1999/138

Rapport
Op 23 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Leiderdorp, ingediend door SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, met een klacht over een gedraging van twee ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden. Nadat verzoeker zijn klacht had aangevuld werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden), een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat:1.       twee met naam genoemde agenten van de regiopolitie Hollands Midden zich bij hun optreden naar aanleiding van een aanrijding op 24 april 1997, waar verzoeker bij betrokken was, blijk hebben gegeven van vooringenomenheid. Verzoeker heeft in dit verband aangevoerd dat deze agenten hem – zonder een sporenonderzoek te hebben verricht – meteen als verdachte hebben aangemerkt en voorts dat, na de aanrijding, n van de agenten de andere bij het ongeval betrokken partij heeft geholpen bij het invullen van de verzekeringspapieren en zich daarbij negatief over hem heeft uitgelaten; 2.       deze agenten hem – zonder hem vooraf daarover in te          lichten – hebben gehoord als verdachte. Verzoeker heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij aan hem een verklaring hebben ontlokt, waardoor hij in de veronderstelling verkeerde dat hij bezig was met het doen van aangifte; 3.       n van de agenten tot tweemaal toe geweigerd heeft duidelijk haar naam te noemen.

Achtergrond

1. Wetboek van StrafvorderingArtikel 27, eerste lid:"Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit." Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een "ernstig" vermoeden, maar eist wel dat het vermoeden van schuld ("het gedaan hebben") moet steunen op feiten en omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten redelijk dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf". Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende. Artikel 161:"Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klacht te doen."2. Politiewet 1993(Wet van 9 december 1993, Stb. 724) Artikel 2:"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Ook de twee betrokken politieambtenaren werden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politie-optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Noch de betrokken ambtenaren noch de betrokken hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage maakten gebruik van de hun geboden mogelijkheid. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder liet weten zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

I. . Feiten1. Verzoeker was, als bestuurder van zijn auto, op 24 april 1997 omstreeks 17.00 uur in zijn woonplaats Leiderdorp betrokken bij een aanrijding met een andere auto. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden kwamen ter plaatse om de zaak af te wikkelen.2. De betrokken politieambtenaren maakten op de dag van de aanrijding drie "processen-verbaal van verhoor" op. In het proces-verbaal van het verhoor van de bestuurster van de auto waarmee verzoeker in aanrijding was gekomen, is haar lezing van de gang van zaken weergegeven. Blijkens de inhoud van dit proces-verbaal werd zij omstreeks 17:15 uur gehoord als betrokkene. Met betrekking tot de gang van zaken nadat deze bestuurster op een bepaalde kruising geen voorrang had verleend aan verzoeker, is in dit proces-verbaal als verklaring van deze bestuurster het volgende opgenomen:"...Hierna wilde ik doorrijden naar de manege in Leiderdorp. Ik zag dat de bestuurder van de blauwe auto (verzoeker; N.o.) achter mij aan reed. Ik wist in eerste instantie niet zeker of hij mij nu achterna reed of niet. Hij gaf namelijk nergens richting aan. Op een gegeven moment reed ik op de (...)laan te Leiderdorp. Een aantal meters voor de kruising (...) gaf ik richting aan naar links. Ik wilde op deze kruising namelijk linksaf de (...) inrijden. Meteen nadat ik richting aan had gegeven zag ik dat de bestuurder van de blauwe personenauto mij inhaalde en op de linkerrijstrook voor mij ging rijden. Dit was allemaal nog op de (...)laan. Ik reed vervolgens gewoon linksaf de (...) in. Ik passeerde daarbij een middengeleider. Ik reed deze, zoals aangegeven stond op het bord dat op de middengeleider stond, aan de rechterzijde voorbij. Ik zag dat de bestuurder van de blauwe personenauto de middengeleider links voorbij reed. Meteen daarna reed hij zijn auto dwars voor mij op de weg. Ik kon nog net op tijd stoppen omdat ik niet hard reed en net een bocht had genomen. De bestuurder stond met zijn auto bijna loodrecht tegenover die van mij. Ik schrok en werd bang, ik vroeg mij af wat deze man eigenlijk van mij wilde. Ik dacht, ik moet hier weg. Ik was bang dat die man mij iets aan zou doen. Ik besloot toen om een stukje achteruit te rijden en links om de auto heen te rijden. Ik reed de auto achteruit en reed daarna over de linkerrijstrook om de auto aan de linkerkant voorbij te rijden. Ik zag dat de bestuurder van de blauwe auto zijn auto snel keerde en op het moment dat ik hem wilde passeren reed hij zijn auto weer dwars voor mijn auto. Dit keer kon ik niet op tijd stoppen en reed ik met de rechterkant van mijn auto tegen de linkerzijkant van de blauwe auto. Ik kon hier niets aan doen. Ik reed absoluut niet hard, hoogstens 20 25 kilometer. De bestuurder reed zijn auto met opzet in een keer voor mijn auto. Een aanrijding was daardoor gewoon niet te voorkomen. Ik werd op dat moment ontzettend bang. De bestuurder keek mij zeer doordringend aan en had een zeer kwade boze blik in zijn ogen. Ik zag dat hij een heel rood hoofd kreeg van woede. Ik durfde niet uit mijn auto te stappen. Ik zag dat de bestuurder van de blauwe personenauto weer naar voren en een stukje naar achteren reed om zo onze auto's van elkaar te krijgen. Als hij had gewacht en mij eerst een stukje naar achter had laten rijden dan was de schade lang niet zo groot geweest als deze nu is. Ik hoorde tijdens het heen en weer rijden een hoop gekraak. (...) Ik vind dat ik niet schuldig ben aan de aanrijding. Door het rijgedrag van de bestuurder van de blauwe auto is de aanrijding ontstaan. Als hij mij niet had achtervolgd en mij niet had klemgereden op de (...) dan had er geen aanrijding plaatsgevonden..."3. In het proces-verbaal van verhoor van een aanwonende is het volgende gesteld:"...Op donderdag 24-APR-97 omstreeks 17:30 uur hoorde ik (...) als getuige een man die opgaf te zijn:(...) Deze verklaarde:"Ik was vandaag, 24 april 1997, omstreeks 17.00 uur aan het werk in mijn tuin van mijn woning welke uitkijkt op de (...) te Leiderdorp. Omstreeks genoemd tijdstip hoorde ik een klap en daarna een luid getoeter. Ik keek op in de richting van de (...) en zag dat kennelijk twee auto's met elkaar in botsing waren gekomen. Ik zag dat die blauwe auto nog een draaiende beweging maakte. Ik zag dat een man uit de blauwe auto stapte en tegen de andere auto begon te duwen. Die man stapte daarna in en keerde snel zijn auto..."4. In het proces-verbaal van het verhoor van verzoeker is het volgende gesteld:"...Op donderdag 24-APR-97, omstreeks 17:40 uur, hoorden wij (...) als verdachte een man die opgaf te zijn:(verzoeker; N.o.). Nadat de verdachte (verzoeker; N.o.) meegedeeld werd waarvan hij werd verdacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij:"Ik weet dat ik niet hoef te antwoorden op de vragen die ik stel (bedoeld is kennelijk: op de vragen die mij worden gesteld; N.o.). Ik wens geen verklaring af te leggen. Maar ik wil aangifte doen van het opzettelijk tegen mijn auto aanrijden en van het opzettelijk op mij inrijden. Ik ben de eigenaar van een blauwe Chevrolet (...). Ik reed als bestuurder van eerder genoemde auto uit de (...)straat te Leiderdorp. Van links kwam een auto met hoge snelheid aanrijden die mij voorrang moest verlenen. Die mevr. achter het stuur van die auto reed toeterend om mij heen. Ik irriteerde mij aan het rijgedrag van die mevrouw en reed rechtsaf achter haar aan. Ik wilde haar namelijk vertellen dat als je van rechts komt voorrang hebt. Ik reed over de (...)laan gewoon achter haar aan. Toen zij linksaf de (...) inreed, reed ik links voorbij de middenberm de (...) in en ben voor haar gaan rijden. Ik reed stationair toen zij naast mij kwam rijden, we keken elkaar aan. Ik zag dat zij druk zat te gebaren in de auto en dat zij gas gaf en tegen mijn linkerportier aanreed. Ik reed zelf rechtdoor. Na die aanrijding stopten we. Ik zag dat zij toen na die aanrijding achteruit probeerde weg te rijden, maar dat lukte niet omdat er een oranje busje achter haar stopte. Ik zag dat zij achteruit de stoep opreed. Ik ben toen gekeerd zodat ik met de neus van de auto richting de (...)laan stond. Nadat ik gekeerd was, ben ik uitgestapt om de sierstrip van mijn auto op te rapen. Daarvoor had ik de achterklep van mijn auto geopend. Toen ik hoorde dat er gas gegeven werd en aan de stand van de wielen van die auto zag ik dat zij mij wilde aanrijden. Ik kan mij niet voorstellen dat die mevrouw in paniek zo gehandeld heeft omdat zij bang was. Ik vind dit met voorbedachte rade moedwillig tegen mij aan rijden om op die manier een aanslag op mij te plegen. Ik vind dat die aanrijding absoluut niet aan mijn rijgedrag is te wijten. Sterker nog die mevrouw is de schuldige van deze aanrijding..."5. In een mutatie van 21.17 uur van eveneens 24 april 1997 hebben de betrokken politieambtenaren het volgende gesteld:"...(Verzoeker; N.o.) ergerde zich aan het rijgedrag van mevrouw (...). Zij verleende hem namelijk op de (...)laan geen voorrang toen hij uit de (...)straat kwam. Daarop zette (verzoeker; N.o.) de achtervolging in om haar eens goed de waarheid te vertellen. Mevr. (...) was op weg met haar twee dochters naar paardrijden in de (...). Toen zij dus linksaf de (...) inreed, reed (verzoeker; N.o.) aan de linkerzijde voorbij de middengeleider om zo voor haar uit te komen. Mevr. (...) schrok en wilde linksom (verzoeker; N.o.) heen rijden die toen vervolgens zijn auto naar links stuurde. Hierop reed mevr. (...) zachtjes tegen de linkerzijkant van (verzoeker; N.o.) aan. (...) Op het bureau is (verzoeker; N.o.) als verdachte gehoord. Dit vond hij niet leuk en wilde aangifte doen van opzettelijke aanrijding en opzettelijk op hem inrijden door mevr. (...). Zijn verhaal kon hij in zijn verklaring kwijt. Hier was (verzoeker; N.o.) het niet mee eens en trok zijn verklaring in. Mogelijk komt (verzoeker; N.o.) op een later tijdstip terug om aangifte te doen van bovenstaande. DIT KAN NIET. Zijn verhaal is al genoteerd..."6. Verzoeker diende nog op de dag van de aanrijding bij de politie een schriftelijke klacht in over de handelwijze van de twee betrokken politieambtenaren.7. Verzoeker stuurde op 25 april 1997 een "verklaring" aan de betrokken politieambtenaren, waarin hij zijn lezing van de toedracht van de aanrijding gaf. In deze verklaring is het volgende gesteld:"...Omstreeks 17.00 uur verliet ik de (...)straat om twee van mijn kinderen op te halen. Van links kwam naar mijn mening met flinke snelheid mevrouw (...), die mij geen voorrang verleende. Toen zij mij gepasseerd was claxonneerde zij wat bij mij irritatie opwekte.      Daarop reed ik achter haar aan met de bedoeling haar toe te roepen: "rechts heeft voorrang". Eenmaal op de toegangsweg van de (...) gekomen, reed ik aan de rechterzijde van de weg, stapvoets, met mijn raam naar beneden. Ik verwachtte dat de auto die langszij kwam ook zijn raam omlaag zou doen en keek naar links om te roepen. Tot mijn verbazing reed deze in plaats daarvan vol op mij in. Hierdoor raakte ik over mijn toeren. (...) Ik betreur het zeer dat de zaak zo ge scaleerd is en ben van mening dat beide partijen de dupe zijn van een samenloop van omstandigheden. Immers, doordat zij geen voorrang verleende en claxonneerde, was ik niet de wijste en reed haar na wat resulteerde in de aanrijding. (...) Ik verzoek u dit schrijven als enige verklaring (...) te beschouwen..."8. In een proces-verbaal van aanrijding van 21 september 1997 hebben de betrokken politieambtenaren het volgende gesteld:"...Gezien vanuit de richting (...) zagen wij aan de linkerzijde van de weg glas van koplicht en richtingaanwijzerlicht op het wegdek liggen. (...) Wij zagen dat naast de blauwe Chevrolet de ons bekende (verzoeker; N.o.) stond. (...) Ter plaatse werd ik (de betrokken agent; N.o.) daar aangesproken door (verzoeker; N.o.). Hij gaf mij op te zijn:VERDACHTE:(verzoeker; N.o.) Hij verklaarde mij in het kort dat hij vanaf de (...)laan linksaf de (...) was ingereden. Dat hij rechts hield. Dat hij zag dat een mevr. links van hem ging rijden. Dat die mevr. toen zijn auto ramde. Dat hij die mevr. eerder had gevolgd om haar aan te spreken over haar verkeersgedrag. Dat hij de middengeleider aan de rechterzijde normaal was gepasseerd. Dhr. (verzoeker; N.o.) werd door mij uitgenodigd om op het politiebureau te Leiderdorp een aanvullende verklaring af te leggen. (...)

BETROKKENE (...) Op donderdag 24 april 1997, omstreeks 17:15, werd de betrokkene (...) gehoord. Zij verklaarde mij dat zij werd gevolgd door een grote blauwe auto die zij eerder geen voorrang had verleend. Dat zij bang was. Dat zij op weg was naar de (...) voor het paardrijden. Dat zij toen werd klemgereden door die bestuurder in de blauwe auto. Dat zij er vervolgens links omheen wilde rijden. Dat die bestuurder toen zijn auto naar links stuurde. Dat zij toen tegen die blauwe auto aanreed. VERHOOR VERDACHTE:Op donderdag 24 april 1997, omstreeks 17.40 uur werd de verdachte (verzoeker; N.o.) nader gehoord. Kort en zakelijk weergegeven verklaarde hij het volgende:- dat hij geen verklaring wenste af te leggen echter dat hij aangifte wilde doen van het opzettelijk tegen zijn auto aanrijden en opzettelijk op hem inrijden; - dat hij zich ergerde aan het weggedrag van een bestuurster en dat hij daarom achter haar aan reed; - dat hij links voorbij de middenberm de (...) inreed en toen voor die bestuurster ging rijden; - dat die bestuurster naast hem kwam rijden en tegen hem aanreed; - dat hij zelf rechtdoor reed; - dat hij zich bedreigd voelde door die bestuurster omdat zij gas gaf terwijl hij buiten zijn voertuig stond; - dat hij niet schuldig is aan deze aanrijding. (...) VERMOEDELIJKE TOEDRACHT AANRIJDING:(...) Verdachte (verzoeker; N.o.) heeft zich in het verkeer zodanig gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt. Er volgde na zijn gedragingen namelijk een aanrijding. Blijkens de verklaring van (verzoeker; N.o.) en (de bestuurster van de andere auto; N.o.) bleek dat verdachte (verzoeker; N.o.) een gebod heeft genegeerd, namelijk het gebod voor alle bestuurders het bord voorbij te gaan aan de zijde die de pijl aangeeft (bord D2 Bijlage 1 van het RVV1990). (Verzoeker; N.o.) reed de (...) in terwijl hij de dwangpijl volgens verklaringen aan de linkerzijde voorbijreed in plaats van de rechterzijde..." Bij dit proces-verbaal waren twee, door de betrokken politieambtenaren opgestelde, situatieschetsen gevoegd, te weten een situatie-schets van de situatie zoals zij die hadden aangetroffen toen zij ter plaatse waren gekomen, alsmede een situatieschets van de vermoedelijke toedracht. Deze situatieschetsen zijn weergegeven in de bijlage.9. In een proces-verbaal van bevindingen van een van de twee betrokken politieambtenaren van eveneens 21 september 1997 is het volgende gesteld:         "...Op donderdag 24 april 1997, omstreeks 17.00 uur, kreeg ik (...), samen met mijn collega (...), een melding van een aanrijding op de (...) te Leiderdorp. Wij zijn vervolgens ter plaatse gegaan.          Ter plaatse zag ik, (...), de voor mijn bekende (verzoeker; N.o.) staan. Ik zag dat hij bezig was met het lostrekken van een zijstrip van zijn personenauto, zijnde een blauwe Chevrolet voorzien van het kenteken (...). Tevens zag ik een grijze Mitsubishi Galant staan met het kenteken (...), met daarin op de bestuurdersplaats een vrouw.          Mijn collega en ik zijn vervolgens uitgestapt en werden gelijk aangesproken door (verzoeker; N.o.). Ik (...) hoorde dat (verzoeker; N.o.) hard tegen ons schreeuwde: "Dat mens moet je haar rijbewijs innemen, die is levensgevaarlijk" of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat hij zeer driftig was en dat hij nijdig naar de bestuurster van de grijze Mitsubishi Galant liep en naar haar wees. Ik zag dat hij een rood aangelopen hoofd had van woede en hij sprak met zeer luide stem.          Mijn collega (...) heeft (verzoeker; N.o.) terug geroepen. (Verzoeker; N.o.) is toen naar hem toegelopen en er heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen mijn collega (...) en (verzoeker; N.o.). Ik (...) heb dit gesprek verder niet gevolgd.          Ik (...) was inmiddels naar de bestuurster van de grijze Mitsubishi Galant gegaan en vroeg haar wat er zojuist was gebeurd. Ik zag dat de bestuurster erg overstuur was en dat zij zat te trillen.          De bestuurster verklaarde mij dat zij op de (...)laan te Leiderdorp per ongeluk geen voorrang had verleend aan (verzoeker; N.o.). Aangezien er geen aanrijding plaats had gevonden was zij verder gereden. (Verzoeker; N.o.) was haar toen achterna gereden en had haar klem gereden op de brug van de (...) te Leiderdorp. Hij was toen uitgestapt en naar haar toe komen lopen. Omdat zij zag dat hij zeer driftig was en zij bang voor hem werd, deed ze het portier op slot. (Verzoeker; N.o.) heeft toen een aantal keren hard aan het portier staan trekken. Toen hij dit portier niet open kreeg was hij naar zijn auto gelopen en wilde iets uit zijn kofferbak pakken. De bestuurster werd toen zo bang dat zij hard is gaan toeteren om de aandacht van voorbijgangers te krijgen. (Verzoeker; N.o.) is toen weer in zijn auto gestapt en zij hebben beiden gewacht tot de politie kwam.          Nadat alle gegevens van de aanrijding door mij en mijn collega waren genoteerd zijn wij met vervolg gegaan. (Verzoeker; N.o.) was door collega (...) uitgenodigd om op het politieburo te Leiderdorp een aanvullende verklaring af te leggen over hetgeen er gebeurd was. (Verzoeker; N.o.) verscheen vervolgens op 24 april 1997 omstreeks 17.40 uur op het politieburo te Leiderdorp.          Wij hebben hem toen medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt voor de aanrijding en dat hij niet tot antwoorden verplicht was. (Verzoeker; N.o.) werd toen boos en wenste toen geen verklaring meer af te leggen. Hij wenste aangifte te doen van het opzettelijk tegen zijn auto aanrijden en opzettelijk op hem inrijden.          Wij hebben hem verteld dat hij zijn verhaal kwijt kon in de verklaring en dat wij geen aangifte opnamen. Hier was hij het niet mee eens waarna hij het politieburo verliet..."10. In een proces-verbaal van bevindingen van de andere betrokken politieambtenaar van 25 september 1997 is het volgende gesteld:         "...Op donderdag 24 april 1997, omstreeks 16.57 uur kreeg ik een melding van een aanrijding in de (...) te Leiderdorp. Ik ben daar samen met mijn collega (...) ter plaatse gegaan.          Ter plaatse gekomen zag ik de mij bekende (verzoeker; N.o.) staan, hij was bezig met het lostrekken van een sierstrip van de zijkant van zijn auto, een blauwe Chevrolet voorzien van het kenteken (...).          Voorts zag ik in de nabijheid een grijze personenauto, merk Mitsubishi Galant voorzien van het kenteken (...), staan.          In deze auto zaten een vrouwelijke bestuurder en een kind.          Nadat wij uit ons voertuig waren gestapt werden wij aangesproken door een duidelijk zeer opgewonden (verzoeker; N.o.). Hij schreeuwde ons toe dat wij het rijbewijs van die vrouw moesten afnemen. Hij gebruikte daarbij ongeveer deze woorden: "Van dat mens daar moet je het rijbewijs afnemen. Zij is levensgevaarlijk" Ik zag dat hij daarbij in de richting van de vrouwelijke bestuurder wees.          Ik heb (verzoeker; N.o.) tot rust gemaand en hem op enige afstand van de plaats van het ongeval gehoord. Het verhoor van de vrouwelijke bestuurder werd door collega (...) gedaan. Hierbij was ik niet aanwezig. Het verhoor ter plaatse van het ongeval van (verzoeker; N.o.) werd door mij gedaan. Tijdens dit verhoor gedroeg (verzoeker; N.o.) zich zeer recalcitrant. Ik zag dat hij diverse keren kwaad richting de vrouwelijk bestuurder liep en daarbij schreeuwde: "Je moet je rijbewijs inleveren, je kan niet rijden" en "je bent een gevaar op de weg". Ik zag dat (verzoeker; N.o.) met een rood aangelopen gezicht steeds in haar richting wees. Door op (verzoeker; N.o.) in te praten werd hij rustiger. Ik heb (verzoeker; N.o.), na het opnemen van de verklaring ter plaatse, uitgenodigd op het politiebureau voor het afleggen van een aanvullende verklaring omdat zijn verklaring niet overeenkwam met de verklaring van de vrouwelijke bestuurder en een ter plaatse gehoorde getuige. Op het politiebureau is (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat hij als verdachte verhoord zou worden. Hier was (verzoeker; N.o.) het niet mee eens en hij wilde aangifte doen van het op hem inrijden door de vrouwelijk bestuurder. (Verzoeker; N.o.) is diverse keren medegedeeld dat hij als verdachte gehoord zou worden en dat hij daarom niet tot antwoorden verplicht was. Tevens is (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat hij zijn "verhaal" NU kwijt kon. Na het opnemen van zijn verklaring weigerde hij deze te ondertekenen omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij aangifte had gedaan. Wij moesten de verklaring dan ook als niet opgenomen beschouwen. Later heeft (verzoeker; N.o.) nog een schriftelijke verklaring ingediend met het verzoek deze te voegen bij het proces-verbaal. Kort na het ongeval en tijdens het verhoor op het politiebureau gedroeg (verzoeker; N.o.) zich uiterst irritant en recalcitrant. Hij verdraaide de feiten meerdere malen en was agressief naar de vrouwelijke bestuurder. Tevens gedroeg hij zich kleinerend naar ons. (Verzoeker; N.o.) werd als verdachte aangemerkt omdat hij, ten einde de vrouwelijk bestuurder tot stoppen te dwingen, een middengeleider links voorbij was gereden en daarna zijn voertuig snel keerde om een inhaalpoging van de tegenpartij te verijdelen. Door dit gevaarlijke rijgedrag ontstond een aanrijding..."11. Bij schrijven van 13 oktober 1997 berichtte de officier van justitie te 's-Gravenhage aan verzoeker dat hij had besloten de dagvaarding die in verband met bedoelde aanrijding tegen hem was uitgebracht, in te trekken. Hij wees er daarbij op dat die beslissing was gebaseerd "op de bewijstechnische aspecten van de aanrijding".12. Bij brief van 14 oktober 1997 verklaarde de korpsbeheerder verzoekers klacht van 24 april 1997 deels gegrond en deels ongegrond. Zijn brief aan verzoeker luidt als volgt:"...De behandeling van uw klacht heeft meer tijd gevergd dan de klachtenregeling Politie Midden Holland voorschrijft. Ik bied u hiervoor mijn verontschuldigingen aan. Uw brief omvat de volgende klachten:1. Het onfatsoenlijk optreden van politieambtenaren;2. Het niet mogen doen van aangifte;3. Het niet legitimeren door de betrokken politieambtenaren. Uit het ingestelde klachtonderzoek blijkt me, dat u zich tijdens de behandeling van de aanrijding en nadien aan het bureau niet co peratief heeft opgesteld, waarbij ik niet uitsluit, dat de betrokken politieambtenaren daarbij mondeling op uw gedrag hebben gereageerd. De betreffende aanrijding hebben zij conform de geldende voorschriften en richtlijnen afgehandeld en ter beoordeling gezonden aan het Openbaar Ministerie, waarbij alle door u afgelegde verklaringen zijn opgenomen in het betreffende proces-verbaal. Mij is niet gebleken, dat zij onbehoorlijk dan wel onjuist zijn opgetreden. Tijdens de behandeling van de aanrijding waren de betreffende politieambtenaren gekleed in uniform en maakten gebruik van een opvallend dienstvoertuig. Voorts had u in het verleden reeds eerder contacten gehad met een van de betreffende politieambtenaren, zodat u kon weten, dat u met politieambtenaren te maken had. Niettemin ontslaat hen dat niet, indien u daar om verzoekt, van de plicht zich te legitimeren. Ik acht het derhalve niet juist, dat zij zich niet gelegitimeerd hebben. Door hun lijnchef zijn zij hier reeds over aangesproken. Gezien het klachtonderzoek en gehoord de visie van de burgemeester en de chef van het district Rijn en Braassem acht ik uw klacht gegrond op het punt, dat de betrokken politieambtenaren zich niet hebben gelegitimeerd. Ik bied u hiervoor mijn excuses aan. Op de andere punten acht ik uw klacht ongegrond..." Aan het slot van zijn brief wees de korpsbeheerder op de mogelijkheid om bij hem bezwaar te maken tegen de wijze van klachtbehandeling of tegen de beoordeling van zijn klacht.13. Verzoekers gemachtigde maakte bij brief van 13 november 1997 bij de korpsbeheerder bezwaar tegen de wijze waarop zijn klacht was behandeld en beoordeeld.14. Bij brieven van 16 november 1997 maakten de twee betrokken politieambtenaren bij de korpsbeheerder bezwaar tegen de gedeeltelijke gegrondverklaring van verzoekers klacht.15. Op 27 februari 1998 hield de Klachtencommissie Politie Midden Holland een hoorzitting. Zowel verzoeker als de beide betrokken politieambtenaren gaven bij deze gelegenheid een toelichting op hun bezwaren. In het verslag van de hoorzitting is het volgende gesteld:"...(Verzoeker; N.o.) geeft aan dat hij betrokken was bij een aanrijding met zijn plaatsgenote mevrouw (...). Ter plaatse kwamen twee politieagenten, die later (...) en (...) bleken te zijn. Uit hoofde van zijn functie van (voormalig) secretaris van de Stichting Leefbaar Leiderdorp kende hij hen (niet van naam). Naar aanleiding van de opmerking van (verzoeker; N.o.) dat bepaalde politiemensen, waaronder (de twee betrokken politieambtenaren; N.o.), niet zo blij waren met zijn bemoeienis voor genoemde stichting, vraagt de voorzitter waar dat uit blijkt. (Verzoeker; N.o.) geeft te kennen dat de klachtenbehandelaar (...) zelf heeft gezegd dat er politiemensen zijn die hem niet mogen. (Verzoeker; N.o.) brengt voorts naar voren dat hij door de politieagenten apart van (de bestuurster van de andere auto; N.o.) werd gehouden met wie (de betrokken agente; N.o.) zich bezighield. (Verzoeker; N.o.) wilde daar bij zijn, maar dat werd hem door (de andere politieambtenaar; N.o.) geweigerd. De agenten gelastten hem te vertrekken, hetgeen hij onder hevig protest heeft gedaan, aangezien hij wilde dat er nog onderzoek zou worden gedaan, waaronder sporenonderzoek. Volgens (verzoeker; N.o.) gedroegen de agenten zich onbeschoft, met name (de betrokken agente; N.o.). (Verzoeker; N.o.) verwijt de politieagenten dat zij hem direct als dader bestempelden. Toen hij hen even later tegenkwam, heeft hij gezegd aangifte tegen (de bestuurster van de andere auto; N.o.) te willen doen, waarop hij werd uitgenodigd naar het bureau te komen. Op het bureau gaf (de betrokken agent; N.o.) (verzoeker; N.o.) echter te kennen dat hij geen aangifte mocht doen, omdat hij als verdachte was aangemerkt. (Verzoeker; N.o.) wilde vertrekken, bleef toch maar en vertelde zijn verhaal. Volgens (verzoeker; N.o.) was (de betrokken agente; N.o.) voortdurend aan het giechelen, hetgeen hem irriteerde. Toen hij haar naar haar naam vroeg brabbelde zij iets onverstaanbaars. Van (de betrokken agent; N.o.) wist hij inmiddels de naam. De van (verzoeker; N.o.) opgemaakte verklaring werd hem ter ondertekening voorgelegd, waarbij (de betrokken agent; N.o.) zei: "nu heb je toch een verklaring als verdachte afgelegd!". (Verzoeker; N.o.) geeft aan dat hij die verklaring niet heeft ondertekend. (De betrokken agent; N.o.) deed (verzoeker; N.o.) de toezegging dat hij de volgende dag aangifte kon doen. De agent die hem de volgende dag te woord stond schold hem echter uit en zei dat hij helemaal geen aangifte mocht doen en dreigde hem uit het bureau te gooien of in de cel te stoppen. Daarop is (verzoeker; N.o.) naar huis gegaan en heeft hij schriftelijk aangifte gedaan. Telefonisch heeft hij daarover contact gehad met (een andere politieambtenaar; N.o.), die hem zei dat de politiemensen elkaar de hand boven het hoofd houden. (Verzoeker; N.o.) verwijt de politie hem en bloc te hebben geboycot ten aanzien van het doen van aangifte en tevens dat hij niet in staat werd gesteld verzekeringsgegevens uit te wisselen. Ook vond hij het heel vervelend dat (de betrokken bestuurster van de andere auto; N.o.), die hij zelf had opgebeld, zei dat de politie haar had aangeraden geen contact te hebben met (verzoeker; N.o.) omdat hij gevaarlijk zou zijn. (Verzoeker; N.o.) vindt het daarnaast niet terecht dat de politie twee keer bij (de bestuurster van de andere auto; N.o.) thuis is geweest om de verzekeringspapieren in orde te maken. De politie dient zich terzake immers onpartijdig op te stellen. Volgens (verzoeker; N.o.) heeft de politie hem vanaf het moment direct na de aanrijding onheus bejegend. Op zijn bezwaarschrift tegen de hem opgelegde boete in verband met het negeren van een gebod heeft de officier van justitie inmiddels beslist dat het bewijs daartegen niet te leveren valt. Desgevraagd geeft (verzoekers gemachtigde; N.o.) te kennen het toch vreemd te vinden dat de politiemensen de situatie hebben ingeschat op de wijze zoals hiervoor is geschetst. De indruk bestaat dat er al snel een kleuring van de feiten heeft plaatsgevonden. Naar zijn mening behelst het verwijt richting politie met name het feit dat de politie direct bij het voorval objectief had moeten zijn. De voorzitter vraagt (verzoeker; N.o.) in hoeverre hij de betrokken agenten kende.(Verzoeker; N.o.) geeft aan dat hij wel eerder met hen te maken heeft gehad en hen in zoverre (van gezicht) kende. (De betrokken agent; N.o.) noemde direct zijn naam, terwijl (de betrokken agente; N.o.), op het bureau door hem naar haar naam gevraagd, opzettelijk onverstaanbaar antwoordde. (...) De voorzitter vraagt of de politiemensen (verzoeker; N.o.) hebben gezegd dat zij hem als verdachte wilden horen. (Verzoeker; N.o.) ontkent dit. Hij was in de veronderstelling dat hij aangifte deed, hetgeen volgens de agenten niet kon, omdat hij verdachte was. Achteraf werd gezegd dat hij "lekker toch een verklaring als verdachte had afgelegd". Desgevraagd geeft (verzoeker; N.o.) te kennen niet te hebben geweten dat hem een verhoor als verdachte werd afgenomen. Het desbetreffende proces-verbaal heeft hij nooit gezien. (...) In zijn "laatste woord" geeft (verzoekers gemachtigde; N.o.) aan dat (verzoeker; N.o.) een aantal zaken heeft aangevoerd waaruit blijkt dat het politie-optreden allerlei vragen oproept en de conclusie rechtvaardigt dat de politie zich anders had moeten manifesteren. Ten aanzien van de inhoud van de beslissing op de klacht in eerste aanleg acht (verzoekers gemachtigde; N.o.) onterecht de conclusie dat (verzoeker; N.o.) door zijn gedrag een bepaalde reactie van de politie zou hebben uitgelokt. (...) Horen politieambtenaar (de betrokken agente: N.o.)De voorzitter zet uiteen dat (de betrokken agente; N.o.) door de commissie is opgeroepen enerzijds naar aanleiding van het bezwaar van (verzoeker; N.o.) tegen onder meer haar optreden en anderzijds op grond van haar bezwaar tegen de beslissing tot gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht in eerste aanleg. De voorzitter stelt aan de orde het bezwaar van (verzoeker; N.o.), dat in de kern ertegen is gericht dat de politie ten aanzien van hem vooringenomen en partijdig was en hem direct als schuldige aanwees. De vraag van de voorzitter of (de betrokkene agente; N.o.) bezwaarde (verzoeker; N.o.) kende beantwoordt zij bevestigend. Op de vraag of zij daardoor in be nvloed, geeft (de betrokken agente; N.o.) te kennen dat zij juist omdat zij weet hoe (verzoeker; N.o.) kan reageren, extra voorzichtig is. De voorzitter vraagt (de betrokken agente; N.o.) haar visie te geven op het gebeurde.(De betrokken agente: N.o.) geeft aan dat, nadat haar collega en zij bij de twee betrokken auto's waren aangekomen, zij eerst naar (verzoeker; N.o.) zijn gegaan, hem een hand hebben gegeven en zich aan hem hebben voorgesteld. (Verzoeker; N.o.) begon direct hoog van de toren te blazen. (De betrokken agente; N.o.) is doorgelopen naar (de bestuurster van de andere auto; N.o.). (Verzoeker; N.o.) wilde haar achterna gaan, maar is teruggeroepen door (de betrokken agent; N.o.). Vervolgens hebben (de betrokken agent; N.o.) en zij, apart van de partijen, met elkaar overlegd. Op grond van hun bevindingen (de verhalen van beide partijen en sporenonderzoek, n.l. glasscherven op de linker weghelft) kwamen zij tot de conclusie dat (verzoeker; N.o.) verdachte was van de aanrijding. De voorzitter vraagt wat (verzoeker; N.o.) op het bureau is meegedeeld over het afleggen van een verklaring. (De betrokken agente; N.o.) geeft aan dat (de betrokken agent; N.o.) duidelijk tegen (verzoeker; N.o.) heeft gezegd dat hij een verklaring als verdachte kon afleggen. Ook is hem duidelijk gezegd dat hij niet tot antwoorden verplicht was. (Verzoeker; N.o.) wilde echter aangifte doen, waarop (de betrokken agent; N.o.) heeft gezegd dat hij eerst als verdachte van de aanrijding zou worden gehoord en dat er daarna zou worden bekeken in hoeverre hij aangifte zou kunnen doen. Aangezien (verzoeker; N.o.) toch antwoordde op de vragen van (de betrokken agent; N.o.) zijn die door hem genoteerd. De voorzitter vraagt wie er beslist over de aangifte.(De betrokken agente; N.o.) geeft aan dat (verzoeker; N.o.) aangifte wilde doen wegens doodslag door (de bestuurster van de andere auto; N.o.). Naar hun mening was dat in het geheel niet aan de orde. De voorzitter vraagt waarom er over het doen van aangifte in het desbetreffende proces-verbaal daarover staat "dit kan niet".(De betrokken agente; N.o.) brengt naar voren dat ze er het nut niet van inzag omdat er geen feiten waren die een aangifte rechtvaardigden. De voorzitter geeft aan dat volgens (verzoeker; N.o.) (de betrokken agente; N.o.) op de vraag naar haar naam onverstaanbaar "gebrabbel" liet horen. (De betrokken agente; N.o.) geeft te kennen dat zij tweemaal normaal haar naam heeft gezegd. De voorzitter merkt op dat (verzoeker; N.o.) het gevoel had dat hij er was "ingeluisd", omdat de verklaring waarvan hij dacht dat het een aangifte was "opeens" een verklaring als verdachte bleek te zijn.(De betrokken agente; N.o.) bestrijdt deze stelling van (verzoeker; N.o.). Omdat zij (verzoeker; N.o.) kennen zijn ze hem juist extra correct tegemoet getreden. Van tevoren is duidelijk gezegd dat hij een verklaring als verdachte aflegde. Bovenaan het papier stond: "proces-verbaal van verhoor". De betrokken agente; N.o.) geeft desgevraagd te kennen dat zij zich absoluut niet herkent in het door (verzoeker; N.o.) geschetste beeld dat hij niet serieus zou zijn genomen. De voorzitter vraagt of het klopt dat (verzoeker; N.o.) bij (de bestuurster van de andere auto; N.o.) is geweest in verband met de verzekeringspapieren.(De betrokken agente; N.o.) zegt dat zij inderdaad naar (de bestuurster van de andere auto; N.o.) is gegaan om haar te helpen in verband met de verzekering. Zij heeft (de bestuurster van de andere auto; N.o.) afgeraden om, zoals (verzoeker; N.o.) haar had gezegd, de zaak buiten de politie om te regelen. Desgevraagd ontkent (de betrokken agente; N.o.) dat zij (de bestuurster van de andere auto; N.o.) voor (verzoeker; N.o.) zou hebben gewaarschuwd. De voorzitter vraagt wat de betrokkenheid van (verzoeker; N.o.) bij de Stichting Leefbaar Leiderdorp voor invloed op (de betrokken agente; N.o.) heeft.(De betrokken agente; N.o.) weet dat (verzoeker; N.o.) daar iets mee te maken heeft, maar niet precies in welke hoedanigheid. Wel heeft (verzoeker; N.o.) een bepaalde reputatie, te weten dat hij driftig is en hoog van de toren blaast. (...)

Horen politieambtenaar (de betrokken agent; N.o.)De voorzitter geeft (de betrokken agent; N.o.) dezelfde uitleg die hij aan (de betrokken agente; N.o.) heeft gegeven en vraagt (de betrokken agent; N.o.) zijn visie op het gebeurde.(De betrokken agent; N.o.)zegt dat hij bij de aanrijding kwam en zag dat (verzoeker; N.o.) aan een sierstrip stond te trekken die hij in zijn kofferbak gooide. (De betrokken agent; N.o.) heeft zich direct aan (verzoeker; N.o.), die hem niet om z'n legitimatie heeft gevraagd, voorgesteld. (De betrokken agent; N.o.) kende (verzoeker; N.o.) en heeft meerdere keren met hem te maken gehad. (De betrokken agent; N.o.) geeft voorts aan dat ze de verhalen van beide partijen hebben aangehoord en sporen hebben onderzocht. Daarbij kwam nog de verklaring van de zogenoemde klapgetuige. Hij heeft (verzoeker; N.o.) die zich recalcitrant gedroeg en zich kleinerend uitliet over (de bestuurster van de andere auto; N.o.), ter plaatse al gehoord en hem uitgenodigd voor een verhoor op het bureau. Van het begin af aan heeft hij tegen (verzoeker; N.o.) gezegd dat hij hem als verdachte beschouwde. Op het bureau heeft (de betrokken agent; N.o.) tegen (verzoeker; N.o.) gezegd dat hij hem als verdachte ging horen en dat hij niet tot antwoorden verplicht was. (Verzoeker; N.o.) wilde echter aangifte doen, waarop (de betrokken agent; N.o.) heeft gezegd eerst het horen als verdachte af te willen ronden en daarna het eventueel doen van aangifte te zullen bezien. (Verzoeker; N.o.) gaf toch antwoorden op de vragen die (de betrokken agent; N.o.) hem stelde en die heeft hij opgeschreven. Toen hij echter (verzoeker; N.o.) vroeg de verklaring te ondertekenen weigerde hij dat en liep weg. (De betrokken agent; N.o.) geeft te kennen dat hij er achteraf spijt van heeft dat hij (verzoeker; N.o.) geen aangifte heeft laten doen, omdat iedereen aangifte mag doen. Anderzijds heeft hij daardoor (verzoeker; N.o.) behoed voor een valse aangifte. Echt geweigerd heeft hij het hem niet, maar omdat (verzoeker; N.o.) vertrok kwam het er niet meer van. De voorzitter stelt aan de orde dat (verzoeker; N.o.) heeft verklaard dat volgens (de bestuurster van de andere auto; N.o.) de politie tegen haar had gezegd zich niet met (verzoeker; N.o.) in te laten omdat hij gevaarlijk zou zijn. (De bedoelde agent; N.o.) merkt op dat hij niet bij (de bestuurster van de andere auto; N.o.) is geweest en dat zijn collega dat ook zeker niet heeft gezegd. Naar aanleiding van een desbetreffende vraag van de voorzitter bevestigt (de betrokken agent; N.o.) dat hij de "klapgetuige" heeft gehoord. Dit is alleen opgenomen in het desbetreffende registratieformulier. (De betrokken agent; N.o.) ontkent over de auto van (verzoeker; N.o.) te hebben gezegd dat het een "asociale bak" is. De voorzitter vraagt (de betrokken agent; N.o.) te reageren op de stelling van (verzoeker; N.o.) dat de politie onbehoorlijk is opgetreden.(De betrokken agent; N.o.) brengt naar voren dat hij zich correct heeft gedragen. Hij voegt eraan toe niet speciaal aardig tegen (verzoeker; N.o.) te zijn geweest, maar dat had te maken met het recalcitrante gedrag van (verzoeker; N.o.) en het feit dat hij zich verbaal agressief gedroeg ten opzichte van (de bestuurster van de andere auto; N.o.), reden waarom hij hem streng heeft toegesproken. (De betrokken agent; N.o.) geeft aan dat hij op het bureau alles duidelijk uiteen heeft gezet. (Verzoeker; N.o.) was juist degene die zich onbehoorlijk gedroeg. De voorzitter informeert bij (de betrokken agent; N.o.) naar de invloed van de betrokkenheid van (verzoeker; N.o.) bij de Stichting Leefbaar Leiderdorp.(De betrokken agent; N.o.) zegt dat de stichting wel een nobel doel heeft, maar dat men soms te ver gaat. Voor de benadering van (verzoeker; N.o.) heeft het geen enkele rol gespeeld..."16. Op 20 mei 1998 bracht de klachtencommissie advies uit aan de korpsbeheerder. In dit advies is onder meer het volgende gesteld:"...De klachtbehandeling in eerste aanlegKlachtbehandelaar (...) heeft op 10 september 1997 een klachtgesprek gevoerd met klager (verzoeker; N.o.) in tegenwoordigheid van zijn raadsman (...). (Verzoeker; N.o.) gaf te kennen dat de betrokken politieambtenaren (...) hem onfatsoenlijk hebben behandeld ter zake van een aanrijding met zijn plaatsgenote, mevrouw (...). Laatstgenoemde zou (verzoeker; N.o.) geen voorrang hebben verleend, waarop hij haar daarover aansprak. (Verzoeker; N.o.) klaagde erover dat de gewaarschuwde politie hem in het bijzijn van de tegenpartij direct als verdachte bestempelde. Verder bejegenden de politieambtenaren hem zeer onvriendelijk. Toen hij later aan het bureau aangifte wilde doen, handelden (de betrokken politieambtenaren; N.o.) zeer kortaf en alle fatsoensnormen overschrijdend. Ook weigerden ze desgevraagd hun naam te zeggen en zich te legitimeren. De door hem afgelegde verklaring – in zijn ogen als betrokkene – bleek die van een verdachte te zijn, welke hij niet heeft ondertekend. (Verzoeker; N.o.) heeft voorts aangegeven dat hij desgevraagd pas de volgende morgen aangifte kon doen, hetgeen hem vervolgens werd geweigerd. Tevens heeft hij uit een telefoongesprek opgemaakt dat de politie hem zwart maakte tegenover de wederpartij, waardoor hij werd gehinderd de aanrijding op een normale manier tussen burgers onderling op te lossen. Tenslotte heeft hij op 26 april 1997 naar het bureau een faxbericht gestuurd met zijn verklaring over de aanrijding, waarna hij telefonisch heeft verzocht een mutatie op te maken, hetgeen op zeer onheuse wijze werd geweigerd. (Verzoeker; N.o.) concludeerde dat de betrokken politieambtenaren er alles aan hebben gedaan om hem te "pakken", dat de politiemensen elkaar de hand boven het hoofd houden, dat de politie zijn aangifte niet heeft willen opnemen en dat de in zijn ogen betrokkene-verklaring een verdachteverklaring bleek te zijn. De korpsbeheerder verklaart de klachten, behoudens op het punt dat de betrokken politieambtenaren zich niet hebben gelegitimeerd, ongegrond. (...) Het optreden van de betrokken politieambtenaren jegens bezwaarde (verzoeker; N.o.); a)       onfatsoenlijk optreden; Beide beklaagden hebben desgevraagd tegenover de commissie verklaard zich in geen enkel opzicht te herkennen in het beeld dat (verzoeker; N.o.) heeft geschetst van de wijze waarop zij hem tegemoet zouden zijn getreden. Juist omdat het hun bekend is hoe bezwaarde (verzoeker; N.o.) kan reageren hebben zij zich bewust heel correct ten opzichte van hem opgesteld. Tevens hebben zij verklaard dat juist bezwaarde (verzoeker; N.o.) zich zowel ter plaatse van het ongeval als in het bureau uiterst irritant en recalcitrant gedroeg. Gezien de door partijen afgelegde verklaringen concludeert de commissie dat een onheuse benadering van politiezijde richting bezwaarde niet kan worden aangetoond. De commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond. (...) c)       Het zich niet legitimeren; De betrokken politieambtenaren hebben tegenover de commissie verklaard dat zij, nadat zij ter plaatse waren gekomen, bezwaarde (verzoeker; N.o.) een hand hebben gegeven en zich aan hem hebben voorgesteld. Politieambtenaar (...) heeft tevens aan-gegeven dat zij, toen (verzoeker; N.o.) haar op het bureau naar haar naam vroeg, deze twee keer heeft genoemd. De beide politieambtenaren hebben daarnaast verklaard dat bezwaarde (verzoeker; N.o.) hun nooit heeft gevraagd zich te legitimeren. De commissie ziet geen reden deze verklaring in twijfel te trekken. De commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond. (...) e)       Bezwaarde (verzoeker; N.o.) direct als schuldige beschouwen aan het ongeval; Het is de commissie gebleken, dat de politieambtenaren op basis van hun bevindingen ter plaatse bezwaarde (verzoeker; N.o.) terzake van de aanrijding als verdachte hebben aangemerkt. Dit onder meer aan de hand van de door hen aangetroffen feitelijke situatie, de verklaringen van de direct betrokkenen en een door hen uitgevoerd sporenonderzoek. Naar mening van de commissie kan dan ook niet gesteld worden dat beklaagden (de betrokken ambtenaren; N.o.) ten onrechte (verzoeker; N.o.) als verdachte beschouwden. Aan deze mening doet niet af dat het openbaar ministerie in een later stadium tot het oordeel komt dat niet bewijsbaar is dat (verzoeker; N.o.) de aanrijding kan worden verweten. De commissie acht dit onderdeel van het bezwaar ongegrond. f)       Zwart maken van bezwaarde ten opzichte van de tegenpartij; Het is de commissie niet gebleken dat de betrokken politiemensen bezwaarde (verzoeker; N.o.) bij de andere partij, (...), in een kwaad daglicht zouden hebben geplaatst. Politieambtenaar (...) is wel bij (bedoelde andere partij; N.o.) thuis geweest, maar dit had tot doel haar te helpen met de verzekeringspapieren. Tevens heeft zij (bedoelde andere partij; N.o.) afgeraden om, zoals (verzoeker; N.o.) haar had gesuggereerd, de zaak buiten de politie om af te handelen. Politieambtenaar (...) heeft ten stelligste ontkend dat zij (bedoelde andere partij; N.o.) zou hebben gewaarschuwd voor (verzoeker; N.o.). De commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond. g)       Bezwaarde een verklaring laten tekenen, hetgeen een "verdachte-verklaring" bleek te zijn, terwijl bezwaarde meende aangifte te doen; Het is de commissie gebleken dat beklaagden (de betrokken politieambtenaren; N.o.) bezwaarde (verzoeker; N.o.) in het bureau erop hebben gewezen dat hij als verdachte zou worden verhoord en dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Bovendien stond boven de verklaring, die werd opgemaakt omdat bezwaarde uit eigen beweging de door de politie gestelde vragen toch beantwoordde, "verklaring als verdachte". Gezien deze uitleg acht de commissie geen grond aanwezig voor stelling van bezwaarde dat hij niet wist dat er sprake was van een verklaring als verdachte. Ook de veronderstelling dat beklaagden bewust bezwaarde terzake van dit punt hebben misleid acht de commissie niet terecht. De commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond. h)       Bezwaarde bevooroordeeld tegemoet treden in verband met zijn activiteiten voor de Stichting Leefbaar Leiderdorp;

De commissie is van oordeel dat bezwaarde op dit punt veronderstellingen doet die niet door feiten worden gedragen. De commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond. i)       Partijdige opstelling door bezwaarde als schuldige aan te merken en de andere partij te helpen met het schadeaangifteformulier; De commissie verwijst naar hetgeen is gesteld bij punt een f. Een en nader rechtvaardigt naar de mening van de commissie niet de conclusie dat de politieambtenaren zich partijdig zouden hebben opgesteld. De commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond. (...) Advies aan de korpsbeheerderDe commissie adviseer de korpsbeheerder met betrekking tot de drie hiervoor genoemde bezwaarschriften het volgende.. Het namens bezwaarde (verzoeker; N.o.) ingediende bezwaarschrift: De commissie adviseert het bezwaar gegrond te verklaren voor zover het is gericht tegen:- de wijze waarop de klacht is afgehandeld - het niet mogen doen van aangifte Voor het overige adviseert de commissie het bezwaar ongegrond te verklaren.. Het door beklaagde (de ene betrokken politieambtenaar; N.o.) ingediende bezwaarschrift: De commissie adviseert het bezwaar gegrond te verklaren.. Het door beklaagde (de andere betrokken politieambtenaar; N.o.) De commissie adviseer het bezwaar gegrond te verklaren..." 17. De korpsbeheerder deelde bij brief van 28 mei 1998 aan verzoeker mee dat hij het advies van de klachtencommissie overnam. Voor het op een aantal punten niet naleven van de klachtenprocedure en voor het niet mogen doen van aangifte bood hij verzoeker zijn excuses aan. Voor de motivering van zijn beslissing verwees de korpsbeheerder naar bedoeld advies.B. Standpunt verzoekerHet standpunt van verzoeker is weergegeven onder

Klacht

. In het verzoekschrift wees verzoekers gemachtigde erop dat de klachtencommissie naar zijn mening te gemakkelijk, te snel en ten onrechte was uitgegaan van de juistheid van de beweringen van de betrokken politieambtenaren. Onder verwijzing naar zijn brief aan de korpsbeheerder van 13 november 1997 gaf verzoekers gemachtigde in het verzoekschrift de volgende toelichting op de verschillende klachtonderdelen:"...(Verzoeker; N.o.) is stellig van oordeel dat (...) c) ten onrechte niet gegrond wordt verklaard dat agente (...) weigert haar naam duidelijk te noemen, d) niet gegrond wordt verklaard dat de agenten zich partijdig hebben opgesteld, e) de agenten aan (verzoeker; N.o.) een verklaring hebben ontlokt, waarbij (verzoeker; N.o.) in de veronderstelling is gebracht dat hij aangifte aan het doen was. (...) (...) Ad c:(Verzoeker; N.o.) heeft telkens gesteld dat (de betrokken agente; N.o.) herhaaldelijk haar naam, ondanks de vraag van (verzoeker; N.o.), op onverstaanbare wijze heeft gezegd. In feite erkent (de betrokken agente; N.o.) dat ook, nu zij ook zelf verklaart tot tweemaal toe haar naam te hebben gezegd. Indien en voorzover zij haar naam op duidelijk verstaanbare wijze zou hebben uitgesproken, dan zou het nimmer nodig geweest om haar naam tot tweemaal toe te noemen. Opvallend is dat agent (de andere betrokken politieambtenaar; N.o.) over dit punt niets verklaart. Voor (verzoeker; N.o.) is voldoende duidelijk waarom: (de andere betrokken agent; N.o.) kan op dit punt de feiten niet zodanig draaien dat hij zijn collega redt. Hiermee staat voldoende vast dat (de bedoelde agente; N.o.) is blijven weigeren haar naam op duidelijk wijze te communiceren. U wordt dan ook verzocht dit handelen van deze agente met klem van de hand te wijzen. Het ten tweede male uitspreken van haar naam, overigens ook toen weer op onverstaanbare wijze, is dan ook het gevolg van bepaald onprofessioneel handelen van deze agente. Overigens geeft zij niet ruiterlijk toe dat ook na de tweede maal het voor (verzoeker; N.o.) niet duidelijk was met welke agente hij te maken heeft. Derhalve heeft hij nogmaals (de bedoelde agente; N.o.) gevraagd naar haar naam, waarop deze wederom onverstaanbaar meende te moeten antwoorden. Dit gedrag van deze agente kan niet door de beugel. Ad d: In de bij brief/bezwaar van 13 november 1997 gaande bijlagen (...) heeft (verzoeker; N.o.) aan de politie duidelijk te verstaan gegeven dat de betreffende agenten zich partijdig hebben opgesteld. (Verzoeker; N.o.) is stellig van oordeel dat indien deze toch zeer zware aantijgingen onjuist zouden zijn het op de weg van de desbetreffende agenten ligt om daarop onverwijld te reageren. (Verzoeker; N.o.) kan het zich niet voorstellen dat agenten dergelijke aantijgingen zomaar laten passeren. Naar het stellige oordeel van (verzoeker; N.o.) staat daarmee reeds vast dat de agenten wel degelijk partijdig zijn geweest. Ook uit de verklaringen van de agenten bij de Commissie geven zij dat aan. De agenten doen het echter in strijd met de waarheid voorkomen alsof zij zich juist uiterst correct hebben opgesteld, nu zij (verzoeker; N.o.) vanwege zijn werk voor de luis in de pels van Leiderdorp (Stichting Leefbaar Leiderdorp) kennen. Van (verzoeker; N.o.) wordt een beeld geschetst dat niet overeenkomt met de werkelijkheid. Kennelijk zijn de agenten van oordeel dat als iemand eens voor zijn mening uitkomt, die persoon driftig is. In dat beeld herkent (verzoeker; N.o.) zich absoluut niet. (Verzoeker; N.o.) is verder ook niet driftig en/of onbehoorlijk geweest op het moment dat beide agenten bij het ongeval arriveerden. Hij heeft bij die gelegenheid duidelijk aangegeven wat er was gebeurd. Hij heeft de agenten ook nadrukkelijk verzocht een sporenonderzoek te verrichten. In de eerder genoemde bijlage staat dat ook met zoveel woorden. Nu stellen de agenten zich op het standpunt dat er wel een sporenonderzoek is gehouden: zij constateerden glas op de linker weghelft. Verder hebben de agenten kennelijk niet gekeken. Ondanks het herhaaldelijk verzoek om een sporenonderzoek is dat nimmer gehouden. De vorenstaande constatering van de agenten kan ook niet als een sporenonderzoek worden gekwalificeerd. De agenten gaan er echter aan voorbij dat zij onmiddellijk nadat zij ter plaatse kwamen (verzoeker; N.o.) als verdachte bestempelden, derhalve voordat zij berhaupt glas op welk weghelft dan ook konden hebben gezien. Met spijt moet (verzoeker; N.o.) dan ook constateren dat de agenten zich niet aan de feiten houden in een poging om hun eigen straat schoon te bezemen. Bovendien heeft de klachtenbehandelaar in eerste instantie, (...), nadrukkelijk verklaard dat er agenten zijn die (verzoeker; N.o.) niet mogen. Daaronder kunnen beide agenten (de betrokken politieambtenaren; N.o.) worden geschaard. Verder zit het zich partijdig opstellen, althans voor wat betreft (de bedoelde agente; N.o.), in het overigens vaststaande feit dat zij de wederpartij van (verzoeker; N.o.) heeft geholpen met het invullen van de papieren voor de verzekering. Dientengevolge wordt het betreffende formulier van de wederpartij van groter gewicht. Tevens neemt in casu (de bedoelde agente; N.o.) een taak op zich die niet des politie is en neemt zij stelling ten faveure van de wederpartij, terwijl het Openbaar Ministerie later aan (verzoeker; N.o.) bericht dat niet kan worden bewezen wat er is gebeurd. Een agent dient zich bovendien, zo meent (verzoeker; N.o.), bezig te houden met zaken van openbare orde en strafrecht. Agenten dienen zich niet zo uitgesproken bezig te houden met civielrechtelijke verzekeringskwesties. Ad e:In dit verband stellen de agenten zeer eensgezind en keurig op elkaar afgestemd dat zij (verzoeker; N.o.) duidelijk hebben aangegeven hem als verdachte te bestempelen en te horen. Zij hebben hem zelfs aangegeven dat hij niet tot antwoorden verplicht was. De agenten erkennen echter nadrukkelijk dat (verzoeker; N.o.) bezwaar had tegen het horen van hem als verdachte. De agenten zeggen nu dat zij dachten dat (verzoeker; N.o.) dat bezwaar had opgegeven nu hij plotseling overging tot het doen van zijn verhaal. Niets is minder waar. (Verzoeker; N.o.) is gaan praten aangezien de agenten hem onmiskenbaar hadden aangegeven dat hij uitsluitend als aangever wenste op te treden. Gezien de ook door de agenten erkende stelligheid van (verzoeker; N.o.) om niet als verdachte te worden gehoord, is het ongerijmd dat zij er van mochten uitgaan dat hij die weerstand had opgegeven. (Verzoeker; N.o.) is immers alleen gaan spreken ter zake nu hij van de zijde van de agenten nadrukkelijk de boodschap ontving dat hij aangifte ging doen. Als (verzoeker; N.o.) van de agenten die mededeling niet zou hebben ontvangen dan zou hij niet hebben gesproken. De agenten hebben vervolgens een verklaring van verdachte opgesteld, waarboven standaard de cautie is afgedrukt. Die verklaring kreeg (verzoeker; N.o.) plotseling ter ondertekening voorgelegd. Uiteraard maakt (verzoeker; N.o.) daartegen bezwaar, nu hij door de agenten in de veronderstelling is gebracht aangifte te doen. Een dergelijk optreden past een agent niet. U wordt dan ook verzocht dit gedrag van de agenten met de grootst mogelijke nadruk als onjuist te veroordelen..."

C. Standpunt korpsbeheerder1. De beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden reageerde in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman als volgt op de klacht van verzoeker:"...Uit de eerder ingestelde onderzoeken, rapport klachtbehandelaar en het onderzoek van de klachtencommissie, blijkt mij, dat de aanrijding welke plaatsvond op 24 april 1997 op een correcte wijze is afgehandeld. Van enige vooringenomenheid is mij niets gebleken. Ik acht het juist, dat door de betrokken politieambtenaar hulp is verleend bij het invullen van de papieren voor de verzekeringsmaatschappij. Dat zij zich daarbij negatief heeft uitgelaten is mij niet gebleken. Uit het proces-verbaal blijkt mij, dat de cautie is toegepast. Dat zij hem een verklaring hebben ontlokt op de wijze zoals door klager is aangegeven acht ik gezien het toepassen van de cautie niet geloofwaardig. Gezien het onderzoek van de klachtencommissie kom ik tot de conclusie, dat de betrokken politieambtenaar wel degelijk tweemaal duidelijk haar naam heeft genoemd. Ik acht de bij u ingediende klachten derhalve ongegrond..."2. In een nadere reactie deelde de korpsbeheerder in antwoord op de vraag naar de achtergrond van de aan de bestuurster van de andere auto gegeven hulp bij het invullen van de verzekeringspapieren het volgende mee:"...De taak van de politie staat omschreven in artikel 2 van de Politiewet 1993, waarin staat, dat de politie dient te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Gezien dit wetsartikel lijkt het mij, dat door de gemachtigde van verzoeker, door eigen interpretatie, getracht wordt een ander beeld te scheppen. In onderhavige kwestie werd door (de bestuurster van de andere auto; N.o.) een beroep gedaan op de politieambtenaar, die geheel conform het laatste deel van artikel 2 van de Politiewet 1993 hier invulling aan heeft gegeven. Dit juich ik toe en waardeer ik..."D. Reactie verzoekerNamens verzoeker gaf zijn gemachtigde bij brief van 12 november 1998 de volgende reactie op het standpunt van de korpsbeheerder:

"... 1.       De politie stelt zich ten onrechte op het standpunt dat (verzoeker; N.o.) de cautie is gegeven. (Verzoeker; N.o.) heeft zich telkens op het standpunt gesteld niet als verdachte te willen worden gehoord. Hij heeft nadrukkelijk gesteld dat hij aangifte wenst te doen. Voordat (verzoeker; N.o.) aan de agenten vertelde wat zich exact heeft afgespeeld is hem weliswaar geweigerd aangifte te doen, doch de agenten hebben (verzoeker; N.o.) in de waan gebracht hem in elk geval niet als verdachte te horen. Nadat (verzoeker; N.o.) zijn verklaring heeft afgelegd is hem gezegd dat hij nu "lekker wel een verklaring als verdachte heeft afgelegd", of woorden van gelijke strekking. Dientengevolge heeft (verzoeker; N.o.) besloten om het betreffende Proces-verbaal niet te ondertekenen. (...) De politie gaat er in dit verband aan voorbij dat het plaatsen van de tekst dat de cautie is verleend niet betekent dat die cautie ook werkelijk is gegeven, Bovendien klopt de tekst van de cautie niet, nu aldaar staat vermeld: "Ik (waarmee kennelijk (verzoeker; N.o.) wordt bedoeld) weet dat ik niet hoef te antwoorden op de vragen die ik (onderstreping toegevoegd) stel." Uit het Procesverbaal van 24 april 1997 volgt verder uitdrukkelijk dat (verzoeker; N.o.) uitsluitend aangifte wenste te doen. (...) 2.       Hetgeen zich heeft afgespeeld vanaf het moment waarop de agenten ter plaatse zijn gekomen wordt door die agenten onjuist en inconsequent weergegeven. (...)          De getuigenverklaring van de nota bene klapgetuige wordt eerst omstreeks 17.30 uur opgenomen. De getuige kan uiteraard niets zeggen over het rijgedrag van (verzoeker; N.o.). Toch concluderen de agenten dat (verzoeker; N.o.) links langs de middengeleider is gereden en dat hij vervolgens zijn auto voor die van (de bestuurster van de andere auto heeft geplaatst. Dat is overigens gezien de breedte van (de betreffende weg; N.o.) feitelijk onmogelijk.          Uit hetgeen de agenten feitelijk ter plaatse van het ongeval konden waarnemen konden zij dan ook niet afleiden dat (verzoeker; N.o.) ter zake in de fout was gegaan. Dat mogelijk daaruit ook niet kan worden afgeleid dat (de bestuurster van de andere auto; N.o.) in de fout is gegaan doet daaraan niet af. De kern is dat de agenten – ten onrechte - (verzoeker; N.o.) onmiddellijk als verdachte hebben gezien. Die instelling is kennelijk veroorzaakt doordat (verzoeker; N.o.) bij (de betrokken agent; N.o.) bekend was. Die bekendheid is overigens het gevolg van werkzaamheden door (verzoeker; N.o.) verricht ten behoeve van de Stichting Leefbaar Leiderdorp. In het kader van die stichting heeft (verzoeker; N.o.) enkele malen actie gevoerd die het bestuur van Leiderdorp en kennelijk ook de politie kennelijk niet kunnen waarderen. Feitelijk was er echter geen enkele grond om (verzoeker; N.o.) (onmiddellijk) als verdachte te bombarderen. Daar komt nog bij dat de klapgetuige verklaart dat (verzoeker; N.o.) zijn auto eerst na het ongeval heeft gekeerd. (Verzoeker; N.o.) reed derhalve ten tijde van het ongeval rechtdoor. Bovendien hebben de agenten buiten beschouwing gelaten dat, overeenkomstig de eigen getuigenverklaring van (de bestuurster van de andere auto; N.o.), (verzoeker; N.o.) reeds op de (...)laan voor haar reed. (...) alwaar het ongeval uiteindelijk plaatsvond is op het betreffende stuk slechts 8 meter breed. De totale lengte tot aan de brug is 45 meter. De reconstructie van het ongeval van de agenten kan derhalve feitelijk niet. De agenten hebben kennelijk gemeend een stok te moeten vinden om de luis in de pels van de plaatselijke overheid te slaan. 3.       Het rijgedrag van (verzoeker; N.o.) is in dit geval ook nimmer geconstateerd. Toch blijft de politie telkens er op hameren dat het rijgedrag van (verzoeker; N.o.) aanleiding geeft om hem als verdachte te beschouwen.          (Verzoeker; N.o.) is volgens eigen zeggen bepaald geen beroerde rijder. Hij heeft reeds jarenlang de hoogst mogelijk bonus/malus bij zijn verzekering. Hoe de politie dan het tegendeel kan beweren is hem dan ook een raadsel.          (...)5. De politie vindt het ook verder normaal dat agenten, althans (de betrokken agente; N.o.), in nota bene de vrije tijd en niet ter plaatse van het ongeval, in aanwezigheid van de andere betrokkene, een der partijen behulpzaam zijn bij het invullen van het schadeformulier. In de omringende politieregio's is dat in elk geval niet normaal. Van een aanrijding als de onderhavige wordt uitsluitend en alleen een mutatie doorgevoerd. Dat is anders indien sprake is van letsel. Er wordt derhalve in de omringende politieregio's geeneens een procesverbaal opgesteld, laat staan dat een der betrokkenen als verdachte wordt bestempeld. Het is derhalve ook niet normaal dat agenten behulpzaam zijn bij het invullen van het schadeformulier. (Verzoeker; N.o.) leidt hieruit af dat de agenten hem kennelijk wilden dwarszitten. 6.       (De betrokken agent; N.o.) heeft (verzoeker; N.o.) in geen geval uitgenodigd om op het bureau een nadere verklaring af te leggen. (De betrokken agente; N.o.), die nota bene zelf stelt niet bij het gesprek tussen (de betrokken agent; N.o.) en (verzoeker; N.o.) aanwezig te zijn geweest, kan dan ook niet (uit eigen wetenschap) verklaren dat (de betrokken agent; N.o.) die uitnodiging wel heeft gedaan, des neen. (Verzoeker; N.o.) heeft de agenten vlakbij zijn eigen woning buiten aangesproken om aangifte te komen doen. De agenten hebben vervolgens (verzoeker; N.o.) vooruit gereden. 7.       Agente (...) stelt ten onrechte (verzoeker; N.o.) te kennen. In elk geval kent (verzoeker; N.o.) haar niet. Dat is ook de reden voor (verzoeker; N.o.) geweest om haar naam te vragen. Dat heeft (de betrokken agente; N.o.) vervolgens geweigerd, althans zij heeft op onverstaanbare wijze haar naam (mogelijk) genoemd. (Verzoeker; N.o.) heeft de vraag enkele malen herhaald zonder de naam van (de betrokken agente: N.o.) te krijgen. Dat (verzoeker; N.o.) kenbaar met agenten van doen had doet daaraan niet af. Hij mocht te weten komen met welke agenten hij te doen heeft..."E. Informatie bestuurster andere autoOp 12 november 1998 verklaarde de bestuurster van de auto waarmee verzoeker op 24 april 1997 in botsing was gekomen in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman het volgende:"...Het klopt dat ik op 24 april 1997 bij de aanrijding was betrokken. (Verzoeker; N.o.) maakte bij de aanrijding een agressieve indruk. Hij liep op een gegeven moment naar de kofferbak van zijn auto. Ik dacht dat hij er een honkbalknuppel of iets dergelijks uit ging halen. Ik en ook mijn kinderen die bij mij in de auto zaten waren verschrikkelijk bang. Op een gegeven moment ging hij weer in de auto zitten, omdat hij waarschijnlijk in de gaten had dat de politie eraan kwam. Toen de agenten arriveerden werd ik meteen door de vrouwelijke agent (...) apart genomen. Zij zei toen tegen mij "wees maar niet bang wij kennen hem" of woorden van gelijke strekking. Omdat ik werd beziggehouden door de agente heb ik niet gezien of gehoord wat tussen de andere agent en (verzoeker; N.o.) is voorgevallen of wat zij tegen elkaar hebben gezegd. Ik kan mij niet herinneren of (de betrokken agente; N.o.) of een andere agent zich aan (verzoeker; N.o.) hebben voorgesteld. Ik kan mij ook niet meer herinneren of (de betrokken agente; N.o.) zich aan mij heeft voorgesteld ten tijde van de aanrijding. Al op de plek van de aanrijding heeft (de betrokken agente; N.o.) mij geholpen met het invullen van de verzekeringspapieren. Ik had zoiets namelijk nog nooit bij de hand gehad. Later is (de betrokken agente; N.o.) nog een keer bij mij thuis geweest. Ze kwam een proces-verbaal langsbrengen dat zij had uitgewerkt. Zij kwam het bij mij thuis afgeven, zodat ik niet zelf de gang naar het politiebureau hoefde te maken. Ik ben namelijk gehandicapt. Ten tijde van haar bezoek bij mij thuis had (verzoeker; N.o.) mij al een paar keer telefonisch benaderd, waarbij hij zich steeds erg agressief gedroeg. Tijdens die telefoongesprekken gaf hij te kennen dat hij de zaak direct met mij wilde afhandelen en de verzekeringsmaatschappij er buiten wilde laten. Hij wilde mij daarvoor iets laten ondertekenen. Hij zette mij enorm onder druk. Toen (de betrokken agente; N.o.) bij mij thuis was heb ik haar daar vragen over gesteld, omdat ik niet wist wat ik moest doen. Zoals ik al heb gezegd, had ik iets dergelijks nog niet eerder bij de hand gehad. Ik vertelde haar ook dat ik bang was dat hij op een gegeven moment bij mij voor de deur zou staan, omdat hij zich steeds zo agressief opstelde. Ze zei toen tegen mij: "als hij weer belt of voor je raam staat, bel dan de politie". Verder adviseerde ze mij om niets onderling met (verzoeker; N.o.) te regelen en alles via de verzekeringsmaatschappij te laten lopen. Zij heeft zich niet in negatieve zin over hem uitgelaten..."

Beoordeling

I. . Ten aanzien van het blijk geven van vooringenomenheid1. Verzoeker heeft er in de eerste plaats over geklaagd dat twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Holland Midden zich bij hun optreden naar aanleiding van de aanrijding waarbij hij op 24 april 1997 was betrokken, blijk hebben gegeven van vooringenomenheid. Deze vooringenomenheid bleek volgens verzoeker uit het feit dat deze politieambtenaren hem direct als verdachte hebben aangemerkt, en uit het feit dat n van de betrokken politieambtenaren de bestuurster van de andere auto heeft geholpen bij het invullen van de verzekeringspapieren, en zich bij die gelegenheid negatief over hem heeft uitgelaten. Verzoeker heeft de veronderstelde vooringenomenheid in verband gebracht met zijn activiteiten voor de Stichting Leefbaar Leiderdorp. Ten behoeve van die stichting heeft verzoeker enkele malen actie gevoerd, hetgeen het gemeentebestuur van Leiderdorp en kennelijk ook de politie niet hebben kunnen waarderen, aldus verzoeker.2. Vaststaat dat beide betrokken politieambtenaren verzoeker al kenden. In dat verband heeft een van hen tijdens de hoorzitting van de Klachtencommissie Politie Holland Midden van 27 februari 1998 verklaard dat zij bij de afhandeling van de aanrijding juist extra voorzichtig is geweest, omdat zij weet hoe verzoeker kan reageren. De andere betrokken politieambtenaar heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat verzoekers betrokkenheid bij genoemde stichting geen enkele rol heeft gespeeld bij de wijze waarop hij verzoeker op 24 april 1997 heeft benaderd. Hij voegde daar aan toe dat hij niet speciaal aardig tegen verzoeker is geweest, maar dat dat te maken had met verzoekers recalcitrante gedrag en met het feit dat verzoeker zich verbaal agressief gedroeg ten opzichte van de bestuurster van de andere auto. Om die reden had hij verzoeker streng toegesproken. 3. Tijdens de hoorzitting van de klachtencommissie heeft de hiervoor bedoelde vrouwelijke politieambtenaar voorts verklaard dat haar collega en zij met elkaar hebben overlegd nadat zij beide partijen hadden gehoord en nadat zij een sporenonderzoek hadden ingesteld. Op basis van hun bevindingen waren zij tot de conclusie gekomen dat verzoeker als verdachte van de aanrijding was aan te merken.4. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de bevindingen van de betrokken politieambtenaren, naar objectieve maatstaven gemeten, voldoende grond boden om verzoeker aan te merken als verdachte. Gezien de situatie zoals de betrokken ambtenaren die bij aankomst op de plek van de aanrijding hebben aangetroffen, in samenhang met de ter plaatse door verzoeker, de bestuurster van de andere auto en de getuige afgelegde verklaringen, is verzoekers lezing van de gang van zaken minder aannemelijk dan de lezing van de bestuurster van de andere auto. Met name de plek waarop het glas van lampen van de andere auto werd aangetroffen, maakt verzoekers lezing onwaarschijnlijk. In dat verband wordt verwezen naar de bijlage bij dit rapport.5. Gezien het vorenstaande biedt het enkele gegeven dat de betrokken politieambtenaren verzoeker als verdachte hebben aangemerkt geen grond voor verzoekers verwijt dat deze ambtenaren zich jegens hem vooringenomen hebben betoond.6. Volgens verzoeker is de vooringenomenheid van de politie ook gebleken uit het feit dat een van de betrokken politieambtenaren de bestuurster van de andere auto heeft geholpen met het invullen van de verzekeringspapieren en dat zij zich bij die gelegenheid negatief over hem heeft uitgelaten.7. Het enkele feit dat de bedoelde politieambtenaar de bestuurster van de andere auto heeft geholpen bij het invullen van haar verzekeringspapieren duidt op zichzelf niet op vooringenomenheid van de zijde van de politie. Dit zou anders zijn indien de betrokken politieambtenaar bij die gelegenheid inderdaad negatieve opmerkingen over verzoeker zou hebben gemaakt. Nu de bedoelde bestuurster in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft verklaard dat dit niet het geval is geweest, ziet de Nationale ombudsman geen reden op de betrokken politieambtenaar op dit punt een verwijt te maken. De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk. II. Ten aanzien van het horen als verdachte1. Verzoeker heeft er in de tweede plaats over geklaagd dat de betrokken politieambtenaren hem, zonder hem vooraf daarover in te lichten, hebben gehoord als verdachte. In dat verband heeft hij gesteld dat deze politieambtenaren hem een verklaring hebben ontlokt, terwijl hij in de veronderstelling verkeerde dat hij bezig was met het doen van aangifte.2. Uit de stukken blijkt dat verzoeker ruim een half uur na de aanrijding naar het politiebureau te Leiderdorp is gekomen. Blijkens het proces-verbaal van verhoor heeft verzoeker bij die gelegenheid meegedeeld dat hij geen verklaring wenste af te leggen, maar dat hij aangifte wilde doen van het opzettelijk tegen zijn auto aanrijden en van het opzettelijk op hem inrijden door de bestuurster van de andere auto. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat verzoeker naar het politiebureau is gekomen om aangifte te doen.3. Blijkens de mutatie van dezelfde dag heeft verzoeker zijn verklaring ingetrokken nadat hem was gebleken dat hij geen aangifte mocht doen.4. Vooropgesteld moet worden dat de politie tegemoet had moeten komen aan verzoekers wens tot het doen van aangifte. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering geeft immers ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Dat verzoeker ten onrechte de mogelijkheid is onthouden aangifte te doen, is ook erkend door de korpsbeheerder. In zijn brief van 28 mei 1998 bood hij verzoeker zijn excuses aan voor het feit dat hij op 24 april 1997 geen aangifte had mogen doen.5. Beide betrokken politieambtenaren hebben tijdens de zitting van de klachtencommissie verklaard dat zij verzoeker op 24 april 1997 op het politiebureau hebben gezegd dat hij als verdachte zou worden gehoord, en dat daarna zou worden bekeken in hoeverre hij aangifte kon doen. Toen verzoeker toch, ondanks de gegeven cautie, antwoorden gaf op de vragen die hem in het kader van het verdachtenverhoor werden gesteld, zijn deze antwoorden verwerkt in de verklaring.6. In zijn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder (zie

Bevindingen

, onder D.) heeft verzoekers gemachtigde aangegeven dat verzoeker zich telkens op het standpunt heeft gesteld dat hij niet als verdachte gehoord wilde worden, maar dat hij aangifte wenste te doen.7. Op basis van de opgemaakte processen-verbaal en het commentaar daarop van de zijde van verzoeker acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat verzoeker, die uit eigen beweging naar het politiebureau was gekomen, wilde dat de informatie die in het proces-verbaal van verhoor van 24 april 1997 is opgenomen, zou worden gebruikt voor de door hem gewenste aangifte. Tegelijkertijd acht de Nationale ombudsman het echter aannemelijk dat de betrokken politieambtenaren verzoeker hebben meegedeeld dat zij hem gingen horen als verdachte, en dat zij hem in verband daarmee de cautie hebben gegeven. Indien dit horen als verdachte niet aan de orde was geweest, was er voor verzoeker op dat moment immers ook geen reden geweest bezwaar te maken tegen een verhoor als verdachte.8. Het was aan de betrokken politieambtenaren en niet aan verzoeker was om de status van het verhoor te bepalen. Verder is niet gebleken dat de betrokken politieambtenaren verzoeker ten aanzien van de door hen bepaalde status van hun gesprek onvolledig of foutief hebben ge nformeerd danwel hebben misleid. Daarom is de Nationale ombudsman van oordeel dat deze politieambtenaren de door verzoeker verstrekte inlichtingen in redelijkheid konden verwerken in hun proces-verbaal van het verhoor - als verdachte - van verzoeker. Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk. III. Ten aanzien van het niet duidelijk noemen van de naam1. Verzoeker heeft er in de derde plaats over geklaagd dat een van de twee betrokken politieambtenaren tot tweemaal toe heeft geweigerd verzoeker haar naam duidelijk te noemen.2. Tijdens de eerder genoemde zitting van de klachtencommissie van 27 februari 1998 heeft de betrokken ambtenaar verklaard dat zij tweemaal normaal haar naam heeft genoemd.3. Volgens verzoeker blijkt uit het feit dat de bedoelde politieambtenaar haar naam twee keer heeft moeten noemen dat zij dat de eerste keer niet duidelijk heeft gedaan. Immers, zo heeft hij aangevoerd, indien en voor zover deze ambtenaar haar naam op duidelijk verstaanbare wijze zou hebben uitgesproken, zou het niet nodig zijn geweest om haar naam nogmaals te noemen. Hij wees er daarbij op dat zij ook de tweede keer haar naam op onverstaanbare wijze heeft uitgesproken.4. Vaststaat dat de betrokken politieambtenaar haar naam heeft genoemd, en dat zij, toen verzoeker daar om vroeg, haar naam nogmaals heeft uitgesproken. Indien verzoeker die naam toen nog niet goed had verstaan, had het op zijn weg gelegen haar daar nogmaals naar te vragen, en haar daarbij te verzoeken om haar naam duidelijker uit te spreken.5. Het enkele feit dat verzoeker ook de tweede keer de naam van de betrokken politieambtenaar kennelijk niet heeft verstaan, betekent nog niet dat deze politieambtenaar weigerachtig was haar naam aan verzoeker kenbaar te maken of dat zij haar naam onvoldoende duidelijk heeft uitgesproken. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat deze ambtenaar het erop heeft aangestuurd verzoeker in het ongewisse te laten van haar naam. Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van twee ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Holland Midden (de burgemeester van Leiden), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Vooringenomen gedrag bij optreden n.a.v. aanrijding; zonder vooraf te informeren gehoord als verdachte; weigering door één van de agenten om naam te noemen.

Oordeel:

Niet gegrond