Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar B. de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van betrokken ambtenaar B. gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.Feiten1. Bij brief van 17 juli 1997 richtte verzoeker zich tot de burgemeester van 's-Gravenhage met onder meer het volgende:"De laatste ontwikkelingen maakten het onvermijdelijk dat ik de beslissing neem om deze klacht bij U in te dienen. Mijn vroegere brieven (...) spreken luid voor zich. De rol van de plaatselijke veiligheidsdiensten is centraal, en er is ook een rol voor de Isra lische Mossad. De situatie, zoals ik het bekijk, heeft weinig met controle, wel met een aantal "andere dingen", te maken. In ieder geval, is de situatie onaanvaardbaar. De vraag is: waarom? En wie profiteert ervan? (...) Tenslotte, indien de Nederlandse autoriteiten iets van mij willen, ben ik bereid, volgens een oproep ervan, om de situatie met hun uitvoerig te discussi ren." Bijgaand deed verzoeker de burgemeester onder meer een afschrift toekomen van een brief aan het College van burgemeester en wethouders van 16 juli 1997 waarin hij zich beklaagde over een woningcorporatie en een aantal buurtbewoners die volgens verzoeker duidelijke verbindingen hadden met de plaatselijke veiligheidsdiensten.2. Bij brief van 13 augustus 1997 deelde het Bureau Gemeentesecretaris van de gemeente Den Haag verzoeker namens de burgemeester mee dat zijn brief was doorgezonden naar de regiopolitie Haaglanden.3. De brigadier van politie B. berichtte verzoeker bij brief van 28 augustus 1997 namens de chef van bureau Segbroek onder meer het volgende:"Naar aanleiding van de brieven die u deed toekomen aan verschillende instanties bericht ik u het volgende. Op grond van uw bevindingen zoals ik kan opmaken uit uw brieven, kan ik mij voorstellen dat u zich in een bedreigende en derhalve angstige situatie bevindt. Om hierin enige verlichting te brengen, adviseer ik u om hulp te zoeken. Als u hulp wilt hebben dan kunt u zich van maandag tot en met vrijdag tussen 8.30 en 17.00 uur melden bij de baliedienst van de Riagg Westhage. Adres: (...)."4. Verzoeker wendde zich vervolgens bij brief van 8 september 1997 tot de burgemeester van 's-Gravenhage met onder meer het volgende:"Bijgesloten doe ik U toekomen een afschrift van de negatieve brief van de brigadier B., namens de chef van buro Segbroek. In verband met deze brief, bevestig ik het volgende :** Mijn klachten bevatten geen negatieve gevoelens tegen de veiligheidsdiensten (...). ** Klagen, zoals ik het bekijk, is een procedure door welke iemand zijn nood klaagt, en een verkeerde situatie aan het licht brengt, om, hopelijk, een oplossing ervoor te kunnen vinden. ** Mijn klachten bevatten geen denkbeeldige situaties en illusies. Alles wat daarin zit is een opname van gedateerde gebeurtenissen waarin de dag, tijd, plaats, autonummer, huisnummer, enz., duidelijk zijn vermeld. ** De al in uw bezit zijnde gebeurtenissen zijn alleen maar een deel van mijn negatieve ervaringen door welke de sfeer om mij heen een sfeer was van intimidatie, vervolging en onderdrukking. In feite is het zeggen dat hij een sfeer was van marteling en een concentratiekamp, geen overdrijving (...). ** Na het ontvangen van de betrokkene brief, vraag ik, graag, om een advokaat aanwezig te zijn, die de B en W vertegenwoordigt, tijdens alle mogelijke toekomstige afspraken, indien krijg ik een oproep van de betrokkene (veiligheids) diensten in verband met mijn klachten. Dit wordt bijzonderlijk belangrijk om mijn verstandigheid, en de objectiviteit van mijn klachten, niet in opspraak te worden gebracht."5. Naar aanleiding van verzoekers brief van 8 september 1997 verwees de brigadier van politie B. verzoeker bij brief van 25 september 1997 naar de brief van 28 augustus 1997.6.1. Verzoeker richtte zich bij brief van 6 februari 1998 tot de regiopolitie Haaglanden in verband met het volgende:"De situatie is als volgt beschreven : Vanaf Juli/Aug 1997, begon ik, af en toe, huisafval, weggegooid door de bewoners van 47-L en 47-K, in mijn tuin te vinden. In een tasje in mijn bezit, vindt, U monsters ervan. Weggooien was, in principe niet intensief of regelmatig, wel opzettelijk en verspreid: bijna een of tweemaal per week, soms per maand.
Op 3 Feb. '98, was ik bij TU Delft Centrale Bibliotheek. Ik kwam terug thuis om bijna 17.00 uur. In mijn tuin was er weggegooide afval zoals lege pakketten (fruitjus bv) en cola blikjes. Ik liep de trap op om met de bewoners van 47-K en 47-L erover te praten. Ik trof de bewoner van 47-K niet, wel de bewoonster van 47-L. Deze vrouw ontkende dat ze de afval in mijn tuin weggooide. Niettemin, en zodra ik mijn huis binnen liep, gooide deze vrouw nog een lege juspakket en een leeg cola blikje (...). Ik belde met de Politie (...) en vertelde hun over de situatie. Om bijna 17.36 uur waren twee politieagenten (een vrouw en een man) bij mij thuis. Ze bekeken alles, en probeerden nadat contact met de betrokkenen te nemen. Maar de vrouw, die thuis was, beantwoordde niet. De politieagenten reden dan weg. Bijgesloten vindt U een kopie van mijn boodschap aan die mensen, welke ik aan de deuren van 47-K en 47-L hechtte en welke gezien en gelezen was door de politieagenten. Op 4 Feb. '98, ook pas nadat ik terug was, gooiden de mensen in 47-L twee lege colablikjes en oud papier weg in mijn tuin (...). Als gevolg stopte ik de weggegooide afval van 3 en 4 Feb. in een tasje en plaatste dat bij de deur van 47-L met een opmerking, een kopie van welke is ook bijgesloten. Nadat belde ik opnieuw met het politieburo (3103011) en praatte met de agente, die aan de lijn was, over de situatie. Zij beloofde iets daartegen te doen. In verband met die ontwikkelingen, vond ik het onvermijdelijk een klacht bij U in te dienen. Echter breng ik aan Uw aandacht het volgende:De betrokkene mensen vertoonden negatieve, zelfs vijandige gevoelens tegen mij vanaf kort nadat in 47-J was: Dec. 1994. Met tijd was het mij duidelijk dat die mensen, met name de bewoners van 47-L, zich stellen conform politiek-gemotiveerde gevoelen (en, mogelijk, ideologie n). Dit heeft bijna alles te maken met mijn Palestijnse oorsprong. Desondanks, en ongeacht de aanleiding tot z’n gedrag, is de situatie een opzettelijke storing van mijn rustigheid, laat staan mijn burgerlijke rechten conform De Wet. Bovendien blijft wat die mensen doen, en mogen nog doen, in strijd met de Nederlandse Wet."6.2. Bij zijn brief voegde verzoeker twee afschriften van brieven van 3 en 4 februari 1998 die verzoeker aan zijn buurtbewoners deed toekomen. In het schrijven van 3 februari 1998 deelde verzoeker het volgende mee:"...Aan de bewoners van dit pand (...):Af en toe vind ik huisafval in mijn tuin gegooid. Mijn tuin is geen afvalbak. SVP vraag ik u (jullie) zorgvuldig te zijn niets in de tuin weg te gooien. Bedankt voor u (jullie) medewerken..."
In het schrijven van 4 februari 1998 berichtte verzoeker het volgende:"...Houd je vies thuis en verspreid hem niet in de buurt! Beschaafde mensen doen dat niet!..."7. Bij brief van 23 februari 1998 richtte verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met onder meer het volgende:"Bijgesloten doen ik U toekomen afschriften van :1- (...) 3- de brief van Brigadier B., d.d. 28 aug. 1997; 4- mijn brief aan Burgemeester van Den Haag, d.d. 8 sept. 1997; 5- de brief van Brigadier B., d.d. 25 sept. 1997; 6- Mijn brief aan Politie Haaglanden, d.d. 6 feb. 1998 (...) 7- (...) Tot 19 feb. 1998, kreeg ik geen reactie van de politie over mijn brief van 6 feb. 1998. En gezien het feit dat de bewoonster van X-str. 47-L (mw. W., die daar met dhr. L. woont) door liep met haar verkeerd gedrag van het weggooien van haar huisafval in mijn schone tuin, belde ik, op 19 feb. 1998, met de politie,(...). Aan de lijn was brig. B. Ik praatte met haar over mijn brief. Het gesprek liep door als volgt. Brig. : de oplossing voor uw problemen ligt niet bij de politie, maar bij RIAGG zoals ik in mijn brief vermeld. Ik : mijn brieven, zowel de oude als de nieuwe, bevatten voldoende informatie over bestaande problemen welke ik om mij heen ondervind. Ik ben een burger van dit land, en ook een hooggeleerde. De situatie heeft te maken met verkeerde mensen die bezig zijn met in strijd met de Wet activiteiten. De oplossing, dus, bij de politie, en ik zie daar geen rol voor RIAGG. Brig. : de oplossing is als vermeld in mijn brief (...).
Ik : de situatie heeft niets te maken met geestelijke problemen, en RIAGG is geen plaats voor mij; wel voor die mensen die zich op een verkeerde manier gedragen, en altijd in strijd met de Wet. Waarom vraagt U mij en de betrokken mensen niet om bij de politie te komen om naar ons te luisteren. Het interesseert mij zeker om van deze vrouw te Brig. : dat leidt tot een straf procedure. Ik : Waarom niet. Ik beschouw mijn brief, in feite, als een zaak tegen die mensen voor de politie, en als het tot straf leidt waarom niet? Wat zit in mijn brief is een bewijs dat mijn klachten over bestaande problemen zijn en dat ze juiste zijn. Ik beschouw dit probleem als een deel van dat probleem ( zoals in mijn vroegere klachten beschreven). Nu heb ik sterk genoeg bewijzen aan de hand om de situatie bij de politie te behandelen. Brig. : Ik wil dit gesprek hier be indigen (...). (Kontakt was afgebroken). Echter zijn de bewoners van X-str. 47-L vermeld, met anderen, als deelnemers in de activiteiten zoals vermeld in mijn toen ingediende klachten. Het is waar dat het klimaat van de "gelijk aan een oorlog" situatie om mij heen sterk veranderde na mijn klachten, maar zijn de bewoners van X-str. 47-L, waarschijnlijk, met het resultaat niet blij. Bovendien, vraag ik me af of het weggooien van afval in mijn tuin iets anders kan zijn dan een bedreigende boodschap van sterke gevoelen van haat en discriminatie, en een indicatie dat die mensen de neiging hebben om verder te gaan met hun, in strijd met de Wet activiteiten. Ik vrees dat die mensen de brieven van brigadier B. willen verkeerd begrijpen als een steun voor wat ze doen en ook als een bescherming voor hun tegen straf. Nu dat ik duidelijke bewijzen tegen die mensen heb, vind ik het zeer belangrijk om een juridische procedure tegen die mensen door de politie te beginnen, of, tenminste, met die mensen bij de politie te zitten en van hun direct te luisteren naar:a) waarom gedragen ze zich op z’n slechte manier; b) door wie krijgen ze instructies om die activiteiten uit te voeren, en c) wat voor doelstellingen zijn ze achter erdoor. Het is vanzelfsprekend dat ik, zowel als mens als als burger, recht heb op een leven conform de Nederlandse Wet. En als iemand iets tegen mij heeft, op welke basis dan ook, moet de oplossing daarvan door, en conform, de wet zijn. Daarom denk ik dat mijn brief van 6 feb. 1998 een stap in de juiste richting was. En als
RIAGG een plaats is voor het behandelen van geestelijke problemen, dan is de politie de "RIAGG" waar de in strijd met de Wet activiteiten kunnen behandeld worden."8. De Nationale ombudsman maakte verzoeker bij brief van 12 maart 1998 attent op het kenbaarheidsvereiste.9.1. Verzoeker wendde zich bij brief van 11 mei 1998 opnieuw tot de Nationale ombudsman met het volgende:"...Bijgesloten doe ik U toekomen een afschrift van mijn brief aan Corpschef-Haaglandenpolitie, d.d. 24 maart 1998. Deze brief stuurde ik in verband met mijn telefonisch gesprek met (...) (een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman; N.o.) op 23 maart 1998. Tot nog toe kreeg ik er geen reactie over..."9.2. Als bijlage bij zijn brief stuurde verzoeker een afschrift van de brief van 24 maart 1998 aan de korpschef van de regiopolitie Haaglanden. De inhoud van deze brief luidt vrijwel gelijk aan de inhoud van verzoekers brief van 23 februari 1998 aan de Nationale ombudsman, met uitzondering van de volgende toevoeging:"...Tenslotte, en gezien de ingewikkelde aard van de situatie, en om te garanderen dat de gebeurtenissen om mij heen een leesbare pagina constitueren, ben ik bereid positief te reageren indien word ik officieel benaderd door de Nederlandse veiligheidsdiensten en autoriteiten..."B. Standpunt verzoekerHet standpunt van verzoeker staat – samengevat – weergegeven onder
Klacht
.C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden1.1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden reageerde bij brief van 7 juli 1998 op de klacht van verzoeker. In zijn brief deelde hij de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"De chef van het onderdeel Den Haag/Segbroek-Loosduinen heeft mij in zijn brief d.d. 1 juli j.l. terzake gerapporteerd en mij op de hoogte gesteld van zijn oordeel over de klacht. Ik kan mij daarin vinden en merk daarbij op, dat het juister was geweest dat klager door de politie schriftelijk op de hoogte was gesteld van het niet meer reageren op zijn brieven."1.2. De chef Den Haag/Segbroek-Loosduinen rapporteerde de korpsbeheerder bij brief van 1 juli 1998 onder meer als volgt:"Algemeen:Betrokken klager heeft reeds eerder bericht gekregen van de Nationale Ombudsman inzake vermeende activiteiten van de Binnenlandse Veiligheidsdienst m.b.t. zijn persoon. Klager geeft in zijn correspondentie aan aanhanger te zijn van de zogenaamde "complottheorie". Hoewel niet mijn vakgebied, ben ik van mening dat klager een van het gemiddelde afwijkende realiteitszin heeft. Van de zijde van de politie is klager aangegeven hiervoor professionele hulp te zoeken. Onderkenning hiervan had wellicht kunnen leiden tot een minder ambtelijke procedure. Wellicht dat dit nu te verwachten is. Aan eerdere brieven van klager is om bovenvermelde reden geen gevolg gegeven.. b.t. de klacht zelf:De politie is in eerste instantie opgetreden. Buren van klager zijn onderhouden over hun vermeende gedrag. Dit leverde geen resultaat op. De buren van klager gaven aan niet voor de "vervuiling" verantwoordelijk te zijn. De genoemde rayonagente B. had reeds vanaf medio augustus 1997 contact met klager. Toen naar aanleiding van een door de gemeente Den Haag doorgezonden brief van klager, waarin hij activiteiten tegen zijn persoon van plaatselijke veiligheidsdiensten vermoedde (...). Verder commentaar lijkt mij overbodig. Een vervolgactie op meldingen van klager heeft dus niet plaatsgevonden. De klacht is op dat punt gegrond. Gelet op de psychische gesteldheid van klager is geen aanleiding gevonden enigerlei maatregel te nemen of actie te plegen. Klager heeft reeds eerder contact gezocht met het regionale politiekorps Haaglanden. Het betrof zoals eerder vermeld bedreigingen in zijn richting vanuit diverse veiligheidsdiensten. De politie heeft daarop schriftelijk gereageerd waarbij klager is verwezen naar het RIAGG. Het beleid m.b.t. het adviseren van psychische hulp en verwijzen naar het RIAGG is gebaseerd op de materiedeskundigheid van de veelal bij dit soort zaken betrokken wijk- en rayonagenten. Algemeen geldend beleid is terzake niet geformuleerd. Daar waar politiefunctionarissen enige gestoordheid vermoeden dan wel waarnemen op basis van gedrag van cli nten (arrestanten bijvoorbeeld) wordt het RIAGG ingeschakeld."
2. Desgevraagd deed de korpsbeheerder afschriften toekomen van twee mutaties betreffende verzoeker. Een van de mutaties betrof de vermelding door B. op 20 augustus 1997 van het antwoord op de brieven van verzoeker. De andere mutatie is gedateerd 3 februari 1998. Daarin staat het volgende vermeld:"...Klaagde S. (verzoeker; N.o.) over het feit dat de bovenburen afval in zijn achtertuin gooien. Bleek te gaan om een blikje cola en een bakje pat . Toen hij de bewoners (1e verd.) van perceel 47 L hierover aansprak, vond hij even later nog twee lege limonadepakken in zijn achtertuin. Wij hebben de situatie bekeken. S. woont dusdanig dat meerdere woningen voor het gooien van afval verantwoordelijk kunnen zijn. S. wilde graag dat we vingerafdrukken maakten, zodat we de dader kunnen opsporen. Hem uitgelegd dat dit voor ons niet de prioriteit heeft. Geprobeerd om met de bewoners van perceel 47 L te praten. zij waren echter niet thuis.. maakt op ons een "niet van deze wereld indruk". Hij zegt professor in Libanon geweest te zijn en hoopt z.s.m. hier te promoveren. Volgens hem spelen politieke motieven een rol. Dit omdat hij een Palestijn is..."D. Reactie verzoeker1. Verzoeker reageerde bij brief van augustus 1998 op de door de korpsbeheerder gegeven informatie. Hij deelde in zijn brief onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van Uw brief van 3 augustus 1998, deel ik U mede dat ik, in de afgelopen twee jaar, geen contacten heb gehad met de politie Haaglanden. (...) - A - (...) - B - In verband met mijn klacht tegen "veiligheidsdiensten activiteiten" om mij heen :1- Mijn klacht was een klacht tegen een toen om mij heen heersende situatie, en tot nog toe kreeg ik geen oproep (van de politie bijvoorbeeld) om erover te praten. 2- De sprake over RIAGG in de betrokken brieven van de politie maakt geen psychopaat van mij en levert geen verklaring voor de in mijn klacht liggende informatie. Wat mij betreft, gaat de
vraag niet over mijn geloofwaardigheid en psychische gesteldheid, wel over door wie en waarom was de campagne (van controle?) om mij heen zo stevig en zo agressief. 3- Tijdens mijn telefonisch gesprek met brig. B., zoals vermeld in mijn laatste brief aan U, was het duidelijk gemaakt dat dat mijn klacht tegen de betrokkene buren wat niet in behandeling te nemen wegens mijn vroegere klacht tegen veiligheidsdiensten activiteiten om mij heen. 4- Het is vanzelfsprekend dat de situatie om mij heen, tegenwoordig, is grondig veranderd tot de betere. - C - In verband met mijn klacht tegen de bewon(st)er(s) van X-str.47-L, breng ik aan Uw aandacht het volgende :1- (...) 2- In mijn telefonisch gesprek met brig. B., vroeg ik om bij de politie te komen, tezamen met de bewoonster van X-str. 47-L, om een duidelijker beeld van de situatie aan de politie te geven. Niet alleen mijn vraag, maar ook de behandeling van de zaak, was afgewezen. De reden : mijn vroegere klacht, zoals onder –B- vermeld. 3- Volgens de brief van de politie van 1 juli 1998 : Buren van klager gaven aan niet voor de "vervuiling" verantwoordelijk te zijn. Door dat krijg ik de impressie dat de betrokkene buren een soort van mensen zijn die iets doen, maar iets anders zeggen. Bovendien is het duidelijk van de brief dat wat die mensen tegen de politie zeiden als feiten door de politie was genomen, terwijl was mijn klacht als ongrondig (en waarschijnlijk door een psychopaat aan de politie gebracht) veroordeeld! 4- Om de situatie met die buren duidelijker te maken, breng ik aan Uw aandacht het volgende :a- de afval in mijn tuin voor de periode 20-27 feb. 1998, was in een zak gestopt, en waarop heb ik een boodschap aan de gebruikers van het pand 47-L aangeplakt: datum 27.2.98. (Copie bijgevoegd). De zak was door mij aan de deurbeslag van het pand gehangen. (Ik kreeg geen reactie van die mensen erover.)
b- Op 7 april 98, het raam van dit pand, op de tuinzijde, was op een keer open gedaan en een zakje (...) afval was in mijn tuin weggegooid. Ik was in mijn huis, maar toevallig, naast mijn raam gestaan. Het zakje, zoals onder (a), was aan de deurbeslag van het pand 47-L gehangen, met een tweede boodschap daarop geplakt : datum 7.4.98. (Een kopie bijgevoegd). Ook geen reactie gekregen. c- Op 8 april 98, een zakje rotten brood was weggegooid in mijn tuin. Ik haalde het zakje en stopte het in de brievenbus van het pand 47-L. Later in de dag was het zakje in de gleuf van mijn deur gestopt (...): Als de gebruikers van het pand 47 L geen weggooiers van afval waren, hoe wisten ze dan, waarschijnlijk met zekerheid, dat het zakje brood door mij in hun brievenbus was gestopt ?! Als gevolg, stopte ik een nieuwe boodschap aan die mensen : datum 8.498. ik kreeg geen reactie, en de boodschap was niet in mijn deurgleuf gestopt. (Kopie bijgevoegd). d- Op 10 mei 1998, twee mannen waren in het pand 47-L, niet zeker of de vrouw K. daar ook was. Om bijna 9:00 uur, waren een lege blikje en een lege pakket in mijn tuin weggegooid. Om bijna 11:30 uur liepen die twee mannen het pand uit en reden de auto van de vrouw (...) weg. e- Op 16 april 1998, het verhaal van 8 april was herhaald. f- Op 25 april 1998, om bijna 9:27 uur, was ik naast mijn raam, de tuinzijde, gestaan. Het raam van het pand 47-L was op een keer open gedaan een twee zakjes afval waren in mijn tuin weggegooid: (...) Om bijna 15:03 uur, stopte ik de afval in een zak en hing ik hem op de deurbeslag van het pand 47-L, nog met een nieuwe boodschap: datum 25.4.98, daarop aangeplakt. Om bijna 17:25 uur was de zak weggegooid voor mijn voordeur, de straatzijde. g- Op 27 mei 98, om bijna 18 uur een zakje brood was in mijn tuin weggegooid. Ik nam, nu, de beslissing om agressiever te reageren. Ik gooide stenen tegen het raam waardoor gooiden die afwijkende mensen hun afval in mijn tuin, en ook tegen de ruiten van het pand 47-L op de tuinzijde. Ik wachtte op mensen van dit pand om naar buiten te kijken om te zien wat er gebeurde, maar vergeefs. Echter een jonge vrouw in het pand 47-K keek naar buiten en praatte met mij over de situatie. Zij zag de afval, en dat de weggooiers de bewon(st)er(s) van het pand 47-L, direct boven, was (waren).
Maar zei ik ook tegen haar: die weggooiers van afval geen plaats hebben in een beschaafde buurt. De vrouw zei tegen mij: Uw tuin is mooi. Mijn antwoord: Ja, maar dat is goed voor de buurt, inclusief die mensen in 47-L. Die mensen kunnen geen hersens in hun hoofden hebben wel vieze voornemen! Het weggooien van stenen was sterk genoeg om een "nieuwe" boodschap aan deze gebruikers van het pand 47-L toe te sturen. Sindsdien is mijn tuin niet meer als een afvalbak door die vereerde buren gebruikt (...). - D - (...) Mijn brieven/klachten maakten het duidelijk dat het over "activiteiten van mensen die bij veiligheidsdiensten behoren" ging. Mijn klacht was dus noodzakelijk om de situatie aan het licht voor de Nederlandse autoriteiten te brengen, en ook om de vragen omtrent wie en waarom te beantwoorden: van een klacht tegen overtredingen van een advokaat tot een klacht tegen veiligheidsdiensten activiteiten tot een klacht tegen lekkage in mijn woning tot een klacht tegen weggooien van afval in mijn tuin ... tot ... (wat is het volgende ?!) Zijn die klachten een denkbeeldige verwerking van een mens die van de complot theorie houdt?!"1.2. Als bijlage voegde verzoeker bij zijn brief onder meer afschriften van vier brieven gericht aan buurtbewoners. a. In het schrijven van 27 februari 1998 deelde hij het volgende mee:"Houd je vies thuis. Weggooien van afval is een vies gedrag. NIET VAN BESCHAAFDE MENSEN TE VERWACHTEN." b. In het schrijven van 7 april 1998 berichtte verzoeker het volgende:"Er is teveel vies komende uit dit pand! Wezen jullie beschaafde buren! Is 't zo moeilijk!!" c. In het schrijven van 8 april 1998 liet verzoeker het volgende weten:"Aan de vieze gebruikers van dit pand:In een beschaafde samenleving is er geen plaats voor vieze mensen. Jullie horen bij de ratten- en kattensamenleving waar de 'bevolking', wegens vies flink groeit en vermenigvuldigt (...). Beschaafde mensen zijn er 'vieze' van jullie!!"
d. In het schrijven van 25 april 1998 gaf verzoeker het volgende te kennen:"Dit vies hoort bij dit huis (...). Schone buurt bedoelt schone bewoners!"E. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden1. Bij brief van 21 augustus 1998 verzocht de Nationale ombudsman de korpsbeheerder te reageren op verzoekers brief van augustus 1998 alsmede op de volgende vragen:"- in de rapportage van de chef van het onderdeel Den Haag/ Segbroek-Loosduinen van 1 juli 1998 deelde deze mee dat de politie in eerste instantie is opgetreden en de buren heeft onderhouden over hun gedrag. In de mutatie van 3 februari 1998 is echter beschreven dat de politie wel heeft geprobeerd met de buren te praten, maar dat die niet thuis waren. Hoe verhoudt deze mutatie zich tot de rapportage? Is de politie naar aanleiding van meerdere meldingen van verzoeker over het vuil in zijn tuin opgetreden? Indien dit het geval is, ontvang ik graag afschriften van de desbetreffende mutatie(s). Waarom heeft er (blijkens de rapportage) geen vervolgactie op meldingen van klager plaatsgevonden? - heeft mevrouw B., zoals verzoeker stelt, inderdaad verzoeker telefonisch te woord gestaan op 19 februari 1998 en hem tijdens dit telefoongesprek verwezen naar de brief van de politie van 28 augustus 1997? Waarom? - op grond van welke feiten, bevindingen en/of acties is (mevrouw B. namens) de chef van bureau Segbroek in de brief van 28 augustus 1998 tot de verwijzing naar de RIAGG gekomen? Heeft er voorafgaand aan de brief een gesprek met verzoeker plaatsgevonden?"2.1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 18 september 1998 onder meer als volgt:"De chef van het onderdeel Segbroek/Loosduinen heeft mij in zijn brief van 12 september jl. terzake gerapporteerd en op de hoogte gesteld van zijn oordeel over de klacht. Ik kan mij daarin vinden en sluit mij daarbij aan."2.2. De chef van het onderdeel Segbroek/Loosduinen rapporteerde de korpsbeheerder bij brief van 12 september 1998 als volgt:
"Op 3 februari 1998 is door een ter plaatse gezonden assistentie-eenheid, naar aanleiding van een klacht van Dhr. S. (verzoeker; N.o.) over vervuiling door zijn buren, getracht met die buren in contact te treden. Dat is op dat moment niet gelukt. Door de wijkagent t.a.v. wie de mutatie tevens werd opgemaakt is, sindsdien diverse malen met buren van Dhr. S. contact geweest. Hiervan is geen mutatie opgemaakt. Er is dus sprake van vervolgacties op de melding van klager, doch deze zijn niet geregistreerd. Op 19 februari 1998 heeft de brigadier van politie B. klager telefonisch te woord gestaan. Zij heeft daarbij verwezen naar een brief aan klager namens de chef bureau Segbroek d.d. 28 augustus 1997. Daar klager tijdens dit gesprek bij voortduring in herhaling trad m.b.t. vermeende belangstelling van inlichtingendiensten voor zijn persoon, verwees genoemde brigadier kortheidshalve naar die brief. Het gesprek met klager verliep uiterst moeizaam. In haar funktie van rayonagent is B. voornoemd enigszins bekend met het gedrag dat min of meer labiele personen soms kunnen vertonen. Naar haar mening betrof klager S. een representant van die categorie personen. Op basis van de beschikbare gegevens, waaronder de brieven van klager aan de TU-Delft, de brieven aan de gemeente en overigens de inhoud van de klacht m.b.t. de inlichtingendiensten, meende B. klager te moeten verwijzen naar het RIAGG."F. Nadere reactie verzoekerIn reactie op de brief van de korpsbeheerder van 18 september 1998 liet verzoeker bij brief van 13 oktober 1998 onder meer nog het volgende weten:"Om mijn correspondentie met U, over mijn betrokken klacht af te ronden, deel ik U het volgende mee: waardoor bevestig ik mijn in de Wet vast gesteld en beschermd burgerlijke rechten. 1- Het weggooien van afval in mijn tuin liep door onverhinderd tot 27 mei 1998. Het was openlijk en met opzet uitgevoerd, op een wijze waardoor niet alleen mijn burgerlijke rechten en mijn veiligheid sterk geschonden en verstoord waren, maar ook was de Nederlandse Wet, met name Artikel 1 van de Grondwet, niet in acht genomen.
2- Het gedrag van de betrokkene buren heeft, als gevolg, een bedreigende sfeer van haat en discriminatie gecre erd, zo zeer dat ik van mening begon te zijn dat die mensen wachtende waren op het moment dat ik val om, zinnebeeldig gesproken, mijn bloed te drinken en mijn vlees op te eten! (De vraag Waarom? blijft mij zonder redelijk antwoord.) 3- Er was geen contact tussen mij en de betrokken mensen, voor en na mijn klacht(en). En dit versterkt mijn argument dat deze mensen "conform instructies" zich gedrachten. (...) 4- Gezien het feit dat het ontkennen van bezigheid met zodanige in strijd met de Wet activiteiten, door de betrokken mensen, een poging was om onjuiste en verkeerde informatie aan de politie te geven, waarschijnlijk met de intentie om de politie te ontsporen en het verloop van rechtvaardigheid te belemmeren, bevestig ik mijn recht, afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen, op een zaak tegen de betrokkene mensen voor de rechtbank te brengen, waardoor worden ze beschuldigd wegens :a-deelname in strijd met de Wet activiteiten waardoor, als gevolg daarvan, worden discriminatie en haat openlijk en met opzet verspreid; b-het met opzet pogingen om mijn burgerlijke rechten te schenden en mijn veiligheid te verstoren en bedreigen; c-(...) In verband met de verwante politiebrieven:i- toon ik met klem mijn grote respect voor de Politie en het feit dat wat mijn klachten bevatten niet meer dan een opname van gebeurtenissen was. Bovendien, begrijp ik de sprake over RIAGG in deze brieven als een expressie van verbazing en ongelooflijkheid dat de daarin vermelde gebeurtenissen plaats kunnen vinden. ii- bevestig ik nogmaals dat, tijdens mijn telefonisch gesprek met brig. B., op 19 feb. 1998, was mijn vraag om bijeen in het politieburo te komen met de bewoonster van X-str.47-L, om over de situatie, met de aanwezigheid van de politie, te praten, was afgewezen omdat z’n situatie mag tot straf leiden. iii- (...) Ik hoop dat ik U van de "ins" en "outs" van de zaak voldoende ge nformeerd heb."
G. Reactie op het verslag van bevindingen Betrokken ambtenaar B. liet bij brief van 3 februari 1999 in reactie op het verslag van bevindingen nog het volgende weten:"N.a.v. het verslag van bevindingen (...) wil ik graag alsnog reageren. (...) In zijn brief van 23 februari 1998 geeft klager een letterlijke weergave van het telefoongesprek gevoerd tussen klager en mijzelf op 19 februari 1998. Zo heel letterlijk zou ik het niet meer kunnen formuleren maar het is juist, zoals klager ook stelt, dat ik in dat contact met klager heb gesproken n.a.v. de brief die klager geschreven heeft. Hieraan moet vanzelfsprekend worden toegevoegd dat het, althans vanuit mijn invalshoek, gaat om de brieven van klager die ik gelezen en beantwoord heb en derhalve bij mij bekend zijn. Bij mij zijn twee brieven van klager bekend, beide met dezelfde strekking. Ik heb deze twee brieven gelezen en beantwoord. Op de eerste brief van klager heb ik gereageerd d.d. 28 augustus 1997. (...) In een latere brief schetste klager dezelfde situatie en heb ik hem naar mijn brief van 28 augustus 1997 verwezen. Uitsluitend vanuit deze invalshoek heb ik contact gehad met klager en hem verwezen naar de RIAGG. In beide, door klager geschreven brieven, bleek mij niets van overlast door afval van buren. Ik heb hier dan ook nooit met hem over gesproken. Uit het verslag van bevindingen blijkt dat ik de enige betrokken ambtenaar ben waar de klacht betrekking op heeft. Dit betekent dat uit alle afzonderlijke bevindingen de koppeling is gemaakt tussen de klacht over overlast van afval en mijn contact met klager. Bovendien wordt gesuggereerd dat het telefonisch contact op 19 februari 1998, tussen klager en mij betrekking heeft gehad op de overlast van afval. Dit is een conclusie die niet als vanzelfsprekend op basis van de stukken getrokken kan worden en m.i. niet juist is. Duidelijk is dat ik tijdens het telefoongesprek een andere link tussen klager en zijn brieven gelegd heb en dat de brief over het afvaloverlast mij niet bekend is geworden. Concluderend kan ik zeggen dat (...) de inhoud van dit gesprek betrekking had op de brieven van klager die ik gelezen en beantwoord heb, dat ik niet bekend ben met een brief van klager over overlast van huisafval en dat de conclusie in het verslag van bevindingen niet zondermeer kan steunen op de feiten."
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden niet is opgetreden naar aanleiding van zijn brief van 6 februari 1998 – waarin hij erover klaagde dat zijn buren hem overlast bezorgden door vuilnis in zijn tuin te gooien - , maar hem bij telefonische navraag heeft verwezen naar een brief van de politie van 28 augustus 1997. In die brief werd verzoeker geadviseerd hulp te zoeken en verwezen naar de RIAGG.2.1. De aanleiding voor de brief van 28 augustus 1997 van de regiopolitie Haaglanden was dat verzoeker bij brief van 17 juli 1997 een klacht had ingediend bij de burgemeester van 's-Gravenhage. In zijn brief had verzoeker, van Palestijnse afkomst, melding gemaakt van een centrale rol van de plaatselijke veiligheidsdiensten, een rol voor de Isra lische Mossad, en had hij meegedeeld dat de situatie onaanvaardbaar was. Ook had hij zich in die brief bereid getoond om, indien de Nederlandse autoriteiten iets van hem wilden, de situatie met hen te bespreken.2.2. De burgemeester van 's-Gravenhage had vervolgens de klacht van verzoeker doorgezonden naar de regiopolitie Haaglanden. De brigadier van politie, mevrouw B., had verzoekers brief namens de chef van bureau Segbroek beantwoord bij brief van 28 augustus 1997. In die brief had zij meegedeeld dat zij zich op grond van verzoekers bevindingen zoals zij die kon opmaken uit zijn brieven (die hij aan verschillende instanties had gestuurd), kon voorstellen dat verzoeker zich in een bedreigende en derhalve angstige situatie bevond. Om daarin enige verlichting te brengen, had B. verzoeker geadviseerd om hulp te zoeken, en hem verwezen naar de RIAGG.2.3. Verzoeker had zich vervolgens bij brief van 8 september 1997 tot de burgemeester van 's-Gravenhage gericht om een en ander te verhelderen en aan te geven dat hij bleef bij zijn klacht. In reactie daarop had mevrouw B. verzoeker bij brief van 25 september 1997 verwezen naar haar brief van 28 augustus 1997.3.1. In zijn brief van 6 februari 1998 wendde verzoeker zich tot de regiopolitie Haaglanden. Hij deelde in die brief mee dat buurtbewoners afval in zijn tuin gooiden, en dat hij daarop op 3 februari 1998 de politie had gebeld. Hij liet weten dat er vervolgens twee politieambtenaren bij hem langs geweest waren, en dat zij alles hadden bekeken en hadden geprobeerd contact op te nemen met de betrokkenen. Die bleken echter niet thuis te zijn. Toen de volgende dag weer afval in zijn tuin had gelegen, had verzoeker weer de politie gebeld. De agente die hem te woord had gestaan, had beloofd er iets tegen te doen, aldus de brief van verzoeker. In zijn brief merkte verzoeker ook op dat de buurtbewoners hadden gehandeld overeenkomstig hun politiek gemotiveerde gevoelens, en dat dit te maken hadmet zijn Palestijnse afkomst. Ook merkte hij op dat de buurtbewoners, ongeacht de aanleiding van hun gedrag, in strijd met de wet handelden.3.2. Omdat verzoeker nog geen reactie had ontvangen op zijn brief van 6 februari 1998, nam hij op 19 februari 1998 telefonisch contact op met de politie. Mevrouw B. had hem toen te woord gestaan en had geprobeerd hem duidelijk te maken dat de oplossing voor zijn problemen niet lag bij de politie, maar bij de RIAGG. Mevrouw B. gaf in reactie op het verslag van bevindingen aan dat zij de klacht over overlast van afval op dat moment niet kende, en dat naar haar mening het telefoongesprek niet daarop betrekking had. Kennelijk bestond over de aanleiding van het telefoongesprek een misverstand.4.1. Wat hier ook van zij, vast staat dat de politie naar aanleiding van de eerste melding van verzoeker over overlast van buren op 3 februari 1998 naar verzoeker is gekomen. De politie heeft toen getracht in contact te treden met de buren die volgens verzoeker verantwoordelijk waren voor het gooien van afval in zijn tuin, maar die buren waren niet thuis. Verzoeker klaagde er in zijn brief van 6 februari 1998 over dat er geen vervolgacties van de politie waren geweest, terwijl de overlast bleef bestaan en een politieagente hem op 4 februari 1998 telefonisch had toegezegd dat er iets tegen gedaan zou worden.4.2. Het is tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman niet aannemelijk geworden dat de politie na 3 februari 1998 nog vervolgacties op de melding van verzoeker heeft gepleegd. Verzoeker stelde dat dit niet gebeurd is, en bovendien liet de korpsbeheerder in zijn eerste reactie op de klacht met een rapport van de desbetreffende onderdeelchef weten dat er geen vervolgactie op de meldingen van verzoeker had plaatsgevonden en dat de klacht op dit punt gegrond was. Blijkens de nadere reactie van de korpsbeheerder zouden er wel vervolgacties hebben plaatsgevonden, maar nu die niet zijn geregistreerd, en ook anderszins niet is aangetoond dat de politie verdere actie heeft ondernomen op de melding van verzoeker, moet worden aangenomen dat dit niet het geval is geweest.5.1. De desbetreffende onderdeelchef van de regiopolitie Haaglanden bracht in zijn rapport aan de korpsbeheerder naar voren dat gelet op de psychische gesteldheid van verzoeker geen aanleiding was gevonden om enigerlei maatregel te nemen of actie te plegen.5.2. Het is aannemelijk dat de in de zomer van 1997 gevoerde correspondentie de politie aanleiding heeft gegeven tot haar conclusie over de psychische gesteldheid van verzoeker. Deze conclusie werd echter getrokken zonder dat een gesprek met verzoeker was gevoerd, en had, gezien de summiere informatie waarover de politie op dat
moment beschikte, (nog) een magere basis. Niettemin heeft deze conclusie er blijkbaar toe geleid dat alle contacten met verzoeker vervolgens zijn bezien in het licht van het aldus gevormde beeld van diens psychische gesteldheid. Wat daar ook van zij, de politie dient elke melding op haar eigen merites te beoordelen, en op te treden als de aard van de klachten daartoe aanleiding geeft.5.3. De melding die verzoeker in februari 1998 deed, betrof een concrete klacht over burenoverlast. Het is juist dat de politie in eerste instantie naar aanleiding van die melding is opgetreden. Bij het eerste bezoek was dat optreden echter nog niet voltooid, nu de buren niet thuis waren. Vervolgens heeft - ook na verzoekers schriftelijke klacht over het uitblijven van verder optreden - geen vervolgactie meer plaatsgevonden. Als excuus hiervoor werd de (vermeende) psychische gesteldheid van verzoeker aangevoerd. Dat argument was echter ontoereikend om af te zien van enig verder optreden naar aanleiding van verzoekers concrete klacht over burenoverlast. Ook los van de door verzoeker aangegeven oorzaak van het gedrag van de buren, ging diens klacht met name over het gooien van afval in zijn tuin en dus over een strafbare gedraging. Van de politie had mogen worden verwacht dat zij hier passende aandacht aan had besteed, door tenminste enige vervolgactie te ondernemen nadat zij de buren niet thuis had getroffen.5.4. Het is bovendien niet correct dat de politie ook overigens de brief van verzoeker van 6 februari 1998 niet heeft beantwoord. Als de politie al had besloten om niet meer op verzoekers brieven te reageren, had zij in ieder geval – zoals ook de korpsbeheerder in zijn reactie op de klacht heeft aangegeven – verzoeker daarvan op de hoogte moeten stellen. De onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden is dan ook niet behoorlijk.