1999/092

Rapport
Op 16 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Vianen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Nadat verzoeker zijn klacht op 30 april 1998 nader had toegelicht, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht, district Lekstroom, hem op 13 september 1997 onheus hebben bejegend. Hij klaagt er met name over dat de betrokken politieambtenaren:-        hem in eerste instantie meedeelden dat hij zou worden beboet wegens het veroorzaken van burengerucht, terwijl hij vervolgens is beboet voor het rijden in strijd met een 'geslotenverklaring'; - hem ongevraagd hebben getutoyeerd en hem hebben uitgelachen; -        pas na sterk aandringen bereid waren om de naam van n van hen beiden te verstrekken. Voorts klaagt verzoeker erover dat hij in ieder geval tot het moment waarop hij zich (andermaal) tot de Nationale ombudsman wendde (30 april 1998), ondanks toezeggingen van de korpsbeheerder op 19 maart 1998, nog geen reactie van de chef van het district Lekstroom had ontvangen met betrekking tot:-        zijn klacht over de wijze waarop hij op 13 september 1997 door de twee betrokken agenten uiteindelijk is beboet voor het rijden in strijd met een 'geslotenverklaring'; -        de maatregelen die de chef van het district Lekstroom heeft genomen naar aanleiding van de gegrondbevinding van een deel van zijn klachten.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

E n van de betrokken ambtenaren maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van n van de betrokken ambtenaren gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Op 13 september 1997, omstreeks 23.45 uur, hielden twee ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht verzoeker staande in de Hogebiezen te Y. Aanleiding hiervoor was dat verzoeker naar het oordeel van de betrokken ambtenaren onnodig veel lawaai had veroorzaakt in de binnenstad van Y door in zijn auto onnodig veel gas te geven. Verder zagen zij aanleiding voor een alcoholcontrole. Hiervoor werd assistentie ter plaatse geroepen, aangezien de betrokken ambtenaren niet de beschikking hadden over een ademtestapparaat. Uit de blaastest volgde dat verzoeker niet meer alcoholhoudende drank had gedronken dan is toegestaan. De betrokken ambtenaren reikten verzoeker wel een zogenoemde kennisgeving van beschikking uit wegens 'het rijden in strijd met een geslotenverklaring'.2. Verzoeker voelde zich door de betrokken politieambtenaren onheus bejegend, en diende bij brief van 18 september 1997 een klacht in bij het regionale politiekorps Utrecht over de gebeurtenissen op 13 september 1997. Hij bracht hierin onder meer naar voren dat de betrokken politieambtenaren hem onheus hadden bejegend, onder meer door hem uit te lachen en te tutoyeren, en door hem niet in de gelegenheid te stellen plaats te nemen in zijn auto terwijl het een koude nacht was. Verder was hij van mening dat de betrokken ambtenaren hem ten onrechte een beschikking hadden gegeven voor het "rijden in strijd met een geslotenverklaring", aangezien zij hem hadden staande gehouden wegens het veroorzaken van burengerucht.3. De chef van het district Lekstroom deed de klacht af bij brief van 8 december 1997. Hij achtte verzoekers klacht gedeeltelijk gegrond. In zijn brief was onder meer het volgende opgenomen:"1. In uw brief geeft u aan dat de betrokken politiemedewerkers u continu tutoyeerden. Daarnaast zouden zij voortdurend gelachen

hebben en grapjes ten koste van u gemaakt hebben. In het onderzoek geven beide medewerkers aan dat zij u niet getutoyeerd hebben. Zij stellen dat zij ook absoluut niet hebben gelachen of grapjes gemaakt. Zij geven zelfs aan dat zij u zeer correct hebben benaderd, vanwege het feit dat zij bang waren dat de situatie zou escaleren. Gelet op het verschil tussen uw verklaring en die van mijn medewerkers, onthoud ik mij van een oordeel.2. U geeft aan dat mijn medewerkers hun naam niet wilden opgeven. Uit het onderzoek komt naar voren dat de heer K. u in een vroeg stadium zijn kaartje heeft toegezegd en later ook heeft gegeven. Ik acht dit deel van uw klacht ongegrond."3. Verzoeker kon zich niet vinden in de wijze waarop zijn klacht door de districtschef was behandeld en afgedaan. Bij brief van 12 december 1997 wendde hij zich tot de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht met een verzoek om herziening van het klachtonderzoek. Verzoeker bracht ter toelichting op dit verzoek onder meer het volgende naar voren:"Ik ben van mening dat de klacht niet in extenso goed is beoordeeld en verwerkt. (...) Het element van de bekeuring die eerst gegeven zou worden voor het rijden met piepende banden en toeren makende motor en die op instigatie van de heer V. moest worden getransformeerd in iets sterkers want: 'DAAR KUNNEN WIJ HEM NIET OP PAKKEN, IK ZOEK WEL EEN ANDER ARTIKEL WAT MEER KRACHT GEEFT" o.i.d. wordt niet behandeld. Het probleem is natuurlijk voor wat betreft punt 1 in het schrijven van (de districtschef; N.o.) d.d. 8.12.1997, dat ik alleen ben en de heren tezamen de mogelijkheid hebben een congruent verhaal te geven. De heren hebben mij bij voortduring met je en jij toegesproken en de heer V. heeft mij zeker en vast toegevoegd: "voor de politie is iedereen een nono". Zij hebben mij beledigd, gelachen, uitgelachen en grapjes gemaakt. Van een correcte benadering van mij is en was absoluut geen sprake. Over punt 2 het navolgende: De heren hebben geweigerd om hun naam te noemen en pas bij het krijgen van de bon kon ik met moeite de heer K. overhalen tot het verkrijgen van een visitekaartje. Het is dus absoluut onjuist dat men in een vroeg stadium een kaartje is toegezegd en zonder slag of stoot vanuit zichzelf aan mij heeft overhandigd."4. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 19 maart 1998 op het herzieningsverzoek. Hij bracht onder meer het volgende naar voren:"Ik heb kunnen vaststellen dat u in uw primaire klachtbrief duidelijk heeft gesteld dat u de reden waarom en de wijze waarop u uiteindelijk werd bekeurd voor het rijden in strijd met een 'geslotenverklaring' onbehoorlijk vond. Voor de districtschef Lekstroom had duidelijk moeten zijn dat u hierop een reactie verwachtte. In de afdoeningsbrief is de districtschef op dit onderdeel niet ingegaan. Ik ben van oordeel dat de districtschef daarmee onjuist heeft gehandeld. Daarmee acht ik dit klachtonderdeel gegrond. (...) Ik heb kunnen vaststellen dat de betrokken agenten op enig moment het visitekaartje hebben gegeven. Het is niet exact vast te stellen op welk moment dit is gebeurd en of u de ambtenaar slechts met moeite hiertoe heeft kunnen overhalen. Ik heb echter geconstateerd dat het u ter plaatse en ten tijde van de afhandeling van de verkeerscontrole duidelijk is gemaakt met wie u gesproken heeft. Daarmee hebben de betrokken agenten in voldoende mate uitvoering gegeven aan dit aspect van behoorlijk optreden. Ik acht dit klachtonderdeel ongegrond. (...) Ik heb kunnen vaststellen dat de districtschef in zijn afdoeningsbericht heeft aangegeven dat hij bepaalde onderdelen van de primaire klacht gegrond achtte. Hij heeft daarbij niet aangegeven welke maatregelen hij hieromtrent zou nemen. Ik heb onder meer uit de stukken wel kunnen opmaken dat de betrokken ambtenaren omtrent de primaire klacht zijn aangesproken en waar nodig gecorrigeerd. Naar mijn oordeel is een onderdeel van zorgvuldige klachtbehandeling dat u hieromtrent bericht ontvangt en ook voorzover de klachten gegrond waren u hieromtrent enige vorm van genoegdoening of excuus wordt aangeboden. (...) Met betrekking tot onderdeel 1 (het niet behandelen van de klacht over de bekeuring; N.o.) en 6 (dat onvoldoende is aangegeven wat het honoreren van bepaalde klachtonderdelen inhoudt; N.o.) zal ik er op toezien dat de districtschef Lekstroom u hieromtrent alsnog bericht zendt."B. Standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verder bracht verzoeker in zijn verzoekschrift onder meer nog het volgende naar voren:"Zoals uit het dossier blijkt hebben de agenten mij eerst willen bekeuren voor het maken van "onnodig" lawaai, maar men kwam tot de conclusie dat hiervoor te weinig rechtsgrond was, zodat men op zoek ging naar een andere mogelijkheid voor een bekeuring. Hoewel dit onderdeel als gegrond is verklaard heb ik toch een bekeuring betaald. Over restitutie o.i.d. - laat staan een excuus - praat niemand. De agenten die later bij de aanhouding werden ingeroepen, - een donkere en een blanke man -, hebben nadrukkelijk tegen de agenten waartegen ik mijn klachten uit, geroepen; "Jongens hou het een beetje rustig". Mij valt op dat deze getuigen nimmer,- hoewel diverse malen door mij aangedragen – zijn gehoord. Zij zouden toch zeker het onbehoorlijke gedrag van hun collega's kunnen bevestigen. De agenten hebben pas na overhandiging van de bon en na sterk aandringen van mij met moeite een kaartje gegeven. De naam van de andere agent heb ik pas in het onderhoud van mevr. W. vernomen. M.n. deze laatste zei dat ik klachten kon indienen wat ik wilde, maar dat hij en zijn collega elkaar zouden dekken en dat ik geen poot aan de grond zou krijgen. (...) Daarnaast t.a.v. ad. 6 in de laatste brief. Het daar gestelde heeft tot op dit moment mijn brievenbus niet bereikt. Ik ben vernederd, onbeschoft behandeld en als een crimineel gepositioneerd."C. Standpunt van de korpsbeheerder1. In zijn reactie op de klacht bracht de korpsbeheerder onder meer het volgende naar voren:"1. Klager zou in eerste instantie zijn medegedeeld, dat hij zou worden beboet wegens het veroorzaken van burengerucht, terwijl hij vervolgens is beboet voor het rijden in strijd met een 'geslotenverklaring". De heer B. (verzoeker; N.o.) heeft een tweetal overtredingen gepleegd, te weten het rijden in strijd met een 'geslotenverklaring' en het veroorzaken van onnodig geluid. In principe hadden de betrokken politiemedewerkers hem voor beide feiten een proces-verbaal kunnen geven. Zij hebben hem echter slechts een proces-verbaal voor n feit gegeven. Samen hebben zij overlegd voor welke overtreding zij de heer B. een bekeuring zouden uitschrijven. Beiden hebben afgesproken dat dit de meest passende maatregel zou zijn. Ik vind dit een correcte oplossing. Ik acht dit klachtonderdeel niet gegrond.2. Het ongevraagd tutoyeren van klager door de betreffende medewerkers, de heren K. en V.Beide medewerkers ontkennen ten stelligste dat zij de heer B. hebben getutoyeerd. Zij geven aan dat zij hem zakelijk en correct hebben benaderd, gezien de emotionele toestand waarin de heer B. verkeerde. Zij hadden het gevoel dat de situatie elk moment kon escaleren. Zij geven wel aan dat de heer B. minder correct was in zijn optreden naar hun toe ("hij ging nogal te keer"). Ik blijf bij mijn eerdere vaststelling, dat hier sprake is van twee verschillende zienswijzen en spreek hierover geen oordeel uit.3. Het feit dat de medewerkers pas na aandringen van de heer B. hun namen doorgaven.De heer K. heeft de heer B. zijn naamkaartje gegeven. Of hiervoor enig aandringen van de heer B. nodig was, is niet vast te stellen, aangezien de standpunten hierover verschillen. 4. Klager zou een reactie van de districtschef, (...), hebben moeten ontvangen over de wijze waarop hij is beboet en over de maatregelen die de districtschef heeft genomen naar aanleiding van de gegrondbevinding van een aantal van zijn klachtonderdelen. Over het uitblijven van een reactie van de districtschef over de wijze waarop de heer B. is beboet, wil ik het volgende aanvullen. Al in de eerste afdoeningbrief is aangegeven dat hij zich over de bejegening onthoudt van een oordeel. Dit is nog eens in de herziening bevestigd. Als passende maatregel is er een gesprek geweest tussen de betrokken medewerkers, de klachtbehandelaar en de districtschef. Hierin is uitvoerig gesproken over de inhoud van de klacht. Gelet op de ontvangst van een kopie van de brief van de Herzieningscommissie eerst op 12 mei 1998, is aan de heer B. op 25 mei 1998 een brief verzonden, die als bijlage hierbij is gevoegd (zie hierna, onder C.2.; N.o.). Aanvulling In het gesprek dat mevrouw W. met de heer B. had om zijn klacht nader toe te lichten, gaf hij aan dat het hem niet om de bekeuring te doen was. Hij wist niet eens, of hij deze al had gehad en deze was waarschijnlijk al lang betaald. Het ging hem met name om de bejegening door de betreffende politiemedewerkers en het feit dat zij overleg hadden over waarvoor zij hem een bekeuring zouden geven."2. De in de brief van de korpsbeheerder aangeduide en door hem in afschrift bijgevoegde brief van 25 mei 1998 van de chef van district Lekstroom aan verzoeker houdt het volgende in:"Door omstandigheden ontving ik eerst op 12 mei 1998 van de Korpsbeheerder een kopie van de afdoeningbrief over uw herzieningsverzoek. In deze brief wordt op de laatste pagina een opmerking gemaakt over de klachtonderdelen 1 en 6. Met betrekking tot punt 1 zal ik u, na hier eerst informatie over te hebben ingewonnen bij de betreffende verbalisanten en de klachtbehandelaar, zo spoedig mogelijk berichten. Ten aanzien van punt 6 kan ik u mededelen dat zowel de klachtbehandelaar als ik met de twee medewerkers over het gehele optreden, en met name ten aanzien van de klachtonderdelen, een gesprek hebben gehad. De klachtonderdelen die gegrond zijn verklaard, hebben daarbij bijzondere aandacht gehad. Mijn omissie om u een expliciete reactie te geven op de door mij gegrond verklaarde klachtonderdelen, wil ik bij deze herstellen en u hiervoor alsnog mijn excuses aanbieden."3. Verder voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een afschrift van een op 14 september 1997 door de betrokken ambtenaren K. en V. opgemaakt mutatierapport. Hierin was onder meer het volgende te lezen:"Liepen rapp. door de Voorstraat toen BE (betrokkene; N.o.) door de Voorstaat reed. Dit ging gepaard met piepende banden. Kennelijk was bestuurder wat opgefokt want telkens als een voetganger voor de auto liep begon BE vreselijk te gassen en reed dan vervolgens met piepende banden weg. Op de Hogebiezen staande gehouden en BE ging gelijk uit zijn dak. Wilde in eerste instantie nergens aan meewerken. Uiteindelijk gaf BE zijn gegevens en werd een blaastest afgenomen. BE geverbaliseerd tz het rijden in een geslotenverklaring. (...) Rapp. heeft zijn visitekaartje aan BE meegegeven zodat er geen misverstand (kan bestaan; N.o.) over met wie BE gesproken heeft. We wachten met spanning af"D. Reacties van betrokken ambtenaren1. De betrokken ambtenaar K. bracht in een schriftelijke reactie op de klacht onder meer het volgende naar voren:"Ik heb nimmer, maar dan ook nimmer tegen de heer B. gesnauwd dan wel de heer B. getutoyeerd. Dit in geen van de twee gesprekken die ik met de heer B. heb gevoerd. Nimmer maar dan ook nimmer. De heer B. verklaart dat ik gezegd zou hebben dat ik hem wilde verbaliseren voor burengerucht. Dit is niet geheel correct. Het klopt als de heer B. zegt dat wij de heer B. staande hebben gehouden omdat hij met piepende banden door de Voorstraat te Y was gereden. Dit is de heer B. ook medegedeeld. De Voorstraat in Y is een openbare weg waaraan diverse horeca gelegenheden gevestigd zijn. Tot 02:00 uur mogen horeca bezoekers in en uit lopen. Na 02:00 uur worden de deuren gesloten en kunnen bezoekers enkel nog de betreffende gelegenheid verlaten. Een van de maatregelen die genomen zijn om het onnodig geweld op straat, wat voorheen ieder weekend van toepassing was, tegen te gaan is de Voorstraat op vrijdag en zaterdag tussen 23.00 uur tot 05:00 uur gesloten te verklaren voor motorvoertuigen op twee of meer wielen. Dit om escalaties tussen horeca bezoekers en automobilisten te voorkomen. De heer B. verklaart in zijn eerste brief dat mijn collega gezegd zou hebben: "Daar kunnen wij hem niet op pakken, ik zoek wel een ander artikel wat meer kracht geeft" o.i.d. Een aantal strafbare feiten zijn middels een beschikking af te handelen. (Mulderfeiten). Het rijden in een geslotenverklaring is middels een beschikking af te handelen en het onnodig met piepende banden door een straat rijden niet. Dit laatste feit moet dan als volledig verbaal worden ingezonden. Wanneer dit proces-verbaal omkleed met redenen zou worden opgemaakt zou de boete voor de heer B. diverse malen hoger uitkomen. In overleg met mijn collega V. heb ik besloten om de heer B. te verbaliseren voor het handelen in strijd met de geslotenverklaring. In de brief gericht aan de Nationale ombudsman schrijft de heer B. dat wij tot de conclusie waren gekomen dat er te weinig rechtsgrond was. Dit is onjuist. Het is echter zo dat van begin af aan geen enkel gesprek met de heer B. mogelijk was. Dus was het ook niet mogelijk dit aan de heer B. uit te leggen. Toen de heer B. staande gehouden werd vroeg ik de heer B. naar zijn rijbewijs en kentekenbewijs. De heer B. die uit eigen beweging uit de auto was gekomen, antwoordde mij dat ik niets maar dan ook niets te zien kreeg. Tevens vroeg de heer B. wie ik was en of ik wel wist wie hij was. Ik had op dat moment geen idee met wie ik te maken had. De carri re van de heer B. was mij onbekend. In de eerste brief schrijft de heer B. dat hij gezegd heeft dat hij zijn brood moest verdienen met zijn stem; dit is ook gelogen. Ik was correct gekleed in een uniform en heb de heer B. direct mijn naam genoemd. Direct nadat de heer B. aan mij vroeg wie ik was heb ik de heer B. medegedeeld: "Mijn naam is K., ik ben wijkagent in het centrum van Y." Vervolgens vroeg ik weer aan de heer B. zijn rijbewijs en kentekenbewijs. Via de meldkamer van de Regiopolitie had ik het kenteken van de Opel Vectra xxyyzz opgevraagd maar die stond op naam van een bedrijf. Derhalve vroeg ik het rij- en kentekenbewijs. Indien men weigert een rijbewijs af te geven, indien daar door een politieambtenaar om gevraagd wordt levert op zich geen strafbaar feit op. Derhalve heb ik van de heer B. gevorderd mij behoorlijk ter inzage af te geven een geldig op zijn naam staand rijbewijs. Toen vertelde de heer B. dat hij zijn rijbewijs thuis had laten liggen en het daarom niet kon laten zien. Vervolgens gaf de heer B. zijn personalia op en heb ik de beschikking uitgeschreven. Gezamenlijk met de beschikking heb ik mijn visite kaartje afgegeven. Ik zag vervolgens dat de heer B. beide, de beschikking en het visitekaartje verfrommelde en in zijn jaszak stopte. Inmiddels hebben wij, V. en ikzelf een gesprek gevoerd met de (districtschef; N.o.) en de eerste klachtbehandelaar Mevr. W. In dit gesprek hebben wij aangegeven totaal niet content te zijn met de uitslag van het onderzoek zoals dit aan de heer B. gerapporteerd is. Ik ben het dan ook niet eens met de punten die wel gegrond zijn verklaard. Tot op heden kan ik echter nog steeds niet bedenken wat ik in mijn optreden jegens de heer B. niet juist zou hebben gedaan."2. De betrokken ambtenaar V. bracht in een schriftelijke reactie op de klacht onder meer het volgende naar voren:"In de voornacht was ik samen met collega wijkagent K., beiden in uniform gekleed, te voet in de Voorstraat te Y. In de Voorstraat gold op dat moment een geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer. Wij waren met "horeca-toezicht" belast. Toen wij buiten met een van de uitbaters van een caf stonden te praten reed er een personenauto ons voorbij, waarbij de bestuurder telkens met piepende banden zijn weg door de Voorstraat baande. Hierbij moesten enkele, op straat lopende horeca bezoekers, ruimte maken om niet omver gereden te worden. Voor ons reden genoeg om de bestuurder op zijn rijgedrag aan te spreken. Na een korte achtervolging lukt het mij om met de opvallende politieauto de gepasseerde personenauto in te halen en voorbij te rijden. Middels een stopbord aan de achterzijde van de politieauto werd de bestuurder ter hoogte van de kruising Hogebiezen/ Provincialeweg tot stoppen gebracht. Collega K. stapte, na ondertussen de te naam stelling van de personenauto te hebben opgevraagd, als eerste uit en liep naar de bestuurderszijde van de personenauto. Op dat moment stapte ik eveneens uit en zag en hoorde vervolgens dat de bestuurder, na later bleek de heer B., met veel bombarie uit zijn personenauto stapte. Stormde is misschien wel een beter woord. Ik hoorde vervolgens dat de heer B. aan collega K. vroeg wie ben je eigenlijk wel. Ik zag en hoorde dat collega K. uiterst rustig bleef en de heer B. naar zijn rijbewijs en autopapieren vroeg en hem uitlegde dat hij een bekeuring zou krijgen omtrent zijn rijgedrag. Ik heb vervolgens collega K. erop opmerkzaam gemaakt dat het wellicht beter was een bekeuring uit te reiken voor het negeren van de "Geslotenverklaring". De reden hiervoor was dat dit minder administratieve handelingen met zich meebrengt dan het produceren van een "tik" proces-verbaal voor het verkeersgevaarlijke rijgedrag van de heer B. Vervolgens heeft collega K. mijn advies overgenomen. Het afschrift van de "Beschikking" en een visitekaartje van collega K. werden vervolgens door de heer B. verfrommeld en weggestopt. Aan de heer B. werd vervolgens het verzoek gedaan mee te werken aan een ademtest. Ook hierop had de heer B. enorm veel aanmerkingen, want een familielid zou een ongeluk hebben gehad i.v.m. drankgebruik en dus zou hij het natuurlijk niet in zijn hoofd halen om na alcoholgebruik achter het stuur te gaan zitten. (...) Ik heb de B. toen meegedeeld dat dit allemaal niet ter zake was en dat hij gewoon moest meewerken aan de ademtest. Het woord "Nono" is daarbij nooit door mij of collega K. gebruikt. De heer B. raakte steeds meer over zijn toeren. Na ongeveer 5 10 minuten na de staande houding arriveerden de door mij ter plaatse geroepen collega's van het district Lekstroom met een ademtester. (...) Uiteindelijk is door de ter plaatse gekomen collega's de ademtest van de heer B. afgenomen. De heer B. bleek geen alcoholhoudende drank genuttigd te hebben. Hierna kreeg de heer B. gelegenheid zijn weg voort te zetten. Ik vroeg de heer B. nog of het niet verstandiger was om even tot rust te komen alvorens hij zou gaan rijden. Hierop werd door de heer B. gereageerd met het op enorme kracht zijn portier dicht te smijten. Hij voegde ons nog toe dat wij "BEESTEN" waren, "VARKENS"."3. H., n van de politieambtenaren die voor de het afnemen van de blaastest ter plaatse was geroepen, deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Het onderhavige geval kan ik mij nog vrij goed herinneren. Op 14 september 1997 omstreeks 00.00 uur, kregen mijn collega A. en ik de opdracht te gaan naar de gemeente Y i.v.m. een blaastest. Een tweetal collega's t.w. V. en K. wilden een aangehouden verdachte een ademproef afnemen doch het ontbrak hen aan een ademtestapparaat. Omstreeks 23.55 uur van die dag waren wij ter plaatse. Toen wij uitstapten, werden wij vrijwel direct aangesproken door een hevig ge motioneerde man die zich later bekend maakte als zijnde B. Hij vertelde ons door de collega's V. en K. onbeschoft te zijn behandeld en wilde verder geen zaken met hen doen. Vervolgens hebben wij verdachte B. een ademtest afgenomen alvorens wij hem eerst de werkwijze hadden uitgelegd. Ondanks dat het apparaat in het bijzijn werd voorzien van een nieuw mondstuk, eiste de heer B. dat wij een ander pakten. Wij hebben aan zijn verzoek gehoor gegeven. Kort voor en net na de blaastest, waren er korte gesprekken tussen collega K. en de heer B. De inhoud hiervan kan ik mij niet meer herinneren. Wat ik nog wel weet is dat verdachte continu met u werd aangesproken en dat er van tutoyeren op dat moment geen sprake was. Ook heb ik bij genoemde collega's geen lacherige gezichten gezien zoals de heer B. beweert. Nadat het ademtestapparaat een "P" had aangegeven, werd door mij, H., aan B. te verstaan gegeven dat de test geen reden tot vervolging inhield en dat hij zijn weg na overleg met eerder genoemde collega's kon vervolgen. (...) Hieronder nog enige door mij H. vermelde opmerkingen:(...) -        De houding van verdachte B. was in mijn ogen en ook die van collega A. zoals ik later vernam, bijzonder autoritair en denigrerend t.o.v. de collega's eerder genoemd. -        Wanneer de heer B. zegt dat ik of de heer A. eerder genoemde collega's tot rust zou hebben gemaand, dan is dit absoluut niet waar. Je denigreert tenslotte je collega's niet in het bijzijn van een potenti le verdachte."E. De reactie van verzoeker1. Verzoeker reageerde bij brief van 6 oktober 1998 op hetgeen door de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren K. en V. naar voren was gebracht. Hij gaf onder meer het volgende te kennen:"Op het mutatie formulier van 14.09.98 00.50 staat dat ik door de Voorstraat reed met piepende banden en vlgs. verbalisanten was ik wat opgefokt, want als er een voetganger liep begon ik te gassen en piepende banden waren daarvan een gevolg. Wat er niet in het mutatie formulier staat is mijn verklaring dat de Opel Vectra, -gloednieuw -, al drie maal terug naar de garage was geweest wegens afslaan van de motor bij koud zijn. Ik heb Y niet verlaten met hoge snelheid of met piepende banden. Mij was niet bekend,  thans pas gelezen -, dat de Voorstraat vanaf een bepaalde tijd wegens uitgaansverkeer is afgesloten voor verkeer. Ik was nog nooit in Y geweest en op mijn vraag waarom ik een boete kreeg voor rijden in een gesloten verklaring is nimmer een antwoord gekomen door verbalisanten. (...) De opmerking: "We wachten met spanning af", past geheel in het beeld die ik van verbalisanten door hun gedrag heb gekregen. Onaantastbaar en vanuit macht en gezag burgers te kleineren. In de brief van 17.7.98 staat dat het mij niet om een bekeuring gaat en dat ik niet wist of ik hem had gehad of dat hij was betaald. Dit is apert onjuist. Ik heb gezegd dat als er een overtreding door mij is gepleegd en dat is een correcte bekeuring dan moet er worden betaald. Ik had en heb vragen over het marchanderen bij de auto van de politie door de woorden; "Daar kunnen wij hem niet op pakken, doe maar wat anders" o.i.d. Daarnaast betaalt de leasemaatschappij de boete en wordt e.e.a. van mijn salaris afgehouden. Pas dan weet ik of er is betaald. (...) Over de blaastest het volgende. Mijn broer is door een dronken automobilist aangereden en daardoor zwaar invalide geworden. Dat is iets anders dan dat een familielid door drankgebruik een ongeluk zou hebben gehad. (...) Deze verbalisant geeft aan mij nimmer te hebben getutoyeerd(!). Dit is een aperte onwaarheid. Zowel hij als zijn collega hebben dat gedaan. Dat men om mij geld te besparen, - schuldig is schuldig -, een ander verbaal heeft gegeven is een m.i. dun excuus en zeer merkwaardig. (...) Verbalisant was correct gekleed maar wilde zijn naam absoluut niet geven. Pas helemaal aan het einde van deze vertoning kreeg ik met moeite zijn kaartje. De naam van de andere verbalisant heb ik nimmer gekregen, pas na het gesprek op het buro te Y. later dat jaar. Ik heb hem gezegd dat ik een gloednieuwe auto had en de spullen uit de oude auto nog moesten worden ingeruimd. Daar zat ook mijn rijbewijs bij. Wat vreemd is dat beide verbalisanten niets zeggen over mijn antwoord op hun vraag waarom ik met zoveel lawaai door die straat was gereden. Dat heb ik ze expliciet gezegd. Ik heb beschikking en kaartje niet in mijn jaszak gefrommeld maar in mijn broekzak. Ik had immers geen jas aan en kreeg ook de gelegenheid niet om in de auto te gaan zitten."2. Verzoeker gaf bij brief van 23 oktober 1998 nog een reactie op de verklaring van H. (zie hierv r, onder D.3.). Hij bracht onder meer het volgende naar voren:"Ik was inderdaad hevig ge motioneerd maar ik stond ook te klappertanden van de kou. Men moet nog weten dat ik alleen in mijn overhemd stond. De heren waren in volledig uniform. Zij – ik herhaal dat nogmaals – hebben zich uiterst correct gedragen. (...) De politiewagen van de agenten waar mijn klacht zich tot richt stond voor mijn auto met een tussenruimte van ca 2.5 meter. Achter mijn wagen stond de auto van de getuige met ook een tussenruimte van ongeveer 2 meter. De agenten die mij hebben aangehouden zijn bij hun wagen gebleven en hebben niet – ik herhaal niet – tijdens mijn gesprek en de afname van de ademtest met mij gesproken. Men stond samen te praten en hoofdschuddend te lachen. (...) Zij (de twee politieambtenaren die de ademtest hebben afgenomen; N.o.) hebben geroepen naar de andere agenten dat ik geen drank op had en bij het weglopen naar hun wagen heeft 1 hunner geroepen: Hou het een beetje rustig o.i.d. Dit is absoluut de waarheid. (...) Dat mijn houding naar de andere collega's autoritair en denigrerend zou zijn, wordt niet in verband gebracht met mijn hevig ge motioneerd zijn en mijn verklaring dat de agenten mij onbeschoft hebben behandeld. Wat merkwaardig is – er heeft geen gesprek tijdens de ademtest met de andere agenten plaatsgevon- den – dat men wel verklaard dat er een gesprek is geweest tussen K. en mij en dat daarbij niet is getutoyeerd. Er is niet getutoyeerd op dat moment omdat er geen gesprek is geweest. Men heeft wel collega's gemaand om e.e.a. wat rustig aan te doen, in weerwil van deze verklaring. (...) Ik besef heel goed dat – omdat ik geen getuige heb – de politie sterker staat maar ik verklaar nadrukkelijk dat mijn visie conform de waarheid is afgelegd."F. Reactie van betrokken ambtenaar. , n van de betrokken politieambtenaren, reageerde bij brief van 5 november 1998 op hetgeen verzoeker in zijn hierv r, onder E.1., opgenomen brief naar voren had gebracht. Hij deelde onder meer het volgende mee:"De heer B. vermeldt in zijn brief dat het hem niet bekend was dat de Voorstraat te Y voor een bepaalde tijd was afgesloten. Middels bord C2 van het Reglement verkeersregels en –tekens 1990 is dit aangegeven. De heer B. vermeldt tevens dat hij geen antwoord heeft gekregen op zijn vraag waarom hij een boete kreeg voor het rijden in een geslotenverklaring. Deze vraag is door de heer B. niet gesteld. Desalniettemin heb ik wel getracht aan de heer B. uit te leggen waarom hij verbaliseert werd. Door de houding van de heer B., die bewuste avond, was een gesprek niet mogelijk." Daarnaar gevraagd deelde K. telefonisch nog mee dat onder het bord C2 een onderbord hangt waaruit volgt dat de geslotenverklaring geldt van vrijdag 23.00 uur – tot zaterdag 05.00 uur, en van zaterdag 23.00 uur – tot zondag 05.00 uur.G. Nadere reactie van verzoekerVerzoeker gaf bij brief van 30 december 1998 nog aan dat hij de door de korpsbeheerder beloofde reactie nog steeds niet had ontvangen.

Beoordeling

I. . Ten aanzien van de het optreden op 13 september 19971. Op 13 september 1998, omstreeks 23.45 uur, hielden twee ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht verzoeker staande in de Hogebiezen te Y. Zij wilden verzoeker aanspreken op zijn rijgedrag. Aanleiding hiervoor was dat verzoeker naar hun oordeel onnodig veel lawaai had veroorzaakt in de binnenstad van Y, door in zijn auto onnodig veel gas te geven. Verder zagen zij aanleiding voor een alcoholcontrole. Hiervoor werd assistentie ter plaatse geroepen, aangezien de betrokken ambtenaren niet de beschikking hadden over een ademtestapparaat. Uit de blaastest volgde dat verzoeker niet teveel alcoholhoudende drank had gedronken. De betrokken ambtenaren reikten verzoeker een kennisgeving van beschikking uit wegens 'het rijden in strijd met een geslotenverklaring'. In de betreffende straat te Y is op vrijdag- en zaterdag van 23.00 uur tot 05.00 uur een geslotenverklaring van toepassing.2.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de twee betrokken ambtenaren hem in eerste instantie hebben meegedeeld dat hij zou worden beboet wegens het veroorzaken van burengerucht, terwijl hij vervolgens is beboet voor het rijden in strijd met een 'geslotenverklaring'. Blijkens zijn brief van 12 december 1997 aan de korpsbeheerder (zie

Bevindingen

, onder A.3.) kreeg verzoeker hierdoor de indruk dat de betrokken ambtenaren hem hoe dan ook wilden 'pakken'.2.2. Uit de verklaringen van de betrokken ambtenaren volgt dat zij verzoeker hebben staandegehouden om hem aan te spreken op zijn rijgedrag. Voorts hebben zij verklaard dat zij – na onderling overleg -

ervoor hebben gekozen om verzoeker een kennisgeving van beschikking te geven wegens het rijden in strijd met een geslotenverklaring, omdat de afhandeling van het onnodig lawaai veroorzaken had moeten gebeuren middels het opmaken van een proces-verbaal. Dit zou meer administratieve handelingen met zich hebben meegebracht, en bovendien zou dan de sanctie voor verzoeker hoger zijn uitgevallen (zie ook

Achtergrond

, onder 3.).2.3. Gelet op de waarnemingen van de betrokken politieambtenaren, die door verzoeker voor wat betreft het gas geven weliswaar worden verklaard maar niet worden ontkend (zie

Bevindingen

, onder E.1.), waren de betrokken politieambtenaren in beginsel bevoegd verzoeker zowel te bekeuren voor het onnodig lawaai maken als voor het rijden in strijd met een geslotenverklaring. Zij hebben, zoals hiervoor al aangeduid, na onderling overleg gekozen voor het laatste. Als vaststaand kan worden aangenomen dat zij verzoeker vervolgens niet duidelijk hebben kunnen maken op grond van welke overwegingen zij tot die keuze zijn gekomen. Volgens de betrokken ambtenaren hebben zij dat wel geprobeerd, maar was een gesprek met verzoeker niet (meer) mogelijk.2.4. Verzoeker ontkent dat er met hem niet meer viel te praten. Wat daarvan ook zij, er is onvoldoende reden de betrokken politieambtenaren in dit geval een verwijt te maken, aangezien de gemaakte keuze voor de beschikking wegens het rijden in strijd met een geslotenverklaring, gezien de daaraan gegeven motivering, de toets der kritiek kan doorstaan en bovendien in het voordeel van verzoeker is geweest. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.2.5. Ten overvloede wordt nog overwogen dat het valt te betreuren dat het de politieambtenaren niet is gelukt om het kennelijk bij verzoeker ontstane misverstand weg te nemen. Echter, niet is komen vast te staan of een en ander aan verzoeker dan wel aan de betrokken politieambtenaren te wijten valt.3.1. Verder klaagt verzoeker erover dat de betrokken politieambtenaren hem ongevraagd hebben getutoyeerd en hem hebben uitgelachen.3.2. De betrokken politieambtenaren hebben ieder voor zich naar voren gebracht dat zij verzoeker niet hebben uitgelachen of getutoyeerd. E n van de collega's van de betrokken ambtenaren, die later met het ademtestapparaat ter plaatse waren gekomen, heeft verklaard dat hij niet heeft waargenomen dat verzoeker is uitgelachen of dat hij zou zijn getutoyeerd.3.3. Uit het voorgaande volgt dat de zienswijzen van partijen op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan. Het onderzoek heeft echter

geen feiten of omstandigheden opgeleverd op grond waarvan n van beide zienswijzen zonder meer aannemelijker moet worden geacht dan de andere. Om die reden kan op dit punt geen oordeel worden gegeven.4.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de betrokken politieambtenaren pas na sterk aandringen bereid waren om de naam van een van hen beiden te verstrekken.4.2. Gelet op artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie

Achtergrond

, onder 5.), is een politieambtenaar in uniform gehouden zich, daarnaar gevraagd, te legitimeren met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt. Verwacht mag worden dat hij zo spoedig mogelijk aan een desbetreffend verzoek voldoet.4.3. De betrokken politieambtenaren hebben naar voren gebracht dat zij verzoeker ter zake (wel) tijdig hebben ge nformeerd. Verzoeker volhardt in zijn standpunt dat dit niet tijdig is gebeurd. Aldus staan ook op dit punt de zienswijzen van partijen lijnrecht tegenover elkaar. Nu er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht op grond waarvan de ene zienswijze meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere, kan ook op dit punt geen oordeel worden gegeven.II. . Ten aanzien van de klachtbehandeling1. Verzoeker klaagt er in dit verband over dat hij in ieder geval tot het moment waarop hij zich, op 30 april 1998, tot de Nationale ombudsman wendde, ondanks toezeggingen van de korpsbeheerder op 19 maart 1998 (zie

Bevindingen

, onder A.4.), nog geen reactie van de chef van het district Lekstroom had ontvangen met betrekking tot:-        zijn klacht over de wijze waarop hij op 13 september 1997 door de twee betrokken agenten uiteindelijk is bekeurd voor het rijden in strijd met een 'geslotenverklaring'; -        de maatregelen die de chef van het district Lekstroom heeft genomen naar aanleiding van de gegrondbevinding van een deel van zijn klachten.2. De districtschef heeft verzoeker bij brief van 25 mei 1998 bericht dat met de betrokken politieambtenaren gesprekken zijn gevoerd over de gebeurtenissen op 13 september 1997, en dat daarbij de door hem gegrond bevonden klachtonderdelen bijzondere aandacht hadden gekregen. Als reden voor de wat trage reactie gaf hij op dat hij pas op 12 mei 1998 door de korpsbeheerder was ge nformeerd over de uitkomst van de herzieningsprocedure, en over de door de korpsbeheerder in dat kader gedane toezegging. Daarmee valt de vertraging in de reactie wel te verklaren, maar niet te rechtvaardigen. De korpsbeheerder had erop moeten toezien dat de districtschef direct van zijn toezegging op de hoogte was gebracht, zodat deze in staat was geweest verzoeker tijdig te informeren. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.3. In zijn brief van 25 mei 1998 is de districtschef niet inhoudelijk ingegaan op het punt van de uitgereikte beschikking. Hij gaf aan dat hij ter zake eerst nog nadere informatie wilde inwinnen bij de betrokken politieambtenaren. Hij zegde toe verzoeker daarover zo spoedig mogelijk te berichten. Vervolgens heeft verzoeker echter geen nader bericht meer ontvangen. Dit is niet juist. De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Utrecht), is niet gegrond ten aanzien van de uitgereikte kennisgeving, en gegrond ten aanzien van de klachtbehandeling. Ten aanzien van het legitimeren, het tutoyeren en het uitlachen wordt geen oordeel gegeven. BIJLAGE

Achtergrond

1. Artikel 2, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) luidt als volgt:"Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten."2. Artikel 57 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) luidt als volgt:"Bromfietsers en bestuurders van een motorvoertuig mogen met hun voertuig geen onnodig geluid veroorzaken." Artikel 62 van het RVV 1990 luidt als volgt:"Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden." Artikel 67 RVV 1990 luidt als volgt:"1. Onder verkeersborden aangebrachte onderborden kunnen inhouden:a. een nadere uitleg van het verkeersbord; b. ingeval op een onderbord uitsluitend symbolen voorkomen: het verkeersbord geldt slechts voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag; c. ingeval op een onderbord het woord "uitgezonderd" in combinatie met symbolen voorkomt: het verkeersbord geldt niet voor de aldus aangeduide weggebruikers of het aldus aangeduide verkeersgedrag.2. Indien het beoogde verkeersgedrag wordt aangegeven door middel van teksten of tekens al dan niet in combinatie met symbolen, blijkt het beoogde verkeersgedrag uit het onderbord.3. Symbolen op onderborden hebben dezelfde betekenis als die welke in bijlage 1 zijn opgenomen."3. In een bijlage bij de Wahv is aangeven welke sancties op schendingen van de hierboven onder 2. aangegeven verbodsbepalingen zijn gesteld. De sanctie voor 'het onnodig veroorzaken van geluid' is drie keer hoger dan die voor 'het rijden in strijd met een geslotenverklaring'.

4.                                           Bord C 2:Eenrichtingsweg, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee5. Artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) bepaalt:         "De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:         a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en          b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Onheuse bejegening; nog geen reactie op klacht.

Oordeel:

Geen oordeel