1999/037

Rapport

Klacht

Op 4 november 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T. te Nunspeet, met een klacht over een gedraging van het Korps Landelijke Politiediensten. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten (de Minister van Justitie), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop een met naam genoemde ambtenaar van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) zich op 19 juni 1997 heeft gedragen. Met name klaagt verzoeker erover dat die ambtenaar:hem onbehoorlijk te woord heeft gestaan toen deze ambtenaar hem aansprak voor het overtreden van een verkeersvoorschrift; diverse verkeersvoorschriften heeft overtreden nadat hij verzoeker had aangesproken. Voorts klaagt verzoeker erover dat de chef van het KLPD zijn klacht over vorenstaande ongegrond heeft verklaard en hem niet heeft gehoord over zijn klacht.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten (de Minister van Justitie) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd een betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Betrokkenen deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A.Feiten1. Bij brief van 20 juni 1997 deelde verzoeker de chef van het Korps Landelijke Politiediensten onder meer mee:"Ik wil u graag op de hoogte brengen van een gebeurtenis op 19 juni 1997 omstreeks 18.15 uur welke ik heb meegemaakt op de afrit van de A1 richting Enschede ter hoogte van Deventer. Ik wilde de snelweg oprijden (...). Aangezien rechts van mij een hele rij auto's kwam onstond een probleem. Ik had een drietal oplossingen:1.       Toch mij in de rij auto's wringen. Dit zou een a-sociale, gevaarlijke manoeuvre zijn. 2.       Wachten tot de rij voorbij was. Dit zou betekenen dat ik op mijn eigen weg nagenoeg tot stilstand zou moeten komen. Ik achtte dat ten eerste niet een goede keus op de snelweg en ten tweede zou ik bijkans een noodstop moeten maken. Dit was voor mij geen optie. 3.       Gas bijgeven en een stukje verderop, waar ruim plaats voor mij was invoegen. Daar de laatste mogelijkheid verreweg de veiligste was heb ik hiervoor gekozen. Ik heb hierbij wel een klein stukje over het zgn. verdrijvingvlak gereden. D.w.z. enkele meters, niet een heel stuk over de hele lengte of breedte. Ik had de politie vooraf wel gezien, maar ik was ervan overtuigd dat deze er het volste begrip voor zou hebben. Veiligheid staat immers voorop. De geest van de wet is dat men zijn eigen verantwoordelijkheid en gezond verstand gebruikt en ik vind dat ik dat deed. Het was een totaal veilige, soepele manoeuvre waar niemand last van had. Tot mijn verbazing werd ik toch op de snelweg, terwijl een paar honderd meter verder een afslag was, stopgezet. De wachtmeester vroeg mij naar mijn rijbewijs dat ik bij wijze van uitzondering niet bij mij had. 'In dit geval' moest ik maar even met hem mee. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd, dat anders alles met een sisser zou aflopen, maar dat is weer een ander verhaal. De wachtmeester schreef een boete uit van f 220,-. Dit vond ik  zeker gezien de situatie die er was en die de wachtmeester ook zelf heeft kunnen beoordelen - een onevenredig zware bestraffing en vroeg hem of hij een grapje maakte. Deze vraag schoot hem kennelijk in het verkeerde keelgat en vervolgens schoot hij op een zeer agressieve, onbehoorlijke manier tegen mij uit de slof. Ik ergerde mij daar zeer aan. Mogelijk is de wachtmeester gewend dat mensen onder de indruk raken van een dergelijke uitval, maar ik had geen zin om zo onbehoorlijk over mij heen te laten lopen.

Op zijn vraag of ik zelf een verklaring wilde afleggen heb ik dan ook gezegd dat ik het vreselijk kinderachtig van hem vond. Indien hij ook maar een beetje gevoel voor de verkeersveiligheid had gehad, had hij dit afgedaan met een mededeling dat het eigenlijk niet mag wat ik deed, maar de situatie was dusdanig dat dit de beste keus was. Na enige vruchtloze discussie mocht ik de snelweg weer op. Zijn auto reed voor mij en plotseling viel het mij op, dat we een snelheid reden van over de 130 km/uur. Ik hield in omdat ik geen zin had om mij te laten verleiden tot een tweede boete. Wel viel mij op dat de politieauto met deze snelheid op nog geen 5 meter van zijn voorganger reed. Vervolgens maakte hij twee bewegingen naar een ander baanvak zonder zijn richting aan te geven. Ik werd hierover boos en wilde hem vragen wat hij zou doen als hij mij dit had zien doen, dus reed ik achter hem aan. Het volgende overtrof mijn stoutste verbazing. Op het allerlaatste moment reed de auto van de afritstrook weer op de snelweg (detail: over een doorgetrokken streep, waar ik net een boete van 220 gulden voor had gehad). Mogelijk had hij in de gaten dat ik hem wilde spreken en wilde hij dit voorkomen. Dit was een onnodige, roekeloze manoeuvre die geen enkele aanleiding had. Toen hij vervolgens op mijn lichtsignalen stopte ben ik naar hem toegelopen en heb ik hem gevraagd hoeveel het mij gekost zou hebben als ik dergelijke fratsen uit zou halen. 'Dat ligt helemaal aan de situatie' was het antwoord van de wachtmeester. Op dat moment wist ik zeker dat ik het slachtoffer was van zijn niet al te beste gemoedstoestand en het hele gebeuren de reinste uitlokkerij en pesterij was. Het droop van zijn hele houding af. Ik heb hem naar zijn naam gevraagd en gezegd dat ik hier melding van zou maken. Dat moest ik dan maar doen. U zult wel begrijpen dat ik geen zin heb om bekeurd te worden door iemand die zelf zonder enige aanleiding of noodzaak vijf(!) verkeersovertredingen achter elkaar maakt op een stuk van enkele honderden meters. Deze wachtmeester gaf, terwijl hij hierin een voorbeeldfunctie heeft, een demonstratie van hoe het in het verkeer niet hoort. Ik zou het zeer frustrerend vinden als ik nota bene door hem bekeurd word en dat zijn incorrecte weggedrag door de vingers gezien wordt. Daarnaast - nogmaals - in mijn ogen was mijn oplossing de veiligste en vind ik de bekeuring buiten elke proportie."2. Namens de beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten deelde de korpschef verzoeker bij brief van 29 september 1997 onder meer mee:

"Uit het onderzoek dat ik naar aanleiding van uw klacht heb doen instellen, is mij het volgende gebleken. De verbalisant heeft geconstateerd dat u om het verkeer dat via de verbindingsweg van de A50 de A1 opreed, voorbij te rijden gebruik gemaakt heeft van het zogenaamde verdrijvingsvlak. Tijdens het gesprek dat de klachtonderzoeker met u heeft gehad, heeft hij u erop geattendeerd dat uw tekening van wegsituatie en de wegbelijning niet correct is: tussen het punt waar de verbindingsweg en de parallelweg samen komen en het begin van het verdrijvingsvlak is nog een afstand van ongeveer 200 meter. Gelet op deze afstand en de verkeerssituatie, bestond naar het oordeel van de verbalisant voor u de gelegenheid en de ruimte om u tussen het overige verkeer in te voegen. Voor mij zijn geen termen aanwezig het oordeel van de verbalisant in twijfel te trekken. U klacht op dit onderdeel acht ik dan ook ongegrond. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat indien u zich niet kan verenigen met de uitgeschreven bekeuring, u een bezwaar daartegen kunt indienen bij de bevoegde Officier van Justitie. Voor wat betreft het onderdeel van uw klacht genoemd onder punt 2 stelt de betrokken medewerker dat hij u uitleg heeft willen geven over de reden van het verbaliseren en dat, omdat enige malen in de reden werd gevallen, hij wellicht met enige stemverheffing heeft gesproken. Naar zijn beleving is echter tijdens het verbaliseringsgesprek geen onvertogen woord gevallen. U heeft zijn optreden en woordgebruik ervaren als agressief en onbehoorlijk. Het onderzoek heeft geen uitsluitsel gegeven voor de bevestiging van uw verklaring of die van de betrokken medewerker, zodat ik voor dit onderdeel van uw klacht geen oordeel kan geven. Met betrekking tot het onderdeel van uw klacht genoemd onder punt 3 is mij gebleken dat de betrokken verbalisant zijn weg heeft vervolgd en conform de gebruikelijke wijze toezicht heeft gehouden op het verkeer. In het toezicht worden onder andere de zogenaamde inhalende surveillance toegepast: door met een snelheid van 20-30 kilometer hoger dan het overige verkeer te rijden en regelmatig van rijstrook te wisselen wordt bereikt dat een goed beeld verkregen wordt van het verkeersgedrag en de ontwikkeling van de verkeerssituatie. Toen de betrokken medewerker bemerkte dat een file dreigde te ontstaan is hij op de uitvoegstrook, vervolgens over het witte puntstuk gaan rijden en is gestopt in de berm om de file te beveiligen. In dit soort gevallen is dit rijgedrag toegestaan. Ik ben dan ook van mening dat in deze correct gehandeld is, zij het dat niet vastgesteld kon worden dat bij het wisselen van rijstrook de richtingaanwijzers al dan niet werden gebruikt."

B.Standpunt verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en staat eveneens vermeld onder A. Feiten, onder 1.2. Voorts deelde verzoeker in zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 22 oktober 1997 onder meer het volgende mee:"Gedurende de klachtafhandeling ben ik niet gehoord en zijn alle argumenten welke ik naar voren heb gebracht in mijn brief zonder pardon en zonder enige verklaring ongegrond verklaard. De betrokken wachtmeester heeft wel een persoonlijk onderhoud gehad en zijn verhaal werd volledig ontvankelijk verklaard. Dit steekt mij ten zeerste. Ten eerste lijkt mij deze manier van onderzoek niet terecht en ten tweede riekt dit enorm naar het intern de hand boven het hoofd houden. Vooral steekt mij deze gang van zaken omdat mijn versie van het verhaal volledig naar waarheid is en ik uit de klachtafdoening lees dat betrokken wachtmeester pure onwaarheden naar voren heeft gebracht. (...) Betrokken wachtmeester hecht duidelijk minder waarde aan het geven van een waarheidsgetrouwe verklaring. Het feit dat zijn verhaal simpelweg gekocht wordt en mijn verklaring volledig argumentloos van de tafel wordt geveegd druist regelrecht in tegen mijn rechtvaardigheidsgevoel. Het mag toch nooit zo zijn, dat een agent straffeloos de ene verkeersovertreding na de andere begaat zonder enig reden hiertoe? De dreiging van een file was absoluut niet aanwezig, hij reed zelf + 140 km/uur. Ook al mag hij 20-30 km harder rijden dan het overige verkeer, dan moet hij toch wel richting aangeven en afstand houden? (...) Daarnaast moet ik ook nog eens agressief gedrag van de wachtmeester accepteren. Hij verklaart dat hij met verheven stem sprak omdat ik hem voor die tijd een aantal malen in de rede viel. Dit is pertinent niet waar."C. Standpunt korpsbeheerder1. De beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten (de Minister van Justitie) deelde bij brief van 24 maart 1998 onder meer het volgende mee:"De betreffende ambtenaar ontkent dat hij de heer T., (verzoeker; N.o.), op 19 juni 1997 op een agressieve en onbehoorlijke wijze te woord heeft gestaan. Wel geeft hij aan dat de heer T., heftig reageerde op de hoogte van het schikkingsbedrag en dat

hij wellicht met stemverheffing heeft gesproken omdat klager hem moeilijk aan het woord liet. (...) Het is voor mij echter niet mogelijk om over dit gedeelte van de klacht een oordeel te geven aangezien de beweringen van zowel de heer T., als van de betrokken ambtenaar niet door derden kunnen worden bevestigd. Wat betreft het rijgedrag van de betreffende ambtenaar en de door hem gepleegde verkeersovertredingen merk ik het volgende op. Op grond van artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 91 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat bij besluit van 31 maart 1994, kenmerk RVR 172392 aan de korpsbeheerders van de regiokorpsen en de beheerder van het Korps Landelijke politiediensten vrijstelling verleend van de bepalingen van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 onder een tweetal voorwaarden. In de eerste plaats dient de veiligheid van het verkeer onder alle omstandigheden gewaarborgd te zijn en ten tweede mag van de vrijstelling alleen gebruik worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken is, derhalve indien deze taken zonder gebruikmaking van de vrijstelling niet kunnen worden uitgevoerd. Op grond van deze vrijstelling en met inachtneming van de eerstgenoemde voorwaarde wordt het verkeerstoezicht op de autosnelwegen onder meer uitgeoefend door middel van de methode van de inhalende surveillance. Deze methode houdt in dat het toezicht wordt uitgeoefend door met een hogere snelheid te rijden dan het overige verkeer waarbij de snelheid niet hoger is dan 20 tot 30 kilometer boven de wettelijk toegestane snelheid. Deze methode, die in combinatie met andere surveillancetechnieken wordt toegepast, is in de jaren zestig ge ntroduceerd. Een schriftelijke instructie bestaat niet, doch tijdens de primaire- en voortgezette rijopleidingen wordt de methode geoefend. Ten aanzien van de klacht van de heer T., dat hij niet is gehoord merk ik op, dat uit de rapportage van de klachtonderzoeker blijkt dat de heer T., op 25 augustus 1997 telefonisch is gehoord door de klachtonderzoeker. (...) Gelet op het vorenstaande acht ik de klacht van de heer T., voor zover deze betrekking heeft op de door de betreffende ambtenaar gemaakte verkeersovertredingen en op het feit dat de heer T., niet over zijn klacht is gehoord, ongegrond."2. Bij haar reactie voegde de Minister van Justitie een memo van politieambtenaar V. van 8 augustus 1997 aan de groepschef van de afdeling Oost van de Divisie Mobiliteit van het Korps Landelijke Politiediensten. In het memo deelde V. onder meer mee:

"Ik heb zoals gebruikelijk T. PV aangezegd, toen hij hierop zijn rijbewijs niet kon tonen, heb ik hem verzocht om mee te gaan naar ons surveillancevoertuig. Voorafgaand hieraan heb ik uiteraard getracht betrokkene het een en ander uit te leggen omtrent zijn overtreding. Betrokkene laat niet gemakkelijk een ander aan het woord wellicht is enig stemverheffing mijnerzijds door hem uitgelegd als uitval. Het gehele gesprek door is er mijnerzijds geen onvertogen woord gevallen. De hevige reactie van betrokkene deed zich pas voor, toen hij het bedrag van hfl 220,= zag. Kennelijk schoot de hoogte van het bedrag hem in het verkeerde keelgat. Ik heb mij verder geperkt tot de hoogst noodzakelijke respons tijdens het hierna volgende gesprek, om niet in oeverloze tot niets leidende discussie te worden gebracht. Betrokkene viel al over het feit dat wij de doorgetrokken streep overschreden, om vervolgens in de berm naast de weg een veilige stopplaats te kiezen. Aangezien ik zag dat er een file aan het ontstaan was, heb ik mijn gas losgelaten achter een vrachtwagen en ben op de uitvoegstrook gaan rijden rechts van de blokmarkering. Om de file te beveiligen ben ik weer over het witte puntstuk gereden, heb de zwaailichten ontstoken en ben vrijwel geheel in de rechterberm gaan staan teneinde de file te beveiligen. Kennelijk konden deze manoeuvres niet de goedkeuring dragen van betrokkene. Ook de tweede keer, dat betrokkene ons op heftige wijze aansprak, hebben wij ons met onze reacties rustig en op de vlakte gehouden, om de discussie niet de kans te geven op enigerlei wijze te laten escaleren. Ik ben niet op zijn lichtsignalen gestopt, maar ben simpelweg in de berm achter de file gaan staan om de zaak te beveiligen. De gehele zaak heeft niets te maken met uitlokkerij c.q. pesterij, zoals betrokkene dit karakteriseert, maar is gewoon een normale reactie op een ergerlijke verkeersovertreding geweest. Ik heb mijn naam gegeven toen hij daarom verzocht en als hij een klacht wilde indienen, dan kon hij dat doen.

Voor wat betreft punt 2 van zijn brief kan ik kort zijn:'Schoenmaker blijf bij je leest.' Voor wat betreft het kort volgen kan ik nog wel stellen, dat betrokkene op de hoogte was met het juiste bedrag van deze boete, zodat ik alleen maar kan raden, dat betrokkene hier eerder voor is bekeurd."3. Voorts voegde de korpsbeheerder bij haar reactie een brief van de groepschef van de afdeling Oost van de Divisie Mobiliteit van het Korps Landelijke Politiediensten van 28 augustus 1997 aan het afdelingshoofd van deze divisie. In dit schrijven deelde hij onder meer mee:"Op maandag 25 augustus 1997 telefonisch gesproken met de heer T. De heer T. gaf toe dat hij over het puntstuk was gereden om redenen zoals in zijn brief omschreven. Hij vond het bedrag van F. 220,- in geen verhouding staan met de gepleegde overtreding. Hij had gehoord dat agenten een aantal bekeuringen moeten uitschrijven en hij had de indruk dat collega V. nog niet aan zijn quotum was. Ik heb de heer T. uitgelegd dat dit voor een aantal overtredingen zo is maar dat deze overtreding daar niet onder valt. Aan hem uitgelegd dat deze overtreding valt onder de 'Ergernis Top Tien' en dat afgesproken is, hier verbaliserend tegen op te treden. Ik heb ook met hem doorgesproken dat de situatie zoals hij deze voorstelt in zijn situatieschets niet overeenkomt met de werkelijkheid. Over een afstand van ten minste 300 meter is nog gelegenheid om positie te kiezen om tussen het verkeer in te voegen zodat rijden over het verdrijvingsvlak geen optie hoeft te zijn. Het aanzeggen van het uitschrijven van een bekeuring verliep in eerste instantie zonder problemen tot het moment waarop de heer T. het bedrag hoorde. V. geeft aan dat het gesprek eenrichtingsverkeer werd. Hij heeft het gesprek toen zo kort en correct mogelijk afgehandeld. Onder punt 2 van de klacht van de heer T. kan ik zeggen dat wij surveilleren en niet van A naar B rijden en dat voor een weggebruiker niet altijd te beoordelen is waarom een bepaalde manoeuvre wordt uitgevoerd.. is mij bekend als een rustige persoon die zijn zaken met de weggebruikers zo correct mogelijk afhandelt en zich niet laat provoceren door een weggebruiker.

Ik heb de heer T. medegedeeld dat er een mogelijkheid is voor een gesprek, maar dat V. aangeeft hier geen behoefte aan te hebben. Het lijkt mij derhalve niet zinvol zo'n gesprek te forceren."D.Reactie verzoeker Verzoeker reageerde niet op datgene wat de korpsbeheerder naar voren had gebracht.

Beoordeling

I. . Ten aanzien van het te woord staan1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop politieambtenaar V. van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) zich op 19 juni 1997 heeft gedragen. In de eerste plaats klaagt verzoeker erover dat die ambtenaar hem onbehoorlijk te woord heeft gestaan toen deze hem aansprak voor het overtreden van een verkeersvoorschrift. Verzoeker heeft meegedeeld dat V. op een zeer agressieve onbehoorlijke manier tegen hem uit de slof was geschoten naar aanleiding van verzoekers vraag of het bedrag van de bekeuring een grapje was.2. De beheerder van het KLPD heeft meegedeeld dat de betreffende politieambtenaar had ontkend verzoeker op een agressieve en onbehoorlijke wijze te woord te hebben gestaan.3. Politieambtenaar V. heeft meegedeeld dat hij zijn stem had verheven toen verzoeker hem niet aan het woord liet om uitleg te geven over de door verzoeker gepleegde overtreding. V. heeft meegedeeld dat verzoeker pas hevig had gereageerd op het moment dat V. hem de hoogte van het bedrag van de bekeuring had gemeld. Voorts heeft V. meegedeeld dat hij tijdens het gesprek geen onvertogen woord heeft gezegd.4. Gelet op hetgeen partijen hebben meegedeeld, staan de lezingen van betrokkenen over het gebeurde tegenover elkaar. Uit het onderzoek zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan aan de ene lezing meer waarde moet worden gehecht dan aan de andere. De Nationale ombudsman moet zich om die reden onthouden van een oordeel over de onderzochte gedraging op dit punt.II. . Ten aanzien van de verkeersovertredingen1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de betreffende politieambtenaar diverse verkeersvoorschriften heeft overtreden nadat hij hem had aangesproken. Verzoeker heeft meegedeeld dat deze politieambte

naar met een snelheid van + 140 kilometer per uur had gereden, dicht op een voorligger had gereden, bij verandering van rijstrook geen richting had aangegeven en over een doorgetrokken streep was gereden. Voorts was er geen sprake geweest van een filedreiging die had genoodzaakt tot dit rijgedrag, aldus verzoeker.2. Weggebruikers, onder wie de politie, zijn verplicht zich te houden aan de bepalingen uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens. De politie is hiervan vrijgesteld, echter met dien verstande dat van deze vrijstelling alleen gebruik mag worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is (zie

Achtergrond

, onder A.). Van de politie mag worden verwacht dat zij zich bewust is van het belang van deze laatste restrictie voor de voorbeeldfunctie die zij heeft, en met name voor de geloofwaardigheid van haar optreden bij het toezien op de naleving van verkeersvoorschriften door anderen.3. De beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten heeft zich beroepen op de hierv r onder II.2. genoemde vrijstelling. Op grond van deze vrijstelling wordt het verkeerstoezicht op autosnelwegen onder meer uitgeoefend door middel van inhalende surveillance waarbij met een hogere snelheid wordt gereden dan het overige verkeer, aldus de korpsbeheerder.4. De betrokken politieambtenaar V. heeft meegedeeld dat hij in verband met het ontstaan van een file op de snelweg, achter een vrachtwagen langs, een uitvoegstrook was opgereden. Hierna was hij over een wit puntstuk gereden en had hij in de berm van de weg zijn voertuig met de zwaailichten aan tot stilstand gebracht om de file te beveiligen. Hierna had verzoeker hem weer aangesproken, aldus V.5. Het staat voldoende vast dat politieambtenaar V. de genoemde verkeersovertredingen, allen omschreven in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, heeft gepleegd. Gelet op de wijze waarop dat is gebeurd en de reden die de betrokken ambtenaar daarvoor heeft aangevoerd, is het aannemelijk dat hij deze overtredingen heeft gepleegd in het kader van zijn taakuitoefening. Gelet op het tijdstip waarop dit is gebeurd, is het voorts voldoende aannemelijk dat er sprake was van filevorming op de autosnelweg. Om deze redenen wordt aan de lezing van de betrokken ambtenaar meer waarde gehecht dan aan die van verzoeker. Daarvan uitgaande, ziet de Nationale ombudsman geen reden om de betrokken ambtenaar op dit punt een verwijt te maken. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

III. . Ten aanzien van de klachtafhandeling1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de chef van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) zijn klacht ongegrond heeft verklaard hem niet heeft gehoord over zijn klacht.2. De chef van het KLPD heeft verzoeker meegedeeld dat hij geen oordeel had kunnen geven over de door verzoeker gestelde agressieve bejegening. Voorts heeft de korpschef verzoeker met betrekking tot het rijgedrag van de betrokken ambtenaar meegedeeld dat deze correct heeft gehandeld. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat het voor haar niet mogelijk was over de wijze van te woord staan een oordeel te geven. Zij heeft verder laten weten dat verzoeker op 25 augustus 1997 telefonisch is gehoord door de klachtonderzoeker van haar korps. Zij heeft daarbij een brief overgelegd van de Afdeling Oost van de Divisie Mobiliteit van het Korps Landelijke Politiediensten van 28 augustus 1997, waarin het telefoongesprek met verzoeker is weergegeven.3. Ten aanzien van de ongegrondverklaring van verzoekers klacht, op het punt van de bejegening, wordt het volgende geoordeeld. Gelet op de tegenstelling tussen de lezingen van de betrokken partijen en gelet op het feit dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan aan een van de lezingen meer waarde kan worden gehecht, heeft de korpschef in redelijkheid tot het standpunt kunnen komen dat hij over verzoekers klacht over de bejegening geen oordeel kon geven. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.4. Ten aanzien van verzoekers klacht dat hij tijdens de klachtenprocedure niet is gehoord, wordt het volgende geoordeeld. Gelet op de inhoud van de brief van 28 augustus 1997 staat voldoende vast dat verzoeker telefonisch is gehoord. In zoverre is voldaan aan het vereiste uit de klachtenregeling dat een klager dient te worden gehoord (zie

Achtergrond

, onder B.). De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.5. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de reactie van de betrokken politieambtenaar schriftelijk aan verzoeker is voorgelegd. Dit is in strijd met de klachtenregeling (zie

Achtergrond

, onder B.). Het is daarom onjuist dat dit niet is gebeurd.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Korps Landelijke Politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de

beheerder van dat korps (de Minister van Justitie), is niet gegrond, met dien verstande dat de Nationale ombudsman zich onthoudt van een oordeel over de klacht over het te woord staan van verzoeker door een ambtenaar van het Korps Landelijke Politiediensten. BIJLAGE

Achtergrond

. Vrijstelling politie Krachtens artikel 147 van de Wegenverkeerswet 1994 kan de Minister van Verkeer en Waterstaat onder meer vrijstelling verlenen van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voor het gebruik van de weg ten behoeve van openbare diensten. De "Beschikking houdende vrijstelling van de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990" van 31 maart 1994, (nummer RVR 172392, in werking getreden op 1 april 1994) van de Minister van Verkeer en Waterstaat luidt onder meer:"DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT Overwegende, dat de politie een openbare dienst is (...) BESLUIT:I                 (...) II       (...) aan de Minister van Justitie ten behoeve van de bij het Korps Landelijke Politiediensten werkzaam zijnde ambtenaren van politie (...) vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het RVV 1990. III      aan de uitoefening van de bevoegdheden, ontleend aan de vrijstelling, de volgende voorschriften te verbinden:                           a.       de veiligheid van het verkeer dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd;          b.                van de vrijstelling mag alleen gebruik worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is.". Klachtenregeling Korps Landelijke Politiediensten Artikel 9 van de Klachtenregeling Korps Landelijke Politiediensten luidt:"1. De ambtenaar wordt om een reactie op de klacht gevraagd.2. De klager wordt schriftelijk in kennis gesteld van de reactie van de ambtenaar.3. De ambtenaar, de klager en eventuele getuigen worden in de gelegenheid gesteld hun standpunt mondeling toe te lichten.

4. De ambtenaar en de klager kunnen zich laten bijstaan door een door hun aan te wijzen persoon.5. Van de resultaten van het onderzoek wordt een rapportage opgesteld die terstond in afschrift aan het bevoegd gezag en aan de klachtencommissie KLPD wordt gezonden." De toelichting bij artikel 9 luidt:"Dit artikel beschrijft het onderzoek naar de klacht. Uitgangspunt bij het onderzoek is de toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. De klager en de betrokken ambtenaar dienen voldoende in staat te worden gesteld hun standpunt te geven over de klacht en de reacties daarop. Dit horen kan zowel schriftelijk als mondeling plaatsvinden, dit ter beoordeling van degene die met de uitvoering van het onderzoek is belast. (...) Het onderzoek naar de klacht wordt afgerond met het opstellen van een rapportage waarin de resultaten van het onderzoek worden vastgelegd."

Instantie: Korps landelijke politiediensten

Klacht:

Bejegening door ambtenaar bij aanspreken op verkeersovertreding; ambtenaar overtrad daarna zelf verschillende verkeersvoorschriften; klacht hierover ongegrond verklaard en verzoeker niet gehoord.

Oordeel:

Geen oordeel