Achtergrond
Zie BIJLAGEOnderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie en het Centraal orgaan opvang asielzoekers verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Namens de Staatssecretaris van Justitie deelde de Immigratie- en de Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. Het Centraal orgaan opvang asielzoekers gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Verzoeker is een uitgeprocedeerde asielzoeker. In het kader van zijn verwijdering uit Nederland werd verzoeker in de loop van 1996 geplaatst in het verwijdercentrum te Ter Apel, alwaar aan zijn verwijdering werd gewerkt onder meer door hem aan ambassades te presenteren. Op 5 september 1996 werd verzoeker met zijn bezittingen door medewerkers van COA en IND met hulp van medewerkers van de Koninklijke marechaussee verwijderd uit het verwijdercentrum en overgebracht naar het politiebureau te Stadskanaal. In het politiebureau vond een gesprek plaats tussen een medewerker van de IND en verzoeker. In dit gesprek stelde de medewerker van de IND een beschikking aan de orde van de Staatssecretaris van Justitie van 5 september 1996, gericht aan verzoeker.2.1. In deze beschikking staat onder meer:"Hierbij deel ik u mee, dat u Nederland uiterlijk op 6 september 1996 dient te hebben verlaten. Op grond van de met ugevoerde gesprekken is gebleken, dat u geen medewerking verleent aan uw vertrek uit Nederland. Naar aanleiding van het bovengestelde deel ik u mee dat de aan u tot op heden verstrekte voorzieningen in het kader van de R.V.A. met ingang van 6 september 1996 zullen worden be indigd. Voor die datum dient u het Vertrekcentrum te Ter Apel te hebben verlaten. Indien u aan het bovenstaande geen gevolg geeft zal, indien nodig, het bevoegde gezag worden ingeroepen om uw plaats in het Vertrekcentrum te Ter Apel te doen ontruimen. Dit genomen besluit vloeit voort uit het gestelde in de brief van de Staatssecretaris van Justitie dd. 25 april 1995 onder punt 5 aandachtstreepje 3. Tot slot wijs ik u erop dat u op grond van artikel 7.1 van de Algemene Wet Bestuursrecht hiertegen een bezwaarschrift kunt indienen bij het bestuur van het Centraal Orgaan Asielzoekers, postbus 3003, 2280 Rijswijk. De Staatssecretaris van Justitie, Namens de Staatssecretaris, Het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, namens deze, (handtekening) Ik verzoek u dit besluit voor ontvangst te tekenen. Betrokkene: IND: Tolk:"2.2. De beschikking was ondertekend door een medewerker van de IND en door een tolk. Bij de aanduiding "betrokkene" was aangetekend:"betrokkene wenst niet te tekenen. Betrokkene wenst geen kopie."3. Bij brief van 13 december 1996 aan de Staatssecretaris van Justitie maakte verzoeker onder meer bezwaar tegen de omstandigheid dat hij zonder geld, onderdak of andere vorm van ondersteuning op straat was gezet. In antwoord op deze brief deelde de IND, district Noord-Oost, namens de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 7 januari 1997 onder meer het volgende aan verzoeker mee:"Naar aanleiding van uw brief heb ik nogmaals het dossier van u bekeken en ik heb geconcludeerd dat het door u gestelde niet geheel overeenkomt met de mij ter beschikking staande gegevens.
Op grond van de met u gevoerde gesprekken en persoonlijke presentatie bij de ambassade is gebleken dat u heeft geweigerd mee te werken bij het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument waarmee u naar het land van herkomst terug had kunnen reizen. De schriftelijke aanzegging omtrent be indiging voorzieningen in het kader van de Regeling Verstrekking Asielzoekers (R.V.A.) werd op 5 september 1996 om 13.15 uur middels een tolk gedaan. Na de mondelinge aanzegging, heeft u verklaard de schriftelijke aanzegging niet te ondertekenen en dat u ook geen kopie wenste te ontvangen."4. Op 25 april 1997 zond de gemachtigde van verzoeker een klacht aan de IND, district Noord-Oost te Ter Apel. In deze brief staat onder meer:"Op 5 september 1996 is dhr. C. (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat de voorzieningen in het kader van de Regeling Verstrekking Asielzoekers per 6 september be indigd worden en dat hij uiterlijk op 6 september Nederland dient te verlaten. Voorts is door de directeur van het Verwijder Centrum Ter Apel bij formulier van 5 september aan verzoeker per direct een centrum verbod opgelegd. Die beschikking is C. voorgelegd op een politiebureau nadat hij daar samen met de Ethiopi r T. enkele uren was ingesloten. Voor dit opsluiten was voor zover bekend geen rechtsgrond aanwezig. Deze beschikking heeft C. niet geaccepteerd aangezien er geen tolk aanwezig was en hij de inhoud niet begreep. Dhr. T. heeft de hulp ingeroepen van Stichting Inlia. In het Groninger Dagblad van 14-9-96 zegt Ti. van Inlia: 'In de beschikking van het ministerie van Justitie, gedateerd op 5 september, staat dat zij bij het Centraal Orgaan Asielzoekers bezwaar kunnen aantekenen op grond van artikel 7.1 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Bij een niet gouvernementeel instituut kun je geen bezwaarschrift tegen een beschikking van justitie indienen (...). Bovendien staat er geen bezwaarschriftentermijn in de beschikking. Op 7 oktober 1996 heeft het Ministerie van Justitie dhr. T. per brief meegedeeld, onder intrekking van de brief van 5 september 1996, dat hij Nederland uiterlijk 10 oktober 1996 dient te hebben verlaten. Bij brief van 7 oktober 1996 is door de directeur van het Verwijdercentrum Ter Apel aan verzoeker meegedeeld dat hem vanaf die datum geen verstrekkingen meer zullen toekomen en dat hem vanaf 7 oktober 1996 de toegang tot het centrum ontzegd is.
Zoals gezegd heeft C. gezien de afwezigheid van een tolk geen gelegenheid gehad zich tegen de inhoud van de beschikking teweer te stellen. Deze beschikking heb ik zelf ook nooit gezien. Het is dan ook niet duidelijk wie voor 'het op straat zetten' verantwoordelijk is, de COA of het IND. Mocht het verhaal van dhr. Ti. kloppen dan is er ook geen bezwaarschriftentermijn in de beschikking gesteld. De volgende punten zou ik aan u willen voorleggen:1. In overleg met de Nationale ombudsman (zie hierv r onder
Klacht
; N.o.) is besloten dat ik namens dhr C. eerst een klacht bij u (naast de COA) indien tegen uw brief van 5 september en tegen de wijze van 'op straat zetten' (o.a. geen tolk). Mocht er een termijn verstreken zijn, wilt u dan aangeven waar dit vermeld staat en hoe u dhr C. van dit termijn op de hoogte heeft gesteld.2. Ik zou graag een copie van uw brief van 5 september 1996 aan C. willen ontvangen.3. tevens zou ik willen weten of de intrekking van de brief van 5 september zoals bij dhr T. tevens voor dhr C. geldt.4. Ik zou van u willen weten wie voor 'het op straat zetten' verantwoordelijk is: de COA of het IND? Dit in verband met de klacht bij de Nationale Ombudsman."5. Op 4 juni 1997 deelde de IND, district Noord-Oost, het volgende mee aan verzoeker:"Bij brief van 5 september 1996 is aan de heer C. meegedeeld dat de voorzieningen in het kader van de Regeling Verstrekking Asielzoekers (RVA) met ingang van 6 september 1996 zullen worden be indigd. De heer C. is daarbij tevens aangezegd het Vertrekcentrum Ter Apel voor die tijd te verlaten. In deze brief (zie hierv r onder 2.1.; N.o.) is de heer C. tevens gewezen op de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Een en ander is ten slotte nog aan de heer C. mondeling door een van mijn medewerkers met de hulp van een tolk in een voor de heer C. begrijpelijke taal uiteengezet en nader toegelicht. Ook tijdens deze mondelinge toelichting is de heer C. (nogmaals) gewezen op de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuur van het COA. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift wordt, nu in casu geen uitzondering bij wet is voorzien, vanzelfsprekend beheerst door de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (...). Voor de voorzieningen in het kader van de RVA en de eventuele be indiging daarvan is het COA het verantwoordelijke bestuursorgaan. Bij brief van 7 oktober 1996 is aan de heer T., onder intrekking van de brief van 5 september 1996, bericht dat geconstateerd is dat de heer T. weigert medewerking te verlenen aan zijn terugkeer naar het land van herkomst. Daarbij is tevens aangegeven dat de verstrekking van voorzieningen in het kader van de RVA bij separaat besluit van het COA zal worden be indigd. Uit de hier bedoelde brief is niet op te maken dat deze brief op een andere persoon dan op de heer T. betrekking heeft".B. Standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onderKlacht
. 2. In zijn brief van 13 januari 1997 schreef verzoeker onder meer het volgende aan de Nationale ombudsman:"Onder 'dumping' wordt verstaan het be indigen van verstrekkingen volgens de Regeling Opvang Asielzoekers (ROA-regeling) en het dientengevolge op straat zetten van vluchtelingen door IND/ COA. Duidelijkheidshalve zij vermeld dat een beslissing tot dumping door de IND genomen en door het COA uitgevoerd wordt. (...) Sinds 22 mei 1996 verbleef ik in het verwijdercentrum voor uitgeprocedeerde asielzoekers Ter Apel (Vc). Op 5 september 1996 werd ik daaruit 'gedumpt', ik moest het Vc verlaten. Een Ethiopi r trof hetzelfde lot; wij zijn de eerste vluchtelingen uit het Vc die aldus 'gedumpt' werden. Wij werden bij de unit verwijdering van het Vc geroepen; van daaruit werden we overgebracht naar een politieburo in de regio Ter Apel, waar we voor enkele uren gedetineerd werden. Pas nadat we gedetineerd werden ontvingen we de schriftelijke motivatie voor de 'dumping' namens het hoofd beveiliging en de directeur Vc Ter Apel. We zijn dus ingesloten zonder rechtsgrond en met een beschikking achteraf. Deze motivatie luidde als volgt: "...wegens uitzetting uit Centrum". Wij moesten het land binnen 24 uur verlaten. Tegen de beschikking konden we bezwaar aantekenen bij het COA binnen 6 weken. Wij werden vervolgens naar het centraal station te Arnhem gereden om daar gedumpt te worden. De Ethiopi r werd gedumpt, maar ik weigerde uit het busje te stappen omdat ik deze 'dumping' niet kon accepteren: 'Waar moest ik heen?' Er ontstond een handgemeen tussen de bewakers en mij. Ik werd daarbij verwond. De bewakers brachten mij vervolgens naar een andere locatie, alwaar ik alsnog gedumpt werd. Deze dumping betekent voor mij dat ik op straat sta zonder geld, zonder onderdak en zonder enig perspectief. Ik ben overgeleverd aan en afhankelijk van de steun van anderen."3. Bij brief van 26 juni 1997 aan de Nationale ombudsman gaf verzoeker een reactie op de brief van de IND van 4 juni 1997 (zie hierv r, A. Feiten onder 5.). In deze brief schreef verzoeker onder meer:"In deze brief van 4 juni meldt de IND dat de brief van 5 september '96 door de IND aan ondergetekende is overhandigd. Dit is niet gebeurd. Ondergetekende werd gevraagd de brief te ondertekenen, maar weigerde dit. Onderaan de brief staat inderdaad dat betrokkene niet wenste te ondertekenen, dit klopt. Maar er staat eveneens dat betrokkene geen kopie van de brief wenste, dit klopt niet. In de brief van 4 juni namens de IND is vermeld dat bij brief van 5 september namens de IND op de mogelijkheid tot een bezwaarschrift is gewezen, en dat 'vanzelfsprekend' de termijn wordt beheerst door de bepalingen van de Awb (...). De brief van 5 september vermeldt w l de bezwaarschriftenmogelijkheid o.g.v. art. 7:1 Awb, maar niet wordt gesproken over termijnen (...) waarbinnen het bezwaarschrift dient te zijn ingediend. Die 'vanzelfsprekendheid' is dan ook niet voor iedereen zo vanzelfsprekend; bovendien is de brief opgesteld in de Nederlandse taal."4. In aanvulling op de brief van 26 juni 1997 deelde de gemachtigde van verzoeker op 9 juli 1997 nog het volgende mee:"Ik zou graag nog een aantal punten willen toevoegen. Daarnaast wil ik opmerken dat ik op mijn klacht aan de directeur van de COA te Ter Apel van 25 april jl. noch een ontvangstbevestiging noch een antwoord heb gekregen. Dit terwijl ik hem v r het versturen van de klacht gesproken had en hij akkoord ging met het versturen van de klacht. (...)2. Onderaan de beschikking staat dat betrokkene niet wenste te tekenen; dit klopt. Tevens staat er dat hij geen kopie wenste; dit klopt niet. Volgens C. heeft hij in het politiebureau geen tolk gesproken. Toen hem de brief werd getoond -met enige uitleg in het engels- met het verzoek te ondertekenen, gaf hij te kennen niet te ondertekenen. Hij is daarbij niet op de mogelijkheid van bezwaar gewezen.3. Belangrijk is te beseffen dat het hele voorval plaats vond terwijl de twee (verzoeker en een andere asielzoeker die eveneens werd verwijderd, de heer T.; N.o.) werden vastgehouden op het politiebureau. C. gaf te kennen zijn advocaat te willen bellen. Dit laatste werd hem geweigerd.4. Zowel in de beschikking als uit de brief van de IND van
4 juni 1997 blijkt dat er geen bezwaartermijnen zijn genoemd. Voor een asielzoeker uit Cameroen is het termijn niet 'vanzelfsprekend' (...).5. Het is in de brief niet duidelijk waarom de brief, die op 5 september 1996 aan T. ter ondertekening is voorgelegd wel is ingetrokken en dezelfde brief die op dezelfde dag aan C. ter ondertekening is voorgelegd niet is ingetrokken."5. Bij zijn verzoekschrift zond verzoeker onder meer een relaas van de gebeurtenissen van 5 september 1996, zoals gepubliceerd in de Autonoom Centrum Nieuwsbrief van december 1996. In dit relaas staat onder meer beschreven dat verzoeker na een periode in vreemdelingenbewaring te hebben verbleven, door de rechter in vrijheid was gesteld en was teruggekeerd naar het verwijdercentrum te Ter Apel. Voorts vermeldt het verslag:"De volgende dag riepen de hoofden van COA, marechaussee en IND me bij zich. Zij vroegen me of ik vrijwillig het centrum wilde verlaten of niet. Ik zei dat ik niet vrijwillig wilde gaan. Ze zeiden dat zij een brief van het Ministerie verwachtten. Als zij deze brief ontvingen zouden ze me de verschillende alternatieven voorleggen. Na enkele weken, op een ochtend zo rond 10 uur, komt de marechaussee naar mij toe en zegt mij dat ik moet meekomen. Als ik vraag waar ik heen ga krijg ik geen antwoord, ook niet als ik vraag of ik mijn bezittingen mee moet nemen. We vertrekken met de auto uit het centrum en gaan naar het politiebureau in ter Apel. Daar wordt ik opgesloten in een cel. Na enige tijd komt er iemand van de IND mij en mijn Ethiopische vriend (T.; N.o.) uit ter Apel vertellen dat het Ministerie van Justitie opdracht heeft gegeven ons te dumpen. Ik vraag of ik mijn advocaat kan bellen, maar dat wordt geweigerd. Pas als ik zeg dat ik verder niet meewerk, mag ik mijn advocaat bellen, die helaas niet aanwezig is."C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie.1. In reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie op 1 oktober 1997 het volgende mee:"Volgens de door u geformuleerde klacht zouden zich bij de verwijdering van de heer C. uit het Vertrekcentrum Ter Apel op 5 september 1996 de volgende incidenten hebben voorgedaan:- hij zou zonder rechtsgrond enige uren gedetineerd zijn gehouden op een politiebureau; - hij zou niet in de gelegenheid zijn gesteld zijn advocaat te bellen; -
hem zou niet met de hulp van een tolk uitleg zijn gegeven over de inhoud van de beschikking tot verwijdering uit Nederland en tot be indiging van de verstrekking van voorzieningen op basis van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers (RVA) van 5 september 1996; - hij zou niet gewezen zijn op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de beschikking en hij zou niet op de hoogte zijn gesteld van de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt; - hem zou geen kopie zijn verstrekt van deze beschikking. Daarnaast klaagt de heer C. over het feit dat een gelijkluidende beschikking ten aanzien van een hem bekende andere asielzoeker werd ingetrokken, terwijl dat niet zou zijn gedaan met de beschikking ten aanzien van hemzelf. Ten slotte klaagt de heer C. erover dat de beschikking afkomstig was van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), terwijl in de beschikking vermeld staat dat een bezwaarschrift kon worden ingediend bij het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Naar aanleiding van uw brief bericht ik u als volgt. Voor wat betreft het eerste onderdeel van uw klacht kan ik u meedelen dat de heer C. niet gedetineerd is gehouden op het politiebureau te Stadskanaal. Onderhavige zaak betrof een van de eerste zaken in het bestaan van het nieuwe Vertrekcentrum Ter Apel, waarbij aan een bewoner werd meegedeeld dat het vertrekproces werd stopgezet en de verstrekking van voorzieningen op basis van de RVA werd be indigd. Als gevolg hiervan heerste er onder de bewoners van het Vertrekcentrum een geladen en onrustige sfeer. Het management van het Vertrekcentrum Ter Apel heeft in het kader van de beheersbaarheid van de situatie op het Vertrekcentrum besloten de mededeling aan de heer C., vervat in de brief van 5 september 1996 (bijgevoegd), uiteen te zetten op het politiebureau te Stadskanaal. De heer C. is in de gelegenheid gesteld om telefonisch contact op te nemen met zijn advocaat, hetgeen niet gelukt is vanwege de omstandigheid dat zijn advocaat op zijn kantoortelefoonnummer noch op zijn autotelefoonnummer bereikbaar was. In tegenstelling tot wat in de klachtformulering is opgenomen is aan de heer C., met behulp van een tolk, in een voor hem begrijpelijke taal meegedeeld dat de verstrekking van voorzieningen op basis van de RVA met ingang van 6 september 1996 zouden worden be indigd. De heer C. is daarbij aangezegd het Vertrekcentrum voor die tijd te verlaten.
De heer C. is gewezen op de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen bij het COA te Rijswijk. Ten onrechte is de vermelding van de termijn daarbij achterwege gebleven. Na de mondelinge toelichting heeft de heer C. verklaard de brief van 5 september 1996 niet te willen ondertekenen en niet in ontvangst te willen nemen. Er is derhalve getracht de heer C. een kopie te verstrekken, echter de heer C. wenste die niet aan te nemen. Het rapport van het gesprek met de heer C. van 5 september 1996 heb ik bijgevoegd (zie hierna onder C.2.; N.o.). Naar mijn oordeel is dit onderdeel van de klacht, afgezien het achterwege laten van de termijn waarbinnen bezwaar moet worden gemaakt, ongegrond. Het tweede en derde onderdelen van de klacht hebben betrekking op de brief van 5 september 1996. Indien de IND besluit de vertrekprocedure van een bewoner van het Vertrekcentrum Ter Apel stop te zetten, dan wordt dit schriftelijk aan betrokkene meegedeeld. Naar aanleiding hiervan besluit het COA om de verstrekking van de voorzieningen op basis van de RVA te be indigen. Zowel in de zaak van de heer C. als in de zaak van een hem bekende andere asielzoeker (de heer T.) werden bovenstaande mededelingen in n brief vervat. Zowel de zaak van de heer C. als van de heer T. speelden zich af op 5 september 1996. Naar later bleek was de redactie van genoemde brief juridisch onjuist daar het Hoofd van de Unit Verwijdering van de IND in Ter Apel niet gerechtigd was een dergelijk besluit namens COA uit te reiken aan de vreemdeling. Daar in de zaak van de heer T. een bezwaarschrift werd ingediend, is de beschikking zoals vervat in de brief van 5 september 1996 ingetrokken en werd een nieuw, juridisch correct, besluit aan de heer T. bekendgemaakt. In de zaak C. is deze werkwijze niet gehanteerd in verband met de omstandigheid dat de heer C. na 6 september 1996 met onbekende bestemming was vertrokken en er evenmin bezwaar was gemaakt tegen de beschikking van 5 september 1996. Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht ben ik van oordeel dat deze gegrond is, voorzover deze zich richt tegen de in juridisch opzicht onjuiste beschikking. Het feit dat later niet een nieuwe beschikking is gemaakt acht ik onder de hiervoor geschetste omstandigheden juist; de klacht is naar mijn oordeel
ook in zoverre ongegrond. Het derde onderdeel is naar mijn oordeel ongegrond. Het COA is het verantwoordelijke orgaan voor het be indigen van de voorzieningen in het kader van de RVA. Derhalve is in de brief van 5 september 1996 terecht aangegeven dat tegen be indiging van de voorzieningen bezwaar kan worden gemaakt bij het COA."2. Bij de reactie van de Staatssecretaris van Justitie bevond zich het "rapport van vervolg gesprek" van 5 september 1996. In dit rapport staat onder meer:"1. INLEIDING: Ter voldoening aan het verzoek u te informeren omtrent de verwijdering van betrokkene, werd door mij rapporteur, St., Medewerker Voorbereiding Vertrek bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, district Noord-Oost, van het Ministerie van Justitie, op 5 september 1996 te Stadskanaal een nader onderzoek ingesteld. Nadat ik de heer C. had kenbaar gemaakt dat hij zou worden gehoord, dat hij vrijuit kon spreken, dat alle informatie vertrouwelijk zal worden behandeld en wat de waarde van dit gesprek in het verdere traject zal zijn, deelde hij mede de waarheid te zullen spreken, geen informatie achter te houden en alles naar voren te brengen wat van belang kan zijn met betrekking tot zijn terugkeer. Tevens deelde ik de heer C. mede dat de tolk geheel onafhankelijk is en zich slechts zal bezig houden met de vertaling van hetgeen wordt gezegd. Tenslotte deelde ik de heer C. mede dat zijn verblijf alhier tot doel heeft hem behulpzaam te zijn bij zijn terugkeer naar zijn land van herkomst. In dit kader heb ik de heer C. verzocht vrijwillig mee te werken en dienaangaande gegevens te verstrekken. Indien er in het rapport zinsneden voorkomen die cursief gedrukt zijn, dan kunnen dit opmerkingen en/of vragen zijn, welke door mij tijdens het gesprek aan dit rapport worden toegevoegd. Desgevraagd verklaarde betrokkene mij het volgende:2. REDEN VERVOLG GESPREK:Aan de heer C. mededelen, door middel van een schriftelijke aanzegging, dat de verstrekte voorzieningen in het kader van de R.V.A. met ingang van 6 september 1996 zullen worden be indigd.
3. INHOUD VERVOLG GESPREK: Betrokkene gaf voor de uitreiking te kennen, eerst zijn advocaat te willen spreken. Ik wil eerst mijn advocaat spreken. Ik doe niets, voordat ik mijn advocaat gesproken heb. Betrokkene werd in de gelegenheid gesteld, om contact met zijn advocaat op te nemen. Betrokkene nam contact op met het kantoor van R. te Arnhem, hem werd medegedeeld dat zijn advocaat niet aanwezig was. Betrokkene kreeg het autotelefoon nummer van R., met dat nummer kreeg hij geen contact. Betrokkene nam weer contact op met het kantoor van R., kreeg van een medewerker aldaar de mededeling dat R. op het Gerechtshof verbleef en niet bereikbaar was. De schriftelijke aanzegging omtrent be indiging voorzieningen in het kader van de Regeling Verstrekking Asielzoekers (R.V.A.), werd door mij, St. op 5 september 1996 om 13.15 uur gedaan en vertaald door de tolk mevr. M. De WmrI L. en WmrI K. waren aanwezig bij de aanzegging. Na de mondelinge aanzegging, aan betrokkene gevraagd, de schriftelijke aanzegging te ondertekenen. Ik wil die schriftelijke aanzegging niet ondertekenen. Ik wil ook geen kopie van die schriftelijke aanzegging."3. In aanvulling op deze informatie deelde een medewerkster van de IND telefonisch mee dat de tolk die op 5 september 1996 aanwezig was, tolk is in de Engelse taal.D. Standpunt Centraal Orgaan opvang AsielzoekersIn reactie op de klacht deelde het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) onder meer het volgende mee:"De heer C. klaagt erover dat medewerkers van het COA en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hem, zonder rechtsgrond, enige uren gedetineerd hebben gehouden in een politiebureau. Deze klacht is ongegrond omdat van detentie geen sprake is geweest. De zaak C. was een van de eerste gevallen in het Vertrekcentrum Ter Apel waarin de voorzieningen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorie n vreemdelingen (RVA) (zie
Achtergrond
, onder 1.; N.o.). werden be indigd, als gevolg van het niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de vaststelling van zijn identiteit. Omdat erdaardoor een gespannen situatie was ontstaan onder de bewoners van het centrum heeft de directie van het centrum besloten de beschikking aan de heer C. uit te reiken, en de gevolgen daarvan nogmaals duidelijk te maken, op het politiebureau te Stadskanaal. Een en ander vanzelfsprekend met het oog op de beheersbaarheid van het centrum. Van detentie is derhalve geen sprake geweest. Tevens klaagt de heer C. erover dat hij op het politiebureau niet in de gelegenheid is gesteld zijn advocaat te bellen. Ook deze klacht is ongegrond. Klager heeft wel degelijk de mogelijkheid gehad contact op te nemen met zijn advocaat. Deze was echter zowel ten kantore als via de autotelefoon niet bereikbaar. Daarnaast klaagt de heer C. erover dat het COA hem niet met behulp van een tolk uitleg heeft gegeven over de inhoud van de beschikking, tot verwijdering uit Nederland en tot be indiging van de voorzieningen op basis van de Rva, van 5 september 1996 (...). Deze klacht is ongegrond omdat er wel een tolk aanwezig was die hem, in een hem begrijpelijke taal, heeft duidelijk gemaakt wat de inhoud van de beschikking was. Ik verwijs hiervoor naar het besluit van 5 september 1996 welke mede is ondertekend door de tolk. De beschikking had evenwel niet tot inhoud de verwijdering uit Nederland doch slechts uit het Vertrekcentrum te Ter Apel. Daarnaast is iedere bewoner in het intakegesprek, bij binnenkomst in het Vertrekcentrum te Ter Apel, erop gewezen wat de gevolgen zijn van het niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de vaststelling van zijn identiteit. Ook klaagt de heer C. erover dat hij door het COA niet is gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de beschikking en de daarvoor geldende termijn. Deze klacht is ten dele ongegrond. Klager is gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen het besluit van 5 september 1996. Ik verwijs daarbij naar het besluit, laatste alinea. De klacht is in zoverre gegrond dat in genoemd besluit ten onrechte geen melding is gemaakt van de bezwaartermijn. Evenwel is het COA van mening dat deze omissie niet een recht van klager heeft geschonden daar klager op de mogelijkheid van bezwaar is gewezen en hij met behulp van zijn advocaat tijdig bezwaar had kunnen indienen. Ik wijs daarbij op de andere asielzoeker, de heer T., die een gelijkluidende beschikking heeft gekregen en daartegen binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt. Voorts klaagt de heer C. erover dat hem geen kopie van de beschikking is verstrekt. Ook deze klacht is ongegrond omdat klager na de mondelinge toelichting, met behulp van een tolk,
weigerde de beschikking voor ontvangst te ondertekenen en een kopie daarvan in ontvangst te nemen. Ik verwijs hiervoor wederom naar de beschikking waarop is vermeld dat klager weigerde te ondertekenen en geen kopie wenste. Eveneens klaagt de heer C. erover dat een gelijkluidende beschikking ten aanzien van een hem bekende asielzoeker werd ingetrokken, terwijl dat niet is gedaan met de beschikking ten aanzien van de heer C. De verklaring hiervoor is de volgende. Op grond van de mededeling van de IND dat de vertrekprocedure van een bewoner is be indigd, omdat deze niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan zijn identiteitsvaststelling, neemt het COA het besluit de verstrekkingen in het kader van de Rva aan betrokkene te ontzeggen. Het be indigingsbesluit Rva-verstrekkingen is de enkele bevoegdheid van het COA en niet van de IND. Evenwel was het be indigingsbesluit van 5 september 1996 genomen door het IND. Zoals gezegd was de IND daartoe niet bevoegd. In het geval van de heer T. kon deze misslag worden hersteld. Door de heer T. werd namelijk tegen het besluit van 5 september 1996 een bezwaarschrift ingediend. Daarop is voornoemd besluit ingetrokken en is een nieuw besluit genomen door het daartoe bevoegde orgaan, het COA. Betrokkene kon daarvan in kennis worden gesteld, omdat nu immers zijn woon- of verblijfplaats bekend was geworden. Gezien het feit dat de heer C. geen bezwaar had gemaakt was van hem geen woon- of verblijfplaats bekend. Herstel van de misslag was in zijn geval dan ook niet mogelijk. Was zijn woon- of verblijfplaats bekend geweest dan was ook in zijn geval de misslag op gelijke wijze hersteld. Tot slot klaagt de heer C. erover dat de beschikking afkomstig was van de IND, terwijl in de beschikking vermeld staat dat een bewaarschrift kon worden ingediend bij het bestuur van het COA. Deze klacht is in zoverre gegrond dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar kan worden ingediend bij het orgaan dat het besluit heeft genomen. Echter zoals reeds hiervoor uiteen is gezet was niet de IND maar het COA het bevoegde orgaan. In dat kader is dan ook het bestuur van het COA de geadresseerde voor het bezwaarschrift, zoals vermeld in het besluit van 5 september 1996."E. Reactie verzoeker op het standpunt van de Staatssecretaris van JustitieIn reactie op het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie over de klacht, deelde de gemachtigde van verzoeker op 22 oktober 1997 onder meer het volgende mee:
"Het eerste deel gaat over het gebeuren op het politiebureau. Op 5 september 1996 werd 's ochtends op de kamer die C. met drie anderen deelde geklopt. De marechaussee vraagt hem mee te komen. Als hij vraagt waar hij heen gaat krijgt hij geen antwoord. Hij wordt samen met de heer T. in een busje 'ergens naar toe' gebracht. Zijn bezittingen hoeft hij daarom niet mee. Op dat moment was hem niets bekend over het stopzetten van de voorzieningen. Anderen in het centrum waren tevens niet op de hoogte. Er was dan ook geen gespannen of onrustige sfeer. Dit was niet de reden dat hij, samen met dhr T., naar het politiebureau te Stadskanaal werd gebracht. De COA had besloten hem per 6 september de voorzieningen te ontzeggen, maar feitelijk is hem per 5 september de toegang tot het centrum ontzegd. Zijn bezittingen werden op 5 september door ambtenaren uit zijn kamer gehaald en buiten het centrum aan hem gegeven. Na het mededelen op bureau te Stadskanaal - dat men besloten had de voorzieningen te stoppen - werd C. samen met dhr T. en een Nepalese asielzoeker naar treinstation Arnhem gebracht. Dhr C. weigerde 'uit te stappen' en werd naar politiebureau te Arnhem gebracht waar hij 10 minuten verbleef. De marechaussee verliet het bureau via een achteruitgang. Vervolgens heeft dhr C. ook het bureau verlaten en was de dumping een feit. Officieel had hij tot de volgende dag recht op de voorzieningen te Ter Apel. Feitelijk niet. Hij werd op straat gesmeten, ver van Ter Apel zonder identiteitspapieren, zonder geld, met een opdracht het land binnen 24 uur te verlaten. Op het politiebureau te Stadskanaal moest dhr. C. zijn zakken leeg maken; riem en schoenveters moest hij inleveren, alsook armband en ring. Deze spullen werden in beslaggenomen. Hij werd in een afgesloten cel van 2 bij 3 meter gebracht. De deur ging op slot en hij kon en mocht er niet uit. Er was een bel aanwezig. Dhr C. heeft drie uur in deze ruimte doorgebracht. Hij is weldegelijk gedetineerd gehouden. Dhr T. is van het vasthouden van dhr C. getuige. Sterker nog, hij werd in een cel naast dhr C. vastgehouden onder gelijke omstandigheden. Mocht het voor het onderzoek van belang zijn, dan kan ik de Nationale Ombudsman in contact brengen met dhr T. Na hun verblijf in deze ruimte werden ze gebracht naar een 'verhoorruimte'. Er waren 6 mensen aanwezig waarvan twee marechaussee en n ambtenaar van het IND. Of n van de anderen een tolk was is dhr C. niet bekend. Ik wijs hierbij nogmaals op het feit dat hij zonder enige grond opgesloten was toen dit onderhoud plaats vond. Terwijl hem over de beslissing in de 5 september brief werd verteld, was hij zijn veters weer in zijn schoenen aan het zetten. Hij kreeg toen zijn inbeslaggenomen spullen terug.
Hij is pertinent zeker van het feit dat hij noch is gewezen op de mogelijkheid van bezwaar, noch op een termijn. Hij heeft gezegd niet te tekenen v r hij zijn advocaat gesproken had. Hem werd geen copie aangeboden. Hij heeft een copie dus niet geweigerd. Er was geen sprake van onrust of gespannenheid in het centrum te Ter Apel door de doodeenvoudige reden dat niemand daarvan op de hoogte was. Dhr. C. is zonder enige grond gedetineerd gehouden op het politiebureau te Stadskanaal. Hem werd zonder enige grond op 5 september de voorzieningen onthouden door hem zonder geld ver van het centrum te 'dumpen'. De detentie had tot doel een makkelijke dumping te realiseren.' Dhr C. heeft zich altijd co peratief opgesteld. Hij heeft samen met de IND actief meegewerkt aan het verkrijgen van de benodigde documenten. De IND verdenkt hem van een andere nationaliteit dan de Camerounese. Tweemaal is hij naar de ambassade van Cameroun gegaan (...). Hij zag daar dat ambassadepersoneel zijn IND-dossier in handen hadden (!?). Dhr C. gaf te kennen geen crimineel te zijn. Volgens dhr C. nam de ambassade het standpunt in slechts te kunnen werken met mensen die een identiteitsbewijs hebben. Zonder kan men niets doen. De sfeer was allebei de keren goed. Op 5 september 1997 heeft dhr C. langer dan drie maanden in het verwijdercentrum gezeten. Drie maanden is het maximum voor het vertrekproces. Optie is dan het 'dumpen' van mensen onder het mom van 'weigering vaststelling identiteit', wat dus ook met dhr C. is gebeurd. Tot tweemaal toe heeft het ministerie van Justitie dhr C. benadeeld. Dhr C. heeft een tweetal weken in vreemdelingenbewaring gezeten onder het mom van het niet meewerken aan de vaststelling van zijn identiteit. De rechter sprak hem vrij incl. een schadevergoeding (zie uitspraak 31 juli 1996). (...) Het tweede deel van de klacht gaat over het feit dat de 5 september brief ten aanzien van dhr C. niet werd ingetrokken en er geen nieuwe beschikking is geslagen met bezwaarmogelijkheden. Ten aanzien van het intrekken van de 5 september brief stelt het ministerie dat dhr C. met onbekende bestemming vertrokken was. Dit wordt gesteld als een verwijt. Hij is echter niet 'met onbekende bestemming vertrokken', maar uit het centrum gezet en op straat gedumpt. Door het IND zelf dus. Er wordt hem verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. De brief waarop dit gegrond is
blijkt echter onjuist. Men kan dhr C. dus niet verwijten niet in bezwaar te zijn gegaan op een besluit die niet correct en bovendien erg onduidelijk is opgesteld. Dhr C. liet zich gedurende zijn verblijf in Ter Apel vertegenwoordigen door zijn advocaat R. die een dossier bijhield. Dhr R. bleek echter niet over de 5 september brief te beschikken. Bij navraag bij Ter Apel werd medegedeeld dat de 5 september brief verdwenen was (?!). Vreemd dat de brief nu wel blijkt gevonden te zijn. De advocaat is voor de IND de juridische contactpersoon. Als dhr C. een brief gestuurd moet worden, dan kan dat dus eenvoudig via de advocaat. Dat de cli nt zelf met onbekende bestemming vertrokken is doet daar niets aan af. De advocaat met wie cli nt contact had, had op basis van de nieuwe juiste brief (van 7 oktober 1996; zie T.) een bezwaar kunnen indienen. Die kans waar hij recht op had, is hem nu niet geboden. Hoe de nieuwe juiste brief (of zijn het brieven?) eruit ziet is dhr C. tot op heden nog niet bekend. Het derde deel van de klacht gaat over het feit dat er in de brief van 5 september 1997 bezwaar kan worden ingediend bij de COA terwijl het om een brief van het ministerie van Justitie gaat. Ik begrijp uit het antwoord van het ministerie dat de brief onjuist is samengesteld. Deze vormt geen basis om een bezwaarschrift op in te dienen."G. Reactie van verzoeker op het standpunt van het Centraal Orgaan opvang AsielzoekersIn reactie op het standpunt van het COA deelde verzoeker onder meer mee:"Ik constateer dat er in de brief geen nieuwe informatie zit. Het standpunt van het COA is hetzelfde als die van de IND. De reactie van de COA is erg laat. Ik wil hierbij herhalen dat het COA nooit gereageerd heeft op mijn klacht die ik op uw verzoek op 25 april 1997 had ingediend. Tot zover mijn reactie."
Beoordeling
I. . AlgemeenVerzoeker, een ‘uitgeprocedeerde’ asielzoeker, klaagt allereerst over de wijze waarop medewerkers van het Centraal orgaan opvang asielzoekers, samen met medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie, hebben gehandeld bij/na zijn verwijdering uit het verwijdercentrum Ter Apelop 5 september 1996. De verwijdering berustte op een beschikking van 5 september 1996. Verzoekers klacht richt zich ook op deze beschikking. Omdat de beschikking is vooraf gegaan aan de overige gedragingen waarover verzoeker heeft geklaagd, wordt hierna, onder II., eerst ingegaan op deze beschikking. Daarna komen, onder III., de andere onderdelen van de klacht aan de orde. II. . Ten aanzien van de beschikking van 5 september 1996.1. Verzoeker klaagt er over dat een jegens hem genomen beschikking van 5 september 1996 niet is vervangen door een nieuw besluit, terwijl een gelijkluidende beschikking ten aanzien van een hem bekende en met naam genoemde andere asielzoeker naderhand wel is vervangen door een nieuw besluit.2. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat de beschikking van 5 september 1996 is bedoeld als een zogenoemde be indigingsbeschikking; als zodanig zal zij hierna worden beschouwd. In deze beschikking wordt verzoeker meegedeeld dat de aan hem tot dan toe verstrekte voorzieningen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (RVA) met ingang van 6 september 1996 zullen worden be indigd. Verzoeker diende voor die datum zijn onderkomen in het verwijdercentrum te hebben ontruimd. Indien hij dat niet tijdig zou hebben gedaan, zou de hulp van de sterke arm worden ingeroepen. De beschikking maakte melding van de mogelijkheid om bezwaar te maken bij het bestuur van het COA. Zij is namens de Staatssecretaris van Justitie ondertekend door een medewerker van de IND. 3. Verzoeker doelt met zijn klacht op een soortgelijke beschikking van 5 september 1996 jegens de heer T., die evenals verzoeker verbleef in het verwijdercentrum. De heer T. maakte bezwaar tegen de beschikking, waarna ten aanzien van hem een nieuw besluit werd genomen.4. De Staatsecretaris van Justitie heeft erkend dat de bevoegdheid tot het nemen van een be indigingsbeschikking is opgedragen aan het COA (zie ook
Achtergrond
, onder 1.). Gebleken is dat de heer T., in reactie op diens bezwaar, alsnog een be ndigingsbeschikking heeft gekregen die was gegeven door het COA. De Staatsecretaris heeft verder laten weten dat in het geval van verzoeker geen nieuw besluit had kunnen worden genomen, omdat verzoeker met onbekende bestemming was vertrokken, terwijl hij evenmin bezwaar had gemaakt tegen de beschikking van 5 september 1996. De Staatsecretaris kan in die zienswijze niet worden gevolgd. Daartoe is het volgende van belang.5.1. De betrokken medewerkers van de IND (district Noord-Oost) hadden moeten weten dat alleen het COA een be ndigingsbeschikking mag nemen. Onderkend had moeten worden dat de beschikking van 5 september 1996 in die zin onregelmatig was dat de Staatssecretaris van Justitie (en de IND namens de Staatsecretaris) niet bevoegd is tot het nemen van zo’n besluit. In die zin is met de beschikking van 5 september een ernstige fout gemaakt. De IND had daarom, gezien de ernst van het gebrek, aanleiding moeten zien tot het ambtshalve terugnemen van de beschikking jegens verzoeker, zeker toen uit het bezwaar van de heer T. bleek van de bewuste onregelmatigheid. Omdat het ging om een voor verzoeker belastende beschikking behoefde tegen dat herstel geen beletsel te worden gezien. Een bezwaarschrift van verzoeker was in dit geval niet nodig geweest als aanleiding en voorwaarde tot een dergelijk herstel. Evenmin behoefde, anders dan de Staatssecretaris meende, het ontbreken van een adres van verzoeker aan dat herstel zelf in de weg te staan. Overigens had verzoeker een advocaat, zodat hij niet onbereikbaar was.5.2. Het voorgaande betekent dat ook de klacht van verzoeker dat in de beschikking het COA is vermeld als instantie voor het maken van bezwaar doel treft, nu deze verwijzing niet correspondeert met de ondertekening van de beschikking. Deze discrepantie had een reden temeer moeten zijn voor de betrokken ambtenaren om te onderkennen dat een fout was gemaakt. Dat de verwijzing materieel gezien, nu was bedoeld om een be indigingsbeschikking te geven, juist was, doet aan het voorgaande niet af.5.3. Gelet op het voorgaande had verder mogen worden verwacht dat de betrokken ambtenaren van de IND, voor zoveel nodig, het COA hadden gewezen op de gemaakte fout, zodat het COA alsnog zelf een be indigingsbeschikking had kunnen nemen. Overigens is het niet alleen opmerkelijk dat de bewuste fout is gemaakt en niet al direct is hersteld, maar ook dat de IND (district Noord-Oost) ook naderhand tot twee keer toe, in de brieven aan verzoeker van 7 januari 1997 en 4 juni 1997, niet heeft onderkend dat hier onjuist was gehandeld.6. Ook het COA treft in deze een verwijt. Immers, de betrokken medewerkers van het COA waren geheel op de hoogte van de stappen jegens verzoeker, en daarbij direct betrokken. Aldus hadden zij, ook zonder signaal van de kant van de IND, moeten onderkennen dat de beschikking van 5 september 1996 onregelmatig was, zodat zij in die zin geen grond kon vormen voor optreden tegen verzoeker. Het COA had vervolgens kunnen besluiten om zelf alsnog een wel regelmatige be indigingsbeschikking te nemen, als grondslag voor verdere actie.
7. De Staatssecretaris heeft in reactie op de klacht laten weten dat het hier ging om een van de eerste zaken in het bestaan van het verwijdercentrum Ter Apel waarbij aan een bewoner werd meegedeeld dat het vertrekproces werd stopgezet en de verstrekking van voorzieningen op basis van de RVA werd be indigd. Het is op zijn minst opmerkelijk dat de betrokken ambtenaren van IND en COA in die situatie hun optreden niet in alle opzichten met bijzondere zorgvuldigheid hebben voorbereid.8. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Daarvoor treft zowel de IND als het COA een verwijt. Nu de beschikking van 5 september 1996 de basis vormde voor het verdere optreden jegens verzoeker moet ook dit verdere optreden worden aangemerkt als niet behoorlijk. Niettemin zal dit optreden hierna, op basis van de klacht van verzoeker, worden beoordeeld wanneer het op zich zelf zou worden bezien, en alsof het was gebaseerd op een wel regelmatige beschikking.III. . Ten aanzien van de gedragingen op het politiebureau te Stadskanaal1. Verzoekers klacht richt zich met name ook op een aantal gedragingen op het politiebureau te Stadskanaal, na zijn verwijdering uit het verwijdercentrum. Voor deze gedragingen zullen de betrokken medewerkers van de IND en het COA gezamenlijk verantwoordelijk moeten worden gehouden.2.1. Verzoeker is op 5 september 1996, met medewerking van ambtenaren van de Koninklijke marechaussee, uit het verwijdercentrum overgebracht naar het politiebureau te Stadskanaal. Dit is gebeurd om hem aldaar de beschikking van 5 september 1996 uit te reiken. Voldoende staat daarmee ook vast dat verzoeker niet op eigen initiatief naar het politiebureau is gekomen. Verzoeker is na zijn verblijf op het politiebureau niet teruggekeerd naar het verwijdercentrum; hem is daartoe ook geen gelegenheid daartoe geboden.2.2. Ingevolge artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht treedt een besluit niet in werking dan nadat het bekend is gemaakt. Bekendmaking kan, gezien artikel 3:41, eerste lid van de Awb, onder meer gebeuren door uitreiking aan de belanghebbende (zie
Achtergrond
, onder 2.). In dit geval is, gezien de gang van zaken zoals weergegeven onder 2.1., het verblijf van verzoeker in het verwijdercentrum feitelijk be indigd voordat hem het besluit daartoe is uitgereikt. Daarmee is, ook als sprake zou zijn geweest van een wel regelmatige beschikking, gehandeld in strijd met de genoemde wettelijke voorschriften. In zijn reactie op de klacht heeft het COA gewezen op overwegingenvan beheersbaarheid van het centrum die aanleiding hadden gegeven om de beschikking niet uit te reiken in het centrum zelf. De Nationale ombudsman kan niet beoordelen in hoeverre vrees op dat punt inderdaad re el was, en of er geen alternatieve mogelijkheden zouden zijn geweest voor het informeren van verzoeker. Wat daar echter ook van zij, het genoemde argument kan er niet aan afdoen dat in dit geval de Awb niet is nageleefd.3.1. Verzoeker klaagt er onder meer over dat hij zonder rechtsgrond enige uren gedetineerd is gehouden op het politiebureau te Stadskanaal. Hij geeft dienaangaande, in zijn reactie op het standpunt van de Staatssecretaris, een gedetailleerde beschrijving van de gang van zaken. De Staatssecretaris en het COA zijn op dit punt in hun ambtsbericht buitengewoon summier gebleven, en hebben volstaan met een ontkenning van de lezing van verzoeker. Gelet daarop acht de Nationale ombudsman het voldoende aannemelijk dat de gang van zaken op dit punt is geweest zoals door verzoeker gesteld. Verzoeker heeft laten weten dat hij drie uur heeft moeten verblijven in een afgesloten cel. Voor deze insluiting bestond geen enkele rechtsgrond. Zij verdient dan ook ernstige afkeuring.3.2. Verzoeker klaagt er voorts over dat hem tijdens zijn aanwezigheid in het politiebureau niet de gelegenheid is geboden om zijn advocaat te bellen. In reactie op deze klacht liet de Staatssecretaris weten dat verzoeker wel de gelegenheid had gekregen om met zijn advocaat te bellen, maar dat deze toen niet kon worden bereikt. In het door hem toegezonden relaas van gebeurtenissen heeft verzoeker deze lezing op hoofdlijnen bevestigd. Het staat daarmee voldoende vast dat verzoeker wel in de gelegenheid is gesteld om contact te zoeken met zijn advocaat. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag.3.3. Daarnaast klaagt verzoeker er over dat hem niet met behulp van een tolk uitleg is gegeven over de inhoud van de beschikking van 5 september 1996. De Staatssecretaris heeft op dit punt laten weten dat verzoeker wel, met behulp van een tolk, de bewuste uitleg is gegeven. Gezien ook de onder 3.2. genoemde weergave van de kant van verzoeker ziet de Nationale ombudsman geen reden om op dit punt de lezing van de Staatsecretaris niet aannemelijk te achten. Ook in zo verre mist de klacht daarom feitelijke grondslag.3.4. Verzoeker klaagt er verder over dat hij niet is gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de beschikking van 5 september 1996, en niet is ge nformeerd over de termijn waarbinnen dit kon gebeuren.
Gelet op de tekst van de beschikking, de aanwezigheid van een tolk en de verklaring van de betrokken ambtenaar acht de Nationale ombudsman niet aannemelijk dat niet enige uitleg is gegeven over de bezwaarmogelijkheid. Ook in zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. De beschikking vermeldt echter niet de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt. Gelet daarop moet worden aangenomen dat daarvan evenmin mededeling is gedaan. Een en ander is niet juist.3.5. Tenslotte klaagt verzoeker er over dat hem op 5 september 1996 geen kopie is verstrekt van de bewuste beschikking. Op de tekst van de beschikking van 5 september 1996 is aangetekend dat verzoeker had geweigerd om haar in ontvangst te nemen, zodat daarvan wordt uitgegaan. Nu verzoeker heeft geweigerd om de beschikking in ontvangst te nemen, kan de betrokken ambtenaren niet worden verweten dat zij verzoeker niet een kopie van de beschikking hebben gegeven.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers te Ter Apel, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers te Rijswijk, is gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond. BIJLAGEAchtergrond
1. Verstrekkingen aan asielzoekers.1.1. De Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers:Artikel 2:"1. Er is een Centraal Orgaan opvang asielzoekers, dat rechtspersoonlijkheid bezit.2. Het orgaan heeft zijn zetel ter plaatse door Onze Minister te bepalen." Artikel 3:"1. Het orgaan is belast met:a. de materi le en immateri le opvang van asielzoekers in een opvangcentrum; b. het plaatsen van asielzoekers in opvangcentra; c. het plaatsen van asielzoekers op gemeentelijke opvangplaatsen, alsmede het betalen van bijdragen aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de kosten van deze opvang; d. werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 60a, onderdeel a, van de Huisvestingswet en vergunninghouders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan terzake beleidsregels vaststellen; e. door Onze Minister aan het orgaan op te dragen andere taken die samenhangen met de opvang van asielzoekers.2. Onze minister kan het orgaan taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorie n vreemdelingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel l, van de Welzijnswet 1994."1.2. DeRegeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorie n vreemdelingen (RVA, regeling van 15 augustus 1995, Stcrt 160, inmiddels met ingang van 24 december 1997 vervallen) en de Regeling opvang Asielzoekers (ROA, regeling van 23 december 1991, Stcrt.251, zoals gewijzigd op 6 september 1994, Stcrt 177) regelen de verstrekking van ondermeer onderdak en voeding aan asielzoekers, alsmede de be indiging van de verstrekking daarvan. Het Centraal orgaan opvang asielzoekers is in art I, tweede lid RVA aangewezen als het bestuursorgaan dat de beslissing neemt tot het verstrekken en tothet be indigen van de verstrekking, zoals onder meer bedoeld in artikel 6, tweede lid ROA. De Regeling opvang asielzoekers bepaalt onder meer: Artikel 4:"De in de artikelen 5, eerste lid, en 15, tweede lid, bedoelde verstrekkingen kunnen geheel of gedeeltelijk aan een asielzoeker worden onthouden indien de asielzoeker:a. niet desgevraagd mededeling doet van op hem betrekking hebbende gegevens die nodig zijn voor het realiseren van de opvang, waaronder in elk geval zijn naam, geboortedatum, nationaliteit, land van herkomst, gezinssamenstelling, vermogenspositie en de datum waarop door of ten behoeve van hem een verzoek als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, of tweede lid, is ingediend; b. een hem overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 of 22 in rekening gebrachte tegemoetkoming in de kosten van opvang niet betaalt; c. het bepaalde in artikel 12 onderscheidenlijk de door de gemeente ten behoeve van de opvang gestelde regels niet naleeft; d. ernstige overlast bezorgt aan asielzoekers die in hetzelfde centrum verblijven of in dezelfde woning zijn gehuisvest, aan omwonenden of aan personen die werkzaam zijn in het centrum dan wel betrokken zijn bij de opvang in de gemeente." Artikel 6:"1. De minister bepaalt in welk centrum een asielzoeker wordt geplaatst, wanneer hij naar een ander centrum wordt overgeplaatst en wanneer hij het centrum dient te verlaten in verband met het beschikbaar komen van een gemeentelijke opvangplaats als bedoeld in artikel 15, eerste lid.2. Onverminderd de be indiging van de opvang van de asielzoeker in een centrum ingevolge een beslissing van de minister als bedoeld in het eerste lid, eindigt de opvang van een asielzoeker in een centrum in elk geval:a. indien het een asielzoeker betreft die als vluchteling is erkend en als zodanig is toegelaten dan wel aan wie een vergunning tot verblijf of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf is verleend: op de dag waarop huisvesting buiten een centrum kan worden gerealiseerd; b. indien het een asielzoeker betreft voor wie een last tot uitzetting is gegeven en die ingevolge een daartoe strekkende mededeling van de plaatselijke politie Nederland moet
verlaten: op de dag waarop hij Nederland ingevolge die mededeling dient te verlaten." 2. De Algemene wet bestuursrecht Artikel 3:40 "Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt." Artikel 3:41 "1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze." Artikel 3:45 "1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld."