik met hem had op 15 oktober 1998. In die brief schrijft klager onder andere, dat "na het horen van de chauffeur, de functionarissen hadden moeten inzien dat het hier hoogstens om een betaling van een klein geldbedrag ging." Met andere woorden, klager is van mening , dat de twee politiefunctionarissen terplaatse hadden moeten inschatten, nadat zij de taxichauffeur gehoord hadden, dat het hier om een civiele zaak ging. De informatie in deze nagezonden brief verschafte echter geen nieuwe gezichtspunten, omdat wij in ons gesprek het daarover gehad hadden en ik klager toen gewezen heb op het feit, dat de taxichauffeur terplaatse opnieuw melding deed van het feit, dat hij te maken had gehad met "een dronken persoon, die weigerde te betalen". Ik heb klager toen gewezen op de elementen van strafrechtelijke aard, waarnaar de twee politieambtenaren gehandeld hebben. En, zoals ik reeds in mijn rapport heb vermeld, is daarom het gesprek tussen de politieambtenaren en klager ook terstond be indigd, toen voor hen vaststond, dat het hier om een civiele zaak ging.I. nformatie uit BPS.Bij dit aanvullende rapport heb ik de twee mutaties gevoegd, welke zijn genoemd in mijn eerste rapport. Het betreffen de mutatie over de melding en de afmutering door de betrokken politieambtenaren (…). Horen van aangeklaagden.Omdat ik geen klachtwaardige elementen in de klacht kon herkennen, heb ik de betrokken collega's alleen telefonisch gehoord. Dit heb ik klager medegedeeld in mijn gesprek met hem. Hij liet mij toen weten, dat zijn klacht zich niet richtte tegen deze politiemensen persoonlijk. Deze waren, volgens zijn zeggen, correct geweest in hun optreden."3.3. In een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie van 18 september 1998 om 00.21 uur:"Klant is dronken en wil niet betalen. Reden status: bemiddelend optreden. Tijd opdracht: 00:22. Tijd ter plaatse 00:55." 3.4. In een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie van 18 september 1998 om 05.17 uur:"De bewoner van de (…) was met de taxi vanuit Hoofddorp naar huis gebracht. De bewoner wenste of kon de taxi niet betalen en de taxi riep onze hulp in. Ter plaatse werden wij door de bewoner binnengelaten. Hij bleek zeer verbolgen dat de politie zich met civiele zaken bezig hield. Hij had de taxi namelijk aangeboden de rekening maar op te sturen. Ook na onze bemiddeling die overigens door de bewoner niet op prijs werd gesteld werd de rekening Fl 103,-- niet betaald. Wel zal de bewoner een klacht tegen ons indienen." . REACTIE VERZOEKER1. Op 16 maart 1999 werd verzoeker in de gelegenheid gesteld commentaar te geven op de reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland.2. Hij bracht daarop op 19 maart 1999 nog het volgende naar voren:"…Op het gevaar af in herhalingen te vallen, toch nog het navolgende. De betrokken chauffeur heeft mij vanuit Badhoevedorp, alwaar een festiviteit plaatsvond, per taxi naar mijn woonhuis vervoerd, inderdaad omdat ik de mening was toegedaan een te hoog alcoholpromillage in mijn bloed te hebben om nog verantwoord te kunnen rijden. Dat heb ik ook aan de chauffeur medegedeeld. Dat is dan nog geheel iets anders dan "dronken" te zijn. In ieder geval was ik voldoende compos mentis om een keurige schuldbekentenis uit te schrijven en zonder enige onmin de chauffeur te verlaten en mijn huis te betreden. Wanneer deze dan vervolgens de politie waarschuwt, mankeert er iets aan deze jongeman. En wanneer de politie dan uitgerukt is vanwege - want anders kan ik het niet lezen - "agressie", dan had die politie hetzij bij de melding, hetzij aangekomen bij mijn woonhuis, moeten vragen waaruit die agressie dan wel niet bestond of bestaan had. Nogmaals: een gezin midden in de nacht wekken en derhalve angst aanjagen, waaronder drie kinderen, past niet in het beeld hetgeen de politie gehad heeft, althans had behoren te hebben. Ik zie het zo: wanneer de centrale onmiddellijk gevraagd had "Is de klant agressief", dan was het antwoord van de chauffeur geweest "Neen, reeds zijn huis betreden". Dat had voldoende moeten zijn..."Beoordeling
I. TEN AANZIEN VAN DE GEDRAGING OP 18 SEPTEMBER 19981. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op vrijdag 18 september 1998 om ongeveer 00.45 uur bij hem thuis aan de deur zijn verschenen naar aanleiding van een melding over een nog niet betaalde taxirekening. Verzoeker acht het onjuist dat de medewerker van de meldkamer, waarbij de melding van de taxichauffeur in eerste instantie was binnengekomen, niet gericht heeft doorgevraagd aan de taxichauffeur, teneinde meer gegevens te verkrijgen. Volgens verzoeker was dan direct duidelijk geweest dat hij niet agressief was en dat er geen reden was voor politieoptreden.2. Verzoeker kan in zijn standpunt niet worden gevolgd. De centralist van de meldkamer van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland kreeg op 18 september 1998 rond het middernachtelijk uur de melding van een taxichauffeur dat een dronken klant had geweigerd de taxirekening te voldoen. Het is een feit van algemene bekendheid dat conflicten tussen taxichauffeurs en hun klanten dikwijls betrekking hebben op de taxirekening, en op de bereidheid om deze te betalen. Dergelijke conflicten zijn meer dan eens uitgemond in zodanig geweldgebruik door de klant, dat de maatschappij en de rechtsorde daardoor ernstig werden geschokt. In dit licht bezien, was het niet aan de medewerker van de meldkamer om eerst nog nader onderzoek te verrichten naar de melding. De centralist diende adequaat handelend naar de situatie op te treden. Dit geldt te meer nu volgens de melding sprake was van een klant die onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. De medewerker heeft correct gehandeld door een surveillancewagen te informeren, die vervolgens ter plekke ging. In zoverre is juist gehandeld, en is de onderzochte gedraging behoorlijk.3. Verzoeker acht het ook onjuist dat de politiefunctionarissen die ter plekke zijn gegaan niet onmiddellijk inzagen dat het onderwerp van het conflict slechts een klein geldbedrag betrof, en dat de kwestie geen strafrechtelijk, maar vooral een civielrechtelijk karakter had. Hij acht het dan ook onjuist dat de politieambtenaren hem op genoemd tijdstip in zijn woning hebben benaderd.4. Ook in dit opzicht kan verzoeker niet in zijn standpunt worden gevolgd. Gelet op de verstrekte informatie staat voldoende vast dat de taxichauffeur ook in het persoonlijke contact met de politieambtenaren ter plaatse had meegedeeld dat de klant (in dit geval verzoeker) dronken was, en had geweigerd de taxirekening te betalen. Op grond van deze informatie moesten de politieambtenaren beslissen wat zij zouden doen.Gezien de kwetsbare positie van taxichauffeurs in relatie tot niet-betalende klanten, zeker wanneer deze (bovendien) onder invloed van alcoholhoudende drank verkeren, hebben de politieambtenaren niet de onjuiste keuze gemaakt door te besluiten om onmiddellijk na het incident bemiddelend op te treden. Artikel 2 Politiewet biedt hiervoor een wettelijke basis. Juist door verzoeker direct te benaderen, werd deze in de gelegenheid gesteld zijn visie op de gebeurtenissen te geven, en bestond er een mogelijkheid de zaak niet te laten escaleren. Ook op dit punt is juist gehandeld. Dit geldt te meer nu – op grond van de verstrekte informatie, die door verzoeker niet is weersproken – voldoende aannemelijk is dat de politieambtenaren verzoeker correct hebben bejegend, en zijn teruggetreden zodra bleek dat de kwestie al was opgelost door het uitschrijven van de schuldbekentenis door verzoeker. Ook in dit opzicht is de onderzochte gedraging behoorlijk.
II. TEN AANZIEN VAN DE KLACHTAFHANDELING1. Verzoeker klaagt er ook over dat de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland zijn klacht over genoemd politieoptreden ongegrond heeft verklaard.2. Hetgeen onder I is overwogen, betekent dat verzoeker evenmin kan worden gevolgd in zijn standpunt over de beslissing van de korpsbeheerder naar aanleiding van zijn klacht. Verzoeker kan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat corrigerend had moeten worden opgetreden tegen de beide politiefunctionarissen. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.