Achtergrond
Zie BIJLAGE ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het LBIO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Bij brief van 3 april 1997 berichtte het LBIO verzoeker als volgt:"...Van mevrouw B. heb ik een verzoek tot inning van de door u verschuldigde alimentatie voor uw kind(eren) ontvangen. Uit de verkregen informatie blijkt het volgende:Bij rechterlijke beslissing d.d. 4 oktober 1995 is bepaald dat u ten behoeve van uw kind(eren) een bedrag moet voldoen van f 700,= in totaal per maand, ingevolge de wettelijke indexering inmiddels verhoogd tot f 707,70 per maand en tot f 719,73 per maand ingaande 1 januari 1997. Deze bijdrage is bij vooruitbetaling verschuldigd. Dat betekent dat de bijdrage op de eerste dag van de maand waarvoor de alimentatie bestemd is, ontvangen moet zijn. De bijdrage is volgens haar ontvangen tot en met 31 augustus 1996. Daaruit blijkt dat u in de afgelopen 6 maanden tenminste 1 maal niet/niet op tijd/niet volledig aan uw onderhoudsverplichting heeft voldaan, op grond waarvan zij conform de wetgeving het recht heeft het LBIO in te schakelen voor de inning. Wanneer ik tot invordering overga, wordt daarbij op grond van de wet een opslag in rekening gebracht van 10% op alle betalingen met een minimum van f 25,00 per maand, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. Deze opslag wordt ook berekend over de ontstane achterstand. U heeft thans de gelegenheid om:* f binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief aan te tonen dat u de verschuldigde bijdrage wel aan de rechthebbende heeft betaald (met een duidelijke opgave, waarbij de bewijzen van de betaling zijn gevoegd); * f wanneer u de verschuldigde bijdrage nog niet aan de rechthebbende heeft betaald, dit alsnog direct te doen. De bewijzen van deze betalingen moeten binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief bij mijn bureau zijn binnengekomen. Als ik deze stukken binnen die termijn niet van u heb ontvangen, zal ik zonder meer overgaan tot invordering van de verschuldigde alimentatie en bovengenoemde opslag. In dat geval zal de invordering door mijn bureau pas worden be indigd nadat u tenminste een half jaar regelmatig heeft betaald aan het LBIO n de achterstand in de betalingen is aangezuiverd. Daarvan zal ook niet worden afgeweken als tussentijds toch overeenstemming met de rechthebbende zou worden bereikt om weer rechtstreeks te gaan betalen.2. Op 12 mei 1997 deelde het LBIO verzoeker het volgende mee:"...De vanaf 1 september 1996 verschuldigde kinderalimentatie is per 30 april 1997 een bedrag van 4 x f 707,70 + 4 x f 719,73 = f 2830,80 + f 2878,92 = f 5709,72. Tevens moet ik u erop wijzen dat de bijdrage voor de maand mei 1997 bij vooruitbetaling is verschuldigd. Van mevrouw B. vernam ik dat u op 7 april 1997 f 711,90 en op 10 april 1997 een bedrag van f 2135,70 hebt voldaan. Hierdoor is de achterstallige kinderalimentatie per 30 april 1997 een bedrag van f 2862,12. Ik verzoek u de achterstallige kinderalimentatie alsnog naar de rekening van mevrouw B. over te maken. Ik verzoek u om een kopie van het bankafschrift of van het stortingsbewijs waaruit blijkt dat de achterstallige kinderalimentatie is voldaan, binnen 14 dagen naar mijn bureau te sturen. Indien ik van u binnen bovengenoemde termijn niet de kopie van het betaalbewijs heb ontvangen, zal ik de inning, vermeerderd met de opslagkosten, alsnog moeten overnemen. (...)"3. In reactie op een brief van verzoekers advocaat schreef het LBIO op 2 juni 1997 aan bedoelde advocaat:"...Naar aanleiding van uw brief van 28 mei 1997 bericht ik u dat het LBIO slechts tot taak heeft voor de inning van de door de rechter opgelegde kinderalimentatie zorg te dragen, zodra daartoe een verzoek is gedaan en er sprake is van 1 maand (gedeeltelijke) achterstand in de betalingen. Het LBIO is in principe niet bevoegd om naar aanleiding van uw brief tussen uw cli nt en mevrouw B. te gaan bemiddelen. Per 1 maart 1994 er een nieuwe wet in werking getreden. Deze wet heeft gevolgen voor de inning van de kinderalimentatie. Ouders moeten de inning zelf regelen. Indien uw cli nt met mevrouw B. een regeling wil treffen over de verschuldigde alimentatie, is uw cli nt daar zelf verantwoordelijk voor. Alleen indien ouders er onderling niet uitkomen, kan een beroep op mijn bureau worden gedaan. Het LBIO heeft de inning nog niet overgenomen en kan slechts een regeling treffen indien de inning door het LBIO wordt verzorgd. In dat geval is (verzoeker; N.o.) ook de wettelijke opslag verschuldigd van 10% over elke betaling. In verband met het bovenstaande verzoek ik u binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief naar mijn bureau toe te sturen:- f een kopie van het betaalbewijs dat de achterstallige alimentatie zoals gevraagd in de brief van 12 mei 1997 alsnog aan mevrouw B. is voldaan. - f een bewijs van een met mevrouw B. getroffen betalingsregeling. In dat verband wijs ik u erop dat als er met mevrouw B. een betalingsregeling wordt getroffen en (verzoeker; N.o.) zou niet voldoen aan zijn verplichtingen uit de betalingsregeling, mevrouw B. het LBIO alsnog kan verzoeken om de achterstallige alimentatie te innen. Indien ik binnen de gevraagde termijn geen reactie van u heb ontvangen, zal ik alsnog de inning over moeten nemen, vermeerderd met opslagkosten. (...)" Bij brief van gelijke datum zond het LBIO verzoeker een kopie toe van bovengenoemde brief van 2 juni 1997.4. Bij brief van 4 juli 1997 liet het LBIO verzoeker het volgende weten: "...In vervolg op de u in kopie toegezonden brief d.d. 02 juni jl., bericht ik u dat u niet of niet tijdig (binnen 14 dagen) heeft aangetoond dat u de verschuldigde bijdrage wel aan de rechthebbende heeft betaald. Daarom zal ik nu gevolg geven aan het incassoverzoek en bent u op grond van de wet verplicht om de verschuldigde onderhoudsbijdrage voor uw kind(eren) over de hieronder nader vermelde periode aan het LBIO te voldoen. Daarvan wordt niet afgeweken als tussentijds toch overeenstemming met de rechthebbende zou worden bereikt om weer rechtstreeks te gaan betalen. Op grond van de rechterlijke beslissing d.d. 04 oktober 1995 bent u thans een bedrag van f 719,74 per maand verschuldigd. Daarbij wordt u op grond van de wet een opslag in rekening gebracht van f 71,97 per maand. Uw lopende maandelijkse verplichting bedraagt dus nu f 791,71. Tot en met 31 juli 1997 bereken ik een achterstand in uw betalingen van f 5.021,34 plus f 502,13 aan opslag, is in totaal f 5.523,47. Ik verzoek u met klem om dit bedrag per omgaande naar het LBIO over te maken. Bijgaand treft u een acceptgirokaart aan voor bovenstaand bedrag. Vervolgens zullen u maandelijks acceptgirokaarten worden toegezonden. De bijdrage bent u steeds bij vooruitbetaling verschuldigd, zodat deze op de eerste dag van de maand waarvoor de alimentatieis bestemd door het LBIO ontvangen moet zijn. Conform de wet zal de inning door het LBIO pas worden be indigd nadat u ten minste een half jaar regelmatig (iedere maand) aan het LBIO heeft betaald, waarbij de achterstand dan geheel aangezuiverd moet zijn. Vervolgens wordt van u verwacht dat u aansluitend de betaling van de volgende termijnen rechtstreeks aan de rechthebbende bij vooruitbetaling voldoet. (...)."5. Op 10 november 1997 legde het LBIO loonbeslag onder verzoekers toenmalige werkgever (sterk vereenvoudigd derdenbeslag) door middel van een kennisgeving als bedoeld in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv; zie ACHTERGROND, onder 5). Dit beslag had betrekking op de achterstallige alimentatie tot en met 30 november 1997 (ƒ 3220,81) vermeerderd met de opslagkosten en de komende maandtermijnen van de lopende alimentatie vanaf december 1997 vermeerderd met de opslagkosten. Omdat verzoeker per 1 december 1997 niet meer werkzaam was bij bedoelde werkgever sorteerde dit beslag slechts effect in de maand november 1997.6. Bij brief van 21 april 1998 verzocht verzoekers advocaat aan het LBIO om geen verdere incassomaatregelen te treffen en de inning (in elk geval voorlopig) stop te zetten, gelet op verzoekers financi le situatie en het door hem namens verzoeker op 22 april 1998 bij de rechtbank te Utrecht in te dienen verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie met ingang van 9 maart 1998, vanaf welke datum verzoeker werkloos was geworden en een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) genoot.7. Bij brief van 28 april 1998 reageerde het LBIO op dit verzoek:"...U zendt mijn bureau een kopie van het door u ingediende verzoekschrift tot wijziging/nihilstelling van de alimentatiebijdrage. U verzoekt mijn bureau om de inning op te schorten. Hier kan mijn bureau echter niet zelf over beslissen. Om deze reden heb ik per gelijke post de ontvangstgerechtigde aangeschreven met het verzoek mijn bureau mede te delen of zij akkoord gaat met opschorting van de inning tot de rechter een nieuwe uitspraak heeft gedaan. Zodra ik een reaktie van de ontvangstgerechtigde heb ontvangen, zal ik u hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte stellen. (...)"8. Op 12 mei 1998 deelde het LBIO verzoeker mee dat het LBIO van de ontvangstgerechtigde het bericht had ontvangen dat zij niet akkoord ging met opschorting van de inning tot het moment van de beslissing door de rechtbank op het verzoek tot nihilstelling. Het LBIO berichtte tevens dat het zich genoodzaakt zag om door te gaan met innen "(...) en indien mogelijk over te gaan tot het nemen van incassomaatregelen (...)".9. Door middel van een kennisgeving (gedateerd 12 mei 1998) als bedoeld in artikel 479g Rv legde het LBIO beslag onder het Landelijk instituut sociale verzekeringen/Gak Nederland BV op verzoekers WW-uitkering. Het beslag had betrekking op de achterstallige alimentatie tot en met 31 mei 1998 (ƒ 2349,98) vermeerderd met de opslagkosten en de komende maandtermijnen van de lopende alimentatie vanaf juni 1998 vermeerderd met opslagkosten. Het LBIO zond bij brief van 9 juni 1998 aan verzoeker een kopie van de op 8 juni 1998 van Gak Nederland BV ontvangen voor "gezien" getekende kennisgeving. Met ingang van de maand juni heeft Gak Nederland BV in verband met het beslag bedragen ingehouden op verzoekers uitkering.10. Op 2 juli 1998 betaalde verzoeker rechtstreeks aan het LBIO een bedrag van ƒ 2715,31. Bij faxen van 3 en 14 juli 1998 verzocht hij het LBIO het derdenbeslag op te heffen.11. Na een tussenbericht van 17 juli 1998 liet het LBIO verzoeker bij brief van 20 juli 1998 het volgende weten:"...Naar aanleiding van de ontvangst van uw faxen, bericht ik u als volgt. De door u gedane betaling ad. f 2715,31 heeft mijn bureau inmiddels ontvangen en verwerkt in de administratie. De totale betalingsachterstand tot en met 31.07.1998 is door middel van deze betaling geheel voldaan. Per gelijke post heb ik dan ook uw uitkeringsinstantie verzocht het beslag te verlagen naar de maandelijkse bijdrage + opslagkosten = f 809,93 p.m. (...). Tot op heden heeft mijn bureau in de maand juli nog geen afdracht van uw uitkeringsinstantie ontvangen. Na ontvangst van hun afdracht zal zo spoedig mogelijk het te veel ontvangen bedrag naar u worden geretourneerd. Zoals ook telefonisch is meegedeeld, zal het loonbeslag niet worden opgeheven. Pas als u heeft voldaan aan de wettelijke eisen, zal mijn bureau het loonbeslag opheffen en uw dossier be indigen. De twee wettelijke eisen waaraan u moet voldoen alvorens mijn bureau uw dossier moet afsluiten, zijn: de totale betalingsachterstand moet zijn voldaan; mijn bureau moet minimaal zes maanden achtereenvolgens minimaal de maandelijkse bijdrage hebben ontvangen. (...)"12. Bij beschikking van 14 oktober 1998 besliste de rechtbank te Utrecht op verzoekers verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie. De rechtbank bepaalde de bijdrage voor minderjarigen per kind per maand op ƒ 250 vanaf 9 maart 1998.13. Verzoekers raadsman stuurde een kopie van deze beschikking aan het LBIO. Op 27 oktober 1998 had verzoeker een telefonisch onderhoud met n van de medewerkers van het LBIO. Naar aanleiding van dit onderhoud berichtte het LBIO verzoeker bij brief van 28 oktober 1998 dat het LBIO Gak Nederland BV had verzocht om het beslag op verzoekers uitkering te be indigen. Bij brief van gelijke datum verzocht het LBIO Gak Nederland BV om het beslag te be indigen per 1 november 1998.14. Bij brieven van 11 november 1998 informeerde het LBIO zowel verzoeker als de alimentatiegerechtigde over de gevolgen van bovengenoemde beschikking voor de nog door hen te betalen en/of te ontvangen bedragen aan alimentatie en opslagkosten. B. Standpunt verzoeker Het standpunt van verzoeker is kort samengevat weergegeven onder
Klacht
. Verzoeker voerde voorts aan van mening te zijn dat hij door het beslag werd gehinderd bij het solliciteren naar financi le functies. Verzoeker is "controller" van beroep. Het beslag weerhield volgens hem potenti le werkgevers om hem aan te nemen.C. Standpunt Landelijk Bureau Inning OnderhoudsbijdragenIn reactie op de klacht en de door de Nationale ombudsman gestelde vragen deelde het LBIO bij brief van 20 oktober 1998 het volgende mee:"...Met de brief van het LBIO van 4 juli 1997 werd (verzoeker; N.o.) ervan in kennis gesteld dat mijn bureau de inning van de kinderalimentatie overnam. (...). Op 13 februari 1997 richtte mevrouw B. het verzoek aan het LBIOom de inning van de kinderalimentatie over te nemen. In de brief van het LBIO (van 3 april 1997; N.o.) werd (verzoeker; N.o.) van haar inningsverzoek in kennis gesteld. Tevens werd hij verzocht binnen 14 dagen na dagtekening van genoemde brief door middel van betaalbewijzen aan te tonen dat hij de achterstallige kinderalimentatie wel of alsnog aan mevrouw B. voldeed. Met de brief van 12 mei 1997 werd hij voor de tweede maal in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen aan te tonen dat hij de achterstallige alimentatie alsnog aan zijn gewezen echtgenote voldeed. In de tussentijd ging de raadsman van (verzoeker; N.o.) (...), een discussie met het LBIO aan in verband met de overname van de inning van kinderalimentatie door het LBIO. Op 2 juni 1997 werd een kopie van de brief van het LBIO aan de (raadsman; N.o.) naar (verzoeker; N.o.) gezonden. Hierbij werd hij voor de derde maal in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen aan te tonen dat hij de achterstallige bijdrage aan zijn gewezen echtgenote voldeed. Omdat ook aan dit verzoek niet werd voldaan nam het LBIO op grond van de wet, artikel 408 boek BW, de inning van de kinderalimentatie over. Met de brief van 4 juli 1997 werd (verzoeker; N.o.) daarvan in kennis gesteld, met het verzoek de door hem verschuldigde bedragen aan het LBIO te voldoen. Overeenkomstig de wet (zie voornoemd wetsartikel) zal mijn bureau de overname van de inning van de kinderalimentatie eerst dan be indigen:- wanneer er minimaal 6 maanden aaneensluitend aan het LBIO is betaald; - er geen sprake meer is van achterstallige alimentatie; - de door (verzoeker; N.o.) verschuldigde opslagkosten zijn voldaan (zie lid 3 van genoemd wetsartikel). Betrokkene werd er in de brief van 4 juli 1997, alinea 1, tevens op gewezen dat van de inning van de alimentatie (vermeerderd met de opslagkosten) niet wordt afgeweken, als hij tussentijds toch overeenstemming met mevrouw B. mocht bereiken om weer rechtstreeks aan haar zelf te betalen. Ingevolge de wet is de overname van de inning van de kinderalimentatie niet vrijblijvend. Zie in dat verband lid 6 van artikel 408, boek 1 BW. Vanaf de overname van de inning van de kinderalimentatie door mijn bureau, is (verzoeker; N.o.) ook opslagkosten verschuldigd over betalingen die hij toch nog rechtstreeks aan mevrouw B. heeft verricht. Met andere woorden, hij is 10% opslagkosten (met een minimum van fl. 25,= per maand) verschuldigd over de door hem verschuldigde maandelijkse alimentatie gedurende de gehele periode dat de inning van de bijdrage via mijn bureau dient te lopen. Mijn bureau heeft beslag gelegd uit het loon c.q. de uitkering van (verzoeker; N.o.) middels "kennisgevingen" ingevolge artikel 479-g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het LBIO heeft beslag gelegd op het loon/salaris van (verzoeker; N.o.) middels de "kennisgeving" van 10 november 1997. Een afschrift van de kennisgeving werd 24 november 1997 per aangetekende brief naar betrokkene verzonden. Middels de "kennisgeving" van 12 mei 1998 legde het LBIO beslag op de uitkering van betrokkene. Een afschrift van de kennisgeving werd op 9 juni 1998 naar (verzoeker; N.o.) verzonden. Het beslag van 10 november 1997 heeft betrekking op de achterstallige alimentatie tot en met 30 november 1997 vermeerderd met de opslagkosten en de komende maandtermijnen van de lopende alimentatie vanaf december 1997 vermeerderd met de opslagkosten. Het beslag van 12 mei 1998 heeft betrekking op de achterstallige alimentatie tot en met 31 mei 1998 vermeerderd met de opslagkosten en de komende maandtermijnen van de lopende alimentatie vanaf juni 1998 vermeerderd met de opslagkosten. (De advocaat; N.o) van (verzoeker; N.o.), verzocht het LBIO op 21 april 1998 geen incassomaatregelen tegen zijn cli nt te treffen. In verband hiermee werd mevrouw B. verzocht mijn bureau te berichten of zij akkoord kon gaan met opschorting van de inning van de kinderalimentatie. Zie hiervoor tevens de brief (...) van 28 april 1998. Mevrouw B. ging echter niet akkoord met het opschorten van het invorderen van de alimentatie. (Verzoekers advocaat; N.o.) werd daarvan in kennis gesteld met de brief van het LBIO van 12 mei 1998, waarbij tevens incassomaatregelen tegen zijn cli nt werden aangekondigd. Bij herhaling wees het LBIO (verzoeker; N.o.) erop dat hij zijn betalingen niet rechtstreeks aan mevrouw B. diende te verrichten maar aan het LBIO. Ook na de brief aan zijn advocaat van 12 mei 1998, bleven zijn betalingen aan mijn bureau uit. Eerst na het rechtmatig gelegde beslag op zijn uitkering bleek hij wel bereid te zijn om uit eigen beweging aan het LBIO te betalen. Op 2 juli 1998 ontving mijn bureau het bedrag van fl. 2.715,31 van (verzoeker; N.o.), waarmee de door hem verschuldigde bedragen tot en met 31 juli 1998 aan het LBIO werden voldaan. Vervolgens verzocht hij het LBIO om het beslag op zijn uitkering op te heffen. Het stadium van discussies met (verzoeker; N.o.) om zelf via het LBIO aan zijn betalingsverplichting te voldoen was echter gepasseerd. Na het verzoek van 4 juli 1997 om zijn betalingen aan mijn bureau te verrichten en het in werking treden van beslag op zijn uitkering op 9 juni 1998, was de betaling van 2 juli 1998 de eerste betaling die hij zelf aan het LBIO voldeed. Het LBIO kan in dat verband verweten worden dat er niet in een eerder stadium beslag op zijn uitkering werd gelegd. Mijn bureau heeft de wettelijke taak om de door (verzoeker; N.o.) verschuldigde kinderalimentatie vermeerderd met de opslagkosten te vorderen, zoals dat is beschreven op de tweede bladzijde van deze brief, alinea twee. Dat de betalingsachterstand tot en met 31 juli 1998 per eenmalige betaling werd voldaan was voor het LBIO geen reden om het beslag op de uitkering in te trekken, omdat (verzoeker; N.o.) niet het vertrouwen geniet dat hij zijn toezegging om zijn betalingen nog vijf maanden langer stipt aan mijn bureau voort te zetten, ook daadwerkelijk zal nakomen. Dit is de werkwijze van het LBIO ten aanzien van alle alimentatieplichtigen die vanwege achterstallige kinderalimentatie via het LBIO de maandelijkse termijnen dienen te betalen en waarvoor beslaglegging noodzakelijk bleek. Voor de noodzaak van het handhaven beslag op de uitkering van betrokkene verwijs ik u naar de vorenstaande alinea. (Verzoeker; N.o.) heeft niet het vertrouwen van het LBIO dat hij zijn toezeggingen zal/zou nakomen. In de tussentijd werd middels het beslag op de uitkering van betrokkene bij mijn bureau ontvangen:16-07-1998 fl. 1.489,52. Volgens afspraak werd dit bedrag op 22 juli 1998 door het LBIO aan (verzoeker; N.o.) terugbetaald. Vervolgens werd bij het LBIO geboekt. 13-08-1998 fl. 747,64 waarvan fl.679,67 alimentatie en fl. 67,97 opslagkosten; 10-09-1998 fl. 747,64 waarvan fl.679,67 alimentatie en fl. 67,97 opslagkosten; 12-10-1998 fl. 747,64 waarvan fl.679,71 alimentatie en fl. 67,93 opslagkosten. Tot en met 31 oktober 1998 staat er nog een saldo op (verzoeker; N.o.) open van fl. 186,87, waarvan fl. 169,89 lopende alimentatie en fl. 16,98 opslagkosten. De lopende maandelijkse bijdrage voor de maand november 1998 bedraagt fl. 736,30 kinderalimentatie vermeerderd met 10% opslagkosten fl. 73,63 = fl. 809,93. GAK Nederland BV te Utrecht werd op 20 juli 1998 door het LBIO verzocht om de inhoudingen op de uitkering van (verzoeker; N.o.) voort zetten op basis van fl. 809,93 per maand. De kinderalimentatie dient ingevolge de alimentatiebeschikking van 4 oktober 1995 steeds per de eerste van iedere maand te zijn voldaan (derhalve bij vooruitbetaling per maand). Het beslag op de uitkering van (verzoeker; N.o.) zal worden opgeheven zodra er geen sprake meer is van een achterstallige alimentatie en de opslagkosten volledig zijn voldaan. Ik ga ervan uit dat (verzoeker; N.o.) op korte termijn zijn alimentatiebetalingen rechtstreeks aan mevrouw B. kan hervatten..."