1999/151

Rapport
Op 18 augustus 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. en twee anonieme personen, allen te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid te Nijmegen en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen). In artikel 14, aanhef en onder a, van de Wet Nationale ombudsman is bepaald dat de Nationale ombudsman niet verplicht is een onderzoek in te stellen indien het verzoekschrift, waarbij de Nationale ombudsman wordt verzocht om het instellen van een onderzoek, niet de naam en het adres van verzoeker bevat. In beginsel neemt de Nationale ombudsman anonieme klachten niet in behandeling. Onder omstandigheden is de Nationale ombudsman echter bereid de verzoeker toe te zeggen dat hij diens identiteit niet bekend zal maken aan derden, waaronder het bestuursorgaan waartegen de klacht is gericht. In het geval van deze twee verzoekers was de Nationale ombudsman bereid een dergelijk toezegging te doen, gelet op de inhoud van de klacht die mede door verzoeker S. was ingediend. Daarbij had de Nationale ombudsman in aanmerking genomen dat beide verzoekers, na te zijn aangehouden op verdenking van poging tot inbraak, ervoor hadden gekozen hun naam niet aan de politie bekend te maken. Bekendmaking van hun naam in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman zou mogelijk nadelig kunnen zijn voor verzoekers in hun positie als – anonieme – verdachte. Wel dienden deze twee verzoekers, als X en Y aangeduid, hun identiteit aan de Nationale ombudsman bekend te maken. Nadat zij dit hadden gedaan, werd op 11 november 1997 naar de gedragingen een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen). Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers klagen over het optreden van het regionale politiekorps GelderlandZuid, district Stad-Nijmegen, op 6 februari 1997, tijdens de inverzekeringstelling die twee van hen, X en Y, op die dag ondergingen in het politiebureau aan het Mari nburg te Nijmegen. Met name klagen zij erover dat de politie:- aanvankelijk weigerde twee - voor X en Y bestemde - pakketjes in ontvangst te nemen van de derde verzoeker, S.; - vervolgens trachtte S. te bewegen de namen van de twee in verzekering gestelde verzoekers op te geven, terwijl zij in het kader van het tegen hen gerichte strafrechtelijke onderzoek anoniem wensten te blijven;

- ten slotte de pakketjes wel in ontvangst heeft genomen, maar deze pas aan X en Y heeft afgegeven op het moment van hun vrijlating. Daarnaast klagen verzoekers erover dat de beheerder van het regionale politiekorps GelderlandZuid op 13 juni 1997 ten onrechte hun klacht over dit politieoptreden ongegrond heeft verklaard.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Betrokkenen werden over en weer in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. De hoofdofficier van justitie te Arnhem werd een aantal vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. In de nacht van 4 op 5 februari 1997 werden verzoekers X en Y door ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid bij een kraakactie aangehouden op verdenking van poging tot inbraak. Zij weigerden bij de politie hun identiteit bekend te maken. Zij werden ingesloten in respectievelijk cel 3 en cel 17 van het politiecellencomplex aan het Mari nburg te Nijmegen. Op woensdag 5 februari 1997 werden zij omstreeks 11.30 uur door een hulpofficier van justitie in verzekering gesteld. Op 6 februari 1997 werden zij in de loop van de middag in vrijheid gesteld en heengezonden.

2. De desbetreffende bevelen tot inverzekeringstelling van 5 februari 1997 vermelden niet dat aan de twee anonieme verdachten beperkingen waren opgelegd in het belang van het onderzoek. De (standaard) passage in de bevelen tot inverzekeringstelling "dat ernstig gevaar voor vlucht/wegmaken van sporen/belemmering van het onderzoek bestaat" is in beide bevelen met pen doorgestreept. In de processen-verbaal die met betrekking tot de inverzekeringstelling zijn opgemaakt is niet aangegeven dat aan X en Y beperkingen zijn opgelegd.3. Op donderdag 6 februari 1997 gaf S. een tweetal pakketjes af ten behoeve van X en Y. In de pakjes was aangegeven welk pakje voor wie was bestemd.4.1. Verzoekers dienden op 23 februari 1997 een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid over het politieoptreden. Deze klacht luidde onder meer als volgt:"Mede namens twee personen, hier aan te duidden als NN-3 en NN-17, dien ik (S.; N.o.) bij deze een klacht in wegens het niet toelaten van 'pakketjes' aan bedoelde NN's. NN-3 en NN-17 werden in de nacht van dinsdag 4 op woensdag 5 februari 1997 aangehouden (...) op verdenking van poging tot inbraak. Zij weigerden bij de politie hun identiteit bekend te maken. Ze werden ingesloten in cel 3 en cel 17 van het politiecellencomplex in het bureau aan het Mari nburg. Zij zijn weer in vrijheid gesteld op donderdagmiddag 6 februari 1997. Ze zijn op woensdag 5 februari 1997 om ongeveer 11.30 uur in verzekering gesteld. Ondergetekende heeft de arrestantenzorg van buitenaf voor de twee NN's op zich genomen. Op woensdagmiddag om 17.05 uur heb ik telefonisch contact gehad met de arrestantenwacht. Ik heb de persoon die de telefoon aannam – en geen naam noemde - gevraagd of het mogelijk was een pakketje af te geven voor iedere NN. De onbekende persoon van de arrestantenwacht zei dat dat geen probleem was, maar dat het afgeven van goederen slechts mogelijk was tussen 9.00 uur en 17.00 uur. Hij zei dat toegelaten zouden worden: geld, lectuur, kleding en toiletartikelen. De volgende ochtend om 9.00 uur heb ik me aan de balie van het bureau vervoegd met twee pakketjes. Daar bleek dat degene die op dat moment de arrestantenwacht bemenste weigerde de pakketjes aan te nemen. Als reden daarvoor werd opgegeven, dat de twee verdachten hun naam niet wensten te geven. Ik heb het daar niet bij laten zitten. Na enig geharrewar kreeg ik een persoon te spreken, P. genaamd, waarvan ik begreep dat hij een politieman was die het onderzoek tegen (een van) de twee NN's uitvoerde. Ook deze P. zei

dat het onmogelijk was pakketjes af te geven t.b.v. NN-verdachten. Hij probeerde mij over te halen de namen van de twee te geven. Daarbij gaf hij mij een naam en vroeg mij te bevestigen dat een van de twee zo heette. Ik heb geweigerd namen te geven en P. er op gewezen dat de verzorging van de arrestanten los diende te staan van het onderzoeksbelang van de politie. P. zei mij - na wat op en neer gepraat - dat ik de pakketjes maar achter moest laten. Men zou wel zien of ze aan de NN's zouden worden afgegeven, of dat de pakketjes 'op de grote hoop zouden belandden'. Ik heb de pakketjes afgegeven en P. dringend verzocht ze bij de NN's af te geven. Ik heb hem erop gewezen dat in de pakketjes briefjes zaten met daarop 'NN blond haar' en 'NN zwart haar'. Daardoor kon geen misverstand bestaan over welk pakketje, voor welke NN was. Ook heb ik P. duidelijk gemaakt om welke twee personen het ging door:- hun uiterlijk te beschrijven - tijd van aanhouding op te geven - het feit waarvan zij verdacht werden op te geven.. liet ook blijken dat hij wist om welke twee personen het ging en bevestigde dat er op dat moment maar twee NN's in het cellencomplex vastzaten. Uiteindelijk kregen de twee NN's hun pakketjes pas donderdagmiddag, op het moment dat zij weer in vrijheid werden gesteld. Zoals hiervoor gezegd meen ik dat de arrestantenverzorging los dient te staan van het politieonderzoek. Naar mijn mening is de handelwijze van de arrestantenwacht en de heer P. niet in overeenstemming met het bepaalde in de Algemene instructie Arrestantenverzorging van uw korps. Bovendien meen ik dat in strijd met artikel 5, lid 1 van het Besluit behandeling inverzekeringgestelden, en daarmee artikel 62 Wetboek van Strafvordering (zie onder

Achtergrond

; N.o.) is gehandeld. (...)Ik verzoek u mede namens bedoelde NN's een onderzoek te doen naar de hierboven geschetste gang van zaken en mij te berichten over de uitkomsten van dat onderzoek. Bovendien verzoek ik u maatregelen te nemen die voorkomen dat in de toekomst nog pakketjes zullen worden geweigerd aan personen die verkiezen hun identiteit niet bekend te maken bij de politie. Ter informatie meld ik u nog dat het mij in het afgelopen jaar al tweemaal eerder is overkomen dat door mij aangeboden pakketjes werden geweigerd, omdat de ingesloten verdachte weigerde zijn naam te geven aan de politie."4.2. In een brief van 9 maart 1997 vulden zij hun klacht nog aan met het volgende punt:"Indien het niet aannemen van pakketjes t.b.v. zogenoemde NNarrestanten beleid is bij uw korps, richt de klacht zich niet alleen op de handelwijze van de - anoniem gebleven – arrestan-

tenwacht en P. In dat geval betreft het tevens een klacht tegen het gevoerde beleid. Mogelijk valt de klacht in zoverre overigens buiten de Klachtenregeling politie Gelderland Zuid. Dat verneem ik dan graag. Het lijk me gezien bovenstaande – de meer algemene strekking van de klacht – op zijn plaats dat de klachtbehandeling wordt voortgezet door de korpsbeheerder. Bovendien lijkt het me wenselijk dat advies wordt gevraagd van de klachtencommissie. Dit temeer nu mij onlangs is gebleken dat het inderdaad beleid zou zijn t.b.v. NN's geen pakketjes aan te nemen. Bovendien zou de Algemene instructie Arrestantenverzorging van uw korps inmiddels aangepast zijn. Een bepaling zou opgenomen zijn, die zegt dat inderdaad geen pakketjes kunnen worden aangenomen voor NN's. Die aanvulling zou plaatsgevonden hebben op 27 februari 1997, vier dagen na het indienen van onze klacht. Ondanks deze aanvulling van de instructie blijft sprake van strijd met onder meer het Besluit behandeling in verzekering gestelden, en daarmee artikel 62 Wetboek van Strafvordering (zie onder

Achtergrond

; N.o). Sterker: door de aanvulling – indien die werkelijk plaats heeft gevonden – is de instructie zelf op dat punt naar mijn mening onverbindend geworden.".5. De chef van het district Stad-Nijmegen van het regionale politiekorps zond verzoekers op 17 maart 1997 een antwoord op hun klacht van 23 februari 1997. Dit antwoord luidde – voor zover in dit verband relevant – als volgt:"Uw klacht – zoals weergegeven in uw eerste brief (van 23 februari 1997; N.o.) vat ik als volgt samen:1. Door u aangeleverde pakketjes voor twee anonieme ingeslotenen werden pas na aandringen uwerzijds aangenomen;2. De ingeslotenen kregen hun pakketjes pas op het moment dat zij in vrijheid werden gesteld;3. De in deze door politiepersoneel gevolgde handelwijze is in strijd met de Algemene instructie arrestantenverzorging van de politie te Nijmegen. Voorts verzocht u maatregelen te nemen die voorkomen dat in de toekomst nog pakketjes zullen worden geweigerd die bestemd zijn voor anonieme personen. Ik antwoord u hierop het volgende:Uit de dienstrapportage van de arrestantenwacht blijkt dat u zich op donderdag omstreeks 09.00 uur hebt vervoegd bij de publieksbalie aan het hoofdbureau van politie te Nijmegen, met pakketjes

voor twee anonieme ingeslotenen. Bij het gesprek wat daarbij plaats vond tussen u en een politieambtenaar (de heer P.; N.o.) bent u gewezen op het feit dat het niet goed mogelijk is pakketjes zonder naam van de geadresseerde bij de juiste ingeslotene te bezorgen. Na beschrijving door u van de betrokkenen, zijn omstreeks 09.15 uur de pakketjes aangenomen. Omdat zich op dat ogenblik in het cellencomplex slechts twee ingeslotenen bevonden die anoniem wensten te blijven, en uw beschrijving – in dit geval – toereikend was om de betrokkenen te traceren, was deze coulance van het verzorgend personeel mogelijk. Uiteraard wordt gecontroleerd wat aan ingeslotenen ter hand wordt gesteld. Het bleek dat zich in de pakketjes artikelen voor persoonlijke verzorging alsmede tijdschriften bevonden. Het tijdstip waarop ingeslotenen in de gelegenheid worden gesteld te douchen, zich te wassen en zich op andere wijze te verzorgen was al voorbij en daarom werden de artikelen voor persoonlijke verzorging in bewaring gehouden zodat deze de volgende dag – v r het tijdstip van douchen – aan de betrokkenen ter hand zouden kunnen worden gesteld. De betrokkenen waren in verzekering gesteld. Door de hulpofficier waren – zoals gebruikelijk bij inverzekeringgestelden – in het belang van het onderzoek beperkingen opgelegd in het contact met de buitenwereld. Tijdschriften worden onder dergelijke omstandigheden NIET aan ingeslotenen verstrekt. De betrokken anonieme ingeslotenen zijn dezelfde dag omstreeks 16.10 uur weer in vrijheid gesteld. De – ongebruikte – toiletartikelen en de niet uitgereikte tijdschriften zijn hen daarbij overhandigd. In de door het personeel in deze gevolgde handelwijze zie ik geen tekortkomingen. De verzorging van de ingeslotenen is correct geweest. Er is op geen enkele wijze ongeoorloofde druk op hen uitgeoefend. Uw klacht acht ik voor de bovengenoemde punten 1 en 2 dan ook ongegrond. Voor wat betreft punt 3 deel ik u mee dat terzake het in ontvangst nemen van goederen zonder naam van de ingeslotenen in de Algemene instructie arrestantenverzorging van de politie te Nijmegen geen regeling was opgenomen. Uw brief heeft mij op deze omissie gewezen. Ik acht het niet wenselijk dat in de behandeling van ingeslotenen onderscheid wordt gemaakt tussen anonieme en niet anonieme personen, een en ander met inachtneming van het gestelde in artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering (zie onder

Achtergrond

; N.o.). De verantwoordelijkheid die de politie

heeft, zowel tegenover degene die goederen brengt als degene voor wie de goederen bestemd zijn, brengt mee dat hierin ook zorgvuldig wordt gehandeld. Zonder naam bij de goederen is de kans op misverstand te groot. De instructie is bereids aangepast: als in redelijkheid niet met zekerheid kan worden vastgesteld voor wie de goederen bestemd zijn, heeft de politie dan ook het recht die goederen niet in ontvangst te nemen. In nadere reactie op uw tweede brief deel ik u voorts het volgende mee:De 'Algemene instructie arrestantenverzorging' waarover in deze briefwisseling wordt gesproken, de instructie is van het onderdeel 'District Stad Nijmegen' van de regiopolitie Gelderland-Zuid. Deze instructie is onder mijn verantwoording tot stand gekomen. Een regionale instructie is afwezig. (...) De duidelijke vaststelling van de identiteit van de geadresseerde is het richtinggevende criterium in deze. (...) Voorts ben ik van mening dat op geen enkele wijze is gehandeld in strijd met het gestelde in artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering, of daaraan ontleende besluiten. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben ingelicht. Indien u het met mijn beslissing niet eens bent, dan dient u mij dit binnen twee weken schriftelijk te berichten, in welk geval de korpsbeheerder over zal gaan tot formele afhandeling van uw klacht."6. Bij monde van verzoeker S. deelden verzoekers bij brief van 25 maart 1997 de chef van het district Stad Nijmegen onder meer het volgende mee:"De formulering zoals die naar aanleiding van mijn klacht is opgenomen in de Algemene instructie arrestantenverzorging (art. 8.3.8, zie hierna onder C.2.4; N.o.) komt mij restrictiever voor dan het door u in uw brief omschreven beleid. Ik begrijp uit uw beslissing dat het gevoerde (beleid; N.o.) is, dan wel het te voeren beleid zal zijn, dat pakketjes aan ingeslotenen verstrekt worden tenzij in redelijkheid niet met zekerheid kan worden vastgesteld voor wie de goederen bestemd zijn. Ik begrijp daaruit dat de identiteit, zoals het omschreven wordt in de instructie, ook uit andere zaken kan worden afgeleid dan een op te geven naam van de ingeslotene. Zo kan ik me voor stellen dat het opgeven van een persoonsbeschrijving, tijdstip en plaats van aanhouding of het feit

waarvan de ingeslotene wordt verdacht een voldoende opgave van identiteit tot stand kan brengen. Zoals u bekend zal zijn komt het niet erg regelmatig voor dat personen anoniem in verzekering worden gesteld. De kans is dan ook bijzonder klein dat meerdere personen tegelijkertijd en met een identiek uiterlijk, etc. vastzitten. Ik wijs u er op dat het incident naar aanleiding waarvan ik mijn klacht heb ingediend, is vooraf gegaan door twee voorvallen in het afgelopen jaar waarbij ook door mij aangeboden pakketjes voor anonymi werden geweigerd. Ik kan me dan ook niet geheel aan de indruk onttrekken dat het voornemen aan NN-3 en NN-17 de toiletartikelen de volgende dag te verstrekken niet overeenstemt met de werkelijkheid. Ook meen ik dat gezien de arrestanteninstructie en gelet op het bepaalde in art. 62 Wetboek van Strafvordering de aangeboden boeken (niet tijdschriften!) uitgereikt hadden moeten worden. Aan NN-3 en NN-17 is ook niet meegedeeld, zoals de arrestanteninstructie voorschrijft, dat aan hen in het belang van het onderzoek beperkingen waren opgelegd. De boeken zijn domweg zonder opgave van redenen niet uitgereikt. Ik verzoek u mij te bevestigen dat niet slechts het opgeven van de naam van ingeslotene als criterium gegolden heeft en zal gelden voor het al dan niet aannemen van pakketjes t.b.v. anoniem ingeslotenen. Het lijkt me bovendien wenselijk dat in de toelichting bij de arrestanteninstructie vermeld zal worden dat niet slechts het opgeven van de naam van ingeslotene als criterium geldt. (...) Voor wat betreft het niet uitreiken van de boeken handhaaf ik, mede namens de beide NN's de klacht en verzoek ik u die – inclusief alle hierboven gemaakte kanttekeningen – voor te leggen aan de korpsbeheerder".7. Bij brief van 9 april 1997 reageerde de districtschef op de brief van 25 maart 1997. Hij deelde onder meer het volgende mee:"Voorop staat het dragen van de verantwoording van de politie voor het correct bezorgen van – toegelaten - goederen aan ingeslotenen. Geheel afhankelijk van de omstandigheden kunnen diverse persoonsaanduidingen dienen om de identiteit genoegzaam vast te stellen. De huidige tekst:

'Diegene die geld of goederen aanlevert ten behoeve van een ingeslotene, geeft duidelijk de identiteit op van de persoon voor wie het geld of de goederen zijn bestemd. Geld of goederen waarbij niet aan dit vereiste wordt voldaan, neemt de politie niet aan.' lijkt mij voldoende duidelijk. In twijfelgevallen beslist de chef van dienst."8. Bij brief van 13 juni 1997 zond de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen) verzoeker S. zijn oordeel over de klacht:"... De klacht, voorzover verwoord in de brief dd. 23 februari 1997, ziet op de volgende punten van politieoptreden, zoals weergegeven door klagers:1. Door S. aangeleverde pakketjes voor twee anonieme ingeslotenen werden pas na aandringen zijnerzijds aangenomen;2. De ingeslotenen kregen hun pakketjes pas op het moment dat zij in vrijheid werden gesteld.3. De in deze door politiepersoneel gevolgde handelwijze is in strijd met de Algemene instructie arrestantenverzorging van de politie te Nijmegen. In reactie op de door de districtschef van het district Nijmegen verzonden ontvangstbevestiging, schreef S. op 9 maart 1997 een tweede brief. In deze brief geeft S. een aanvulling op zijn grieven zoals geformuleerd in de 1e klachtbrief, zoals hieronder vermeld:4. Een klacht tegen het gevoerde beleid inzake het niet aannemen van pakketjes ten behoeve van anonieme ingeslotenen. Vermeld zij, dat deze klacht in behandeling is genomen, alhoewel ik hiertoe formeel niet was gehouden vanwege de volgende omstandigheden:- Ingevolge artikel 12 lid 2 van de Klachtenregeling Politie Gelderland-Zuid is anoniem klagen alleen mogelijk indien de klager naar het oordeel van de korpsbeheerder aantoonbare zwaarwegende belangen heeft om anoniem te blijven; Deze omstandigheid doet zich in het onderhavige geval niet voor. De zwaarwegende belangen waar de Klachtenregeling Politie Gelderland-Zuid op ziet, betreffen aspecten van privacy van een klager. Het belang van de anonieme klagers in dit geval, om anoniem te blijven is gelegen in belemmering van het justiti le proces. Op

deze belangen ziet de Klachtenregeling Politie Gelderland-Zuid niet; - Van een machtiging van S. is niet gebleken, daarbij heeft hij in deze zaak geen direct belang en is daarom in principe niet ontvankelijk. Desalniettemin zie ik – vanwege het belang van een goede arrestantenzorg – toch aanleiding om over de hierboven aangevoerde beletsels heen te stappen en de klacht in behandeling te nemen. Daar waar S. klaagt over het door de regiopolitie Gelderland-Zuid gevoerde beleid, zoals vermeld onder punt 4, wijs ik erop dat dit beleid wordt vastgesteld door het Regionaal College. Indien klagers het met dit beleid oneens zijn, dienen zij de burgemeester van Nijmegen – via de gemeenteraad – aan te spreken op zijn medebestuurstaak in deze. Formele bemiddeling in deze klacht heeft op verzoek van S. niet plaats gevonden. Deze klacht is vervolgens ter formele behandeling in handen gesteld van mij, mr. E.M. d'Hondt, in mijn hoedanigheid van korpsbeheerder van de regiopolitie Gelderland-Zuid. In aanmerking nemende dat:Uit het in mijn opdracht ingestelde onderzoek is gebleken dat:- S. zich op donderdag omstreeks 09.00 uur heeft vervoegd bij de publieksbalie aan het hoofdbureau van politie te Nijmegen, met pakketjes voor twee anonieme ingeslotenen. - Bij het gesprek wat daarbij plaats vond tussen S. en een politieambtenaar hem gewezen is op het feit dat het niet goed mogelijk is pakketjes zonder naam van de geadresseerde bij de juiste ingeslotene te bezorgen; - Na beschrijving door S. van de betrokkenen (medeklagers), omstreeks 09.15 uur de pakketjes zijn aangenomen; - Bleek dat zich in de pakketjes artikelen voor persoonlijke verzorging alsmede lectuur bevond; - Het tijdstip waarop ingeslotenen in de gelegenheid worden gesteld te douchen, zich te wassen en zich op andere wijze te verzorgen al voorbij was en de artikelen voor persoonlijke verzorging daarom in bewaring werden gehouden, zodat deze de volgende dag – v r het tijdstip van douchen – aan de betrokkenen ter hand zouden kunnen worden gesteld; - De betrokkenen in verzekering gesteld waren; - Door de hulpofficier in het belang van het onderzoek beperkingen opgelegd waren in het contact met de buitenwereld; - De betrokken anonieme ingeslotenen dezelfde dag omstreeks 16.10 uur weer in vrijheid zijn gesteld; - De – ongebruikte – toiletartikelen en de niet uitgereikte tijdschriften hen daarbij zijn overhandigd.

Daarbij overwegende dat:- Op geen enkele wijze is gehandeld in strijd met het gestelde in artikel 62 van het Wetboek van Strafvordering, of daaraan ontleende besluiten of regelingen; - Terzake het onder punt 3 vermelde (niet in ontvangst nemen van goederen zonder naam van de ingeslotenen) in de Algemene instructie arrestantenverzorging van de politie te Nijmegen geen regeling was opgenomen; - De brief van S. aanleiding was in deze omissie te voorzien; - Het uitgangspunt van de herziene tekst is, dat de verantwoording die de politie draagt voor het correct bezorgen van  toegelaten – goederen aan ingeslotenen voorop staat; - Geheel afhankelijk van de omstandigheden diverse persoons-aanduidingen kunnen dienen om de identiteit genoegzaam vast te stellen; - Als in redelijkheid niet met zekerheid kan worden vastgesteld voor wie goederen bestemd zijn, de politie het recht heeft die goederen niet in ontvangst te nemen; - In twijfelgevallen de chef van de dienst beslist. Gelet op de adviezen, die overeenstemmen met mijn voorgenomen besluit, van:- De korpschef van politie Gelderland-Zuid; - De fungerend hoofdofficier van justitie te Arnhem; - De burgemeester van Nijmegen. Besluit ik, dat de klacht van S. en de anonieme mede-klagers ongegrond is..." B. Standpunt verzoekers1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven in de klachtsamenvatting.2. Verzoeker S. bracht voorts naar voren dat toen hij zich op donderdagochtend 6 februari 1997 om 09.00 uur aan de balie van het politiebureau had vervoegd met een tweetal pakketjes, degene die op dat moment bij de balie van de arrestantenwacht aanwezig was geweest, had geweigerd de pakketjes aan te nemen. Als reden was gegeven dat de twee betrokken ingeslotenen hadden geweigerd hun naam op te geven. Verzoeker S. had vervolgens politieambtenaar P. aangesproken, die het politieonderzoek tegen ( n van) de twee andere verzoekers leidde. Ook de heer P. zei tegen S. dat het onmogelijk was pakketjes af te geven ten behoeve van anonieme verdachten. De heer P. had vervolgens geprobeerd hun namen te weten te komen. Uiteindelijk had P. de pakketjes aangenomen, maar zonder hierbij de

toezegging te doen dat zij aan X en Y zouden worden uitgereikt. Verzoeker S. had politieambtenaar P. er expliciet op gewezen hoe de beide betrokkenen eruit zagen, hij had hun uiterlijk beschreven, de tijd van hun aanhouding opgegeven en had het feit genoemd waarvan zij werden verdacht. P. had overigens laten blijken dat hij wist welke twee verdachten het betrof. Uiteindelijk hadden verzoekers X en Y pas op donderdagmiddag 6 februari 1997, op het moment dat zij in vrijheid werden gesteld, de pakketjes gekregen.3. Verzoekers voerden verder aan dat de arrestantenverzorging naar hun mening los dient te staan van het politieonderzoek. Zij vonden het niet juist dat X en Y niet de boeken hadden gekregen die in de pakketten hadden gezeten. Zij achtten het daarnaast onjuist dat door het onthouden van de pakketjes was getracht de naam van betrokkenen te achterhalen.4. Voorts zijn verzoekers van mening dat de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in zijn brief van 13 juni 1997 hun klacht ten onrechte niet gegrond heeft verklaard. Naar hun idee was namelijk wel onjuist gehandeld. Zij stelden dat het feit dat de Algemene instructie arrestantenverzorging niet voorzag in een regeling met betrekking tot het in ontvangst nemen van goederen ten behoeve van anonieme verdachten, niet betekende dat het weigeren van de pakketjes destijds rechtmatig was.C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid1. Nadat de korpsbeheerder in eerste instantie had volstaan met het doen toekomen van een aantal stukken met betrekking tot de klacht van verzoekers, liet hij, nadat hem (nogmaals) was gevraagd om zijn standpunt over de klacht van verzoekers, uiteindelijk bij brief van 24 november 1998 onder meer het volgende weten:"Zoals uit de aan u toegezonden stukken moge blijken is het zo dat naar aanleiding van de klacht de Algemene instructie Arrestantenverzorging is aangepast, in die zin dat inontvangstname van goederen geweigerd kan worden als de politie niet in redelijkheid kan vaststellen voor wie de goederen bestemd zijn. Bij een grote groep anoniemen zal dat lastig zijn. In mijn antwoord aan klagers heb ik laten weten dat inmiddels uitvoering is gegeven aan dit "leermoment" van de klacht. Op de vraag of er standaard beperkingen worden opgelegd bij een inverzekeringstelling kan ik ontkennend antwoorden. Er dient per geval een afweging gemaakt te worden. De huidige BPS-formulieren

inzake de inverzekeringstelling memoreren evenwel niet aan deze afweging, zodat het praktisch gesproken niet uit te sluiten is dat een afweging niet in alle gevallen gemaakt wordt. Vandaar dat aan de applicatiebeheerder BPS de suggestie is gedaan om het systeem in die zin aan te passen. Vanwege de recente invoering van het systeem en de lange "wensenlijst" t.a.v. de specificaties ervan, is hieraan nog geen uitvoering gegeven. De organisatie is graag bereid te leren; het updaten van het lesmateriaal vraagt echter de nodige inspanning."2. In de al eerder toegezonden stukken komt onder meer het volgende naar voren.2.1. Een brief van 11 december 1997 van het hoofd bestuursondersteuning van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid aan de klachtenco rdinator van het district Stad Nijmegen van dat korps, die in verband met het onderzoek naar de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht van verzoekers werd verstuurd, bevat de volgende passage:"Met name ben ik – in verband met de opgelegde beperkingen - ge nteresseerd in ons huishoudelijk reglement en het bevel van inverzekeringstelling. In dit verband vraag ik mij af of wij standaard inverzekeringgestelden beperkingen opleggen en of dit i.c. is medegedeeld aan de NN's (de twee anonieme verzoekers; N.o.)."2.2. In het antwoord hierop, opgesteld op 17 december 1997, van de klachtenco rdinator van het district Stad Nijmegen van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid aan het hoofd bestuurondersteuning staat onder meer het volgende vermeld. "De bevoegdheid een ingeslotene beperkingen op te leggen in het contact met de buitenwereld, berust op het volgende (zie teksten uit de instructie):Art. 6 Besluit behandeling in verzekering gestelden (Vertaald) De autoriteiten uit art. 222 en 225 invoeringswet SV kunnen maatregelen bevelen. Ondermeer kan worden bevolen:(geen; N.o.) bezoek te ontvangen of brieven te wisselen Art. 222 invoeringswet SV Hier wordt de hOvJ genoemd.

In de arrestanteninstructie heb ik opgenomen dat een beperking moet worden meegedeeld aan betrokkene en dat in het dienstrapport wordt vastgelegd dat zo'n beperking van toepassing is. Ik heb ook opgenomen dat de 'toezichthouder' regelt dat andere ambtenaren dit ook weten. NIET is geschreven in de A-instructie, dat moet worden aangetekend dat de mededeling is gedaan aan betrokkene. Is dit een omissie? Zie hieronder bij BPS. Dat de beperkingen aan betrokkene worden meegedeeld leek me logisch en passend bij een correcte verzorging. Vergelijk de verplichting om de gang van zaken mee te delen (besluit beheer regionale pol.korpsen) en de verplichting mee te delen dat er een camera draait in de observatiecel (registratiekamer). Dat het feit dat beperkingen zijn opgelegd wordt aangetekend, leek me geboden uit het oogpunt van bedrijfsvoering. De verzorgende ambtenaren moeten weten wat er aan de hand is. Wat is nu de praktijk? Opleggen en aantekenen beperkingen Door Hovj bij ivz-stelling: De Hovj maakt de afweging of contact met de buitenwereld gewenst is. Hij komt in alle gevallen tot de conclusie dat beperkingen in die contacten noodzakelijk zijn. Er vindt dus wel een individuele afweging plaats, maar de uitkomst is hetzelfde als ware er een standaardmaatregel van toepassing. De werkwijze gelijkt zelfs zodanig op een standaardmaatregel, dat de arrestantenwacht met name dit als een standaardmaatregel herkent: "In verzekering? Dan beperkingen!" Het komt zelfs voor dat de hOvJ aansluit bij het automatisme en verzuimt om per geval afzonderlijk mee te delen dat beperkingen gelden. In de praktijk komt het dan toch nog goed, want het is een semi-standaardprocedure om die beperkingen hoe dan ook op te leggen aan een inverzekeringgestelde. 'Aantekenen' kan volstaan met een kruisje in de kolom. Het automatisme verklaart ook, waarom de AW dikwijls in de kolom 'beperkingen' op de dagstaat niet specifiek iets aantekent, omdat in de kolom daarnaast 'inverzekeringstelling' aan de data te zien is dat iemand ivz-is gesteld en er 'dus' beperkingen bestaan.

Een andere vorm van automatisme bestaat in de aard van de beperkingen. Deze is altijd hetzelfde en wordt daardoor niet  meer – gepreciseerd. (Zie hieronder) Door RC bij ger. vooronderzoek Als iemand uit het huis van bewaring in ons cellencomplex wordt geplaatst en de RC heeft beperkingen bevolen, dan wordt dit feit door AW altijd in de daglijst aangetekend. Er staat dan 'ALLE'. Deze vorm van beperkingen wordt eigenlijk in de praktijk alleen herkend als offici le beperkingen, omdat ze niet altijd gelden. De beperkingen die de hOvJ bij ivz-stelling oplegt worden gezien als iets wat nou eenmaal bij die ivz-stelling hoort, zonder dat men inziet dat er met de RC-beperkingen vergelijkbare grondslag aanwezig is. Mededelingen beperkingen Door de hOvJ bij ivz-stelling Zoals reeds gezegd, wordt dit niet door iedere hOvJ even nauwgezet gedaan. Nou staat ook niet in de A-instructie dat de hOvJ dit moet doen. Daar staat dat de verzorgende ambtenaar of AW dit moet doen, en dat is ook wat in de praktijk gebeurt, zie hieronder:Door de arrestantenwacht: Contacten met de buitenwereld verlopen – logischerwijze – via de verzorgende AW. Als er zich dus bezoek meldt bij de balie, wordt door de AW meegedeeld: "Kan niet: Beperkingen." Als er brieven komen, deelt de AW die niet uit. Als er gevraagd wordt: "Mag ik bellen?" wijst de AW op de beperkingen en wordt bellen geweigerd. Vooral opbellen gebeurt vele malen per dag en ik heb dan ook niet in de A-instructie opgenomen dat een weigering ook moet worden aangetekend. Als het iets anders is dan bellen, wordt meestal w l een aantekening gemaakt in het rapport.Vorm van beperkingen Beperkt worden contacten met de buitenwereld. Dit sluit dus in: Opbellen, brieven ontvangen, brieven schrijven, maar ook: TV kijken, radio luisteren, actuele tijdschriften ontvangen. Als er nu lectuur van buiten wordt aangeboden, is er een probleem. Het kan

best een onschuldig boek zijn, maar er kan ook iets in geschreven zijn, of – denkbaar – er kan een soort code zijn afgesproken om berichten te verbergen (stip onder de letter, weet ik veel: vergis je niet in de vindingrijkheid van arrestanten). Dit kan alleen achterhaald worden door alle boeken en/of tijdschriften te controleren. Daar ontbreekt ten enenmale de tijd voor. Dat doen we dus niet. Ergo: boeken en tijdschriften worden geweigerd. Leesstof wordt uit eigen voorraad verstrekt door de AW.

BPS

Deze klacht was reeds aanleiding om de A-instructie aan te passen. Ik had nooit over anoniemen nagedacht. Vervolgens heb ik gepeinsd over het opleggen van beperkingen door de hOvJ. De bedrijfsvoering is gebaat bij standaardisering. Automatismen helpen de mens. Ik kwam uit bij het BPS. K. zei dat het mogelijk was om bij de inverzekeringstelling een veld op te nemen, wat vraagt of er beperkingen zijn opgelegd. Desgewenst wordt dit standaard met 'Ja' ingevuld. Aan de verplichtingen/ wensen is daarmee voldaan en er verandert in de feitelijke gang van zaken niets. Kijk, dat is nou voorwaardenscheppend bezig zijn. (...)"2.3. In een andere notitie van de klachtenco rdinator, eveneens gedateerd op 17 december 1997 komt onder meer nog het volgende naar voren:"Opleggen beperkingen bij inverzekeringstelling. Aantekenen daarvan in de dienstrapportage (BPS). Aantekenen daarvan op het bevel tot inverzekeringstelling (via BPS) (...) Bij inverzekeringstelling worden 'standaard' beperkingen in contact met de buitenwereld opgelegd. De hOvJ heeft deze bevoegdheid. Een zorgvuldig omgaan met de ingeslotene vergt dat hem de beperkingen worden meegedeeld. De bedrijfsvoering vergt dat iedereen die met de ingeslotene omgaat de beperkingen kent. Beperkingen kunnen niet standaard opgelegd worden. Ons rechtssysteem eist maatwerk. Er dient van geval tot geval een afweging te worden gemaakt. (De uitkomst is wel steeds hetzelfde, maar de weg daarnaar toe kan niet standaard zijn.)"2.4. In de toegezonden versie van de instructie arrestantenverzorging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid staat onder meer het volgende:

"7.4    

BEPERKINGEN

7.4.1             BEPERKINGEN DOOR R-C, OVJ of Hovj Door het bevoegd gezag in het belang van het onderzoek bevolen beperkingen, worden door de ambtenaar of arrestantenverzorger aan de ingeslotene meegedeeld. De toezichthouder treft voorzieningen die ertoe leiden dat het feit dat beperkingen zijn opgelegd en wat deze concreet inhouden, aan overige ambtenaren en/of arrestantenverzorgers doeltreffend bekend zijn. De arrestantenverzorger of ambtenaar tekent de opgelegde beperkingen aan in het dienstrapport. 7.4.2             VOORWERPEN IN DE CEL Een arrestant (...) mag geen persoonlijke bezittingen in de cel aanwezig hebben. Medische hulpmiddelen zijn uitgezonderd van dit verbod. (...) 8.3.8 BEZORGEN EN OPHALEN VAN GELD EN GOEDEREN (...) Diegene die geld of goederen aanlevert ten behoeve van een ingeslotene, geeft duidelijk de identiteit op van de persoon voor wie het geld of de goederen zijn bestemd. Geld of goederen waarbij niet aan dit vereiste wordt voldaan, neemt de politie niet aan. (...) 8.3.10 RECREATIE, TELEFONEREN, POST De ingeslotene aan wie geen beperkingen zijn opgelegd kan indien daartoe gelegenheid bestaat recre ren, telefoneren of post ontvangen."2.5. Het dagrapport van 6 februari 1997 bevat, voor zover van belang, de volgende informatie:"Tijd: Tekst (...) 8:54 In advocaat X voor:cel 17 N.N. **.** Men stond beneden met kleding voor de beide N.N. Daar er niet bekend werd gemaakt voor wie wat was, heb ik de receptie geadviseerd om contact op te nemen met de Regro Oost. 9:15 Tassen voor de verdachten N.N. waren aangenomen door P. onder vermelding van de kleur haar. 9:46 In reclassering Y voor:cel 3 N.N., cel 17 N.N., (...) (...) **.** I.o.m. S. van de regro Noord mogen de beide N.N.arrestanten geen lectuur van buitenaf hebben. Zo deelde hij mij vanochtend mede"2.6. Het bijgevoegde dienstrapport van 6 februari 1997 bevat onder meer de volgende informatie met betrekking tot het verloop van het verblijf van X en Y in de cellengang van het politiebureau:"Ten aanzien van de N.N. verblijvend in cel 3:terzake: 311.1.5 geen contact met cel: 17 inverzekeringstelling: 05.02, 11.35 luchten: ja heenzending tijd: 16.13 Ten aanzien van N.N. verblijvend in cel 17:terzake: 311.1.5 geen contact met cel: 03 inverzekeringstelling: 05.02, 11.25 luchten: ja heenzending tijd: 16.10"D. Reacties verzoekers1. In reactie op de stukken die in eerste instantie van de zijde van de politie waren toegezonden deelde verzoeker S. mede namens de twee andere verzoekers onder meer het volgende mee. "In de reactie namens de korpsbeheerder van de regiopolitie Gelderland-Zuid tref ik geen inhoudelijk verweer op onze klachten aan. Ik kan dan ook slechts reageren op de feitelijke informatie die is verstrekt. 1. bij het dagrapport van de arrestantenwacht - niet duidelijk is wanneer de beperking 'geen lectuur van buitenaf' is opgelegd. Aan de arrestanten is ook niet medegedeeld dat hen die of een andere beperking is opgelegd. Ook mij is dat niet medegedeeld, noch door de arrestantenwacht of het baliepersoneel, noch door P. De enige reden die werd opgegeven voor het

niet aannemen of doorgeleiden van de pakketjes was het anoniem blijven van de arrestanten. 2. het dienstrapport de heenzendingstijden kloppen niet: NN3 is eerder heengezonden dan NN17. 2. de brief van H. aan G. van 17 december 1997 (...) (zie hiervoor onder C.2.2.; N.o) - Het opleggen van beperkingen moet een doel dienen, en wel: het dient noodzakelijk te zijn i.v.m. het onderzoeksbelang. In ieder geval dient een individuele afweging gemaakt te worden. Een standaard-aanpak past niet. Dit geldt ook voor een individuele afweging die telkens het zelfde resultaat oplevert. Dan is immers, zoals H. terecht stelt, sprake van een standaardmaatregel. - Blijkens de brief is de Nijmeegse praktijk zo dat het opleggen van beperkingen niet wordt/is aangetekend omdat oplegging standaard plaatsvindt. Even standaard kan men dan echter op het formulier een kruisje zetten in de kolom beperkingen. Het lijkt me meer voor de hand te liggen dat het opleggen van beperkingen niet is aangetekend omdat die beperkingen er niet waren. Bovendien: als het zo zou zijn dat beperkingen standaard opgelegd worden, dan is het vreemd dat in de arrestanteninstructie als n van de t.b.v. arrestanten af te geven goederen 'lectuur' staat vermeld. - In het voorliggende geval ging het om arrestanten die verdacht werden van poging tot diefstal onder verzwarende omstandigheden (inklimming). Ik zie niet in waarom deze arrestanten geen lectuur zouden hebben mogen ontvangen. Het is me niet duidelijk hoe het onderzoek doorkruist had kunnen worden, zelfs al zouden er in de lectuur boodschappen opgenomen zijn. - Ik zie niet in waarom aan (alle) in verzekering gestelden het TV kijken, radio luisteren, actuele tijdschriften lezen (standaard) verboden zou moeten worden in het belang van het onderzoek. Ook in het voorliggende geval zie ik daar geen aanleiding voor. - Wat boodschappen in boeken betreft: het betreft niet zozeer de vindingrijkheid van de arrestant als wel die van de buitenwacht. In veel zaken – en ook deze – kan ik me weinig boodschappen voorstellen die het onderzoek zouden kunnen doorkruisen. Het lijkt er meer op dat, met het (standaard) opleggen van dergelijke beperkingen, beoogd wordt de arrestanten dusdanig te isoleren dat zij wellicht makkelijker 'praten'. Daarmee komen dergelijke (standaard) beperkingen, die niet door het onderzoeksbelang lijken te zijn ingegeven in de buurt van ongeoorloofde druk als bedoeld in art. 29 Sv. - Zij nog opgemerkt dat in de pakketjes in dit geval boeken zaten en niet 'actuele tijdschriften'.

- De 'eigen voorraad leesstof' aan het politiebureau is bepaald niet indrukwekkend en gevarieerd te noemen. - Bij de voorgestelde wijzigingen in de arrestanteninstructie/ BPS wordt slechts rekening gehouden met de bedrijfsvoering van de politie. De rechten van arrestanten worden daaraan ondergeschikt gemaakt. Het is maar wat je 'voorwaardenscheppend' noemt! 3. bevelen in verzekeringstelling - Ook uit deze bevelen mag blijken dat het opleggen van beperkingen niet had mogen plaatsvinden in deze zaak. Beide verdachten werden niet in verzekering gesteld omdat te vrezen was dat zij zouden vluchten, sporen weg zouden maken of het onderzoek zouden belemmeren. Die laatste gronden betreffen zaken waarbij contact met de buitenwereld mogelijk van invloed zou kunnen zijn. E n van de verdachten heeft een (beperkte) verklaring afgelegd. In deze zaak zaten de verdachten slechts nog vast omdat ze weigerden hun naam op te geven. Waar dat al geen reden mag zijn voor het in verzekering houden van verdachten, legitimeert het al helemaal niet het opleggen of handhaven van beperkingen. 4. de brief van H. aan K. van 17 december 1997 (zie hiervoor onder C.2.3.; N.o)- een zorgvuldig omgaan met de ingeslotene vergt – naar mijn idee – een terughoudende toepassing van het opleggen van beperkingen en een individuele afweging en niet slechts dat 'hem de beperkingen worden meegedeeld'. 5. de kopie uit de arrestanteninstructie - het betreft een kopie uit een versie van na het optreden waarover geklaagd wordt. (...) In het algemeen wijs ik erop dat ondermeer door de gang van zaken bij de politie de beide arrestanten verstoken zijn gebleven van schoon ondergoed en toiletartikelen. Zij hebben zich niet behoorlijk kunnen verzorgen. Dit doordat:- na 17.00 's middags geen pakketjes meer worden aangenomen - de pakketjes 's ochtends niet zijn uitgereikt - door de politie zijn aan beide arrestanten geen toiletartikelen verstrekt. Op een verzoek te mogen douchen is afwijzend gereageerd."2. In een nadere reactie deelde verzoeker S. nog het volgende mee:"Ik heb me op die dag gemeld aan de balie van het hoofdbureau van politie (...). Door het baliepersoneel is contact opgenomen met de arrestantenwacht. Deze weigerde pakketjes aan te nemen voor NN's. Ik diende eerst namen te geven, anders zouden de pakketjes

niet aangenomen worden. Ik bleef echter aandringen. (...) Na enige tijd werd ik in de hal aangesproken door de heer P. Het verbaasde mij dat een rechercheur hiervoor naar beneden kwam. Arrestantenzorg is immers de taak van arrestantenwacht. Ik wilde met de heer P. in discussie gaan, maar deze nodigde mij uit mee te komen naar een soort verhoorkamer, waar gewoonlijk aangiften werden opgenomen of getuigen werden gehoord. In die kamer - ik vond dat enigszins de sfeer werd opgewekt van een verhoor - vroeg P. mij voor wie de pakketjes waren. Ik zei hem dat ik niet gekomen was om hem die namen te geven. P. meende echter dat ik die namen toch maar moest geven. Vervolgens noemde hij mij een naam – Stefan – en vroeg mij of n van de arrestanten zo heette. Ik heb hem gezegd dat ik dat noch wenste te bevestigen, noch te ontkennen. Ik heb er op gestaan dat de pakketjes aan de beide NN's werden uitgereikt, zonder dat ik hun namen op diende te geven. Bovendien heb ik gezegd dat ik het niet juist vond dat P. van de situatie gebruik maakte om mij aan een soort verhoor te onderwerpen."E. Reactie hoofdofficier van justitie te Arnhem1. De (fungerend) hoofdofficier van justitie te Arnhem maakte geen gebruik van de gelegenheid die haar werd geboden om op de klacht te reageren.2. Bij brief van 20 januari 1999 legde de substituut-ombudsman de hoofdofficier van justitie het volgende voor:"Bij brief van 11 november 1997 bent u op de hoogte gesteld van de klacht van de heer S. en twee anonieme personen over het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. U hebt tot nog toe geen aanleiding gezien te reageren. Alvorens over te gaan tot het uitbrengen van het verslag van bevindingen in deze zaak, wil ik u nogmaals in de gelegenheid stellen uw zienswijze op de onderhavige gedraging te geven. (...) Met name verzoek ik u uw mening te geven over de in Nijmegen bestaande praktijk dat (blijkbaar) niet de officier van justitie maar de hulpofficier van justitie (bij de inverzekeringstelling) beslist of al dan niet beperkingen worden opgelegd in relatie tot het gestelde in artikel 222 van de Invoeringswet Wetboek van Strafvordering. Tevens vraag ik u uw standpunt te geven over het feit dat, zoals uit de bijgevoegde stukken kan worden afgeleid, de hulpofficier van justitie (vrijwel) standaard beperkingen oplegt aan de inverzekeringgestelde.

Tot slot verneem ik graag van u op welke wijze u, als verantwoordelijk orgaan, op de hoogte wordt gesteld van het opleggen van beperkingen aan inverzekeringgestelden."3. De (fungerend) hoofdofficier van justitie te Arnhem reageerde als volgt op de brief van de substituut-ombudsman:"Uit een onderzoek mijnerzijds is naar voren gekomen dat bij de Politieregio Gelderland-Zuid, district Stad Nijmegen, de feitelijke situatie zodanig is dat aan iedere inverzekering gesteld persoon standaard beperkingen worden opgelegd. Er blijkt in de praktijk een vermenging te zijn ontstaan in de toepassing van de maatregelen geraamd in artikel 15 lid 4 Besluit beheer regionale politiekorpsen en artikel 6 Besluit inverzekeringstelling (zie onder

Achtergrond

; N.o.). Hierdoor wordt artikel 222 Invw Sv (zie onder

Achtergrond

; N.o.) niet toegepast, rechter-commissaris of officier van justitie worden niet benaderd, en het is de hulpofficier van justitie die de beperkingen oplegt en zelf de inverzekeringstelling meedeelt. Het proces-verbaal meldt deze opgelegde beperkingen niet. Tot op heden was men zich op het parket niet bewust dat bovenstaande situatie zich voordeed. Daar ik deze gang van zaken ongewenst acht, is inmiddels contact geweest met de politieleiding, waarbij afgesproken werd dat op zeer korte termijn een aantal maatregelen genomen zullen worden:- de regeling omtrent de arrestantenzorg zal worden aangepast - er zullen nadere uitvoeringsregels komen omtrent de procedure van (strafrechtelijke) beperkingen aan inverzekeringgestelden en - de hulpofficieren van justitie zullen over de te volgende gedragslijn ge nstrueerd worden. Ik ga er vanuit dat hiermee het automatisme om aan iedere inverzekeringgestelde beperkingen op te leggen tot het verleden zal behoren."

Beoordeling

A. Ten aanzien van het politieoptreden1. Verzoekers klagen in de eerste plaats over het optreden van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op 6 februari 1997, tijdens de inverzekeringstelling die twee van hen op die dag ondergingen in het politiebureau aan het Mari nburg te Nijmegen.2.1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat de politie aanvankelijk heeft geweigerd pakketjes voor elk van de ingesloten

anonieme verzoekers (X en Y) in ontvangst te nemen van de derde verzoeker (S.) Zij brachten op dit punt naar voren dat aanvankelijk was geweigerd de pakketjes in ontvangst te nemen omdat X en Y hun naam niet wilden noemen. Pas na aandringen van verzoeker S. had politieambtenaar P., die S. te woord had gestaan nadat hij met de arrestantenwacht had gesproken, de pakketjes in ontvangst willen nemen. Verzoeker S. bracht voorts naar voren dat in het voorgaande jaar al twee maal eerder aangeboden pakjes waren geweigerd omdat de ingesloten verdachte had geweigerd zijn naam te noemen aan de politie.2.2. Van de zijde van de politie is op dit punt naar voren gebracht dat verzoeker S. toen hij zich op 6 februari 1997 om 9.00 uur aan het politiebureau had vervoegd, erop was gewezen dat het niet goed mogelijk was de pakketjes zonder naam van de geadresseerde bij de juiste persoon te bezorgen. Nadat verzoeker S. X en Y had beschreven, waren de pakketjes om 9.15 uur in ontvangst genomen.2.3. Op grond van de over en weer verstrekte informatie staat voldoende vast dat aanvankelijk zowel de arrestantenwacht als politieambtenaar P. heeft geweigerd de pakketjes in ontvangst te nemen, met als motivering dat het zonder namen niet (goed) mogelijk was de pakketjes bij de juiste persoon te bezorgen. Het staat vast dat op het bewuste tijdstip slechts twee anonieme verdachten, X en Y, waren ingesloten. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden die kunnen verklaren waarom de betrokken arrestantenwacht niet zelf, eventueel na het vragen van een nadere aanduiding van elk van beide verdachten, direct de pakketjes in ontvangst heeft genomen, maar politieambtenaar P., die de zaak tegen X en Y onderzocht, de zaak heeft laten afhandelen. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat ook ambtenaar P. in eerste instantie de pakjes niet in ontvangst wilde nemen. Door pas na aandringen de pakketjes in ontvangst te willen nemen, heeft de politie onvoldoende blijk gegeven van het vereiste dienstbetoon.2.4. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3.1. Verzoekers klagen er voorts over dat politieambtenaar P. heeft getracht verzoeker S. er toe te bewegen de namen van de twee andere verzoekers op te geven, terwijl deze twee in het kader van het tegen hen gerichte strafrechtelijk onderzoek anoniem wensten te blijven. Verzoekers brachten op dit punt naar voren dat toen verzoeker S. zich op het politiebureau vervoegde om de pakketjes af te geven voor X en Y, politieambtenaar P. had geprobeerd om hem over te halen de

namen van X en Y te noemen. Hij had S. de naam Stefan voorgelegd en gevraagd of een van de betrokkenen zo heette.3.2. De korpsbeheerder is op dit punt van de klacht, ondanks herhaald verzoek, niet ingegaan. Nu er voorts geen reden is om te twijfelen aan de lezing van verzoeker S. op dit punt, wordt deze als vaststaand aangenomen.3.3. Het is begrijpelijk, en niet in strijd met zijn bevoegdheden, dat ambtenaar P., toen hij met verzoeker S. in gesprek was over de pakketjes voor X en Y, heeft getracht de identiteit van X en Y via verzoeker S. te achterhalen. In zoverre heeft hij niet onjuist gehandeld en is de onderzochte gedraging behoorlijk. Als ambtenaar P. daarbij bij S. de indruk zou hebben gewekt dat de pakketjes pas zouden worden overhandigd als S. de namen van X en Y zou noemen, zou dat niet juist zijn geweest. Of dat is gebeurd, kan echter op grond van hetgeen (door verzoeker S.) naar voren is gebracht, niet worden vastgesteld.4.1. Voorts klagen verzoekers erover dat de pakketjes weliswaar, op 6 februari 1997 om 9.15 uur, in ontvangst zijn genomen, maar dat deze pas aan X en Y zijn afgegeven op het moment van hun vrijlating. 4.2.1. Het staat vast dat de desbetreffende pakketjes, waarin zich toiletartikelen en lectuur bevonden, pas bij hun vrijlating aan X en Y zijn overhandigd. 4.2.2. De politie, die de pakketjes conform haar bevoegdheid had geopend, gaf als motivering voor het niet eerder overhandigen van de toiletartikelen dat het tijdstip waarop ingeslotenen in de gelegenheid worden gesteld zich te wassen en verzorgen al voorbij was geweest. Daarom waren deze artikelen in bewaring gehouden. Zij zouden de volgende dag v r het tijdstip van douchen worden overhandigd. Deze motivering kan niet rechtvaardigen dat de toiletartikelen niet direct aan X en Y zijn overhandigd. 4.2.3. De politie bracht met betrekking tot de lectuur die zich in de pakketjes had bevonden (volgens verzoeker S.: boeken) naar voren dat deze niet aan X en Y was overhandigd omdat aan X en Y, zoals gebruikelijk bij inverzekeringgestelden, in belang van het onderzoek beperkingen waren opgelegd in het contact met de buitenwereld. Gelet op hetgeen hierna onder 4.3. wordt overwogen en nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het, gelet op het strafbare feit waarvan X en Y werden verdacht, rechtvaardigden dat aan hen beperkingen met betrekking tot het ontvangen van lectuur werden

opgelegd, is op dit punt in strijd gehandeld met artikel 62, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. 4.2.4. Hieruit vloeit voort dat het niet juist is dat de pakketjes pas aan X en Y bij hun vrijlating zijn overhandigd. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. 4.3.1. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Artikel 62, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat in verzekering gestelde personen aan geen andere beperkingen mogen worden onderworpen dan die, welke voor het doel van hun opsluiting of in het belang van de orde volstrekt noodzakelijk zijn. Ingevolge lid 2 van dit artikel kunnen wel maatregelen worden bevolen in het belang van het onderzoek (zie onder

Achtergrond

). Ingevolge artikel 222 van de Invoeringswet Strafvordering (zie onder

Achtergrond

) mag de hulpofficier van justitie alleen in die gevallen maatregelen in het belang van het onderzoek opleggen als het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht. 4.3.2. Uit het onderzoek is gebleken dat het bij het district Stad-Nijmegen van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid de praktijk was dat de hulpofficier van justitie, en niet de officier van justitie of de rechter-commissaris, de beslissing nam om al dan niet tot inverzekeringstelling over te gaan, en dat hij, indien hij tot inverzekeringstelling overging, daarbij (standaard) beperkingen oplegde, zonder daarover het openbaar ministerie te raadplegen of te informeren. Zeker in een tijd van toegenomen communicatiemogelijkheden, kan niet worden gesteld dat in geen enkel geval het optreden van de officier van justitie kan worden afgewacht. Daarom moet worden geoordeeld dat de bedoelde gang van zaken in het district Stad-Nijmegen van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in zoverre in strijd was met artikel 222 van de Invoeringswet Strafvordering. 4.3.3. Beperkingen in het contact met de buitenwereld mogen slechts worden opgelegd in het belang van het onderzoek. Daarbij dient per geval een afweging te worden gemaakt tussen het belang van het onderzoek naar het desbetreffende strafbare feit en het belang van de verdachte. Dat zal in het ene geval bijvoorbeeld betekenen dat een beperking wordt opgelegd ten aanzien van het telefoneren met familieleden en in het andere geval dat bijvoorbeeld geen kranten of recente tijdschriften mogen worden ontvangen. 4.3.4. Volgens de korpsbeheerder werden de beperkingen (door de hulpofficier van justitie) in het district Stad-Nijmegen niet standaard opgelegd. Uit de door hem overgelegde stukken blijkt echter duidelijk dat er in dit district sprake was van een praktijk van het standaard opleggen van beperkingen van het contact met de

buitenwereld, te weten wat betreft het ontvangen van bezoek, het ontvangen van lectuur, telefoneren, brieven ontvangen en verzenden en televisiekijken en naar de radio luisteren. Ook de arrestantenverzorgers gingen ervan uit dat aan inverzekeringgestelden standaard deze beperkingen waren opgelegd. Op geen enkele wijze is gebleken dat in het district Stad-Nijmegen van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in de praktijk per geval een belangenafweging werd gemaakt wat betreft deze beperkingen. 4.3.5. De praktijk dat aan inverzekeringgestelden standaard beperkingen werden opgelegd, is in strijd met artikel 62, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (zie onder

Achtergrond

). 4.3.6. De beperkingen die in het district Stad-Nijmegen standaard werden opgelegd, zijn te kwalificeren als maatregelen in het belang van het onderzoek. Gelet op de ingrijpendheid van de opgelegde beperkingen in de levenssfeer van de betrokken verdachten, dient het opleggen daarvan schriftelijk te worden vastgelegd, bijvoorbeeld in het proces-verbaal van de inverzekeringstelling, of in het desbetreffende bevel. Dit was geen praktijk in het district Stad–Nijmegen. Dat is onjuist.B. Ten aanzien van de klachtbehandeling1. Voorts klagen verzoekers erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op 13 juni 1997 ten onrechte hun klacht over het politieoptreden op 5 februari 1997 ongegrond heeft verklaard.2. Uit hierover onder A is overwogen vloeit voort dat de korpsbeheerder de klacht van verzoekers van 13 juni 1997 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond wat betreft de aanvankelijke weigering de pakketjes in ontvangst te nemen en het pas bij de vrijlating van X en Y afgeven van de pakketjes en niet gegrond wat betreft de klacht dat de politie heeft getracht om verzoeker S. te bewegen de namen van X en Y op te geven. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen) over de ongegrondverklaring van de klacht is eveneens gegrond.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van de mededeling van de (fungerend) hoofdofficier van justitie te Arnhem dat de regeling omtrent de arrestantenzorg bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid zal worden aangepast, dat er nadere uitvoeringsregels zullen komen omtrent de procedure van beperkingen aan inverzekeringgestelden en dat de hulpofficieren van justitie over de te volgende gedragslijn zullen worden ge nstrueerd. BIJLAGE

Achtergrond

Artikel 62 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat in verzekering gestelde personen aan geen andere beperkingen mogen worden onderworpen dan die welke voor het doel van hun opsluiting of in het belang van de orde volstrekt noodzakelijk zijn. Ingevolge lid 2 van artikel 62 kunnen wel maatregelen worden bevolen in het belang van het onderzoek (behoudens het gestelde in artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering). Deze "maatregelen in het belang van het onderzoek" kunnen worden verdeeld in twee groepen: maatregelen die ertoe strekken dat wordt voorkomen dat het onderzoek wordt belemmerd (zogenoemde anti-colllusiemaatregelen, veelal ook "beperkingen" genoemd) en maatregelen die zijn te beschouwen als op de opheldering van de strafzaak gerichte handelingen. De maatregelen moeten worden opgelegd in het belang van het onderzoek en moeten daarvoor volstrekt noodzakelijk zijn. Het enige toegelaten doel is het volvoeren van het onderzoek. Dit betekent dat aan inverzekeringgestelden nooit standaard maatregelen (beperkingen) mogen worden opgelegd, maar dat steeds een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van het opsporingsonderzoek en het belang van de verdachte. De maatregelen moeten proportioneel zijn ten opzichte van het doel, en dit doel moet niet met minder ingrijpende maatregelen kunnen worden bereikt. Het besluit tot uitvoering van de artikelen 62 en 76 van het Wetboek van Strafvordering (Besluit inverzekeringstelling, van 4 december 1925, Stb. 460, gewijzigd bij de Besluiten van 4 mei 1932, Stb. 194, en 11 november 1994, Stb. 825) geeft in artikel 6 de volgende, niet-limitatieve, opsomming van maatregelen die aan inverzekeringgestelden kunnen worden opgelegd in het belang van het onderzoek:a. het verbod om van bepaalde personen of in het algemeen bezoek te ontvangen of om met bepaalde personen of in het algemeen brieven te wisselen, b. het afscheren, knippen of laten groeien van de baard of het hoofdhaar, c. het fotograferen, d. het nemen van vingerafdrukken en lichaamsmaten, e. het tijdelijk doen aantrekken van bepaalde kleding. Andere maatregelen die aan de inverzekeringgestelde in het belang van het onderzoek kunnen worden opgelegd, zijn bijvoorbeeld beperkingen met betrekking tot de uitreiking van kranten, tijdschriften en boeken en met betrekking tot het ontvangen en verzenden van post en beperkingen met betrekking tot het luisteren/kijken naar radio en tv.

Ingevolge artikel 222, lid 1, van de Invoeringswet Wetboek van Strafvordering worden maatregelen in het belang van het onderzoek tijdens het gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris bevolen, en anders door de officier van justitie. Als het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, dan is de hulpofficier van justitie die de inverzekeringstelling heeft bevolen bevoegd de maatregelen te bevelen. Alleen al vanwege de verscheidenheid aan mogelijke op te leggen maatregelen, maar met name ook vanwege de ingrijpendheid ervan (sommige impliceren dat inbreuk wordt gemaakt op grondrechten) voor de (als onschuldig aan te merken) verdachte, en de mogelijkheid die hij blijkens lid 3 van artikel 222 Invoeringswet Wetboek van Strafvordering heeft om bezwaar te maken tegen een opgelegde maatregel, dient het opleggen van maatregelen niet alleen, vanzelfsprekend, aan de verdachte te worden meegedeeld, maar ook schriftelijk te worden vastgelegd. In de regel legt de officier van justitie (of, in het geval een gerechtelijk vooronderzoek is geopend, de rechter-commissaris) de bevolen maatregelen/beperkingen neer in het 'bevel beperkingen'.

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Verzoekster bericht dat niet zal worden opgetreden tegen vissers die in strijd met visverbod vissen, terwijl eerder in brief was aangegeven dat dat wel zou gebeuren .

Oordeel:

Niet gegrond