Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 'sGravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel redenwas. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de beheerder van het regionale politiekorps en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een aantal getuigen om informatie gevraagd. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch de korpsbeheerder noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. De feiten1. Op 16 augustus 1997 vierde verzoeker in zijn woning zijn verjaardagsfeest. Er waren ongeveer 35 mensen in zijn woning aanwezig, onder wie een aantal kinderen. Er werd muziek gespeeld. Op zeker moment kwam een aantal ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden aan verzoekers deur met de mededeling dat een klacht was binnengekomen over geluidsoverlast, en werd verzoeker gevraagd om het geluidsniveau van de muziek te temperen. Verzoeker wilde hierop niet ingaan, waarop de politieambtenaren onverrichterzake vertrokken. Enige tijd later keerden de politieambtenaren terug bij verzoekers woning. Zij hadden nu een aantal collega's bij zich. Ook was nu een hoofdinspecteur van politie aanwezig die – in diens hoedanigheid van hulpofficier van justitie - een machtiging verstrekte om, desnoods zonder toestemming van de bewoners, verzoekers woning te betreden en, indien noodzakelijk, daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen. Na een gesprek met deze hoofdinspecteur ging verzoeker ertoe over het geluid te verlagen, en zijn de politieambtenaren zonder nader ingrijpen vertrokken.2. Verzoeker diende over het hiervoor omschreven politieoptreden op 21 augustus 1997 een klacht in bij de burgemeester van 'sGravenhage. In zijn klachtbrief stelde hij onder meer dat op het verjaardagsfeestje 'de muziek meer dan normaal' stond. Nadat zijn overbuurman had geklaagd over overlast, was verzoeker bij zijn naaste buren gaan informeren of ook zij last hadden van de muziek. Dit bleek niet het geval. Verzoeker voelde zich dan ook niet geroepen om de muziek zachter te zetten toen de politie aan zijn deur kwam. Hij was van mening dathet muziekniveau, met name gelet op het tijdstip (21.30 uur) en de dag (zaterdag), niet onacceptabel was. Hij gebruikte hiervoor tegenover de politie de argumenten 'dat zijn naaste buren er geen last van hadden', zijn overbuurman een 'vreselijke hekel' aan verzoeker heeft en 'met zijn klagen alleen zijn verjaardag wilde verpesten', 'hij verder zelden tot nooit overlast veroorzaakt', en hij 'daarenboven toch al van plan was om om 22.30 uur de muziek uit te zetten'. De politieambtenaren waren hiervoor echter niet ontvankelijk en gingen weg om even later met meer personen terug te keren. Zij waren toen met ongeveer acht personen, verdeeld over drie politiewagens. Verzoeker schreef in zijn klacht dat het politieoptreden zijns inziens buiten proportioneel was.3. In een brief van 29 augustus 1997 bevestigde een medewerker van het regionale politiekorps Haaglanden de ontvangst van verzoekers klacht. In deze brief stond vermeld dat het streven erop was gericht om verzoeker binnen zes weken schriftelijk te informeren. Op 13 september 1997 werd verzoeker in de gelegenheid gesteld om mondeling zijn visie te geven op de klacht. Hij voerde hiertoe een gesprek met een inspecteur van politie, de heer T. In dit gesprek herhaalde verzoeker in grote lijnen de inhoud van zijn klachtbrief. Voor zover in dit verband relevant verklaarde hij voorts nog dat hij zelf, toen zijn overbuurman bij hem zijn beklag deed over de geluidssterkte, tegen deze overbuurman had geroepen dat hij de politie maar moest bellen, als hij er last van had. Verder hadden de politiemensen verzoeker, nadat zij de eerste keer onverrichterzake aan de deur waren geweest, meegedeeld dat zij de geluidsapparatuur zouden meenemen als zij nogmaals terug zouden moeten komen. Verzoeker verklaarde tegenover inspecteur T. dat hij zich door het politieoptreden "voor schut gezet" voelde.4. In een brief van 19 februari 1998 zond de burgemeester van 'sGravenhage (in diens hoedanigheid van beheerder van het regionale politiekorps 's-Gravenhage) verzoeker het volgende antwoord op zijn klacht:"Naar aanleiding van uw klacht d.d. 21-08-1997 en nadat u daarover nader bent gehoord d.d. 13 september 1997, door de inspecteur van politie T., bericht ik u als volgt. Op zaterdag 16 augustus 1997 omstreeks 21.30 uur werd de hoofdinspecteur van dienst W. verzocht te bemiddelen in een conflict met betrekking tot geluidsoverlast. Deze geluidsoverlast zou worden veroorzaakt door u -of kwam in ieder geval uit uw woning. Agenten van Bureau Overbosch waren reeds enige tijd ter plaatse en hadden om de komst van de hoofdinspecteur verzocht nadat zij
eerst zelf, en naar eigen zeggen vruchteloos, u bij herhaling hadden verzocht de luidheid van de muziek die uit uw woning kwam te verminderen. Ter plaatse gekomen trof de hoofdinspecteur een viertal agenten aan, alsmede uzelf en ongeveer een achttal van uw genodigden. Men stond op de stoep voor de flat waarin u woont. De hoofdinspecteur heeft zich laten informeren door de agenten over hetgeen gaande was. Deze informeerden hem als volgt.1. Er was een klacht bij de meldkamer binnengekomen mbt geluidsoverlast. De klager woonde in een andere flat vlak naast en haaks op die van uw woning.2. Collega's van Bureau Overbosch waren daarop ter plaatse gegaan (om ongeveer 21.25 uur) waarop zij zelf hebben geconstateerd dat er sprake was van geluidsoverlast. Er werd harde muziek gespeeld en de balkondeuren van uw woning stonden open.3. Genoemde collega's hebben u vergeefs gesommeerd de muziek zachter te zetten. Uit de daarop ontstane discussie die toen met u en een aantal van uw gasten ontstond trok men de conclusie dat u niet genegen was de muziek te temperen en de balkondeuren te sluiten. De collega's hebben u toen gewaarschuwd dat indien de overlast zou blijven voortbestaan, een andere oplossing zou moeten worden gevonden door de politie. Daarop zijn de collega's vertrokken.4. Kort daarop werden zij door de meldkamer weer naar uw adres gestuurd vanwege een herhaling van de klacht, namelijk door u veroorzaakte geluidsoverlast. De collega's constateerden toen wederom dat het geluidsniveau te hard was.5. De collega's hebben toen eerst een tweede wagen als achtergrond erbij gevraagd omdat de indruk uit het eerste gesprek na de eerste melding was dat u en een aantal van uw gasten bij de eerste confrontatie verbaal nogal agressief waren. Indien men tot inbeslagneming van de geluidapparatuur wilde overgaan, oordeelde men het beter dat een achtergrond noodzakelijk was. Aan de daartoe bevoegde hoofdinspecteur verzocht men een machtiging te verstrekken om desnoods tegen de wil van de bewoner een woning te betreden en indien noodzakelijk daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen. Over de situatie zoals deze door de betrokken hoofdinspecteur aan mij werd gerapporteerd concludeer ik het volgende:1. U en een aantal van uw gasten waren in ieder geval verbaal agressief. Uzelf en een aantal van uw gasten waren naar buiten
gekomen en wilde opnieuw in discussie met de hoofdinspecteur W. U was het niet eens met de klacht, noch met de komst van politie en was ook niet bereid het geluidsniveau aan te passen. Door de wijze waarop u en enkele van uw gasten de ter plaatse aanwezige collega's bejegenden acht ik de inzet van extra personeel gerechtvaardigd. Zeker in het geval men uw woning zou moeten betreden waarin zich meerdere feestgangers bevonden, was escalatie niet uitgesloten.2. Uit de discussie die met de diverse aanwezige politieambtenaren is gevoerd en waarover mij is gerapporteerd, kon de ter plaatse aanwezige verantwoordelijk politiechef, niet anders opmaken dat u, ondanks opnieuw gewaarschuwd te zijn, niet van plan was de muziek zachter te zetten.3. Op grond van bovenstaande achtte de bevoegde hoofdinspecteur van politie het gerechtvaardigd een machtiging voor binnentreden en ter inbeslagneming van de geluidsapparatuur af te geven. U bent door deze politieambtenaar voorgelicht waartoe deze machtiging diende en welke bevoegdheden eraan ontleend konden worden. U bent verder ingelicht dat het gebruik ervan nu afhing van wat u terstond deed aan de sommering de muziek te temperen.4. Tijdens bovengenoemd gesprek constateerden de aanwezige politieambtenaren dat het geluidsniveau van de muziek in uw flat danig gereduceerd werd en buiten niet meer te horen was. Om te voorkomen dat de zaak verder zou escaleren en omdat op dat moment de overtreding was opgehouden is besloten u nog n keer het voordeel van de twijfel te geven. Met betrekking tot de klachtelementen die u in uw klachtbrief d.d. 21-08-1997 formuleert, kom ik tot de volgende conclusie.1. De aanpak van de collega's van Bureau Overbosch acht ik correct en in overeenstemming met de geldende regels. Zij hebben hoor en wederhoor toegepast en hebben ook zeer duidelijk gemaakt dat de muziek zachter moest. Ook hebben zij u duidelijk gemaakt dat bij het niet be indigen van de overlast u in overtreding zou zijn en dit verder optreden noodzakelijk maakte. Toen zij voor de tweede keer ter plaatse moesten komen, en de situatie aantroffen zoals geschetst hebben zij de juiste conclusie getrokken met betrekking tot de noodzakelijke achtergrond van collega's, die voor een dergelijke situatie minimaal is. Ook hun verzoek om de bevoegde politiechef ter plaatse te
laten komen voor het uitschrijven van de machtiging acht ik juist. Er is mijns inziens dan ook geen sprake van teveel ingezette eenheden van de politie. Ter plaatse waren 3 eenheden, de surveillancewagen die door de meldkamer naar uw adres was gezonden en de door hun noodzakelijk geachte "achtergrond". Daarnaast de hoofdinspecteur van dienst met zijn chauffeur noodzakelijk voor het uitschrijven van de machtiging tot binnentreden. Gezien de verbale agressie en de te verwachten tegenstand bij het betreden van uw woning ten einde de overtreding te doen ophouden was dit mijns inziens gerechtvaardigd. Het was geenszins de bedoeling u voor schut te zetten of anderszins te beledigen, alhoewel dit kennelijk wel die indruk op u heeft gemaakt.2. De zorg die u heeft over de slechte indruk die het politieoptreden maakt op uw imago in relatie tot de omwonenden, alsof u een zwaar misdrijf zou hebben begaan, heeft u de bewuste avond ook ten overstaan van de hoofdinspecteur W. kenbaar gemaakt. Onder verwijzing naar het gestelde onder punt 1. van mijn conclusie, volsta ik met nog eens te stellen dat het politie-optreden gegeven de situatie proportioneel en subsidiair is geweest en bovendien een reactie is op een escalerende situatie tussen u en uw bezoek enerzijds en klager over geluidsoverlast anderzijds, een situatie waarvoor u zelf verantwoordelijk bent. Ik acht de klacht met betrekking tot het politieoptreden niet gegrond.".5. Verzoeker wendde zich vervolgens met de onderhavige klacht tot de Nationale ombudsman.B. Standpunt verzoeker1. Verzoekers standpunt staat weergegeven in de klachtsamenvatting (zie
Klacht
). Daarnaast staat zijn weergave van de gebeurtenissen vermeld onder punt 2 en punt 3 van De feiten.2. Wat de klachtbehandeling betreft stelde verzoeker in zijn verzoekschrift in de eerste plaats dat hij de behandelingsduur (van circa zes maanden, in tegenstelling tot de in de ontvangstbevestiging van 29 augustus 1997 genoemde termijn van zes weken) te lang vond. Hij had bovendien zelf een aantal malen (telefonisch) moeten rappelleren alvorens hij antwoord had gekregen. Daarnaast sprak verzoeker ten stelligste tegen dat er – zoals de burgemeester inzijn afhandelingsbrief van 19 februari 1998 stelde – op enige wijze sprake zou zijn geweest van verbaal agressief gedrag van verzoeker of een van diens verjaardagsgasten. Ook anderszins had geen van de aanwezigen zich onbetamelijk gedragen. Voorts merkte verzoeker op dat de mededeling van de politiechef dat verzoeker niet van plan was de muziek zachter te zetten, slechts ten dele waar was. Immers, hij had aan de twee politieambtenaren die aan de deur kwamen, heel duidelijk kenbaar gemaakt dat omstreeks 22.30 uur (op een zaterdagavond) de muziek helemaal uit zou zijn.C. Verklaring van getuigen1. Op verzoek van de Nationale ombudsman legde verzoeker de persoonsgegevens over van enkele van zijn naaste buren. De Nationale ombudsman legde een drietal personen de volgende vragen voor:"- Was u op de avond van 16 augustus 1997 zelf aanwezig op het feest van verzoeker? Zo nee, waar was u die avond dan? - Hoe hoog was naar uw mening het geluidsniveau van de muziek die verzoeker afspeelde op zijn verjaardagsfeest op 16 augustus 1997? - Stonden de ramen van verzoekers woning die avond open? - Hoeveel politiefunctionarissen kwamen (de eerste keer en later op de avond) ter plaatse? - Op welke wijze stelden de betrokken politieambtenaren zich op? - Op welke wijze stelden verzoeker en zijn verjaardagsgasten zich op? - Welke reactie gaven verzoeker en zijn gasten op de komst en het optreden van de politie? - Hoeveel mensen stonden er buiten de woning te praten met de politieambtenaren, en hoeveel mensen (ook bijvoorbeeld buurtbewoners) mengden zich in het gesprek? - Hoe verliep dit gesprek, werd er bijvoorbeeld (door de politieambtenaren of door verzoeker of zijn gasten) gesproken met stemverheffing?"2. Betrokkenen gaven de volgende reactie:2.1. Op 24 juni 1998 deelde mevrouw X1 in een telefoongesprek met een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman het volgende mee:"Op de avond van 16 augustus 1997 waren mijn man en ik thuis. Wij wonen in hetzelfde portiek als de heer Ti. (verzoeker; N.o.). Wij wonen schuin beneden hem, wij wonen begane grond, Ti. woont nhoog.
De muziek bij de heer Ti. stond die avond harder dan gebruikelijk, maar de muziek stond niet extreem hard. De muziek stond op "verjaardagsniveau". Mijn man en ik keken televisie, en die konden wij nog goed verstaan. Ik weet niet of de ramen van de woning van de heer Ti. openstonden. De eerste keer kwamen er twee politieambtenaren, een man en een vrouw. Ze belden bij ons aan (bij de bel die toegang geeft tot de centrale voordeur), om het portiek in te kunnen gaan om naar Ti. te gaan. Later zijn ze met twee politiewagens teruggekomen, en ongeveer zes politieambtenaren. Ik weet niet op welke wijze de betrokken politieambtenaren zich opstelden. Ik weet niet ook niet op welke wijze de heer Ti. en zijn verjaardagsgasten zich opstelden. Ik weet ook niet welke reactie de heer Ti. en zijn gasten op de komst en het optreden van de politie gaven. Er stonden (bij de tweede keer dat de politie kwam) minstens tien mensen buiten de woning te praten met de politieambtenaren. Zij stonden ongeveer 5 meter van de politiemensen af. Daarnaast waren er ongeveer zes politiemensen. Ik weet niet hoe dit gesprek verliep, ik weet niet of er bijvoorbeeld (door de politieambtenaren of door de heer Ti. of zijn gasten) werd gesproken met stemverheffing."2.2. De heer X2 reageerde op 28 augustus 1998 schriftelijk als volgt:"1. Rond het voorval van 16 augustus 1997 kwam ik om ca. 21.15 thuis van een bezoek aan mijn dochter;2. Ik heb zelf geen muziek gehoord, daar was sprake van voordat ik thuiskwam;3. Zodra ik thuiskwam ben ik met mijn vrouw naar boven gegaan waar de familie heel normaal in de kamer zat. Alleen balkon- en kamerraam stonden open omdat de heren in het zijkamertje zaten te roken en te praten;4. Rond het tijdstip van thuiskomst stonden er 4 a 5 politiefunctionarissen voor de deur, naderhand aangevuld met nog 3 politiefunctionarissen;5. ?6. Zij zijn normaal in gesprek gegaan met de functionarissen;7. Na het bezoek zijn de heer Ti., zijn moeder en een neef weer naar boven gegaan. Zij hebben zich jolig maar normaal gedragen. Dit alles heeft zich in mijn bijzijn afgespeeld;8. 4 leden van de familie, 2 buren en 2 omstanders die een hond uitlieten;9. Ik heb geen abnormaal taalgebruik of stemverheffing gehoord. Ook niet door de persoon die ons thuisbracht en ook niet
naderhand toen ik aan de heer Ti. vroeg wat er nu eigenlijk aan de hand was."2.3. De heer X3 reageerde op 7 september 1998 schriftelijk als volgt:"1. nee, ik was in mijn eigen woning mijn vrouw stond op het balkon.2. niet storend3. de ramen stonden niet open wel de balkondeur van de slaapkamer naast de woonkamer.4. plus minus 10 agenten5. 2 agenten belden aan en vertelden dat de radio zachter moest.6. zeer verbaasd verzoeker is toen langs mijn woning gekomen en gevraagd of wij iets hadden gemerkt van zijn muziek.7. een aantal van zijn gasten stonden op zijn balkon zonder erg luidruchtig te zijn.8. omdat mijn vrouw bij het zien van zoveel politie het beter vond om binnen te blijven ik kon van mijn balkon zien dat er plus minus 4 mensen stonden te praten met de politie tussen 2 politie auto's in.9. ik heb niet bemerkt dat er werd gesproken met stemverheffing."D. Standpunt korpsbeheerder1. Op 23 juni 1998 zond de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden de Nationale ombudsman zijn reactie op deze klacht. Hij verwees ter zake naar de bij zijn brief gevoegde rapportage van 15 juni 1998 van de desbetreffende districtschef van politie, met de inhoud waarvan hij zich kon verenigen.2. Deze rapportage luidt – voor zover in dit verband relevant - als volgt:"Naar aanleiding van bovengenoemd schrijven van de Nationale ombudsman (...) bericht ik het volgende. Het verzoek van de Nationale ombudsman richt zich op de volgende punten.1. Verzoeker (Ti.) klaagt over de aanwezigheid ter plaatse van onnodig veel politiefunctionarissen na een melding van geluidsoverlast.2. Een ter plaatse gekomen hoofdinspecteur zou ten onrechte een machtiging hebben verstrekt om, desnoods tegen de wil van de bewoners, de woning te betreden.
3. De klacht zou pas op 19 februari 1998 zijn afgedaan.4. Verzoeker en zijn verjaardagsgasten zouden in de afdoeningsbrief beticht zijn van verbaal agressief gedrag. Verder verzoekt de Nationale ombudsman een reactie binnen vier weken te ontvangen met als bijlage kopie n welke nog niet eerder waren bijgevoegd van rapportages, de machtiging en eventuele mutaties uit de dag en nachtrapporten. Na onderzoek kom ik tot de volgende uitleg. Punt 1. Omstreeks 21.18 uur, kwam de melding van geluidsoverlast bij de politie binnen en is een surveillance eenheid, 1 auto met daarin 2 politiefunctionarissen. ter plaatse gegaan om de melding af te handelen. Op het verzoek van deze functionarissen om de muziek zachter te zetten werd gereageerd door de heer Ti. met de opmerking dat hij de volumeknop ongewijzigd zou laten en dat over een uur het feest afgelopen zou zijn. (Zie bijgevoegde verklaring van Ti. d.d. 13 september 1997). Dit werd door de politiefunctionarissen niet geaccepteerd en er werd medegedeeld dat zij de geluidsapparatuur mee zouden nemen als ze nogmaals terug moesten komen. Toen er even later weer een klacht over geluidsoverlast bij de politie binnenkwam, werd er handelend opgetreden. Daar er meer dan 35 personen in het pand aanwezig waren en het vorige bezoek niet op een plezierige wijze had plaatsgevonden en er bij inbeslagname wellicht problemen zouden ontstaan, werd reeds op voorhand een tweede auto met 2 personeelsleden ter plaatse gestuurd om op de achtergrond te blijven afwachten of zij ingezet moesten worden. Tevens werd om een last tot binnentreden gevraagd, om in geval men tot inbeslagname over zou gaan en men niet werd binnengelaten daarvan gebruik te kunnen maken. Deze last werd opgemaakt door de hoofdinspecteur W. en door hem ter plaatse gebracht. Dit was dus de derde auto met daarin twee personeelsleden. Gezien de situatie, de hoeveelheid gasten en de weigering de geluidsoverlast te verminderen, is het aantal politiefunctionarissen niet als onnodig veel te bestempelen. Punt 2. Een hoofdinspecteur van politie is bij constatering van aanhoudende geluidsoverlast bevoegd een machtiging tot binnentreden op te maken teneinde een eind te maken aan de geluidsoverlast door middel van inbeslagneming van de geluidsapparatuur. Gezien hetgeen vermeld staat onder punt 1 was deze last ook het
enige middel om toegang tot het pand te verkrijgen en tot inbeslagname over te gaan bij het niet verminderen van de geluidsoverlast en bij het weigeren door de bewoner om de politie tot het pand toe te laten. De hoofdinspecteur W. heeft aan de heer Ti. medegedeeld dat hij een dergelijke machtiging had uitgeschreven en uitleg gegeven waarvoor de machtiging kon worden gebruikt. Er is echter geen gebruik gemaakt van de last tot binnentreden. De hoofdinspecteur W. heeft gemeend dat na zijn uitleg Ti. de kans moest hebben om het geluidsniveau naar een voor de klagers en politie aanvaardbare sterkte terug te brengen. Omdat bleek dat dit inderdaad gebeurde is de politie niet meer naar het pand terug gekeerd. Punt 3. Dat de klacht pas op 19 februari 1998 is afgedaan is een niet goed te keuren feit. Er zijn reeds maatregelen genomen om een dergelijke trage afdoening te voorkomen. Er is een goed administratief controle systeem opgezet. De verantwoordelijken worden nu dan ook steeds aangesproken. Excuses zijn dan ook op zijn plaats. Punt 4. Er is door de politie ter plaatse geconstateerd dat men op straat stond te schreeuwen. Familieleden hebben zich in de gesprekken tussen Ti. en de politie gemengd, waarbij zij een agressieve toon aansloegen. Ook is door een melder kenbaar gemaakt dat hij door de gasten van de heer Ti. werd uitgescholden en bedreigd. Dit laatste door handgebaren waaruit kon worden waargenomen dat van de melder de keel zou worden doorgesneden en hij zou worden neergeschoten."3.1. Bij zijn reactie op de klacht voegde de korpsbeheerder voorts onder meer een afschrift van de ter zake opgemaakte mutatie uit de dag- en nachtrapporten van de politie van die bewuste avond. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:"Door meldkamer gezonden naar genoemde lokatie alwaar de bewoners ernstige hinder ondervonden van de bewoners van perceel (...) die met de ramen open hele harde muziek ten gehore brachten. Op hun verzoek de bassen wat lager te zetten was de reactie dat ze een feestje hadden en dat men wanneer men er last van had zij de ramen van hun woning maar zelf dicht moesten doen. Vervolgens zijn wij ter plaatse gegaan en hebben te horen gekregen dat men absoluut niet van plan was de muziek zachter te zetten."3.2. Daarnaast zond de korpsbeheerder een afschrift van de verklaring die n van de betrokken politieambtenaren op 14 september
1997 had afgelegd naar aanleiding van de klacht die verzoeker op 21 augustus 1997 had ingediend bij de burgemeester van 'sGravenhage. Hieruit staat onder meer het volgende:"Nadat wij ons aan dit adres (het adres van de melder van de geluidsoverlast; N.o.) hadden vervoegd, hoorden wij dat in een woning, gelegen op de eerste etage van een aangrenzend flatgebouw, vrij luide muziek ten gehore werd gebracht en er duidelijk sprake kon zijn van geluidsoverlast voor omwonenden. (...) Even later werden wij via ons bureau wederom verzocht naar dit adres te gaan, aangezien er nog steeds sprake zou zijn van geluidsoverlast. Wij constateerden, dat de geluidssterkte nog steeds op hetzelfde niveau stond als bij de eerste melding."3.3. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een rapport van 14 september 1997 van de inspecteur van politie T., dat is opgemaakt naar aanleiding van de klacht van verzoeker. Uit dit rapport blijkt dat een andere bij het politieoptreden betrokken politieambtenaar tegenover T. een verklaring heeft afgelegd die dezelfde strekking heeft als de hiervoor onder 3.2. geciteerde verklaring.E. Nadere reactie verzoekerVerzoeker werd op 17 juli 1998 in de gelegenheid gesteld om commentaar te geven op de reactie van de korpsbeheerder. Verzoeker deed dit op 22 juli 1998. Deels herhaalde hij zijn eerder genoemde argumenten. Voorts benadrukte hij wederom dat geen sprake was geweest van agressief gedrag in welke vorm ook. Met betrekking tot de vermeende discussie op straat merkte hij nog op, dat van het achttal politiefunctionarissen slechts n het woord tot hem had gericht, te weten inspecteur W. Overigens verdiende het gevoerde gesprek nauwelijks de aanduiding discussie, daar dit hooguit enkele minuten had geduurd. Overigens was verzoeker slechts met een viertal personen naar buiten gegaan; de overige aanwezigen waren toevallig aanwezige buurtbewoners.F. Nadere reactie korpsbeheerderDe beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden werd op 25 september 1998 in de gelegenheid gesteld om een nadere reactie te geven op verzoekers brief van 22 juli 1998, alsmede op de drie getuigenverklaringen. De korpsbeheerder maakte hiervan geen gebruik.
BEOORDELING1. Ten aanzien van het politieoptreden op 16 augustus 19971. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op zijn verjaardagsfeest op 16 augustus 1997. Met name tekende hij aan dat onnodig veel politiefunctionarissen ter plaatse waren gekomen na een melding van geluidoverlast. Daarnaast achtte hij het onjuist dat een ter plaatse gekomen hoofdinspecteur een machtiging heeft verstrekt om, desnoods tegen de wil van de bewoners van de woning, de woning te betreden en - indien noodzakelijk - daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen.2. Op grond van de over en weer verstrekte informatie is komen vast te staan dat verzoeker op de avond van 16 augustus 1997 zijn verjaardag vierde, en dat hij omstreeks 35 personen (volwassenen en kinderen) op bezoek had. Daarnaast is het, op grond van de verklaringen van de bij het politieoptreden betrokken ambtenaren, en mede op grond van de door verzoeker zelf verstrekte inlichtingen, voldoende aannemelijk dat de muziek tamelijk luid was. Voorts staat vast dat een overbuurman last heeft ondervonden van deze muziek, en zich hierover heeft beklaagd bij verzoeker.3. De politieambtenaren die na de eerste melding ter plaatse kwamen, constateerden dat de muziek inderdaad een aanvaardbaar niveau overschreed, en verzochten verzoeker het geluidsniveau aan te passen. Toen verzoeker dit – naar hij ook zelf heeft bevestigd – weigerde, en een aantal argumenten noemde waarom de muziek naar zijn mening v r 22.30 uur die avond niet behoefde te worden getemperd, verlieten de politieambtenaren de locatie om even later (naar aanleiding van een nieuwe melding) terug te keren met enerzijds een aantal collega's ter (mogelijke) assistentie en anderzijds een hulpofficier van justitie teneinde een machtiging uit te schrijven.4. Omdat er sprake was van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit – te weten de overtreding van artikel 69 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente 's-Gravenhage, strafbaar gesteld in artikel 117 van de APV - waren de politieambtenaren bevoegd de geluidsapparatuur van verzoeker te 'volgen' en in beslag te nemen. Er bestond een gerede kans dat de politiemensen hierbij de woning zouden moeten betreden zonder toestemming van verzoeker. In aanmerking genomen de Algemene Wet op het Binnentreden hadden zij hiertoe een machtiging nodig. Het sprak dan ook voor zich dat hoofdinspecteur van politie W. – in diens hoedanigheid van hulpofficier van justitie - ter plaatse werd geroepen; W. heeft de machtiging verstrekt.
Dat deze machtiging uiteindelijk niet is gebruikt, doet aan het voorgaande niet af. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.5. Voorts is het begrijpelijk en niet onjuist dat de politieambtenaren – teneinde escalatie te voorkomen – voorafgaand aan hun tweede bezoek aan verzoekers woning assistentie vroegen aan een aantal collega's om hen eventueel terzijde te staan als dat nodig mocht zijn. Wat er ook zij van verzoekers verweer dat hij en zijn verjaardagsgasten zich geenszins agressief of onbetamelijk gedroegen, feit was wel dat er sprake was van een druk bezocht verjaardagsfeest, waarbij in eerste instantie in ieder geval geen gevolg was gegeven aan het alleszins redelijke - verzoek van de politieambtenaren om het geluidsniveau te verminderen. Onder deze omstandigheden, waarbij de politieambtenaren bovendien mogelijk zonder toestemming van de bewoners de woning zouden moeten binnengaan om de geluidsapparatuur in beslag te nemen, was het zeker passend, en zelfs raadzaam om met meer politieambtenaren naar de woning toe te gaan. Bovendien staat – mede op grond van de door verzoeker zelf verstrekte informatie – vast dat niet alle politieambtenaren, maar slechts n van hen, de heer W., het woord heeft gevoerd. Alles bijeen is er geen reden om te spreken van een buitenproportioneel optreden. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. 2. Ten aanzien van de klachtbehandeling 1. Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de burgemeester van 'sGravenhage, in diens hoedanigheid van beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden, de klacht heeft afgedaan die verzoeker op 21 augustus 1997 over het incident heeft ingediend. Met name acht hij het onjuist dat de korpsbeheerder de klacht pas op 19 februari 1998 heeft afgedaan en dat hij verzoeker en zijn verjaardagsgasten in de afdoeningsbrief heeft beticht van verbaal agressief gedrag.2. Een termijn van bijna zes maanden voor de behandeling van verzoekers klacht is te lang, en ook niet in overeenstemming met hetgeen hierover is opgenomen in de klachtenregeling van het regionale politiekorps Haaglanden. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3. Op grond van de over en weer verstrekte inlichtingen heeft de Nationale ombudsman niet kunnen vaststellen op welke wijze verzoeker en zijn verjaardagsgasten zich jegens de politieambtenaren hebben opgesteld.
Enerzijds hebben de politieambtenaren aangegeven dat verzoeker en een aantal van zijn gasten verbaal agressief waren en in discussie traden met de politieambtenaren. Anderzijds heeft verzoeker gesteld dat hij en zijn gasten zich niet onbetamelijk of agressief opstelden. De getuigenverklaringen bieden onvoldoende aanknopingspunten om op dit punt uitsluitsel te geven; voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. Om die reden kan de Nationale ombudsman geen oordeel geven over de vraag of de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden in zijn afdoeningsbrief de term "verbaal agressief" al dan niet had mogen gebruiken. Op dit punt wordt dan ook geen oordeel gegeven.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 'sGravenhage), is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden is gegrond wat betreft de afhandelingstermijn van verzoekers klacht, terwijl geen oordeel wordt gegeven over het gebruik van de term "verbaal agressief".Achtergrond
1. Artikel 12, lid 1 van de Grondwet luidt als volgt:"Het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen."2. Artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering luidt als volgt:"In geval van ontdekking op heeter daad kunnen de opsporingsambtenaren voor inbeslagneming vatbare voorwerpen op elke plaats volgen en in beslag nemen."3.1. In artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) is bepaald dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoners een schriftelijke machtiging is vereist, behoudens in bepaalde gevallen die hier niet ter zake doen.3.2. Artikel 3 Awbi bepaalt in lid 1 het volgende:"Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn:a. de procureur-generaal bij het gerechtshof; b. de officier van justitie; c. de hulpofficier van justitie."4. Artikel 2 van de Politiewet luidt als volgt:"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven." Tekst & Commentaar, Wetboek van Strafvordering (Cleiren/Nijboer), tweede druk geeft op p. 1394 als definitie van strafrechtelijke handhaving:"Hieronder wordt verstaan de daadwerkelijke voorkoming, opsporing, de be indiging, de vervolging en de berechting van strafbare feiten, alsmede de uitvoering van beslissingen van de rechter of het OM in strafzaken."5. In artikel 69 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente 's-Gravenhage is het veroorzaken van geluidoverlast verboden. Overtreding van dit artikel is strafbaar gesteld in artikel 117 van de APV.6. In de "Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994" staat met betrekking tot de afhandelingstermijn het volgende:"2. Een klacht in eerste aanleg wordt afgedaan binnen 9 weken na registratie bij het betrokken onderdeel. Indien de behandeling niet binnen deze termijn kan worden afgedaan doet de onderdeelschef hiervan schriftelijk mededeling aan de klager met opgaaf van redenen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn afdoening valt te verwachten.3. Het verzoek om het oordeel van de korpsbeheerder wordt ingediend uiterlijk 6 weken na ontvangst van de afdoeningsbrief door de klager.4. De procedure bij de korpsbeheerder wordt binnen 10 weken na registratie van het verzoekschrift afgerond. Indien de behandeling niet binnen deze termijn kan worden afgedaan doet de secretaris van de klachtencommissie hiervan schriftelijk mededeling aan de klager met opgaaf van redenen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn afdoening valt te verwachten."