Achtergrond
Zie BIJLAGE 1.Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd zeven betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Twee van hen maakten van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en een betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker en een andere betrokken ambtenaar gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoeker, een Iraanse asielzoeker, was op 21 juni 1996 bewoner van het asielzoekerscentrum Stevensbeek (AZC). Die dag ontving hij de mededeling dat hij zou worden teruggestuurd naar Iran. Hierop verwondde verzoeker zichzelf, en pleegde vernielingen aan het interieur van het AZC.2. Personeel van het AZC waarschuwde een ambulance en het regionale politiekorps Brabant-Noord.3. Tussen verzoeker en enkele ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord ontstond in en buiten het AZC een schermutseling waarbij de politie trachtte verzoeker onder controle te krijgen door hem beet te pakken. Ook richtte de politie een vuurwapen op hem, en zette een politiehond tegen hem in.4. Nadat verzoeker bij het AZC met persvertegenwoordigers had gesproken werd hij per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht.5. Bij brief van 3 augustus 1996 diende verzoekers gemachtigde via de Nationale ombudsman bij de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord een klacht in over bovenvermeld politieoptreden.6. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord deelde bij brief van 17 maart 1997 verzoekers gemachtigde onder meer mee:"De korpschef heeft terzake een uitgebreid onderzoek ingesteld en hij heeft mij over de resultaten daarvan ge nformeerd. De hoofdofficier heeft mij op 10 maart 1997 doen berichten dat het onderzoeksresultaat hem geen aanleiding geeft zijn eerder ingenomen standpunt ten aanzien van het aangewende geweld te herzien.In het kader van het onderzoek zijn acht politiefunctionarissen, een ambulanceverpleegkundige, de directeur van het asielzoekerscentrum Stevensbeek, een beveiligingsbeambte (...) en Uw cli nt door de onderzoeker gehoord. In uw klachtschrijven geeft U aan dat Uw cli nt over drie punten klaagt. Deze punten zijn:1. Leden van de politie hebben op ruwe wijze zijn verwonde arm op zijn rug gedraaid;2. Een politieagent heeft zijn vuurwapen getrokken en hem bedreigd;3. Leden van de politie hebben een hond op hem losgelaten. Hij is daarbij aan zijn schouder verwond door de klauwen van het dier. Ik zal hierna op elk van de punten afzonderlijk ingaan. Algemeen Op de betreffende datum en tijdstip werd de politie verzocht te gaan naar het asielzoekerscentrum te Stevensbeek, alwaar Uw cli nt (M.) (verzoeker; N.o.) vernielingen aanrichtte door stoelen en ruiten stuk te slaan. Hij zou zich inmiddels zodanig hebben verwond dat de komst van een ambulance noodzakelijk werd geacht. Na de komst van de politie bleek Uw cli nt uit een wond in de rechteronderarm hevig te bloeden. Gezien de hoeveelheid bloed op de vloer in de gangen van het centrum werd geconcludeerd dat Uw cli nt inmiddels een grote hoeveelheid bloed had verloren. Het gevaar voor doodbloeden werd re el geacht. Uw cli nt bleek niet gevoelig voor de voorstellen van de politie. Hij liet zich niet benaderen en reageerde alleen maar agressief op hun aanwezigheid. Hij riep steeds om de pers en een camera. Het bleek dat Uw cli nt was uitgeprocedeerd en hij wilde kennelijk op deze wijze aandacht vragen voor zijn probleem. Het optreden van de politie werd verder nog bemoeilijkt doordat de spanning in het centrum bij andere asielzoekers opliep en de zaak voortdurend dreigde te escaleren. Op de rug draaien van de verwonde arm Op het moment dat de aanwezige politiefunctionarissen Uw cli nt benaderden, sloeg hij wederom een stoel op de vloer aan stukken. Op een gegeven moment zagen zij kans M. (verzoeker; N.o.) vast te grijpen. Zij hebben daarbij zijn armen vastgepakt en getracht deze op de rug te brengen. Het was de bedoeling om hem in zijn eigen belang te laten verzorgen. Volgens de politiefunctionarissen stond hij bijna leeg te bloeden.
Het lukte echter niet M. onder controle te krijgen, enerzijds door de zware verwonding aan zijn rechterarm en het feit dat hij zwaar bloedde, anderzijds doordat hij zich sterk verzette en losrukte. De districtschef concludeert dat door de politiefunctionarissen juist is gehandeld in de manier waarop zij, zonder buitensporig geweld, M. onder controle trachtten te brengen. Zij hebben deze actie onderbroken omdat M. zich heftig trachtte los te rukken. Ook wilden zij de situatie, gezien de reacties bij de andere asielzoekers, niet volledig uit de hand laten lopen. Met de districtschef ben ik van mening, gelet op de zeer moeilijke omstandigheden en daarbij tevens gelet op het (gezondheids) belang van uw cli nt, dat de betreffende politiefunctionarissen correct en met de nodige terughoudendheid zijn opgetreden. Ik acht dit klachtaspect ongegrond. Trekken vuurwapen Op een gegeven moment liep M. naar voren naar de in-/uitgang, gevolgd door een grote groep asielzoekers. Hij stopte bij een kantoortje. Ten aanzien van het verdere verloop verklaart de betreffende politiefunctionaris:'De betreffende asielzoeker sloeg op een gegeven moment met zijn elleboog door een afscheidingswand met glas erin. Op dat moment stond ik vlak bij hem met de wand ertussen. Dat glas viel in mijn richting. Toen hij het glas stuk sloeg, liep ik een eindje van hem af een trapje op met een paar treetjes. Hij, de Irani r, raapte een stuk glas op van zo'n 10 15 centimeter, maakte stekende en snijdende bewegingen in mijn richting en kwam daarbij mijn kant opgelopen. Daarbij riep hij het een en ander, maar dat kon ik niet verstaan. Toen hij zodoende mijn richting op kwam met dat puntige glas in zijn hand, voelde ik mij zodanig bedreigd, dat ik mijn dienst-pistool trok en daarmee richtte op die Irani r. Op dat moment stopte hij, bleef die scherf wel vasthouden maar maakte geen bewegingen meer in mijn richting. Hij hield die scherf vervolgens op zijn eigen buik gericht, alsof hij wilde zeggen dat hij zichzelf zou verwonden. Ik heb toen meteen mijn dienstpistool geborgen. Vervolgens ging hij naar buiten en ging op de weg staan.' De hoofdofficier van justitie stelt in zijn bericht als volgt:'Gelet op de positie van R. (een betrokken ambtenaar; N.o.) tegenover de bedoelde man, de geestelijke gesteldheid van deze, alsmede de door de overige Iraanse asielzoekers aangenomen
houding jegens de ter plaatse aanwezige politiefunctionarissen, meen ik dat een beroep op noodweer voor het gebruik van het vuurwapen door R. gegrond is.' Ik kan mij geheel vinden in de overwegingen van de hoofdofficier en ik acht ook dit klachtaspect ongegrond. Verwonding door de politiehond Op verzoek van de meldkamer is de politiehondgeleider ter plaatse gegaan, alwaar op verzoek van de chef van dienst een afwachtende houding werd aangenomen. Door een motorsurveillant van de politie werd de hondengeleider deels ge nformeerd en bleek daardoor onvoldoende op de hoogte gebracht van hetgeen er had plaatsgevonden. Toen het gebeuren zich had verplaatst naar de openbare weg kon de hondengeleider min of meer waarnemen wat er zich afspeelde. Hij zag toen ook dat een man met ontbloot bovenlijf met de armen in de lucht naar buiten kwam rennen. Deze man zat helemaal onder het bloed. Even later zag hij dat een viertal collega's een andere man in de handboeien sloegen. Toen hij daarna een van de vier hoorde zeggen 'En nu de hond er bij', lijnde hij zijn diensthond aan. Hij was in de veronderstelling dat de andere man (M.) ook moest worden aangehouden. Nadat M. in zijn richting kwam gelopen met de glasscherf nog in zijn hand heeft hij de hond ingezet. De hond is tegen M. opgesprongen, die daarna de glasscherf liet vallen. De hondengeleider stelt dat de hond niet heeft gebeten en dat de hond M. ook niet heeft verwond met de nagels van zijn poten. Doordat alle asielzoekers zich tegen de hondengeleider keerden en er voor hem een zeer bedreigende situatie ontstond, heeft deze zich teruggetrokken. De districtschef concludeert dat achteraf een betere afstemming over de inzet van de hond had dienen plaats te vinden en zelfs noodzakelijk was geweest. Achteraf gezien was deze inzet (nog) niet noodzakelijk geweest. Naar mijn mening was de inzet van de hond echter wel toelaatbaar om te pogen M. onder controle te brengen. Ik acht dit punt van de klacht derhalve ongegrond. Ten aanzien van de eventuele verwondingen door de nagels van de hond, hetgeen overigens door de hondengeleider wordt ontkend, ben ik van mening dat de inzet binnen de geldende regels heeft plaatsgevonden. De hond heeft niet gebeten en is alleen tegen Uw cli nt opgesprongen. Er was voortdurend controle over de hond en zodra dat mogelijk was is de inzet be indigd. Ook dit aspect acht ik ongegrond.
Afsluitend ben ik van oordeel dat het politieoptreden, dat ernstig werd bemoeilijkt door de houding van Uw cli nt en de overige asielzoekers, als correct dient te worden aangemerkt.". Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder
Klacht
.2. Verzoekers gemachtigde deelde in het verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 5 april 1997 onder meer het volgende mee:"Hij (verzoeker: N.o.) merkt op dat het verslag van de politie op essenti le punten afwijkt van de gebeurtenissen zoals die zich in de werkelijkheid hebben afgespeeld. (...) Ik merk op dat het verslag van de gebeurtenissen van de korpsbeheerder eenzijdig is. Ik heb zelf verschillende mensen gehoord die aanwezig waren bij de gebeurtenissen, wiens integriteit ik niet in twijfel trek, en die bevestigden dat er sprake is van buitenproportioneel geweld, zoals in de klacht die u reeds is toegezonden is omschreven. Zij bevestigen bovendien dat de heer M. bij deze gebeurtenissen op geen enkel moment bedreigingen in houding, beweging of taal heeft geuit ten opzichte van politie of andere omstanders. Hij heeft wel zichzelf verwond. Verder kan ik bevestigen dat ik bij de schouder van de heer M. drie naast elkaar geplaatste krassen (wonden die gebloed hebben) heb gezien, waarvan hij mij zei dat ze afkomstig waren van de nagels van de hond die op hem is afgestuurd door de politie. Er is geen enkele aanwijzing die erop zou wijzen dat de krassen niet van de hond zouden zijn. (...) Verder moet gezegd worden dat de heer M. en andere getuigen van de gebeurtenissen moeten constateren dat het rapport van de korpsbeheerder van de politie gebaseerd is op verklaringen waarvan er tenminste n onwaarheden bevat, met name waar verklaard wordt dat de heer M. de betreffende politieagent bedreigd zou hebben."C. Het standpunt van de korpsbeheerder1. Namens de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord reageerde de plaatsvervangend korpschef bij brief van 10 juli 1997 op de klacht. Hij voegde bij zijn reactie onder meer de volgende stukken:- een mutatie uit het dag- en nachtrapport van 21 juni 1996, opgemaakt door de betrokken ambtenaar P.; - een mutatie uit het dag- en nachtrapport van 21 juni 1996, opgemaakt door de betrokken ambtenaar Bs.; - een proces-verbaal van bevindingen van 24 juni 1996, opgemaakt door de betrokken ambtenaar R.; - een proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 1996, opgemaakt door de betrokken ambtenaren B., K., P. en Wo.; - een rapport van de beveiligingsbeambte Bu.; - een rapport van de beveiligingsbeambte Rn.; - een aan de korpschef gerichte brief van de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch van 25 september 1996; - een onderzoeksrapport van de inspecteur van politie H. met bijlagen van 3 december 1996. Voorts deelde de plaatsvervangend korpschef namens de korpsbeheerder onder verwijzing naar deze stukken onder meer mee:"Met de korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie ben ik van mening dat er geen sprake is van disproportioneel gebruik van geweld door de betrokken politiefunctionarissen tegen de heer M. Verzoeker stelt dat op ruwe wijze zijn gewonde arm op zijn rug werd gedraaid. De betrokken politieambtenaren B. en K. verklaren dat de heer M. die gewond was en hevig bloedde, weigerde zich te laten helpen en zich te laten benaderen door de politie en door het aanwezige ambulancepersoneel. Door B. en K. werd getracht de heer M. vast te grijpen en hem zo mogelijk de handboeien om te doen om hem te kunnen afvoeren ter verzorging. Door zijn hevig verzet bleek dat echter niet mogelijk. K. beschrijft dat zij juist probeerde de verwonding aan zijn rechterarm bij het vastpakken te sparen. Ook uit de verklaringen van de andere aanwezigen valt niet op te maken dat een en ander op ruwe wijze of disproportioneel gewelddadig zou zijn geschied. Dit klachtonderdeel acht ik dan ook ongegrond. Voorts stelt verzoeker dat de bedreiging met een vuurwapen disproportioneel is geweest. Uit het rapport blijkt genoegzaam dat de heer M. absoluut niet aanspreekbaar was en zich niet alleen tegenover de politie, maar
ook tegenover het personeel van de ambulance en het AZC agressief gedroeg. Nadat de heer M. een glazen wand kapot had geslagen, kwam hij met een glasscherf van 10 15 centimeter recht op hoofdagent R. af, terwijl hij stekende en snijdende bewegingen richting R. maakte. Deze voelde zich volgens zijn verklaring zodanig bedreigd, dat hij zijn dienstwapen trok en op de heer M. richtte. Ook K., Ba. en getuige Bu. verklaren dat de situatie voor R. op dat moment bedreigend was. De getuige W. heeft ook gezien dat de heer M. het stuk glas op omstanders richtte, wanneer deze te dicht bij dreigden te komen. Alleen de heer M. zelf verklaart dat hij niemand bedreigd heeft. Voorts stelt hij dat het trekken van het vuurwapen buiten is gebeurd, terwijl alle andere betrokkenen verklaren dat dit binnen in de hal plaatsvond. De hoofdofficier heeft in zijn brief van 25 september 1996 verklaard dat R., gezien de omstandigheden, terecht een beroep op noodweer voor het trekken van het vuurwapen heeft gedaan. Na lezing van het volledige onderzoeksrapport heeft de hoofdofficier zijn oordeel (telefonisch) tegenover mij bevestigd op 10 maart 1997. Ook dit klachtonderdeel acht ik ongegrond. Verder stelt verzoeker dat het op hem loslaten van een diensthond, waardoor hij aan zijn schouder verwond is geraakt, disproportioneel was. De hondengeleider Bs. stelt dat hij de hond heeft ingezet om de heer M. te kalmeren en in de veronderstelling dat deze moest worden aangehouden (inmiddels was een andere problemen veroorzakende Irani r geboeid en gekalmeerd). Bs. en de hond werden ook met de glasscherf bedreigd door de heer M. Bs. heeft, overeenkomstig de ambtsinstructie, de heer M. eerst gewaarschuwd en toen daaraan geen gevolg werd gegeven, de hond ingezet. De hond is alleen tegen de heer M. opgesprongen en heeft hem niet gebeten, noch met zijn nagels verwond, aldus Bs. De hond bleef steeds aangelijnd. Gelet op de onrust die door de inzet van de hond bij andere asielzoekers ontstond, heeft de hondengeleider zich meteen teruggetrokken. Verpleegkundige W., die de heer M. later heeft onderzocht, verklaart dat de hond niet heeft gebeten en dat niet zeker is dat een paar krasjes op de borst van de heer M. door de poten van de hond zijn veroorzaakt, omdat de heer M. overal krassen had en ook zichzelf zo kan hebben verwond.
Achteraf bezien blijkt er onduidelijkheid geweest te zijn in de communicatie over de daadwerkelijke inzet van de hond en had daarover een betere afstemming dienen plaats te vinden. De inzet was op dat moment (nog) niet noodzakelijk. Ik meen echter dat de inzet van de hond - ook achteraf bezien - wel toelaatbaar was om te trachten de heer M. onder controle te brengen, wat tot op dat moment op diverse andere manieren onmogelijk was gebleken. De inzet van de hond heeft volgens de geldende regels plaatsgevonden, is zeker niet disproportioneel geweest en is zo snel mogelijk weer be indigd. Niet is vastgesteld dat verzoeker tengevolge van de inzet van de hond verwond is. Ook dit klachtaspect acht ik ongegrond. Ten slotte stelt verzoeker dat de korpsbeheerder zonder enige motivering is uitgegaan van de verklaring van de desbetreffende politieambtenaar over het vuurwapengebruik, terwijl verzoeker daarover een tegengestelde verklaring heeft afgelegd. De korpsbeheerder heeft bij de afhandeling van de klacht alle beschikbare informatie betrokken. Weliswaar heeft de heer M. over het gebeuren een tegengestelde verklaring afgelegd dan de heer R., maar het relaas van R. wordt ondersteund door dat van andere getuigen, terwijl het vuurwapengebruik nadien nog eens getoetst is door de hoofdofficier overeenkomstig de gebruikelijke procedure. Er is dan ook geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van R. Een nadere motivering in de afhandeling van de klacht was dan ook niet nodig. Ik verwijs kortheidshalve naar de onderliggende stukken en acht ook dit klachtonderdeel ongegrond. Wellicht ten overvloede merk ik naar aanleiding van de namens verzoeker bij u ingediende klacht nog op dat er sprake was van een zeer dreigende en moeilijke situatie, onder meer door de houding van verzoeker en van andere bewoners van het AZC. Niet alleen de politie, maar ook andere hulpverleners, werd het onmogelijk gemaakt in te grijpen en hulp te verlenen. (...) Het onderzoek dat door inspecteur H. is verricht naar aanleiding van de klacht is zeer uitvoerig geweest en zeker niet eenzijdig. Naast de betrokken politieambtenaren zijn immers ook diverse andere getuigen gehoord. De heer M. is met behulp van een tolk en in tegenwoordigheid van zijn hulpverlener van Vluchtelingenwerk uitgebreid in de gelegenheid gesteld zijn verhaal te doen. Zijn verklaring is door de heer H. volledig opgenomen, tussentijds voor hem vertaald en door hem voor akkoord ondertekend.
Mijn conclusie is dan ook dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is."2. In de bijgevoegde mutatie uit het dag- en nachtrapport van 21 juni 1996, opgemaakt door betrokken ambtenaar P., staat onder meer vermeld:"Hedenavond met alle beschikbare medewerkers uit dit district (omstreeks 19.00 uur) richting AZC getogen, i.v.m. problemen aldaar. Ter plekke aangekomen bleek dat nagenoeg het gehele gangenstelsel op de benedenverdieping vol bloed lag en als zodanig het spoor aangaf waar het probleem zat. Een Irani r was blijkbaar geheel door het lint gegaan en had zichzelf zodanig verwond dat hij langzaam alle bloed aan het verliezen was. In deze gemeenschap was de spanning te snijden en op een kookpunt. Betrokkene verwondde zich door ruiten aan diggelen te slaan en zichzelf met glasscherven te kerven. Ter plekke met z'n allen geprobeerd de scalerend op te treden, daarvoor mijn grote dank aan allen, vooral voor het inzicht zodanig te werken dat calamiteiten aldaar achterwege bleven, ondanks de spanning. Na enige tijd zag betrokkene kans naar buiten te gaan en de straat op, aldaar probeerde deze 'martelaar' de aandacht te trekken van het publiek, terwijl zeer uitdrukkelijk door hem gevraagd werd naar pers en vooral video-apparatuur. In verband met de toeloop werd het verkeer opgevangen en omgeleid. Pas nadat de pers hun gevoelige bereidwillige oor ter beschikking had gesteld kon omstreeks 21.50 uur betrokkene worden afgevoerd naar het ziekenhuis."3. In de bijgevoegde mutatie uit het dag- en nachtrapport, die betrokken ambtenaar Bs., hondengeleider, op 22 juni 1996 had opgemaakt staat onder meer vermeld:"Werd ik (...) om 19.30 uur door de MK (meldkamer; N.o.) ter assistentie geroepen naar het AZC in Stevensbeek. Er zou een asielzoeker helemaal doorgedraaid zijn. Mogelijk zou inzet van de hond gewenst zijn. Met gezwinde spoed die richting op gegaan. Ter plaatse bleken er voldoende collega's aanwezig in het pand. In overleg met (...) een afwachtende houding aangenomen in de buurt van de hoofdingang. Indien nodig zou hij mij naar binnen roepen. Ik zag wel dat de hal aan de voorzijde vol met bloed lag. Zoals ik van een collega begreep had de verdachte zichzelf ernstig verwond aan door hem gesneuvelde ruiten. Op een gegeven moment
verplaatste het geheel zich weer naar de voorzijde en sneuvelde er weer een paar ruiten. De verdachte komt plotseling naar buiten met ontbloot bovenlijf. Hij zat totaal onder het bloed. Hij toog naar de doorgaande weg die voor AZC langsloopt. Aldaar ging hij de aandacht staan trekken. Wat ik inmiddels begreep is dat de pers erbij moest komen. Op ongeveer 15 meter bij mij vandaan zie ik ongeveer 5 collega's bij een tweede verdachte staan. Ik zie dat deze man wordt geboeid. Vanuit dat groepje collega's wordt in mijn richting geroepen:'En nu de hond erbij.' Ik haal Falco uit de auto en loop in de richting van die collega's. Zij maken mij erop attent dat de verdachte voor aan de weg een flinke glasscherf in zijn handen heeft. Ik ging van de veronderstelling uit dat ook die verdachte moest worden aangehouden. Ik loop met hond door de weg waar die man stond. Toen hij mij aan zag komen, kwam hij direct en zeer dreigend op mij af. Hij kwam vlak voor mij staan en maakte met zijn linkerhand waar hij die scherf in had zwaaiende snijbewegingen in mijn richting en daarna in de richting van Falco. Hij ging vlak voor de neus van Falco langs met snijdende bewegingen. Ik maakte hem duidelijk dat hij de scherf moest laten vallen of dat anders de hond zou worden ingezet. De verdachte deed dit niet en bleef dreigen. Hierop heb ik Falco het commando 'vast' gegeven. Hij sprong tegen de man zijn linkerzijde aan. Hij beet niet in. Kennelijk was de combinatie van een blote arm en met al het bloed erop een beetje vreemd voor hem. Hierop liet de man de scherf wel vallen. Falco wilde toen verder gaan aan zijn broek. De man liep achteruit en Falco knabbelde wat aan zijn broek. Hij heeft hem niet gebeten. Plotseling gaat de man stilstaan en Falco ging over tot bewaken en ging voor de man staan blaffen. Een perfect optreden van Falco, precies zoals het hoort. Gelijk hierop wordt de hele menigte asielzoekers, ongeveer 40 50 man, die zich inmiddels ook op straat bevonden, gigantisch boos over het optreden met de hond. Deze menigte wilde mij belagen met stokken en, naar achteraf bleek, ook met uit de straat getrokken stenen. Voor mij reden om mij met enige spoed terug te trekken en ik heb dit ook gedaan. De hele meute kwam toen achter mij aan. Gelukkig door aanwezigheid van de hond durfde men niet echt dichtbij te komen. Er werd wel in mijn richting geslagen. Ik ben met enige spoed in de hondenauto gestapt en vervolgens daar weggereden. Ik heb ongeveer 200 meter verder in een zijstraat, (...) postgevat."4. In het bijgevoegde proces-verbaal van bevindingen dat betrokken ambtenaar R. op 24 juli 1996 had opgemaakt staat onder meer vermeld:
"Op vrijdag 21 juni 1996, omstreeks 19.00 uur, ontving ik, verbalisant, van de regionale meldkamer van de politieregio Brabant Noord, het verzoek om assistentie te gaan verlenen aan collega's, welke zich bevonden in het asielzoekerscentrum te Stevensbeek, (...). Deze hadden opdracht gehad zich daar naar toe te begeven in verband met het feit dat aldaar een bewoner van het asielzoekerscentrum dol gedraaid zou zijn en zou gooien met glas naar personeel en bewoners. Op 21 juni, omstreeks 19.15 uur arriveerde ik ter plaatse. (...) BETROKKENE: M. Naar aanleiding van het bedreigende gedrag van betrokken persoon gericht tegen mij persoonlijk, voelde ik mij zodanig bedreigd dat ik, verbalisant, mijn dienstpistool heb getrokken. OMSCHRIJVING BEDREIGING Betrokkene stond in de hal van het asielzoekerscentrum, bij een glazen afscheidingswand. Ik, verbalisant, stond op dat moment in zijn onmiddellijke nabijheid, naast hem. Ik zag dat betrokkene met zijn elleboog het glas van die afscheidingswand kapot sloeg. Hierop heb ik me enkele meters van die persoon verwijderd en bleef op een afstand van ongeveer drie tot vier meter van hem stilstaan, recht tegenover hem. Ik zag dat betrokkene zich bukte en van de grond een glasscherf oppakte van de zojuist door hem kapotgeslagen ruit. De grootte van de glasscherf schatte ik op ongeveer 10 x 15 centimeter. Ik zag dat betrokkene recht op mij kwam toegelopen, met de glasscherf in zijn hand en dat hij daarbij stekende en snijdende bewegingen maakte in mijn richting. Door die handelingen, gericht tegen mij persoonlijk, voelde ik mij zodanig bedreigd, dat ik, ter verdediging van eigen lijf, mijn dienstpistool heb getrokken en dit richtte op betrokkene. Dit was blijkbaar voldoende om betrokkene met zijn handelingen te doen stoppen, daar hij toen bleef staan en ophield met het maken van snij- en steekbewegingen in mijn richting. Vervolgens heb ik mijn pistool geborgen."5. In het bijgevoegde proces-verbaal van bevindingen dat betrokken politieambtenaren B., K., P. en Wo. op 26 juni 1996 hadden opgemaakt staat onder meer vermeld:"Op vrijdag 21 juni 1996, omstreeks 19.00 uur, kregen wij, B. en K. van de Centrale Meldkamer van de politieregio Brabant Noord de opdracht om te gaan naar het Asielzoekerscentrum te Stevensbeek,
(...) alwaar een bewoner dol gedraaid zou zijn en zou gooien met glas naar personeel en bewoners. Om 19.08 uur arriveerden wij ter plaatse. Intussen was door de meldkamer nog de verbalisant Wo., welke als eenhoofdige motorsurveillance in dienst was ook ter plaatse gezonden, die om 19.14 uur ter plaatse was. Wij B. en K. zagen dat toen wij de hal bij de ingang binnenkwamen er een enorm bloedbad was. De vloer van de hal was een en al bloed. Wij werden aldaar opgevangen door een medewerker van de beveiligingsdienst, die ons mededeelde dat de betreffende bewoner zich intussen elders in het gebouw bevond. Deze inwoner, zijnde een asielzoeker, had zichzelf aan zijn arm zodanig verwond dat er overal bloed lag in de hal en gangen. Het bloedspoor volgend door enkele gangen kwamen wij aan achterin de oudbouw van het centrum, alwaar wij de betreffende asielzoeker aantroffen. Deze persoon, een manspersoon, was slechts gekleed in een spijkerbroek en sportschoenen. Broek en schoenen zaten geheel onder het bloed. Wij zagen dat hij uit een wond in zijn rechter onderarm hevig bloedde. Wij zagen een gapende wond. De betreffende asielzoeker was opgewonden en wij zagen dat hij een in de gang aanwezige stoel van zich afgooide. Vervolgens hebben wij, B. en K., getracht de man op een zeer rustige wijze aan te spreken teneinde hem te kalmeren en hem zijn verwondingen daarna te laten verzorgen door het inmiddels aanwezige ambulancepersoneel. Het op hem inpraten door ons had op de betrokkene geen enkele invloed. Ook een door mij, B., aan hem aangeboden doek om zijn wond te bedekken weerde hij resoluut af. Opnieuw heeft hij toen een stoel gepakt en sloeg deze met kracht tegen de gangvloer kapot. Op dat moment bevonden zich in onze omgeving enige personen. Teneinde te trachten hem te laten verzorgen, hebben wij, B. en K., de betrokkene aan zijn armen vastgepakt, waarop hij zich los rukte en te kennen gaf dit niet te willen. Wij hoorden dat hij zei: 'Dit moet zo blijven, deze arm heb ik niet meer nodig.' Omstreeks 19.15 uur arriveerde ik, Wo., ook ter plaatse. In de hal trof ik een enorm bebloede vloer en volgde toen het bloedspoor door de gangen, waarna ik mij voegde bij de collegae B. en K.
Wij hoorden toen dat de betrokkene riep: 'Ik wil pers en een camera hier hebben.' Ik, Wo., ben naar de receptie gegaan om telefonisch te trachten om pers te krijgen naar het asielzoekerscentrum. Door mij, Wo., werd de dienstdoende functionaris op de meldkamer op de hoogte gesteld en gevraagd om pers naar het AZC te zenden. Hierop werd mij medegedeeld dat de pers gewaarschuwd zou worden. Inmiddels had zich in de gangen nabij ons een grote groep mensen, hoofdzakelijk asielzoekers verzameld. Gelet op hun uitlatingen en gedrag stonden zij geheel achter de activiteiten van de betrokkene. (...) Inmiddels waren ter assistentie ter plaatse de hoofdagenten R. en Ba. uit team Noord van district Land van Cuijk. Omstreeks 19.50 uur arriveerde ook ik, P., zijnde chef van dienst in het district Land van Cuijk. Toen zagen wij dat betrokken asielzoeker zich met zijn rug posteerde tegen een ruit in de gang en met kracht met zijn linker elleboog deze ruit kapot sloeg. Hierdoor verwondde hij zich ook aan zijn linkerarm. Met elkaar werd afgesproken, dat 4 politiemensen zich zouden concentreren op deze betrokkene, terwijl de overige collega's het in grote getale aanwezige publiek op afstand en rustig zou proberen te houden. Het liet zich namelijk aanzien dat betrokkene door bloedverlies zodanig verzwakte dat hij benaderbaar zou worden zonder geweld te hoeven gebruiken. Toen hij dan ook na enige tijd ineenzeeg op de vloer, trachtten wij met het ambulancepersoneel betrokkene te benaderen. Hierop werd vanuit de aanwezige menigte iets geroepen, waarop betrokkene opeens weer opstond en zeer agressief overkwam. Ons bleek dat de omstanders niet toelieten dat betrokkene geholpen zou worden en eisten dat wij onze activiteiten zouden staken, totdat er pers aanwezig was. Men wilde de Nederlandse bevolking kennis geven (op deze wijze) dat men het niet eens was met het Nederlandse beleid ten aanzien van deze groepen asielzoekers. Op dat moment maakte zich uit de groep omstanders een persoon los, die schreeuwend met zijn tot vuist gebalde rechterhand met kracht tegen een deur sloeg en met zijn hoofd tegen een muur. (Achteraf bleek dat hij hierbij zijn middenhandsbeentjes gebroken had). (...)
Hierna heb ik, P., mij begeven naar de receptie om nogmaals telefonisch te trachten de regionale pers ter plaatse te krijgen om zodoende 'de druk van de ketel te halen' en om aldus verdere escalatie te voorkomen. Wij, aanwezige verbalisanten, zagen dat betrokkene zich begon te verplaatsen door de gangen in de richting van de receptie. Het gevolg hiervan was, dat er achter ons aan een groep asielzoekers ook in die richting ging. Wij kregen de indruk dat het de betrokkene allemaal te lang duurde voordat er pers kwam en dat hij hiermee enige spoed wilde bewerkstelligen. In de hal bij de receptie sloeg de betrokkene opnieuw door een ruit en greep uit de sponning een groot stuk glas. Hiermee liep hij door de hal. Later bleek dat betrokkene met dit stuk glas dreigend in de richting van collega R. was gelopen. Deze had hierop zijn dienstwapen ter hand genomen om de dreiging af te wenden. (...) Kort hierna begaf de betrokkene zich door de deur naar buiten en liep via het terrein van AZC naar de openbare weg (...). Ter voorkoming van ongevallen werd door ons het verkeer omgeleid en het publiek op afstand gehouden. Betrokkene gedroeg zich theatraal en wenste de aandacht. Naar schatting een honderdtal asielzoekers bevond zich op dat moment weliswaar op het terrein van het AZC, maar in de directe nabijheid. Dit publiek verkeerde in opgewonden toestand, hetgeen bleek uit scheldpartijen richting politie, en gillende vrouwen. De eerder genoemde asielzoeker, die met zijn vuist tegen een deur had geslagen, gedroeg zich aldaar opgewonden en ophitsend voor zijn omgeving en werd onder controle gehouden door onder andere hoofdagent Ba. Hiertoe waren hem uit veiligheidsoverwegingen de handboeien aangelegd. Op het moment dat deze man gekalmeerd was, werden hem de boeien weer afgedaan. Tijdens het onder controle houden van deze persoon werd een aanwezige diensthond ingezet tegen de betrokkene op straat. (...) Wij zagen dat door de inzet van de diensthond het gehele aanwezige publiek (asielzoekers), zich massaal keerde tegen de diensthondgeleider en zijn hond. Uit tactische overwegingen heeft hij zich met zijn hond direct teruggetrokken. Tijdens de inzet van de diensthond bevond ik mij, B., in de directe nabijheid. Ik zag dat tijdens deze inzet de hond weliswaar tegen de betrokkene aansprong, echter hem niet heeft gebeten.
Met alle aanwezige politiemensen en beveiligingsambtenaren werden de zeer opgewonden asielzoekers weer naar het terrein va het AZC geleid en tot kalmte gemaand. Diverse asielzoekers hadden op dat moment stokken en stenen ter hand genomen. Er is echter niet geslagen of gegooid."6. In het bijgevoegde rapport dat de beveiligingsbeambte Bu. van het voorval had opgemaakt is onder meer het volgende opgenomen:"Op vrijdag 21 juni 1996 werd ik om 19.25 uur thuis opgebeld door collega Rn. Hij meldde dat M. zichzelf opzettelijk had verwond. Hierdoor was dringend mijn assistentie gewenst. Ben hierop onmiddellijk naar het AZC te Stevensbeek gereden, waar ik om 19.40 uur arriveerde. Van (...) hoorde ik dat collega Rn. zich in de buurt van de vrouwenruimte bevond. Ik ben daar naartoe gelopen en zag aldaar dhr. M. met een hevig bloedende onderarm staan in gezelschap van twee politieagenten die met hem aan het praten waren. Er was echter niet met dhr. M. te praten, daar hij continue aan het schreeuwen was om een journalist. Na een tijdje begaf M. zich richting receptie waar hij, na een tijdje te hebben zitten schreeuwen, met zijn hoofd door het raam ging. Na dit te hebben gedaan, pakte hij een stuk glas in de hand en begon daarmee collega J., een politieagent en mij zelf te bedreigen. Hierop trok de politieagent zijn wapen omdat hij zich bedreigd voelde; hij stopte zijn wapen echter gelijk weer terug omdat M. hierdoor alleen maar agressiever werd. Vervolgens is dhr. M. de openbare weg opgelopen om daar het verkeer op te houden. Collega Rn. en ik hebben het verkeer opgehouden en de mensen op afstand gehouden."7. In het bijgevoegde rapport van beveiligingsbeambte Rn. is onder meer het volgende vermeld:"Op vrijdag 21 juni 1996 was ik omstreeks 18.40 uur bezig met diverse receptiewerkzaamheden. Op dat moment hoor ik bij de gang (keuken) dat er een ruit werd ingegooid. Hierop gelijk ter plaatse gegaan. Daar zag ik dat bewoner M. bezig was met het inslaan van een raam. Omdat He. vlak bij hem stond, gevraagd wat er aan de hand was. Op dat moment zag M. mij staan te praten met He. en hij gooide een groot stuk glas in onze richting, dat ik nog net kon ontwijken. Daarna teruggelopen naar de receptie en omstreeks 18.50 uur de politie – Den Bosch – om assistentie gevraagd omdat hij maar doorging met het inslaan van ruiten.
Op dat moment kreeg ik te horen over de portofoon dat hij zich flink had verwond aan zijn onderarm en waarschijnlijk een slag-aderlijke bloeding had. Gelijk dit aan de meldkamer doorgegeven en tevens gevraagd om een ambulance te bellen. Daarna heb ik een handdoek gepakt en ben ter plaatse gegaan. Ik zag M. in de gang staan met een grote gapende wond aan zijn rechteronderarm en de hele gang zat onder het bloed. Ik wilde zijn arm verbinden met de handdoek maar dat wilde hij niet en begon zich agressief te gedragen. Na een aantal pogingen om de wond te verbinden, samen met het personeel van keuken en opvang teruggegaan naar de receptie. Daarna heb ik omstreeks 19.20 uur contact gezocht met onze directeur N. Hem de situatie uitgelegd en de vraag (gesteld; N.o.) of hij zou willen komen. Hij zei als de ambulance en de politie onderweg zijn, hij niet speciaal daarvoor kwam. Wel vertelde N. of ik de mensen wie nachtdienst hadden gelijk te bellen en vragen of ze gelijk konden komen. Omstreeks 19.25 uur contact gezocht met collega J. en Bu. (...) Daarna de receptie afgesloten en weer ter plaatse gegaan. Omdat hij niet meer in de gang van de keuken stond, volgde ik maar het bloedspoor. (...) Aankomst politie omstreeks 19.35 uur. Ook zij proberen hem te overtuigen om zich te laten helpen aan zijn verwondingen, maar hij wil niet en ging met stoelen en tafels aan het gooien. Daarna besluit de politie hem te overmeesteren. Na enkele pogingen is het ons niet gelukt. Daarna begon hij te roepen dat hij wilde praten met de pers. (...) De politie vertelt mij dat ze wachten tot M. slap wordt (bloedverlies) en hem dan te overmeesteren. Dan komen bewoners X en Y zich ermee bemoeien. Op een gegeven moment ging X met M. even op de vuist. Nadat dit weer was gesust, liep M. richting receptie en smeerde zijn bloed overal tegenaan. Tevens sloeg hij voor de receptie ook nog een ruit in. Daarna liep hij naar buiten en liep naar de weg voor het centrum. Hij ging daar midden op de weg staan; ik heb samen met mijn andere collega's de bewoners tegengehouden en het verkeer teruggestuurd. (...) Terwijl wij ons buiten bezighielden met de omstaande bewoners, kwam er een agent met een politiehond aan en deze ging in op M.
De omstaande Irani rs kwamen hierdoor in opstand en wilden de agent en de hond aanvallen met stenen en stokken. Hierop vlogen ik, collega Bu. en J. de bewoners om de nek om ze tegen te houden. De agent met de hond verteld te vertrekken, wat hij ook deed."8. De bijgevoegde brief van de hoofdofficier van justitie van 25 september 1996 aan de korpschef vermeldt onder meer:"Uit de overgelegde stukken blijkt dat R. zich ter assistentie bij de inmiddels in het asielzoekerscentrum aanwezige collegae heeft vervoegd en tegenover een aldaar verblijvende asielzoeker is komen te staan, die zichzelf ernstig verwond had, teneinde op die wijze aandacht van de pers af te dwingen voor zijn problemen met een mogelijke uitzetting. Bedoelde asielzoeker zou dolgedraaid en geheel niet aanspreekbaar zijn geweest en zich voorts zeer agressief hebben gedragen.. is tegenover bedoelde man komen te staan toen deze het asielzoekerscentrum wilde verlaten. Zijn collegae bleken niet in staat te zijn geweest bedoelde man onder controle te krijgen ten behoeve van (onder meer) een medische behandeling van zijn verwondingen. Nadat de man met zijn elleboog een glazen scheidingswand kapot had geslagen en R. zich op een afstand van drie vier meter van hem had verwijderd, kwam die man met een glasscherf (van ongeveer 10x15 cm) recht op R. toelopen, onderwijl stekende en snijdende bewegingen naar R. makend. R. heeft daarop zijn dienstpistool getrokken en gericht gehouden op de asielzoeker, die daarop zijn handelingen stopte. Hierna werd het wapen geborgen en heeft de asielzoeker zich alsnog naar buiten begeven. Gelet op de positie van R. tegenover bedoelde man, de geestelijke gesteldheid van deze, alsmede de door de overige Iraanse asielzoekers aangenomen houding jegens de ter plaatse aanwezige politiefunctionarissen, meen ik dat een beroep op noodweer voor het gebruik van het vuurwapen door R. gegrond is."9.1. Het bijgevoegde onderzoeksrapport van ambtenaar H. van het regionale politiekorps Brabant-Noord van 3 december 1996 bevat onder meer:- een verklaring van politieambtenaar B.; - een verklaring van politieambtenaar R.; - een verklaring van politieambtenaar Wo.; - een verklaring van politieambtenaar Bs.; - een verklaring van politieambtenaar K.; -
een verklaring van ambulanceinzittende W.; - een verklaring van verzoeker; - een verklaring van politieambtenaar Ba.; - een verklaring van de directeur van het asielzoekerscentrum; - een verklaring van beveiligingsbeambte Bu.; - een verklaring van politieambtenaar P.9.2. De verklaring die politieambtenaar B. op 5 november 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer als volgt:"Voor wat betreft de gebeurtenissen in en later buiten het Asielzoekercentrum Stevensbeek (...) op vrijdagavond 21 juni 1996, omstreeks 19.00 uur en later, hebben wij, B., K., Wo. en P., proces-verbaal opgemaakt. In een ambtelijk verslag hebben wij vastgelegd wat er die avond gebeurde. Ik blijf bij dat verslag. Ik wil echter op specifieke vragen van u wel antwoord geven. Toen wij, K. en ik, die avond de melding kregen van de meldkamer, werd er al meteen bij vermeld, dat er een asielzoeker was 'doorgedraaid.' Door de meldkamer werd ook motorrijder Wo. en de auto van team Noord, bemand door R. en Ba., daar naartoe gedirigeerd. Of de chef van dienst, P., ook al was gewaarschuwd, weet ik niet, maar ook hij kwam later ter plaatse. Blijkbaar was er dus een alarmerend telefoontje binnengekomen bij de meldkamer. Ter plaatse troffen wij een bloedbad aan voor in de hal. Door iemand van de beveiliging werden we daar opgevangen en ons werd verteld dat de betreffende persoon zich intussen elders in het gebouw bevond. Of we hem maar wilden volgen. Om uit te vinden waar die persoon zich bevond, was niet moeilijk, want we hoefden het bloedspoor maar te volgen. We kwamen achter in het gebouw terecht in een grote gang. We troffen daar een man aan, die hevig bloedde uit een gapende wond aan zijn rechteronderarm. Hij was duidelijk aandacht aan het trekken. Bij hem waren nog enkele andere asielzoekers, alsmede een Nederlander, die de disco die avond zou gaan verzorgen. Die man, ons werd verteld dat het een Irani r betrof, gedroeg zich erg agressief en toen wij, de politie, de veiligheidsman de en de man van de disco, hem wilden benaderen, greep hij een stoel en smeet die met kracht door de gang. Hij gooide niet in onze richting, maar hij liet zich niet benaderen. Hij weigerde resoluut alles. Zelfs een doek om daarmee de wond aan zijn arm te bedekken, wilde hij niet hebben. Vervolgens sloeg hij nog een tweede stoel aan stukken op de vloer. Op een gegeven moment zagen wij, B. en K., kans om hem vast te grijpen. Het was mijn bedoeling om hem in het belang van zijn eigen en anders veiligheid de
handboeien om te doen, zodat hij verzorgd kon worden, want hij stond daar bijna leeg te bloeden. Hij stond zelfs met zijn arm te 'pompen' door met zijn hand te knijpen, zodat het bloed uit die wond gutste. Wij hadden hem vast, doch het lukte ons niet om hem onder controle te krijgen. Wij moesten hem weer loslaten. Het gevolg was wel dat we behoorlijk onder het bloed zaten. Nadat wij die Irani r hadden vastgehad, arriveerden ook collega Wo., een gewaarschuwde ambulance en de collega's R. en Ba. Die man wilde zich ook door het ambulancepersoneel niet laten helpen. Op een gegeven moment ging hij zelfs op de vensterbank staan met zijn rug tegen het raam en als wij hem wilden benaderen, begon hij met zijn elleboog tegen dat raam te beuken. Hij sloeg er op een gegeven moment ook doorheen en verwondde zijn linkerarm daarbij. In die hal tegen de muur stond een tafel en daar ging hij met zijn achterwerk tegenaan leunen. Wij moesten op afstand blijven, mochten hem niet benaderen en hij maakte ons duidelijk dat hij de pers erbij wilde hebben, met name filmende pers, in ieder geval iemand die het op video kon vastleggen. Ik hoorde namelijk dat hij vroeg om video. Om hem rustig te kunnen krijgen is Wo. vervolgens gaan bellen om er pers bij te krijgen. Die is later ook wel gekomen, maar toen was die asielzoeker al op straat. Intussen hadden we afgesproken dat we hem met vier collega's zouden pakken als hij tekenen gaf van zwakte door het bloedverlies. Toen hij dan ook in elkaar zakte, gingen er twee of drie collega's en ambulancepersoneel in zijn richting. Een verderop in de gang aanwezige, naar later bleek, Irani r gaf echter een schreeuw en onze man kwam weer overeind. Men wilde blijkbaar niet dat hij werd geholpen. Inmiddels had zich steeds meer publiek, bestaande uit andere asielzoekers, in de gang verzameld. We hadden daar echter niet echt last van. Die schreeuwende Irani r sloeg op een gegeven moment zelfs nog met zijn tot vuist gebalde hand een deuk in een deur. De gewonde Irani r begon te lopen in de richting van de ingang en wij konden hem niet daar op die plaats houden. De hele meute verplaatste zich dus naar voren. Wij hadden op dat moment al besloten dat we niet zouden ingrijpen om de zaak niet te laten escaleren. We zouden vermoedelijk dan de gehele groep over ons heen hebben gekregen.
Wij kregen het idee dat hij zich daar opwierp als een soort martelaar. Hij trachtte de aandacht van de publieke opinie te vestigen op de problemen die de Irani rs in Nederland hadden, omdat ze eigenlijk met uitzetting werden bedreigd. Aangekomen in de hal, voor in het gebouw bij de ingang, was ik op een gegeven moment in de receptieruimte waar ook de portier zit van de bewakingsdienst. Ik hoorde toen dat daar in die hal een ruit sneuvelde. Ik verliet hierop de ruimte en vanuit de deuropening zag ik dat die gewonde Irani r met een puntig stuk glas van 10 tot 15 centimeter in zijn hand stond. Hij stond met dat glas in zijn hand voor zich. Ik zag dat R. ongeveer 2 3 meter van hem verwijderd voor hem stond met zijn dienstpistool in zijn hand. Of daar nog iets bij werd gezegd of geroepen weet ik niet, want daar stond nogal wat volk, met name asielzoekers, omheen.. is vervolgens achteruit gegaan en heeft zijn pistool opgeborgen. Hierna ging die Irani r naar buiten, ging midden op straat staan en begon auto's tegen te houden. De rest volgde hem naar buiten en wachtte op de dingen die zouden komen. Wij hebben het verkeer tegengehouden en teruggestuurd, want op het moment dat er een auto kwam ging hij er voor staan. Terwijl wij ons op de weg bevonden, arriveerde er een collega met een diensthond. Die had ik van tevoren helemaal niet gezien. Ik weet ook niet of die er door de meldkamer bij is geroepen. Later hoorde ik dat het collega Bs. was met zijn diensthond (...). Collega Bs. kwam met zijn hond op die Irani r af, kennelijk met de bedoeling om hem aan te houden en af te voeren. Hij liet zijn hond gaan in de richting van die Irani r. De hond sprong tegen hem aan, doch beet hem niet, mede door het feit dat hij aangelijnd was. De hond kreeg niet de kans om die Irani r te bijten. Bs. kreeg echter geen reactie van ons, waarop hij blijkbaar wel had gehoopt. Het daar aanwezige publiek kwam daarop op hem af, waarop hij zich toch maar tactisch terugtrok met zijn hond. Ik was op straat bij die asielzoeker en ik heb niet gevraagd aan Bs. om die hond in te zetten. Ik heb ook niet gehoord dat een ander dat heeft verzocht. Blijkbaar is hier in alle hectiek sprake geweest van een communicatiestoornis, want later gaf Bs. aan dat hij zou zijn gevraagd de hond in te zetten. Toen hij, die gewonde Irani r M., daar op de weg stond, arriveerde de pers. Een van hen had een videocamera bij zich en wij hebben hem gevraagd te filmen. Twee andere journalisten gingen schrijven en konden hem bewegen om gezamenlijk naar binnen te gaan. Binnen heeft die Irani r zijn verhaal kunnen vertellen en heeft hij afspraken kunnen maken met de pers voor de volgende dag. Vervolgens heeft hij zich laten verbinden door het aanwezige ambulancepersoneel en voor verdere behandeling laten afvoeren naar het ziekenhuis.
We hebben de ambulance begeleid naar het ziekenhuis in Boxmeer, hebben daar even gewacht en zijn daar vertrokken, ook om onszelf van het bloed te reinigen. Ik heb de betreffende Irani r met collega K. slechts een keer vastgegrepen met de bedoeling hem te bewegen zich onder doktersbehandeling te stellen en hem niet de kans te geven nog meer stoelen te pakken, die te vernielen of om ons daarmee te bedrei-gen. We hebben daarbij getracht zijn handen naar zijn rug te brengen. Het lukte ons niet om hem de handboeien om te doen. Hij rukte zich los. (...) Ik ben echter van mening dat wij daar al het mogelijke hebben gedaan wat redelijkerwijs van ons mocht worden verwacht en dat we zeker niet buitenproportioneel geweld hebben gebruikt."9.3. De verklaring die politieambtenaar R. op 19 november 1996 heeft afgelegd tegenover H., luidt onder meer als volgt:"Voor wat betreft de gebeurtenissen in en later buiten het Asielzoekerscentrum Stevensbeek, (...) op vrijdagavond 21 juni 1996, omstreeks 19.00 uur en later, is door de collega's P., B., K. en Wo., proces-verbaal opgemaakt. In een ambtelijk verslag hebben zij vastgelegd wat er op die avond te Stevensbeek gebeurde. Voor wat betreft de aangetroffen situatie in het algemeen en de afhandeling ter plaatse, zou ik u naar dat verslag willen verwijzen. Door mij werd daar op een gegeven moment het dienstpistool getrokken. Ik heb daarvan een 'melding aanwenden van geweld' opgemaakt en tevens heb ik in een proces-verbaal mijn bevindingen vastgelegd. Ik blijf daarbij. Aanvullend wil ik op vragen van u echter nog wel antwoord geven. Ik was die avond op dienst met Ba. in het bewakingsgebied van team Noord, toen wij omstreeks 19.00 uur door de meldkamer te ''s-Hertogenbosch werden verzocht te gaan naar het AZC te Stevensbeek om assistentie te verlenen aan collega's uit team Zuid in verband met moeilijkheden aldaar. Toen wij ongeveer een kwartier later ter plaatse kwamen, waren daar de collega's B. en K. reeds aanwezig. Gelijk of nagenoeg gelijk arriveerde daar ook collega Wo. Binnen het AZC, in de gangen, lag overal bloed. Het leek wel een slachthuis, zoveel bloed lag er. Ook werd er geschreeuwd en wij zijn op dat geluid afgegaan. Achter in een gang troffen wij B. en K., die op een asielzoeker aan het inpraten waren. Wij wilden dat hij zijn verwondingen zou laten verzorgen, doch dat wilde hij niet. Hij wilde geen kant uit.
We spraken af dat we die Irani r met een paar man zouden pakken en afvoeren wanneer hij door dat bloedverlies in elkaar zou storten. De anderen zouden dan de rest op afstand houden. Tevens bleek, dat die Irani r er pers bij wilde hebben met video. Hij wilde het vastgelegd hebben op film. Hij heeft daar in die gang tot tweemaal toe op een vensterbank gestaan voor een raam, waarbij hij met zijn hoofd tegen het raam bonkte en aangaf er doorheen te gaan als wij hem zouden benaderen. Op een gegeven moment zeeg hij ineen, echter toen wij hem wilden benaderen en hem wilden pakken, kwam hij weer overeind. Andere asielzoekers bemoeiden zich ermee. Zij kwamen naar ons toegelopen en probeerden ons van hem weg te houden. Je kunt rustig stellen dat er een gespannen sfeertje heerste en dat het elk moment uit de hand zou kunnen lopen als de overige asielzoekers er zich mee zouden gaan bemoeien. Op een gegeven moment ging die gewonde asielzoeker lopen. Hij liep naar voren naar de in- of uitgang. Wij gingen met hem mee en de hele meute er achteraan. (...) Voor in de hal bij de ingang stopte het geheel weer even. Theatraal begon die Irani r weer te roepen om pers. In het kantoortje bevonden zich op dat moment enkele collega's met de deur dicht, waarschijnlijk om te proberen de pers naar het AZC te krijgen. De betreffende asielzoeker sloeg op een gegeven moment met zijn elleboog door een afscheidingswand met glas erin. Op dat moment stond ik vlakbij hem met de wand ertussen. Dat glas viel in mijn richting. Toen hij dat glas stuksloeg, liep ik een eindje van hem af een trapje op van een paar treetjes. Hij, die Irani r, raapte een stuk glas op van zo'n 10 15 cm., maakte stekende en snij-dende bewegingen in mijn richting en kwam daarbij mijn kant opgelopen. Daarbij riep hij het een en ander, maar dat kon ik niet verstaan. Toen hij zodoende mijn richting opkwam met dat puntige glas in zijn hand, voelde ik mij zodanig bedreigd, dat ik mijn dienstpistool trok en daarmee richtte op die Irani r. Op dat moment stopte hij, bleef die scherf wel vasthouden maar maakte geen bewegingen meer in mijn richting. Hij hield die scherf vervolgens op zijn eigen buik gericht, alsof hij wilde zeggen dat hij zichzelf zou verwonden. Ik heb toen meteen mijn dienstpistool weer opgeborgen. Vervolgens ging hij naar buiten en ging op de weg staan. De hele meute ging weer achter hem aan, inclusief de politie. Buiten ging hij verder met schreeuwen en aandacht trekken. Buiten was op een gegeven moment ook aanwezig collega Bs. uit Uden met zijn diensthond. Ik zag dat hij de hond uit de auto haalde en hem aangelijnd hield.
Die asielzoeker had al die tijd die glasscherf in zijn handen met de punt tegen zijn buik aangedrukt op zijn ontblote bovenlijf. Vervolgens zag ik dat Bs. zijn hond inzette. Ik stond daar dichtbij en zag dat die hond tegen die asielzoeker aansprong. De hond beet hem niet. Bs. trok die hond er wel meteen af. De hond gleed er als het ware vanaf. Hierop kwamen de omstanders op ons af met stukken hout. De hondengeleider heeft de hond weer vlug in zijn auto gedaan en is weggegaan, waarop de omstanders ook tot rust kwamen. Intussen was door een collega een Irani r geboeid, omdat hij tekeer ging en zich met het een en ander wilde bemoeien. Of dat binnen of buiten gebeurde en door wie, weet ik niet. Later zijn hem die handboeien weer afgedaan. Toen de pers ter plaatse kwam, heeft die Irani r met hen staan praten, eerst buiten en later binnen. Vervolgens heeft hij zich geheel vrijwillig laten afvoeren naar het ziekenhuis met de ambulance. Ook wij zijn toen weggegaan. (...) Resumerend durf ik te zeggen dat daar die avond een broeierige geladen sfeer hing. Bij de geringste aanleiding had het daar goed uit de hand kunnen lopen. Als wij daar die Irani r op dat moment zouden hebben aangehouden of zouden hebben weggevoerd, zouden wij de gehele meute wel eens over ons heen hebben kunnen krijgen."9.4. De verklaring die politieambtenaar Wo. op 22 november 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer als volgt:"Ik had die avond motorsurveillance en ook ik kreeg die avond van de meldkamer te Den Bosch het verzoek om te gaan naar het AZC te Stevensbeek in verband met problemen aldaar. Onmiddellijk ging ik ter plaatse. (...) Toen ik voor in de hal kwam, hoefde ik het bloedspoor maar te volgen om te komen waar het te doen was. De vloer lag overal vol met bloed en glasscherven. Er waren nogal wat ruiten gesneuveld. Later op die avond werd de gang schoon gespoten met een brandslang en wat daar toen naar buiten kwam, was niet normaal. Het leek wel een abattoir. Achter in een gang, om een binnenplaats, trof ik aan B., K. en een asielzoeker, naar later bleek een Irani r, genaamd M. Die M. was gewond aan zijn armen en daar bloedde hij uit. Ook ambulancepersoneel was reeds ter plaatse, een man en een vrouw. Ik zag dat er in die gang ook een aantal stoelen was stukgeslagen, althans ik zag er stukken van liggen. Ik heb niet gezien dat M. dat deed. In die gang, weliswaar vooraan bij de trap, stonden tientallen asielzoekers te kijken.
We hebben enkele malen overwogen om die amokmakende asielzoeker te pakken en af te voeren, echter als we hem benaderden, dan begon hij met zijn ellebogen tegen de ruiten te slaan. Hij ging namelijk op de betegelde ongeveer 40 cm. diepe vensterbanken staan en demonstreerde hoe de ruiten eruit konden. Hij sloeg er enkele stuk. Rondom die tijd begon die Irani r om de pers te roepen. Hij was duidelijk uit op publiciteit en er werd ter plaatse gezegd dat ze hem later als martelaar zouden zien. Die Irani r had volgens mij geen shirt aan en was van boven bloot. Zijn broek en schoenen zaten helemaal onder het bloed. Hij was eigenlijk niet te benaderen, want we konden de gevolgen niet overzien. Op een gegeven moment pakte hij een glasscherf en zette dat bij zichzelf in zijn zij bij zijn lever en dreigde zichzelf daarmee te steken als wij hem naderden. Ik heb op een gegeven ogenblik aan de ter plaatse aanwezige verpleegkundige nog gevraagd hoelang iemand het kon volhouden met zoveel bloedverlies. Hij hield het lang vol. Wij spraken min of meer af om hem te pakken als hij neer zou gaan. Dat gebeurde op een gegeven moment ook. Wij en het ambulancepersoneel er naartoe, echter hij was ook meteen weer overeind. Na enige tijd ben ik daar binnen naar de aanwezige keuken gelopen en heb de meldkamer gebeld, met het verzoek om te proberen pers ter plaatse te krijgen. (...) Weer een tijdje later ging die Irani r naar voren en iedereen achter hem aan. De collega's R. en Ba. waren ook al ter plaatse. (...) Wat er voor in de hal allemaal is gebeurd, weet ik niet. Dat wil zeggen, ik weet het wel, want dat heb ik later wel gehoord, maar ik heb dat zelf niet gezien. Ik was op dat moment blijkbaar nog in de keuken om te bellen. Toen ik er weer bij kwam, was de hele meute buiten. Toen zag ik wel dat die asielzoeker met een glasscherf op zijn buik gedrukt stond. Er hadden zich daar nogal wat mensen verzameld. Het halve AZC stroomde naar buiten. Ik ben toen op de weg gaan staan met de bedoeling het verkeer terug te sturen, dat uit de richting Overloon kwam. Die Irani r had zich namelijk midden op de weg opgesteld en ging gewoon voor de auto's staan, die wilden passeren. Collega Bs. uit district 3 was ook ter plaatse gekomen met zijn diensthond. (...) Hij heeft zich volgens mij lange tijd afzijdig gehouden, maar op een gegeven moment heb ik hem zien staan met de hond bij de weg. Die hond is dichtbij die Irani r geweest, maar ik heb niet gezien dat die hond op die asielzoeker is gesprongen.
Ik heb wel gezien dat de omstanders zich keerden tegen Bs. en zijn hond. Bs. trok zich hierna snel met zijn hond terug, deed hem in de auto en ging weg. Hij vertelde nog dat hij zoiets nog nooit had meegemaakt. In die periode ben ik met een journaliste, die intussen ter plaatse was gekomen, naar die Irani r toegegaan. Ook dat was niet goed, want het betrof een vrouw en daarmee wilde die Irani r blijkbaar geen 'zaken' doen. Via de meldkamer hebben ze toen toch iemand anders laten komen. Ook wilde die Irani r er een camera bij hebben. Hij was duidelijk uit op publiciteit. Alles bij elkaar heeft het nogal enige tijd geduurd, voordat ik met de dienstmotor achter de ambulance aanreed naar het ziekenhuis, waar die asielzoeker zijn wonden kon laten verzorgen. Ik kwam omstreeks 19.15 uur ter plaatse en omstreeks 21.30 uur reed ik weg. Toen namelijk twee andere journalisten ter plaatse waren en die hem te woord stonden, ging de druk van de ketel. (...) Feit is, dat, na enige tijd met de journalisten te hebben gesproken, hij zich liet afvoeren. Ik zag dat, toen ik vanaf de weg weer naar het AZC liep. Ik ben mee naar binnen geweest in het Maasziekenhuis te Boxmeer en daar heb ik onder andere nog gesproken met twee landgenoten van hem. Volgens mij waren dat dezelfde mensen, waarvan er een met zijn hand tegen een deur sloeg en daarbij zijn middenhandsbeentje zou hebben gebroken en de handboeien heeft omgehad van collega Ba. Het was op een gegeven moment ruim 22.00 uur geweest en ik ben daar toen vertrokken. (...) Als ik de situatie ter plaatse nog eens zou moeten omschrijven, dan kan ik zeggen dat er best een gespannen sfeer heerste. Zolang wij maar niets deden, dan gebeurde er ook niets, doch als wij aanstalten maakten om te reageren, keerden de omstanders zich tegen ons. Dat was ook nog eens duidelijk te zien toen collega Bs., om welke reden dan ook, zijn hond inzette. Iedereen keerde zich toen tegen hem en de hond".9.5. De verklaring die politieambtenaar Bs. op 22 november 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer:"Op vrijdag 21 juni 1996 was ik omstreeks 19.30 uur op het bureau in Veghel. Ik had mijn diensthond bij mij en ik was als hondengeleider in dienst. Ik kreeg een melding van de meldkamer te Den Bosch met het verzoek om te gaan naar het AZC te Stevensbeek voor assistentie. Er werd mij verteld dat er een asielzoeker was
'doorgedraaid', mogelijk zou de inzet van een diensthond gewenst zijn. (...) Ik denk dat ik zo rond 20.00 uur ter plaatse was. Ik heb mij bij de meldkamer en bij de daar aanwezige chef van dienst, P., ter plaatse gemeld en heb gezegd dat ik een afwachtende houding zou aannemen. Ik ben het AZC niet binnen geweest en ik kan dus ook niet vertel-len wat daarbinnen is voorgevallen. Ik heb wel gezien dat er binnen in die hal van het AZC nogal wat bloed lag en dat men daar met 'trekkers' aan het schoonmaken was. (...) Ik bleef vervolgens bij de hondenauto, die ik achteruit in een inham had gezet bij een ander gebouwtje. Ik hield zicht op de voorkant van het AZC. In de voortuin, op de parkeerplaats en voor de ingang, liepen op dat moment al bewoners van het AZC emotioneel rond. Onder andere liepen vrouwen daar te huilen. Er hing daar een bepaalde spanning. Ik hoorde vervolgens dat er in dat halletje geschreeuwd werd en tevens hoorde ik glasgerinkel. Er ging dus vermoedelijk weer een ruit aan diggelen, maar ik heb dat niet gezien. Vrij kort daarna kwam er een kerel naar buiten gerend met ontbloot bovenlijf en naar mijn mening een spijkerbroek aan met sportschoenen. Bewoners uit dat AZC zag ik hierna verschillende kanten opgaan, die maakten plaats voor hem. Die man had zijn hele bovenlijf onder het bloed zitten. Al vrij snel liep die asielzoeker naar de hoofdrijbaan van de weg, die voor het AZC langs loopt. Hij ging met opgeheven armen daar op de weg staan, kennelijk om aandacht te trekken en het verkeer tegen te houden. Auto's stopten in elk geval wel. Inmiddels zag ik ook dat er een stuk of zes collega's naar buiten kwamen, alsmede het ambulancepersoneel. Het ambulancepersoneel bleef achter in de buurt van de ambulance en de politie ging in de richting van de bedoelde man. Verder zag ik dat een viertal collega's zich met een andere man bezighield. Er deed er dus nog een moeilijk ter plaatse. Die man werd op een gegeven moment in de boeien geslagen. Op dat moment dacht ik dat we met twee verdachten zaten, althans politietechnisch gesproken, waarvan er nu een werd aangehouden. Dat gebeurde op het zandpad bij het AZC, ongeveer een meter of 15 bij mij vandaan. Bleef dus over, dat er nog een op de weg stond waarmee ook iets moest gebeuren. Ik hoorde hierna, dat door iemand van de collega's, uit dat groepje van vier, werd geschreeuwd in mijn richting: 'En nu de hond erbij.' Ik heb toen mijn diensthond aangelijnd uit de dienstauto gehaald.
Ik ben in de richting van het groepje collega's gelopen, die stonden bij die geboeide verdachte. Toen ik daar voorbij liep in de richting van de weg, zei nog een collega tegen mij: 'Kijk uit, want die vent heeft een glasscherf in zijn handen.' Hij bedoelde daarmee die ontblote asielzoeker op de weg. Ik ging er op dat moment van uit dat ook die ontblote man aangehouden moest worden. Ik ben toen recht in zijn richting gelopen. Op dat moment zag ik ook dat hij in een van zijn handen een behoorlijke glasscherf had en ik zag op enige meters een collega recht tegenover hem staan. Die bleef op veilige afstand. Volgens mij was dat B., maar ik weet dat niet meer zeker. Die asielzoeker zag mij aan komen wandelen met mijn hond en kwam meteen in mijn richting gelopen, daarbij snijbewegingen makend in mijn richting en in die van mijn hond, die ik op dat moment nog steeds kort aan de lijn had. Ik heb die man gesommeerd om die glasscherf te laten vallen, omdat anders de hond tegen hem zou worden ingezet. Die reageerde daar niet op en bleef snijbewegingen maken, echter nu alleen in de richting van mijn hond. Op dat moment heb ik mijn hond het commando 'vast' gegeven. De hond sprong vervolgens tegen de linkerzijkant van die man, maar beet niet. Ik had van tevoren al gezien dat die man ernstige snijwonden had aan zijn armen. Mijn hond heeft die man zeker niet gebeten dan wel verwond, ook niet met de nagels van zijn poten. Op dat moment deed die man even niets, stond even perplex, mis-schien verbaasd dat die hond toch wat deed, maar ging vervolgens achteruit lopen en liet de glasscherf vallen. Blijkbaar was de boodschap toch overgekomen. De hond wou bij het achteruitlopen die man in zijn broek bijten. Hij heeft niet gebeten en die man ging weer stilstaan. Mijn hond ging op dat moment over tot bewaking en ging voor hem staan blaffen. Op dat moment dacht ik: 'Kom maar collega's, die man staat stil, is rustig en kan geboeid worden.' Er kwamen echter geen collega's, maar wel kwam een grote hoeveelheid asielzoekers in mijn richting over de gehele breedte van de weg. Zij hadden daarbij takken, in ieder geval hout in hun handen en naar later bleek, hadden ze ook al stenen uit de straat getrokken. Ik voelde mij op dat moment ernstig bedreigd, want ik dreigde ingesloten te geraken. Ik heb op dat moment besloten om mij door de linkerberm terug te trekken. Die meute draaide zich om en kwam toch weer achter mij aan. Het was op dat moment enorm hectisch, vrouwen gilden en kerels schreeuwden naar mij en je mag best weten dat ik mij ernstig bedreigd voelde en op dat moment erg angstig was."
9.6. De verklaring die politieambtenaar K. op 22 november 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer als volgt:"Ik was die avond op dienst met collega B. toen wij van de meld-kamer Den Bosch een melding kregen om te gaan naar het AZC te Stevensbeek in verband met problemen aldaar. Toen werd al gezegd dat er een man was 'doorgedraaid' en dat er iets met glas aan de hand was, wat precies werd niet duidelijk. We hebben nog gevraagd wat er precies aan de hand was en hoe mogelijk de situatie ter plaatse was, doch dat wist men op de meldkamer niet. We hebben ze gevraagd of ze nog een collega, die op de weg was, ter plaatse wilden sturen. Ter plaatse kwamen we via de ingang binnen in de hal. Alles lag vol bloed. Duidelijk zichtbaar was waar de gewonde heen was gelopen. Door iemand van de bewakingsdienst werd ons verteld dat een asielzoeker zichzelf had verwond. We zijn vervolgens met hem meegelopen naar de plek waar die gewonde man was, doch die weg hadden we ook zelf kunnen vinden, want we hoefden het bloedspoor maar te volgen. Achter in een hoek van een gang, in een carr van een binnenplaats, troffen we een asielzoeker, een Irani r, opgewonden, schreeuwend en bloedend aan. Hij liet zijn rechterarm aan ons zien waar een flinke wond in zat. Hij pompte als het ware met zijn hand om uit die wond bloed te laten vloeien. Bij hem in de buurt was nog een tweede asielzoeker. Ik probeerde die gewonde man in de Engelse taal duidelijk te maken dat hij zich medisch moest laten verzorgen, maar hij antwoordde daarop iets hetgeen ik niet begreep. Aan die tweede asielzoeker heb ik daarop gevraagd of hij hem verstond en die vertelde toen dat hij niet geholpen wilde worden en nog liever doodging dan naar zijn land teruggestuurd te worden. We hebben geprobeerd hem op een rustige manier aan te spreken en hebben hem nogmaals gevraagd om zich onder doktersbehandeling te stellen, omdat hij anders de kans liep dood te bloeden. Hij wilde gewoon niet geholpen worden en werd er niet rustiger door, maar eerder bozer, want plotseling nam hij een stoel en smeet die met geweld de gang in, echter niet in onze richting. Die stoel ging daarbij stuk. Op dat ogenblik waren er nog niet zoveel mensen bij ons in de buurt. Op een gegeven moment hebben B. en ik de Irani r vastgegrepen met de bedoeling om hem in het belang van zijn eigen veiligheid, hij was immers aan het leegbloeden, en als dat zou lukken de handboeien om te doen en hem af te voeren. Ik heb hem bij zijn gewonde arm gepakt met een hand op zijn bovenarm en een bij zijn hand, met de bedoeling zijn verwonding te sparen en hem naar de muur te brengen. B. pakte hem bij de andere arm vast. We
hadden hem tegen de muur, maar ineens was er bij hem als het ware een explosie en wij konden hem niet meer houden. Hij rukte zich los. Volgens mij was het ons nog niet met vier man gelukt. Daarbij kwam nog dat die Irani r daar stond met ontbloot bovenlijf met alleen een lange broek aan en een paar gymschoenen. Op welk moment de andere collega's ter plaatse waren, weet ik niet meer, doch na enige tijd waren ter plaatse ook de collega's Wo., R. en Ba., alsmede ambulancepersoneel. Vervolgens liep die Irani r van ons af verderop de gang in en ging staan op een soort vensterbank voor een groot raam. Wij hebben nog aan het ambulancepersoneel gevraagd of zij eens met hem wilden praten, doch ook dat hielp niet. Als hij werd benaderd, begon hij met zijn ellebogen tegen de ruiten te bonken. Hij gaf daarbij aan dat hij de pers ter plaatse wilde hebben. De pers en video wilde hij hebben, want hij wilde wat vertellen. We hebben ter plaatse overlegd hoe te handelen en Wo. is gaan bellen met de meldkamer om de pers erbij te krijgen. We besloten in eerste instantie om toch de pers er maar bij te roepen, omdat, wanneer wij die Irani r zouden pakken, we vermoedelijk de hele meute over ons heen zouden krijgen. De groep was namelijk aangegroeid en ons was door de beveiliging al verteld dat er nogal wat spanning heerste binnen de groep Irani rs en Somali rs, omdat die met uitzetting werden bedreigd. We besloten de zaak niet te laten escaleren. Op het moment dat we wisten dat de pers zou komen, hebben we nog een keer een poging gewaagd om hem zover te krijgen dat hij zich liet helpen, maar ook dat wees hij weer af. Intussen was ook de chef van dienst van die avond, P., ter plaatse gekomen en hadden wij gevraagd aan de verpleegkundige hoe lang het kon duren voordat hij door bloedverlies om zou vallen. Dat kon dus lang duren, maar afgesproken werd dat, als dat zou gebeuren, vier van ons hem zouden pakken en dat de anderen de omstanders op een afstand zouden houden. Er waren er namelijk die op afstand bleven, maar sommigen kwamen ook steeds in onze richting. In die gang heeft die Irani r, toen de pers naar zijn zin te lang wegbleef, met zijn linkerarm door een ruit geslagen. Weer enige tijd later zagen wij dat hij van die vensterbank afkwam en verzwakte. Hij is toen ook neergevallen. Meteen liepen wij naar hem toe om hem te pakken, zodat maatregelen konden worden genomen. Toen hij neerviel, hoorde ik een flinke knal en een schreeuw. Naar later bleek, had een andere Irani r met geweld met zijn vuist tegen een deur geslagen, waarna de eerste weer overeind kwam. Hij ging hierop aan het 'wandelen' richting ingang met de hele meute er achteraan, alhoewel wij dat liever niet hadden. Het werd
voor erg druk. De mensen werden door ons toch enigszins op afstand gehouden, maar voor in die hal sloeg hij een soort glaswand stuk en nam daaruit een flink puntig stuk glas. Hij nam dat glas in zijn handen en met de punt van dat glas vooruit kwam hij in onze richting. Hij bewoog met dat glas duidelijk in onze richting. Ik ging achteruit en toen ik dat deed, zag ik dat ook R. achteruit ging en zijn dienstpistool trok en daarmee richtte op die Irani r. Dat was gelijk voldoende voor hem om zich terug te trekken en in ieder geval niet meer die dreigende houding aan te nemen. Dat stuk glas hield hij echter bij zich en je moest hem constant in de gaten houden, want je wist niet wat hij met dat stuk glas zou gaan doen. Of hij dat stuk glas ook nog op zijn eigen lichaam heeft gezet, heb ik niet gezien. Voor mijn gevoel zijn we niet zo lang voor in die hal geweest, toen die man naar buiten ging, nog steeds met dat glas in zijn hand. Buiten gekomen posteerde hij zich op de openbare weg, met dat glas in zijn handen, 'pompend' met zijn armen, aandacht vragend en blijven vragen naar de pers. Een aantal van onze mensen heeft er plaatse het verkeer tegen-gehouden en B. en ik zijn in de buurt van die Irani r gebleven. R. en Ba. zouden zich bemoeien met die andere amokmakende Irani r. Op de laatste heb ik mij niet meer geconcentreerd. Dan opeens zag ik collega Bs. met zijn diensthond in de richting van die Irani r rennen. Tegelijkertijd zag ik mensen achter Bs. aankomen vanaf het AZC-terrein. Ik heb nog geroepen naar Bs.: 'Ga weg met die hond', maar op hetzelfde moment zag ik ook dat die hond naar die Irani r M. toesprong. De hond was echter nog wel aangelijnd. Bs. haalde hierna de hond naar zich toe en ging er als een haas vandoor. Er kwamen nogal wat mensen zijn richting op, alhoewel B. en ik er nog probeerden tegen te houden. Ik heb gezien dat er zeker n een kluit in zijn handen had en dat een ander een stuk hout vasthield. De man met de stok heb ik in ieder geval tegen kunnen houden, zodat hij niet verder kwam. Bs. deed zijn hond in de auto en ging weg. Door dat gebeuren werd het tafereel ter plekke alleen maar onrustiger. Er werd geschreeuwd, vrouwen gingen huilen etc. Na verloop van tijd kwam een journaliste van de schrijvende pers, dus iemand met een blocnote in haar handen. Daar ging die Irani r echter niet mee akkoord, er moest video bij komen. We spraken dan ook af te wachten tot er anderen kwamen, die dan maar moesten gaan filmen, ook al deden ze alsof. Dat gebeurde na enige tijd ook. (...) Ik heb aan een journalist gevraagd dat ze ook moesten bewerkstelligen dat hij zich na het gesprek onder behandeling liet stellen. Nadat hij zijn verhaal had verteld, gooide hij pas het stuk glas weg en
liet zich in een kamertje behandelen. Daarna ging het naar het Maasziekenhuis in Boxmeer. Ik ben nog meegereden in de ambulance en in die ambulance maakte hij zelfs nog grapjes. Het was ineens een geheel ander mens. In het ziekenhuis hebben we hem onder doktersbehandeling gesteld."9.7. De verklaring die W., ambulanceverpleegkundige, op 26 november 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer als volgt:"Op vrijdagavond, 21 juni 1996. had ik ambulancedienst samen met mijn collega Be. Wij kregen die avond omstreeks 19.00 uur een (...) melding (...) om te gaan naar het AZC te Stevensbeek. De melding was dat er een vechtpartij was met gewonden. Toen we bij het AZC aankwamen, werden we ontvangen door een begeleidster van het AZC. Zij wees ons de weg en zei dat we maar gauw moesten gaan kijken, maar dat ze zelf niet meeging. We hoefden echter het bloedspoor maar te volgen, zoveel bloed lag er in die gang. Achter in een gang zag ik een man staan met ontbloot bovenlijf, naar later bleek een asielzoeker, met een diepe vleeswond in de lengterichting van zijn rechterarm Het was geen slagaderlijke bloeding, maar er was wel een ader geraakt. Ook in de andere arm had hij zich gesneden, doch dat waren geen diepe verwondingen. Ik zag dat de politieagente K. met hem sprak. Het leek dat zij hem onder controle had. Bij haar was nog een politieman. Die politieman had zijn overhemd al onder het bloed zitten. Die asielzoeker was erg bleek, maar de adrenaline hield hem op de been. Hij gaf aan dat wij op een afstand moesten blijven en van een van de politiemensen hoorden wij dat hij de pers wilde spreken. Er was ter plaatse nog een Irani r aanwezig. Je kon merken dat die twee bij elkaar hoorden. Vrij kort na ons kwam er nog meer politie ter plaatse. Ondertussen was die Irani r niet meer voor rede vatbaar en liep weg. Hij ging vervolgens op een vensterbank voor een grote ruit staan. Hij dreigde daar doorheen te slaan als de pers niet kwam en dreigde met zelfmoord. Er werd op hem ingepraat om mee te gaan en zich te laten helpen. Dat leidde tot niets. Er werd afgesproken dat, als hij door bloedverlies zou verzwakken en zou gaan liggen, wij hem zouden pakken. Ik zou hem dan een spuit geven om hem rustig te krijgen. Op een gegeven moment kwam hij van die vensterbank af en zakte in elkaar. Wij waren echter allemaal op enige afstand van hem en het duurde te lang voor we bij hem waren. Ik heb nog wel zijn arm vastgehad, maar op dat moment ging die andere Irani r 'flippen'. Toen hij zag dat zijn maat in elkaar stortte, sloeg hij met zijn
hand tegen een muur en maakte lawaai. De laatste had, naar later bleek, zijn hand daarbij gebroken. Dat gaf de eerste Irani r weer de kracht om overeind te komen en dat was volgens mij ook de opzet. We konden hem niet onder controle krijgen en bleven meteen weer op afstand. Toen werd besloten om de pers te bellen. Dat gebeurde voor in de portiersloge. (...) Er kwamen steeds meer asielzoekers ter plaatse. Wat er op een gegeven moment allemaal gebeurde, vanaf achter in die gang tot voor in de hal, heb ik niet gezien. Toen was ik aan het telefoneren. Wel heb ik in die hal glasgerinkel gehoord en ik heb gezien dat die Irani r dat veroorzaakte. Later heb ik gezien dat hij een stuk glas in zijn handen had. Dat was een spits toelopend stuk glas van ongeveer 15 20 cm lengte. Dan weer richtte hij dat stuk glas op zichzelf en dan weer richtte hij dat glas op omstanders en dreigde hij ermee, als ze te dicht bij hem in de buurt kwamen. Ik heb niet gezien dat een politieman zijn pistool heeft getrokken en daarmee heeft gericht op die asielzoeker. Ik heb dat later wel gehoord. Er was nogal wat tumult daar binnen in die hal, onder andere veroorzaakt door vrouwen die aan het gillen waren. Iedereen ging op een gegeven moment naar buiten en wij dus ook allemaal. Dat de pers onderweg was, hoorden we eerst toen we volgens mij buiten waren. Buiten ging het helemaal mis. Die Irani r ging naar de straat en ging midden op straat staan. Het verkeer moest worden tegengehouden. Ook ik ben daarbij behulpzaam geweest. De bewoners van het AZC kwamen allemaal naar buiten en dat waren er velen. Toen we al buiten waren, werd afgesproken om die tweede Irani r van de eerste af te scheiden. De tweede werd toen geboeid, doch dat ging heel beheerst en zonder problemen. Vervolgens kwam de politiehond op het toneel. Ik heb dat vanaf een afstand mogen bewonderen. Ik zag dat die politieman met zijn hond al pratende naar die Irani r toeliep. Wat hij zei, kon ik niet verstaan. Die Irani r liet blijken dat hij niet benaderd wilde worden. Hij dreigde met het stuk glas, dat hij in zijn hand hield, in de richting van die politieman en zijn hond. Toen ging het heel snel. Ik zag dat die hond tegen die Irani r aansprong. Die hond heeft hem echter niet gebeten, want dat heb ik later onderzocht. Hij had een paar krasjes bij zijn linker borst, maar of die veroorzaakt waren door de poten van die hond, dat weet ik niet. Het bloedde in elk geval niet. Hij kon zich ook op een andere manier hebben verwond, want hij had overal krassen.
Nadat die hond was ingezet, brak de hel los. De hele menigte mensen kwam 'en masse' op die politieman af. Het was een zeer bedreigende situatie, zeker voor die hondengeleider. Wij probeerden die meute tegen te houden. De hondengeleider maakte dat hij wegkwam, waarna de menigte toch ook weer vrij snel tot rust kwam. (...) Toen hij dat gesprek had gevoerd met die journalisten, liet hij zich door mij behandelen."9.8. De verklaring die verzoeker op 27 november 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer als volgt:"Ik ben nu precies 2 jaar in Nederland. (...) Op vrijdag, 21 juni 1996, heb ik aan een sociaal werker in het asielzoekerscentrum Stevensbeek gevraagd om iemand van de pers. De rechtbank had gezegd dat ik terug moest naar mijn land en met iemand van de pers wou ik mijn situatie bespreken. Dat was omstreeks 18.00 uur 's avonds. Omdat niemand van de pers werd gewaarschuwd heb ik met mijn rechterarm door een ruit geslagen en ik heb mij zelf daarbij verwond. Ik raakte daarbij gewond aan mijn onderarm. Dat gebeurde in het AZC te Stevensbeek in een gang. Die wond aan mijn arm bloedde erg. Ik wachtte op de pers, omdat ik mijn verhaal kwijt wilde, maar na verloop van tijd kwam de politie. De politie wilde mij pakken. Het eerst kwamen daar een mannelijke en een vrouwelijke agent. De vrouwelijke agent pakte mij bij mijn gewonde arm en de mannelijke agent pakte mij bij de linkerarm. De mannelijke agent draaide mijn linkerarm op de rug en de vrouwelijke agent probeerde dat rechts, doch het laatste lukte niet, want die arm was erg gewond. Toen zij mij vast hadden heb ik mij niet verweerd. Toen die agente mij vasthad werd de verwonding aan mijn arm alleen maar erger. Zij lieten los. Of ik daar in het AZC een stoel heb stukgeslagen, weet ik niet meer precies. Het is al weer 5 maanden geleden. Enige tijd later kwam ter plaatse ook een ambulance, in ieder geval kwam er een verpleegkundige binnen. Zij heeft aan mij gevraagd om met haar mee te gaan, doch dat wilde ik niet. Ik wilde eerst de pers spreken. De eigenaar van het AZC zou vervolgens de pers gaan waarschuwen, maar omdat de politie mij wilde pakken, ben ik daar in die gang op een vensterbank voor een raam gaan staan. Ik wilde dat niemand bij mij kwam.
Ik weet niet hoe lang ik erop heb gestaan. Ik denk dat ik wel met mijn linkerarm tegen de ruit heb geslagen, terwijl ik daar stond. Er waren intussen nog meer politieagenten ter plaatse gekomen. Hoeveel er precies waren, weet ik niet. Door het bloedverlies werd ik op een gegeven moment wat slap en ben ik ter plaatse in die gang gevallen. Toen ik viel kwamen Iraanse mensen, waaronder mijn vriend, mij helpen. Ik ben op de vloer gevallen, maar ben meteen weer opgestaan. De politie heeft toen niets gedaan. Ik denk niet dat die ambulance-zuster mij toen heeft vastgehad. Vervolgens ben ik naar voren gelopen, maar in de hal van het AZC, bij de receptie, wilde men mij pakken. Ik heb in die hal met mijn achterhoofd door een groot raam geslagen. Dat raam ging kapot. Ik heb van dat gebroken glas een stuk opgepakt. Ik heb met dat glas niets gedaan. Ik heb dat glas op mijn lichaam gezet en heb gezegd dat niemand mij moest benaderen, omdat ik anders zelfmoord zou plegen. Ik heb in die hal niemand bedreigd, ook de politie niet. Ik wilde alleen mij zelf vermoorden en geen anderen. Als een politieman zegt dat ik met dat stuk glas in zijn richting ben gelopen, dan is dat niet waar. Ik ben niet in de richting van de politie gelopen met dat stuk glas. In die hal waren veel meer mensen, dan alleen de politie, waarom hebben die zich dan niet bedreigd gevoeld. Wat die politieman zegt is gelogen. Ik heb geen enkele bedreiging gevormd tegen wie dan ook. Er waren daar meerdere mensen, waarom zijn die niet gevraagd wat daar is gebeurd. Ik herinner mij niet dat de politie mij binnen heeft bedreigd met een pistool. Ik heb binnen met de politie geen aanvaring gehad waarbij een wapen is gebruikt. Volgens mij was dat buiten. Binnen heeft de politie geprobeerd mij te arresteren. (...) Ik heb gezien dat een politieman een pistool op mij richtte, maar volgens mij was dat buiten. Mijn klacht was ook, waarom de politie mij met een vuurwapen bedreigde. Het is gelogen dat ik iemand heb bedreigd. Vervolgens ben ik naar buiten gelopen en ben ik op de weg gaan staan. Ik heb voor het gebouw op straat gestaan en heb gewacht op iemand van de pers. Ik ben niet op de weg zelf gaan staan maar op het fietspad (...). Alles bij elkaar heeft het zo'n drie uur geduurd, vanaf het moment dat het begon tot het moment dat ik werd afgevoerd met de ambulance. Ik wachtte lang buiten op de pers. Op een gegeven moment kwam de directeur van het opvangcentrum persoonlijk en zei tegen mij, dat de pers was gewaarschuwd. Ik heb hem toen gezegd dat ik dat dan
wel zou afwachten. Hierna kwam er een politieman met een hond en die politieman stuurde de hond op mij af. De hond viel mij aan, waardoor ik op de grond viel en gewond raakte. Ik raakte gewond op 3 plekken op mijn borst. Die hond heeft mij gebeten. (...) Door de omstanders werd geprotesteerd waarom de politie een hond op mij losliet. Dat was het moment, denk ik, waarop die politieman zijn pistool trok. Op dat moment heeft die politieman zijn hond ook teruggetrokken. Als ik zo bedreigend zou zijn geweest voor mijn omgeving dan hadden er niet zoveel mensen gestaan."9.9. De verklaring die politieambtenaar Ba. op 29 november 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer als volgt:"Op vrijdagavond, 21 juni 1996, omstreeks 19.00 uur was ik op dienst met collega R. Omstreeks die tijd werden wij door de meldkamer Den Bosch verzocht om met spoed te gaan naar het asielzoekerscentrum (AZC) te Stevensbeek om daar assistentie te verlenen aan collega's. Uit de melding begrepen wij dat er sprake was van een ernstige situatie. Wat er precies is gezegd, weet ik niet meer. We gingen er naartoe en toen we het AZC binnenkwamen, zagen we een spoor van bloed in de gangen. Ons werd verteld waar we moesten zijn, maar we hoefden het bloedspoor maar te volgen. Binnen in het gebouw in een gang troffen wij onze collega's B. en K. Ik zag dat zij met iemand aan het praten waren, naar later bleek een asielzoeker, een Irani r, die daar stond met ontbloot bovenlijf. Ik zag dat die man een diepe wond had in zijn rechterarm, waar het vlees bij hing. Rondom hem lag over de gehele oppervlakte van de gang bloed. Uit die wond druppelde nog steeds bloed. Toen hij ons zag, intussen was ook collega Wo. ter plaatse gekomen, werd hij agressiever. Hij pakte bijvoorbeeld een daar aanwezige stoel, begon daarmee te zwaaien en sloeg hem vervolgens stuk, naar ik meen tegen de muur. Ik was iets eerder binnen dan R., dus ik weet niet of hij dat laatste heeft gezien. Wij bleven vervolgens op de achtergrond en wij zagen, dat hij niemand meer in zijn directe nabijheid wilde hebben. Ook K. en B. moesten bij hem uit de buurt. Hij stond bij een raam, sloeg ook al enkele malen met zijn hoofd tegen dat raam en liet blijken dat hij door het raam zou springen als wij hem zouden benaderen. Bij hem in de buurt stond nog een Irani r met verband om zijn arm, ongeveer op dezelfde hoogte als waar de eerste zich had verwond. Die laatste ondersteunde de eerste zoals later bleek.
Wij hebben ter plaatse steeds overlegd wat te doen. Ook het intussen aanwezige ambulancepersoneel stond daarbij. Maar die Irani r wilde zich ook niet door hen laten helpen. Niemand mocht bij hem komen. We spraken af om hem tot rust te laten komen en hem eventueel te pakken als hij door bloedverlies zou verzwakken. Toen hij op een gegeven moment op de grond viel en wij bij hem kwamen om hem te helpen, hij moest namelijk medisch verzorgd worden, kwam hij weer overeind, nadat die tweede Irani r ook dreigde door een raam te springen en met zijn hoofd en met zijn hand tegen een wand of deur sloeg. De laatste sloeg daarbij zo hard dat hij daarbij zijn hand brak, zoals ik later heb vernomen. Het vorenstaande herhaalde zich enkele keren, dat wil zeggen de eerste viel een paar maal flauw of kreeg flauwtes, maar kwam steeds weer overeind. Andere daar aanwezige buitenlanders probeerden hem te helpen, omdat ook zij zagen dat hij dreigde leeg te bloeden, maar ook zij hadden geen succes. Weer anderen wilden dat niet. Daar wij de aanwezige mensen zoveel mogelijk uit het zicht wilden houden van het gebeuren, hebben we geprobeerd de mensen weg te sturen. Ze gingen niet weg en ik had het gevoel dat ze het optreden van de politie in de gaten hielden om zonodig de betreffende Irani r te ondersteunen. Later werd mijn vermoeden bevestigd, toen ze optrokken in de richting van de hondengeleider. Naar ik meen had hij intussen aangegeven dat hij de pers ter plaatse wilde hebben. Er werd ook geprobeerd de pers ter plaatse te krijgen (...). Daarvoor probeerden wij, door op hem in te praten, hem te bewegen zich te laten helpen en hem daar weg te krijgen, want het was erg shockerend voor de daar nog aanwezige kinderen. (...) Ik ben na enige tijd naar voren gelopen in de richting van de receptie, waar ook de beveiliging zat. (...) Toen ik daar was hoorde ik lawaai en stemmen van mensen die naar de uitgang liepen. Ook hoorde ik dat die Irani r eraan kwam. Wetende dat hij geen politie in zijn nabijheid wilde hebben, ben ik op de trap gaan staan en heb geprobeerd om mensen, die van boven kwamen, tegen te houden. Die Irani r kwam de hal in en toen hij daar geen pers zag, dacht hij waarschijnlijk dat wij hem hadden belazerd door geen pers te bellen. Hij gaf in ieder geval aan dat wij hadden gelogen, althans hij gebruikte woorden met een dergelijke strekking. Hij ging zichzelf weer 'opfokken' en dreigde, als er geen pers kwam, met zijn hoofd door een ruit te slaan. Dat gebeurde dus ook. Ik zag dat hij met zijn hoofd tegen een ruit sloeg, die stuk ging. Van dat gevallen glas pakte hij een driehoekig puntig stuk op, met een lengte van naar schatting 25 cm. en zette dat op zijn lichaam. Hij dreigde zich daarbij zelf van het leven te beroven. Hij gaf aan niet bang te zijn om dood te gaan.
R. stond kort bij mij op de trap. Die Irani r kwam op een gegeven moment recht op R. af met dat stuk glas in zijn handen. Ik zag toen dat R. zijn pistool trok en dat richtte, niet met een gestrekte arm, maar vanaf de zijkant van zijn lichaam, op die Irani r. Er ontstond op dat moment namelijk een bedreigende situatie voor R. Ik hoorde daarbij dat R. tegen hem zei dat hij bij hem vandaan moest blijven. Hierop bleef hij staan en begon met het glas te zwaaien en liep naar de uitgang en vervolgens naar buiten. (...) Intussen bleef hij schreeuwen om de pers, want die wilde hij erbij hebben. Buiten heeft een beveiligingsbeambte van het AZC ook nog geprobeerd middels praten die Irani r te kalmeren. Het gevolg was dat die Irani r op hem afkwam met dat stuk glas in zijn hand, waarop die beambte wegliep en aan hem was te zien dat hij onder de indruk was. (...) De tweede Irani r, die met zijn vuist ergens tegenaan had geslagen, was intussen ook buiten en ook hij werd weer agressief door met zijn hand tegen een muurtje te slaan. Om te voorkomen dat hij zich nog meer zou verwonden en hem tot rust te manen, heb ik hem de handboeien omgedaan. Hij vroeg aan mij nog waarom ik hem had geboeid, waarop ik hem heb uitgelegd, dat het was voor zijn eigen bestwil en dat begreep hij, want hij werd hierop rustiger. (...) Later, toen de pers was gearriveerd en het geheel tot rust was gekomen, heb ik hem van de handboeien bevrijd. Terwijl ik bij de door mij geboeide Irani r bleef, zag ik op een gegeven ogenblik dat er een collega uit district 3, die ik van gezicht kende maar niet van naam, op de weg was met zijn hond. Ik heb niet gehoord dat iemand hem had geroepen om met die hond te komen. Hij riep in de richting van die Irani r. Ik hoorde enkele keren de hond blaffen en hoorde ook dat hij enkele keren zei dat hij, die Irani r, moest blijven staan. Ik heb niet gezien dat de hond die Irani r besprong. Dat kon ik ook niet zien, want ik stond achter de menigte. Ik zag wel dat verschillende omstanders stenen pakten en voorwerpen zochten om mee te gooien. Ze stonden daarbij met hun arm omhoog. Op dat moment dacht ik: 'Nu gaat het helemaal mis.' De dreiging was op dat moment erg groot en als hij met de hond niet zo snel was weggeweest, was hij zeker door velen bekogeld met stenen of anderszins. (...) Nog wat later kwam de pers ter plaatse. (...) Die Irani r was in eerste instantie niet tevreden, want hij wilde er per se een videocamera bij hebben. Hij eiste eigenlijk dat er iemand met een
camera kwam. Na verloop van tijd kwam er ook iemand die fotografeerde. Eerst heeft men een tijdje buiten bij de weg staan praten, maar daarna zijn ze met die Irani r naar binnen gegaan. Om de beurt mocht iedereen met de pers praten. In de tussentijd heeft die ambulanceverpleegkundige beide Irani rs verzorgd, waarna ze werden afgevoerd naar het Maasziekenhuis."9.10. De verklaring die de directeur van het AZC, N., op 2 december 1996 heeft afgelegd tegenover H., luidt onder meer als volgt:"Als directeur van het asielzoekerscentrum Stevensbeek ben ik eindverantwoordelijk voor alles wat er binnen het AZC gebeurt. Op vrijdag, 21 juni 1996, tussen 17.00 en 17.30 uur, heb ik het AZC verlaten en ben naar huis gegaan. (...) Die avond, zo rond de klok van 19.00 19.30 uur, ben ik thuis gebeld door de dienstdoende beveiligingsbeambte Rn. Rn. vertelde toen dat de mij bekende M., een Iraanse asielzoeker, 'doorgedraaid' was. Hij, die Irani r, zou behoorlijk gewond zijn, zou ruiten vernielen en de politie zou al ter plaatse zijn. Op dat moment had ik niet de indruk dat ik spoorslags naar het AZC moest komen. Rond 20.00 uur heb ik zelf nog een keer telefonisch contact opgenomen met het AZC om te vragen hoe de zaken erbij stonden. Op dat moment werd mij verteld dat het nog steeds onrustig was, dat men hem nog steeds niet had kunnen overmeesteren en dat de politie wachtte totdat hij door het bloedverlies 'slap' zou worden, om hem dan te kunnen pakken. Ik ben vervolgens naar het AZC gereden en ik was daar rond 20.15 uur. Ik trof binnen en buiten aan veel bewoners van het AZC, medewerkers, politiemensen en beveiliging. Je kunt gerust zeggen dat het erg onrustig was. Binnen het AZC, ter hoogte van de administratie, kwam ik in de gang M. tegen met gevolg. Daar was alles bij, zoals politie en bewoners. Het geheel liep in de richting van de uitgang. In de gang probeerde M. mij ter verantwoording te roepen als directeur van het centrum. Hij vroeg bijvoorbeeld waar zijn contactpersoon was, waarom die niets voor hem kon doen met betrekking tot zijn procedure en waarom die contactpersoon nooit aandacht aan hem had besteed. Later bleek dat hij die middag telefonisch contact had gehad met zijn advocaat. De laatste kon niets meer voor hem doen. Die advocaat trok zich terug. Met M. bedoel ik de Irani r M. Ik zag dat hij een flinke wond in zijn rechteronderarm had, die flink bloedde. Het bloed druppelde er gewoon uit. Verder zat er ook bloed op zijn bovenlichaam. Af
en toe leek hij te wankelen, maar of dat kwam door het bloedverlies, weet ik niet. Op dat moment zag ik ook dat M. een stuk glas in zijn hand had. Dat was een flinke scherf, die hij op zijn ontblote bovenlichaam had gericht, nabij zijn buik. Overal waar hij kwam of was geweest lag bloed. Ook zag ik dat politieman B. onder het bloed zat. Gaandeweg ging hij naar buiten. Onderweg daar naartoe vernielde hij ook nog een ruit bij de receptie. Ik heb dat laatste niet gezien maar gehoord, want ik was op dat moment in gesprek met de politie. Ik heb binnen het AZC niet gezien dat er door een politieman een dienstpistool is getrokken.. is uiteindelijk naar buiten gelopen en ik heb hem op straat zien staan. Midden op de weg bleef hij staan en hij deed daar eigenlijk niets dan alleen maar staan. Hij vroeg steeds om de pers en aandacht voor zijn situatie. (...) Links en rechts was de politie, maar waren ook medewerkers van het AZC, bezig met het weghouden van het verkeer. Steeds meer bewoners kwamen erbij staan, wel niet op de weg maar wel op het fietspad. (...) Toen ik met P. sprak, vertelde hij volgens mij dat hij al met de pers had gebeld. We hebben samen overlegd wat we zouden doen. Besloten werd niet in te grijpen, maar zoveel mogelijk te proberen de scalerend op te treden. Steeds meer bewoners gingen zich identificeren met M. Je moest je aandacht steeds meer verdelen op anderen, onder andere op een Irani r die zijn hand had stukgeslagen. Ook die laatste is later naar het Maasziekenhuis gebracht om zich te laten behandelen. Weer enige tijd later was er ineens een politiehond met geleider op de weg. De hondengeleider had ik niet zien komen, die was er plotseling. Ik stond op dat moment kortbij die Irani r, niet meer dan drie meter van hem vandaan. Er is daar weinig of niets gezegd, althans ik herinner mij daar niets meer van. Ik zag dat die hond op zijn achterpoten stond naar M. toe en volgens mij heeft die hond ook contact gehad met M. Ik weet niet of die hond hem ook heeft gebeten. Vervolgens zag ik dat die hondengeleider werd belaagd door omstanders. Ik zag zelfs dat er een was die in de richting van die hond sloeg met een stuk touw. Na opmerkingen van de politie en beveiligingsbeambten was die hondengeleider ook weer snel weg. Hij zou daar nogal wat bewoners over zich heen hebben gekregen als hij was blijven staan."9.11. De verklaring die beveiligingsbeambte Bu. op 2 december 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer als volgt:
"Ik ben als beveiligingsbeambte werkzaam bij (...). Ik ben aangewezen om mijn werkzaamheden te verrichten in een 3 ploegendienst in het asielzoekerscentrum (AZC) te Stevensbeek. Op vrijdag, 21 juni 1996, had ik vanaf 's avonds 23.00 uur een nachtdienst. Ik werd echter die avond omstreeks 19.25 uur thuis al gebeld door mijn collega Rn., met het verzoek om naar het AZC te komen in verband met problemen rond een Irani r en in opdracht van de directeur N. Ik ben meteen in mijn auto ter plaatse gegaan en ik was er omstreeks 19.40 uur. Toen ik bij het AZC kwam, zag ik verschillende politieauto's staan en ook was een ambulance aanwezig. Binnen in de hal van het AZC was men bezig de vloer schoon te spuiten. Overal lag bloed in de hal en de gang en zelfs op de deur van de receptie zat bloed. Van een medewerkster hoorde ik waar collega Rn. was. Hij was in het carr (de vierkante gang). Ik ben naar dat carr gelopen en achter in de gang zag ik toen de mij bekende Irani r M. staan. Hij stond daar met ontbloot bovenlijf en met een flinke bloederige wond in zijn arm. Het bloed spoot er niet uit, maar het liep er wel uit. Bij hem stonden op een kleine afstand twee politieagenten (volgens mij een man en een vrouw), die op hem in aan het praten waren. Hij vroeg steeds om een journalist en wilde dus pers. Ik zag dat M. daar in de gang al een stuk glas in zijn hand had, dat hij voor zich hield. De politie verzocht hem dat stuk glas weg te leggen en zich te laten helpen aan zijn gewonde arm. Dat leidde tot niets, hij wilde continu een journalist. Ik heb niet meer gezien dat de politie nog heeft geprobeerd om M. daar in die gang te pakken, toen was ik er nog niet. Op een gegeven moment ging M. lopen en kwam hij in de richting van de receptie. Iedereen kwam achter hem aan. In de hal bij de hoofdingang heeft hij vervolgens een tijd staan schreeuwen. Hij wilde zijn contactpersoon, de pers etc. Het kwam er gewoon op neer dat hij de pers wilde spreken. Ik zag, want ik stond erbij, dat hij op een gegeven moment met zijn hoofd door een grote ruit sloeg. Hij sloeg met zijn voorhoofd door die ruit. Die ruit ging aan diggelen. Hij bukte zich vervolgens en nam een groter stuk glas op van de vloer. Dat stuk glas had een lengte van naar schatting 25 cm. Op dat moment stond ik in zijn directe nabijheid en bij mij stond mijn collega J. en een politieagent. M. kwam met dat stuk glas in zijn hand, dreigend op ons gericht, in onze richting. Ik dacht: 'Die steekt ons hier zo neer'. Ik vond dat op dat moment een erg bedreigende situatie. Ik kende hem als een rustige jongen, maar op dat moment kende ik hem niet terug. Volgens mij had hij zelf niet meer in de gaten wat hij aan het doen was. Hij was door het dolle heen. Ik werd echt bang van hem.
Die politieagent trok hierop zijn pistool en richtte daarmee op die Irani r. Volgens mij zei hij daarbij tegen die Irani r dat hij dat stuk glas neer moest leggen. Dat deed M. echter niet. Hij werd alleen maar agressiever en begon steeds harder te schreeuwen, maar kwam niet dichterbij. Die politieman heeft hierop zijn pistool weer opgeborgen. Volgens mij trok die politieman op dat moment terecht zijn pistool, want de situatie was erg bedreigend. Vervolgens is die M. naar buiten gelopen en is op de weg gaan staan. (...) Hij hield het verkeer op en stond te schreeuwen om de pers. Die zou en moest er komen. Samen met de politie hebben we het verkeer tegengehouden. Alles bij elkaar heeft hij wel ruim een uur buiten op de weg gestaan. Ik had intussen gehoord dat de pers was gebeld en dat er journalisten zouden komen. Volgens mij was er afgesproken om te proberen de zaak rustig te houden en de zaak niet te laten escaleren. Er waren intussen nogal wat bewoners van het AZC samengestroomd daarbuiten. Er was nog een tweede Irani r, die zichzelf had verwond aan zijn hand. Naar ik hoorde, zou hij met zijn hand tegen een muur hebben geslagen. Ook die Irani r stond te schreeuwen, maar hij was meer emotioneel bezig dan dat hij agressief was. Hij probeerde met zijn handen overal tegen aan te slaan om zich nog meer te verwonden, althans zo heb ik het opgevat en daarom werden hem de handboeien omgedaan. Dat gebeurde door een politieman zonder veel geweld. Volgens mij had die tweede Irani r ook zelf in de gaten dat het werd gedaan om hem voor zichzelf in bescherming te nemen. Hij hield zich daarna ook rustig. Op een gegeven ogenblik, terwijl ik op het fietspad stond naast de weg, kwam M. op mij af en vroeg daarbij wie zijn contactpersoon was. Omdat ik niet wist wie dat was, kon ik hem daarop geen antwoord geven. Ik zei hem dat ik dat niet wist, maar blijkbaar geloofde hij mij niet en kwam met dat stuk glas, dreigend in mijn richting, op mij aflopen. Ik voelde mij op dat moment bedreigd en ben achteruit gaan lopen. Hij stopte vervolgens en ging weer terug naar de weg. Ik was er behoorlijk van geschrokken, maar ben toch weer naar het fietspad gelopen. Terwijl ik daar stond, zag ik vervolgens een politieman aan komen lopen met een hond. Ik had die nog niet eerder gezien en dat ver-raste mij. Mijn indruk was dat ook de daar aanwezige politieagen-ten verrast waren door die hond. Die hondengeleider liep recht-streeks naar M. toe en ik hoorde dat hij tegen hem zei dat hij dat glas neer moest leggen. Hij zei dat meerdere malen, maar M. deed het niet. Toen zag ik dat die politieman zijn hond liet gaan. Hij had die hond, volgens mij, daarbij nog wel aan de lijn. De hond greep naar de hand van die Irani r, waarin hij dat stuk
glas vasthield. Hij liet dat glas ook vallen, waarna dat in stukken viel. Volgens mij heeft die hond hem niet gebeten. Die hond sprong meer tegen die hand aan. Op dat moment gingen de omstanders/bewoners van het AZC zich ermee bemoeien. Met stenen en stokken kwamen zij in de richting van die hondengeleider. Dat was voor die hondengeleider een bedreigende situatie. Wij probeerden de bewoners zoveel als mogelijk tegen te houden en die politieman maakte dat hij met zijn hond wegkwam. Ik heb hem niet meer gezien. Toen hij weg was met zijn hond, kwam de menigte weer wat tot rust. Ik zag dat M. intussen weer een stuk glas had opgeraapt en dat vasthield, zoals hij ook dat andere stuk had vastgehouden. Hij hield dat glas ook regelmatig op zijn borst/buik gericht."9.12. De verklaring die politieambtenaar P. op 13 november 1996 en op 3 december 1996 tegenover H. heeft afgelegd, luidt onder meer als volgt:"Op vrijdag 21 juni 1996 was ik chef van dienst (...) van 14.30 tot 23.00 uur. Die dag, omstreeks 19.50 uur, kwam ik aan bij het asielzoekerscentrum Stevensbeek (...). Ik was daar naartoe geroepen naar aanleiding van problemen die daar waren. Toen ik ter plaatse kwam, waren daar al de collega's B., K. en Wo., alsmede R. en Ba. (...) Toen ik het AZC binnen ging, was al een ambulance met twee man personeel ter plaatse. In de hal en de gangen was alles met bloed besmeurd. Op mijn hakken en tenen moest ik mij een weg zoeken om mij zelf niet te besmeuren en de plaats waar de betreffende persoon zich bevond te bereiken. Ik hoefde het bloedspoor maar te volgen. Ik heb mij verwonderd dat een mens zoveel bloed in zijn lichaam heeft. Achter in een gang, hangend over een tafel, trof ik een manspersoon aan, die hevig bloedde uit zijn arm. Die arm hing helemaal open. Ik kwam ter plaatse (...) op het moment dat hij een ruit aan diggelen sloeg. Ik heb niet gezien dat hij dat deed, maar dat hoorde ik. Ik heb vervolgens met de collega's ruggespraak gehouden en we spraken af, ook op advies van de ambulanceverpleegkundigen, om hem door het bloedverlies te laten verzwakken. Op het moment dat hij neer zou gaan, zouden wij met vier man trachten hem te pakken om hem op de brancard te krijgen, zodat hem geneeskundige hulp kon worden verleend. De anderen zouden dan proberen de omstanders op afstand te houden. De verpleegkundige had al een injectiespuit gereed gemaakt om hem een kalmerend middel te kunnen toedienen.
Het zag er op dat moment naar uit dat hij niet lang meer zou blijven staan. Hij liet zich enkele malen achterover vallen op tafel, maar wanneer wij in zijn richting gingen, kwam hij weer overeind. Hij zeeg op een gegeven moment inderdaad ineen op de vloer, waarna wij, met het ambulancepersoneel, onmiddellijk naar hem toe liepen. Meteen volgden er echter hysterische kreten van de omstanders en gelijk stond hij overeind en gedroeg zich weer erg agressief. Om de zaak daar niet te laten escaleren, hebben we de zaak maar zo gelaten in verband met het feit dat betrokkene zeer ernstig was verzwakt en het niet lang kon duren dat hij zonder geweld te gebruiken benaderbaar zou zijn en geholpen zou kunnen worden. Hij zag echter kans overeind te blijven. Hij bleef vragen om de pers en een videocamera. Ook omstanders riepen daarom. We moesten van hem afblijven, totdat de Nederlandse bevolking getoond was waartoe ze allemaal in staat waren om uitzetting te voorkomen. Op dat moment maakte zich uit de groep omstanders een persoon los, ook een Irani r, die schreeuwend met zijn tot vuist gebalde hand tegen een deur sloeg en met zijn hoofd tegen een muur bonkte. Mij werd later verteld dat hij daardoor zijn middenhandsbeentjes gebroken zou hebben. (...) Toen daar (...) de rust weer enigszins was teruggekeerd, ben ik naar voren gelopen naar de receptie. Ik heb de meldkamer gebeld met de vraag of er al ge nformeerd was of de pers kwam. Er was ge nformeerd, doch zij, de Gelderlander, zouden niet komen, omdat ze die week al eerder waren benaderd. Ik heb toen de mensen van de Gelderlander zelf gebeld en door de betrokken journalist werd mij medegedeeld, nadat ik hem het een en ander had uitgelegd, dat hij de zaak zou bespreken en indien hij kwam, een collega moest vinden die eventueel foto's zou kunnen maken. Omdat ik geen uitsluitsel kreeg van hem, heb ik ook het dagblad van Noord Limburg gebeld en daar werd ik met een journaliste verbonden, die bereid was meteen te komen. Toen gebeurde er een hoop tegelijk. Terwijl ik aan het bellen was, kwam die Irani r met het hele gevolg naar de hal in de richting van de ingang. Wat daar in die hal allemaal is gebeurd heb ik niet gezien. Ik heb namelijk niet gezien dat die Irani r in die gang een ruit stuksloeg en ook heb ik niet gezien dat collega R. zijn dienstpistool heeft getrokken. Wel heb ik even gezien dat die Irani r een stuk glas in zijn handen had, waarmee hij in die hal liep. Korte tijd later ging hij naar buiten. In eerste instantie gingen er nog niet zoveel met hem mee, want hij werd aardig afgeschermd door de collega's.
Plotseling zag ik echter dat de menigte voor mij langs naar buiten rende. Ik heb op dat ogenblik de hoorn op de haak gelegd en ben ook naar buiten gegaan om te zien wat er aan de hand was. Toen ik buiten kwam, zag ik dat die asielzoeker daar op straat stond en dat een collega met hond vanaf de straat weer het terrein van het AZC opliep. Hij rende meer dan dat hij liep. Hij werd door de omstanders belaagd met stokken en stenen. Zij volgden hem. Ik ben ervoor gesprongen met iemand van de beveiliging met de bedoeling ze tegen te houden. Met staakte de bedoelingen in de richting van die hondengeleider. Dat die hondengeleider er was, verraste mij. Ik heb nog aan iemand gevraagd waar hij zo ineens vandaan kwam. Achteraf is mij verteld dat hij daar al een tijdje had gestaan. Ik weet niet of iemand van de aanwezige collega's om assistentie van de hond heeft gevraagd. (...) Buiten heb ik ook nog gezien dat collega Ba. een tweede Irani r in bedwang hield door indringend op hem in te praten. Hij had die Irani r geboeid bij zich zitten. (...) Weer even later kwamen journalisten van de Gelderlander en die hadden een fotograaf bij zich. Zij kregen hem aan het praten. Enkele vrienden van die Irani r zagen ten slotte in dat het geen zin had langer buiten te blijven. Zij praatten op hem in en kregen hem zover dat hij naar binnen ging.". De reactie van betrokken ambtenaren B. en K.1. De bij het optreden betrokken politieambtenaren B. en K. deelden bij brief van respectievelijk 6 oktober 1997 en 12 oktober 1997 mee dat zij ten opzichte van verzoeker geen disproportioneel geweld hadden gebruikt. Zij verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen en de in het kader van het politieklachtenonderzoek door hen afgelegde verklaringen, en conformeerden zich daaraan.. De reactie van verzoeker1. Verzoekers gemachtigde reageerde bij brief van 7 november 1997 op het standpunt van de korpsbeheerder. Hij deelde daarbij onder meer mee:"Na lezing van de verklaringen die de politie heeft ingezonden wil ik, namens de heer M., enkele opmerkingen maken.1. Ondanks het nadrukkelijk verzoek van de heer M., dat is opgenomen in het rapport van de politie, heeft de politie nagelaten om in het onderzoek ook bewoners van het AZC-Stevensbeek, die getuige waren van de gebeurtenissen, te horen.
2. (...) In mijn verklaring is te lezen dat ik met mensen (asielzoekers – Irani rs) heb gesproken en verder dat zowel ik als de heer Ri. van de politie mensen hadden gehoord wier integriteit wij niet in twijfel trokken en die een tegengestelde lezing gaven.3. De onder 1. en 2. genoemde feiten zijn voor mij aanleiding om te onderstrepen dat het onderzoek van de politie eenzijdig is. Ondanks het verzoek van de heer M. en het feit dat ik aangegeven heb dat ik getuigenissen van mensen heb gehoord die tegengesteld waren aan de getuigenissen die de heer Ri. heeft gehoord, heeft de politie het niet nodig geacht ook deze mensen te horen. Ik wil hierbij herhalen dat ik nog steeds niet twijfel aan de integriteit van mensen (asielzoekers) die ik heb gehoord. Dat geldt in het bijzonder voor de heer M. zelf en voor degenen van de bewoners die bereid waren een geschreven getuigenis af te leggen.4. Uit de verklaringen van de bewoners blijkt het volgende. a. Bewoners van het AZC hebben steeds getracht om de-escalerend op te treden - door de medewerkers van het AZC ertoe te trachten bewegen een ambulance en een journalist te bellen, - door te proberen M. ertoe te bewegen zich te laten verzorgen - en door te trachten kalmerend met hem te spreken. In zoverre het optreden van de politie in algemene termen beoordeeld wordt (...) wordt gemeld dat de politie alleen in het begin nog wilde praten met M. en daarna hard en ruw optrad. Het aanpakken van M. geschiedde 'heel hard en ruw'. Verder wordt gezegd dat ook bewoners de politie hebben gemaand het rustiger aan te doen en dat bewoners met M. wilden praten, maar dat dat door de politie niet geaccepteerd werd. Het optreden van de politie bleef hard en ruw. Door dat optreden werd de situatie voor M. erger. Pas toen de politie de hond op M. losliet hebben de bewoners zich verontwaardigd tegen de politie gekeerd. In de brief d.d. 17-03-97 van de politie gericht aan mij, wordt gesteld dat het politieoptreden ernstig werd bemoeilijkt door de houding van de heer M. en de overige asielzoekers. In andere rapportages en brieven van de politie die mij door u zijn toegezonden blijkt dat de politie een escalerende intentie bij de overige bewoners veronderstelt.
Uit de verklaringen van de bewoners kan geconcludeerd worden dat de politie niet communiceerde met bewoners over de-escalatie, verhinderde dat bewoners de-escalerend optraden en dat het politie-optreden escalerend heeft gewerkt. Met enkele verwijzingen naar die politie-rapporten zal verder in deze brief duidelijk worden dat leden van de politie hun verkeerde veronderstellingen over de houding van de bewoners op een wijze in rapporten lieten vastleggen die beledigend is voor de betrokken bewoners van het AZC. b. Het moment waarop de politie M. aanpakte om zijn armen op de rug te draaien. In de enige verklaring van de bewoners waarin ook de wijze waarop de politie M. vastpakte is beschreven, staat: 'Ze pakten hem heel hard en ruw. Wij zeiden tegen de politie het rustiger aan te doen.' Hier komt naar voren dat de wijze waarop de politie M. op dat moment van zwakte aanpakte, volgens de bewoners niet ge igend was om hem tot andere gedachten te brengen. De bewoners hebben de politie voorgesteld met M. te praten, maar de politie accepteerde dat niet en bleef de harde lijn volgen. Er valt dus veel voor te zeggen dat ook bij dit voorval veeleer acceptatie van communicatie van de bewoners met M. en communicatie van de politie met de bewoners de-escalerend had kunnen werken dan de ruwe aanpak van de politie, waarbij de zeer pijnlijke verwonde arm ruw werd omgedraaid. In die zin moet gezegd worden dat er hier sprake is geweest van buitenproportioneel geweld en escalerend optreden van de politie. In de verklaring van M. is in dit verband opgenomen:'Toen zij mij vast hadden heb ik mij niet verweerd. Toen die agente mij vast had werd de verwonding aan mijn arm alleen maar erger. Zij lieten los.' Deze rapportage is niet volledig en niet zorgvuldig. Ik was erbij aanwezig en heb een bijwoningsrapport gemaakt (...). Het gesprek (waarbij op dat moment nog geen tolk aanwezig was) verliep als volgt:. : Hoeveel politie kwam er?. : Eerst 3 of 4, Een man en vrouw. Een vrouw pakte mijn kapotte hand, omdraaien, voor eerste keer.. : Hebben de mannelijke agent en vrouwelijke agent eerst gepraat met jou?
M.: Neen, alleen proberen te pakken. Ik zeg: 'Ik wil niet problemen maken, ik wil alleen met een journalist praten'.. : De vrouwelijke agent pakte je bij de gewonde arm, de andere agent bij de andere arm?. : Andere hand, ja. Politieman linkerhand pakken.... Kan niet zeggen, moet een tolk, moeilijk voor mij.. : nee, OK.... Je zegt: 'Politieman links draaide arm op rug.. vrouw redde dat niet?. : Zij probeert, veel bloed komt.. moeilijk.... : rustig... : Zij pakt, meer kapot.. en toen, weg! weg!.. en wegduwen (maakt gebaar van zich afdoen). : toen de politie jou vasthield, jij losgerukt?. : Politie ziet hand meer kapot en laat.. laat me zo. c. Het moment dat de politie het pistool trok Drie getuigenissen van de bewoners spreken hierover:- Ik heb dat wel gezien, die politie op M. zijn pistool gericht. Ik heb gezien die M. wilde naar buiten te gaan. Maar hij heeft geen bloed meer om de deur te openen, dus heeft een glas gebroken, hij heeft een klein glas op de grond gepakt en wilde hij zich zelf snijden. M. wilde niet de politie pijn doen; echt. - De politie wilde hem tegenhouden toen hij naar buiten wilde. Dat was bij de receptie. Bij de deur van de receptie kwam M. De politie hield hem met een pistool tegen om te verhinderen dat hij naar buiten ging. M. brak een glas en hield een stuk glas tegen zijn eigen lichaam. Hij zei: 'Ik wil naar buiten'. Toen stopte de politie hem niet meer en liet hem naar buiten gaan. - De politie wilde hem bang maken door het tonen van een pistool. (n.a.v. nadere vragen:) Toen ging M. naar de receptie. Voordat hij bij de receptie kwam en het glas kapot sloeg, had de politie het pistool al getrokken. Hij liet niemand bij hem komen en liep naar buiten. De politie dreigde alleen maar met het pistool om hem bang te maken, dat hij zou stoppen. Maar toen de politie zag dat het niet hielp heeft de politie het pistool - bij de recep- tie – weggedaan. Hij is echter niet op de politie toegekomen en heeft geen dreigende beweging naar hem gemaakt, toen de politie het pistool trok. Deze getuigenissen stemmen met elkaar overeen op de punten dat - M. de politie niet bedreigde, - de politie met het getrokken pistool M. trachtte te stoppen in zijn bedoeling om naar buiten te gaan; - M. de ruit kapot sloeg en een stuk glas pakte nadat de politie het pistool getrokken had;
- M. het glas op zijn eigen lichaam zette (de twee eerste getuigenissen) en ook volgens het derde getuigenis met het glas geen dreigende beweging naar de politieagent maakte en niet op hem toekwam toen deze zijn wapen trok. Het komt er dus op neer dat de politie trachtte te verhinderen dat M. naar buiten ging, dat kracht bijzette door een pistool te trekken, dat M. vervolgens een ruit brak en een stuk glas en op zijn lichaam zette en dat daarop de politie het wapen opborg. Dus in tegenstelling tot de verklaringen van het politieonderzoek was het gegeven dat M. een stuk glas pakte niet de aanleiding om het pistool te trekken, maar juist om het pistool op te bergen. Op dat moment werd duidelijk dat het doel waarmee het pistool getrokken werd, namelijk om te verhinderen dat M. naar buiten ging, op deze wijze niet gehaald kon worden of althans tot zeer ernstige verdergaande zelfverwonding kon leiden.. bedreigde niemand, hij wilde wel voorkomen dat men naar hem toekwam. In verklaring nr. 3 wordt gezegd: 'M. zwaaide met het glas in het rond omdat hij niemand bij zich wilde hebben.' Maar in de volgende zin wordt nadrukkelijk gezegd dat hij niet op de politie toekwam en op het moment dat het pistool getrokken werd geen dreigende beweging naar de politie maakte.. had door het glas op zichzelf te richten bereikt dat hij naar buiten kon. De politie was er niet in geslaagd door dreiging met het pistool te verhinderen dat hij naar buiten ging. Het trekken van het pistool geschiedde dus niet uit noodweer vanwege bedreiging, maar was bedoeld om M. angst aan te jagen en zo te verhinderen dat hij naar buiten zou gaan. Deze politie-actie was buitenproportioneel. Eigen verklaringen van M. hierover. Het proces-verbaal van M. waarin staat dat hij zich niet herinnert dat de politie hem binnen met een pistool bedreigde – 'Volgens mij was dat buiten' – doet niets af aan het gegeven dat de politie-actie buitenproportioneel was en dat M. daartegen heeft geklaagd: 'Mijn klacht was ook, waarom de politie mij met een vuurwapen bedreigde'. Het is goed mogelijk dat door bloedverlies hij dermate verzwakt was dat hij inderdaad na verloop van ruim een half jaar zich dit niet meer correct herinnert.
Afgaande op de verklaringen t.o.v. de heer H. zoals in mijn bijwoningsrapport vastgelegd (...) heeft M. niet opgemerkt dat de politieagent binnen bij de receptie van het AZC een pistool heeft getrokken (!). Als de politieagent het pistool echter in antwoord op een bedreiging van de zijde van M. had getrokken, had hij dat zeker opgemerkt. Bijwoningsrapport hierover:. : Dat raam ging stuk?. : Ja. : Je zei net: 'Ik heb toen een stuk glas gepakt'. : Ja. : Wat gedaan met glas?. : Niets. Ik heb gezegd als iemand mij pakken ik zelfmoorden. Niemand hoeft niet bij mij, pakken.. : Heb je in die gang bij de hal een politieman bedreigd?. : Niemand, neen.. : Niemand?. : Nee, nee. Ik heb alleen willen zelfmoorden, niet anderen. (Op dit moment in het gesprek arriveerde de tolk. Na enige tijd werd het gesprek hervat. H. las de verklaring over het trekken van het wapen op die plek van de betrokken politieagent R. voor. Gaf daarbij aan dat de politie niet verzweeg dat daar een wapen getrokken was, omdat hij zich bedreigd voelde omdat M. met een stuk glas op hem af kwam.). : Daar wil ik graag antwoord op hebben.. : Dat is niet waar. In die gang heeft niemand pistool getrokken. Dat was buiten. (M. gaf aan dat de politie ontkende dat de agent een wapen had getrokken. Het bleek dat de kwestie 'binnen of buiten' hierin ook een rol speelde en het gegeven dat M. niet had opgemerkt dat het wapen binnen was getrokken, maar wel had begrepen dat er een pistool was getrokken.). : Heeft de politie hem daar binnen met een dienstpistool bedreigd?. : Ik herinner me niet dat het binnen was. Ik denk dat het buiten was. Omdat ik binnen het gebouw geen aanvaring heb gehad met de politie.. heeft dus achteraf gehoord dat de politie hem met een vuurwapen bedreigde en heeft zich verkeerd herinnerd (wellicht door een foutieve reconstructie van de gebeurtenissen, met het gegeven dat een agent hem met een pistool bedreigd had) dat het buiten is gebeurd. Zijn klacht dat het richten van het vuurwapen op hem buitenproportioneel was, blijft evenwel bestaan.
Hij herinnert zich wel en heeft dan ook met stelligheid verklaard dat hij op die plek niemand bedreigd heeft – alleen zichzelf – en dat hij niet in de richting van de politie is gelopen met het stuk glas. Op het punt van M.'s intentie om naar buiten te gaan, is de rapportage van het gesprek (toen ook zonder tolk) onzorgvuldig. Proces-verbaal: 'Vervolgens ben ik naar voren gelopen, maar in de hal van het AZC, bij de receptie wilde men mij pakken.' Bijwoningsrapport:. : 'Toen naar voren gegaan naar de hal en hoe ging dat?. : 'Even wachten.. Ik kom naar buiten, en receptie van AZC wil mij pakken. Ik sla andere raam met hoofd, neem stuk glas.. en zo (op buik) .. en zeg: 'Wil iemand mij pakken, dan nog een keer zelfmoord.' d. Aanval en verwonding door politiehond - getuige 1: Daarna heeft iemand van de politie een hond naar M. gestuurd. De bewoners huilden en vroegen waarom de politie dat heeft gedaan. Dit is niet humaan. - getuige 2: M. wilde alleen een journalist zien en daarmee praten. Hij wilde andere mensen geen kwaad doen. Na 2 uur kwam de politie met een hond en laat de hond M. pakken. - getuige 3: Maar toen ze zagen dat het niet hielp hebben ze een hond op de vriend losgelaten.. (aanvullend:). De hond werd losgelaten, was niet aangelijnd, toen hij M. besprong met voorpoten op zijn borst. - getuige 4: Ja ik was hele tijd bij toen de politiehond heeft M. gebeten. - getuige 5: Toen M. op straat was, kwam een grote hond naar M. De hond liep los op hem toe. Op dat moment was M. in erg slechte situatie omdat hij veel bloed had verloren en niet op zijn voeten kon blijven staan. Veel mensen waren daar en zagen dat. Iedereen wilde de hond en de politie aanvallen. Toen nam de politie de hond snel in de auto en reed weg. getuige 6: De politie heeft een hond naar M. gestuurd. De hond sprong tegen M. op en wilde naar de bloedende arm bijten. De nagels van de hond lieten krassen op de borst achter. M. schopte naar de hond, toen werd de hond door de politie gepakt en afgevoerd. getuige 7: Daarna kwam de politie met een hond. Zij lieten de hond los. En de hond besprong hem.
De tweede vraag in het vragenformulier - die wellicht beter anders geformuleerd had kunnen worden - veronderstelde bij beide geopperde mogelijkheden dat de hond los op M. toekwam. De eerste vraag luidde: 'Wat gebeurde er precies?'. Terwijl er niet expliciet naar gevraagd is expliciteren vijf getuigen dat de hond is losgelaten of naar hem is toegestuurd op M. is afgestuurd en de twee anderen gaan niet in op de kwestie of en zo ja hoe de hond werd losgelaten.. zelf verklaarde: 'Hierna kwam er een politieman met een hond en die politieman stuurde de hond op mij af. De hond viel mij aan waardoor ik op de grond viel en gewond raakte.' Uit de getuigenverklaringen van de bewoners moet dus opgemaakt worden dat de hond losgelaten is en niet aangelijnd M. heeft besprongen. Verder wordt duidelijk dat de hond M. besprong en de voorpoten op zijn borst zette. Over de aard van de verwondingen wordt getuigd dat de hond krassen op de borst van M. achterliet. M. zelf verklaart ook dat hij op drie plekken op zijn borst verwond was. (Drie dagen na het voorval heb ik zelf geconstateerd dat er drie krassen die gebloed hadden van ongeveer twee tot drie centimeter lengte, vlak nast elkaar op de linkerkant van de borst van M. te zien waren. In het politierapport zegt een verpleegster dat niet vast te stellen is dat die wonden inderdaad afkomstig zijn van de nagels van een hond, geopperd wordt dat hij dat ook zelf gedaan kan hebben. M.i. zou M. zich met grote zorgvuldigheid en doelbewust hebben moeten krassen of snijden om op deze wijze drie parallel lopende krassen van ongeveer gelijke lengte, vlak naast elkaar op zijn linkerborst aan te brengen. Dat is echter in het geheel niet te rijmen met het beeld van de gebeurtenissen dat uit alle andere verklaringen naar voren komt.) Een getuige schrijft dat de hond M. beet, een andere schrijft dat de hond in de bloedende arm wilde bijten.. zelf gaf aan in zijn verklaring dat hij gebeten is. Tijdens het gesprek met de heer H. in het kader van het politieonderzoek - ik was daar ook bij aanwezig - toonde M. foto's van de gebeurtenissen buiten het centrum. Hij wees daarbij op verwon-dingen die zichtbaar zijn op de foto's, op de omstanders die als getuigen gevraagd zouden kunnen worden en ook op de plaats van de gebeurtenissen. (...) Uit verschillende getuigenissen blijkt dat de omstanders de actie als inhumaan hebben ervaren. Er was volgens hen geen reden om een hond op M. toe te sturen; M. bedreigde niemand. Het feit dat de politie een hond heeft ingezet was buitenproportioneel."
2.1. Verzoekers gemachtigde voegde bij zijn brief onder meer een aantal ondertekende getuigenverklaringen van bewoners van het AZC.2.2. De verklaring van de heer Da., die hij op 23 oktober 1997 had ondertekend, luidt onder meer als volgt:"Het bloed kwam uit zijn (M.; N.o.) arm. Hij had bijna geen bloed meer in zijn lichaam. De politie pakte zijn gewonde arm en draaide die op zijn rug. (...) Hij heeft op geen enkel moment met glas naar anderen gedreigd, of maar gewezen. Ik was vrijwel steeds aanwezig. Ik heb niet gezien dat de politie het pistool trok. (...) In het begin wilde de politie nog praten met M., maar al snel gingen ze hem hard aanpakken. Ze pakten hem heel hard en ruw. Wij zeiden tegen de politie het rustiger aan te doen. Wij hebben gezegd dat wij met hem willen praten om hem rustig te krijgen. De politie accepteerde dat niet. Daarna bleef het optreden van de politie hard en werd hierdoor de situatie voor M. erger, en kon hij niet rustig worden."2.3. De verklaring van de heer On. luidt onder meer als volgt:"De politie probeerde vriend M. te arresteren. (...) De politie wilde hem bangmaken door het tonen van een pistool. Maar toen ze zagen dat dat niet hielp hebben ze een hond op de vriend losgelaten. Ik kon het niet aanzien en heb met een stok de hond aangevallen. Samen met mij hebben veel vrienden uit het centrum de hond aangevallen. (...). had een stuk glas en riep dat de politie niet nader mocht komen. Zelf zijn naaste Iraanse vrienden mochten niet bij hem komen.(...) Toen ging M. naar de receptie. Voordat hij bij de receptie kwam en het glas kapot sloeg, had de politie het pistool al getrokken. (...) De politie dreigde alleen maar met pistool om hem bang te maken, dat hij zou stoppen. Maar toen de politie zag dat het niet hielp heeft de politie het pistool bij de receptie weggedaan.. zwaaide met het glas rond omdat hij niemand bij zich wilde hebben. Hij is niet op de politie toegekomen met het glas en heeft geen dreigende beweging naar hem gemaakt, toen de politie het pistool trok. (...) De hond werd losgelaten, was niet aangelijnd toen hij M. besprong, met voorpoten op zijn borst."
2.4. De verklaring van de heer Ir. luidt onder meer als volgt:"De politie wilde dat M. meekwam naar een plaats waar ze hem konden isoleren en vastnemen. Toen probeerden ze zijn handen op zijn rug te draaien. Maar M. rukte zich los. (...) Hij ging naar buiten. De politie wilde hem tegenhouden toen hij naar buiten wilde. Dat was bij de receptie. Bij de deur van de receptie kwam M. De politie hield hem met een pistool tegen om te verhinderen dat hij naar buiten ging. M. brak een glas en hield een stuk glas tegen zijn eigen lichaam. Hij zei: 'Ik wil naar buiten.' Toen stopte de politie hem niet meer en lieten hem buiten gaan. (...) Toen M. op de straat was kwam een grote hond naar M. De hond liep los op hem toe."2.5. De verklaring van de heer Dj. luidt onder meer als volgt:"De politie heeft een hond naar M. gestuurd. De hond sprong tegen M. op. en wilde naar de bloedende arm bijten. De nagels van de hond lieten krassen op de borst achter. M. schopte naar de hond, toen werd de hond door de politie gepakt en afgevoerd."3. Voorts berichtte verzoekers gemachtigde bij brief van 17 november 1997 onder meer het volgende:"1. Met betrekking tot de gebeurtenis waarbij een politieagent cli nts arm op de rug draaide en een politieagente hetzelfde probeerde met de gewonde arm, vult hij (verzoeker: N.o.) het volgende aan. 'De linkerarm was al ernstig gewond toen de vrouwelijke politieagent mijn arm hardhandig naar achter draaide. Het bot werd zichtbaar en het vlees zat nog slechts voor een klein gedeelte vast. Dat was zeer pijnlijk en er kwam heel veel bloed vrij. Toen liet zij los.'2. Met betrekking tot de gebeurtenis waarbij een politieagent zijn pistool op cli nt richtte vult hij het volgende aan. 'Ik wilde naar buiten gaan, maar meerdere mensen wilden dat niet. Het was heel druk, er kwamen heel veel mensen bij. Ik heb toen een ruit gebroken en een stuk glas gepakt. Dat glas hield ik voor me bij mijn lichaam en richtte het met de punt op mijn buik. Ik was in een zeer verzwakte toestand door het bloedverlies. Nu meen ik me wel te herinneren dat er daar op die plaats bij de receptie een politieagent een pistool op mij richtte toen ik bij de receptie kwam. Tijdens het gesprek i.v.m. het proces-verbaal van de politie met de heer H. te 's-Gravendeel was ik gespannen,
daarbij komt dat ik tijdens mijn verblijf in 's-Gravendeel in een verwarde toestand was. Nu ben ik wat meer tot rust gekomen en kan ik me dit voorval beter herinneren dan toen. Ik weet ook nu niet meer wat er precies allemaal om mij heen gebeurde. Of de agent zijn pistool met gestrekte arm op mij richtte of vanuit een positie bezijden zijn lichaam weet ik niet meer. Maar ik weet zeker dat ik niet met een stuk glas op hem toe ben gegaan of in zijn richting een dreigende beweging gemaakt heb. Ik heb niets gedaan en niet gedreigd tegen hem of tegen iemand anders. Ik dacht dat er buiten ook een politieagent zijn wapen op mij gericht heeft, maar als alle anderen zeggen dat dat niet het geval was, wil ik dat niet bestrijden.'3. Met betrekking tot de aanval van de hond vult hij het volgende aan. '(...) De politie had de hond van een afstand op mij los gelaten.'. B. Over de intentie van de politie om te verhinderen dat de heer M. via de ingang bij de receptie naar buiten ging, heeft een van de betrokken politieagenten verklaard, nl. K., zie blad 16 van het proces-verbaal: 'Hij ging hierop aan het "wandelen" richting ingang met de hele meute er achteraan, alhoewel wij dat liever niet hadden'.". Inlichtingen van de korpsbeheerder De Nationale ombudsman verzocht bij brief van 22 december 1997 de korpsbeheerder een situatieschets te sturen van de hal van het AZC te Stevensbeek waar het trekken van het pistool heeft plaatsgevonden. De Nationale ombudsman verzocht daarbij op de situatieschets de plaatsen aan te geven waar verzoeker en de betrokken ambtenaar R. zich ten tijde van het incident hadden bevonden. Op 21 januari 1998 zond de korpsbeheerder een plattegrond van het AZC waarop dat was aangegeven. Zie BIJLAGE 2.. Getuigenverklaringen1. Verzoekers gemachtigde zond bij brief van 16 april 1998 een verklaring van de heer I. en een verklaring van de heer St., die beiden ten tijde van het voorval in het AZC woonachtig waren. 2. In de verklaring van de heer I. is onder meer vermeld:"De situatietekening is correct m.b.t. de plaats waar verbalisant R. stond toen hij zijn pistool op de heer M. richtte, althans op die plek stond een politieagent die zijn pistool op de heer M. richtte.
Niet is correct dat M. in de op de tekening aangegeven richting op de politieagent toekwam. M. bevond zich bij het begin van de pijl op de tekening. De politieagent trok het pistool. M. zette het gebroken glas op zijn buik. Vervolgens deed de politieagent het pistool weg en M. ging naar buiten. M. is niet op de politieagent toegelopen en heeft geen stekende beweging in zijn richting gemaakt."3. De verklaring van de heer St. luidt onder meer:"Ik, St., was aanwezig toen de politieagent zijn pistool op M. richtte. De politieagent bevond zich in '0.02' op de situatietekening vlakbij het trapje met enkele treden.. was bij de buitendeur in '0.01'. M. liep niet op de politieagent toe, vlak voor deze het pistool trok; evenmin maakte hij een dreigende beweging met een stuk glas naar de politieagent. M. hield het stuk glas op zijn buik; hij zei: 'Ik wil naar buiten' ook: 'Don't touch me!' De politie had tevoren al gezegd dat zij niet wilden dat M. naar buiten ging. Op het moment dat de politie het pistool richtte en M. het glas op zijn buik hield, zeiden meerdere bewoners van het AZC tegen de politie het wapen op te bergen. Ik ben toen ook met gespreide armen en rug naar M. voor de politie gaan staan. Toen heeft de politie het wapen opgeborgen. Ik maakte de deur open en M. ging naar buiten."
Beoordeling
Inleiding Verzoeker, een asielzoeker uit Iran en woonachtig in het asielzoekerscentrum Stevensbeek (AZC), ontving op 21 juni 1996 de mededeling dat hij zou worden teruggestuurd naar Iran. Naar aanleiding hiervan bracht hij met glasscherven verwondingen aan zijn arm aan, waardoor hij hevig bloedde. Verzoeker wilde op deze wijze bewerkstelligen dat de pers kennis nam van zijn situatie. Voorts vernielde hij enkele ruiten en stoelen in het AZC. De vloer van het AZC raakte besmeurd met bloed en onder inwoners ontstond onrust. Personeel van het AZC waarschuwde de politie, en vroeg om de komst van een ambulance.. Ten aanzien van het politieoptreden1.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps BrabantNoord op 21 juni 1996 op een disproportioneel gewelddadige wijze tegen hem zijn opgetreden, door opruwe wijze zijn gewonde arm op zijn rug te draaien. Verzoeker heeft meegedeeld dat de ter plaatse geroepen politieambtenaren B. en K. hem hadden beetgepakt en hadden getracht zijn armen op zijn rug te draaien. Het op rug draaien van de gewonde arm was zeer pijnlijk geweest, en voorts was de verwonding aan zijn arm daardoor erger geworden. De politieambtenaren hadden hem daarop losgelaten. Verzoeker deelde mee dat hij zich bij het vastpakken niet had verweerd. Verzoeker deelde voorts mee dat hij niet had willen meegaan met de ambulance en dat hij met de pers had willen spreken. 1.2. De politie heeft, ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Politiewet (zie
Achtergrond
, onder A.), onder meer tot taak hulp te verlenen aan hen die deze behoeven. Deze taak kan mede bemoeienissen omvatten ten aanzien van personen die mogelijkerwijs een (onmiddellijk) gevaar opleveren voor zichzelf. Daarbij kan de politie voor de soms moeilijke afweging komen te staan tussen het belang van de hulpverlening en dat van het respecteren van grondrechten inzake de persoon van betrokkene (zieAchtergrond
, onder C.). Wanneer de politie optreedt in strafrechtelijk kader, is zij in bepaalde gevallen bevoegd om inbreuk te maken op een grondrecht. Indien de politie optreden in strafvorderlijk kader niet mogelijk dan wel niet wenselijk acht, maar niettemin overgaat tot handelend optreden waarbij mogelijk inbreuk wordt gemaakt op in de Grondwet neergelegde grondrechten, is dat uitsluitend aanvaardbaar indien er, in de desbetreffende situatie, voldoende gronden zijn om te rechtvaardigen dat een dergelijke inbreuk wordt gemaakt. Zo'n rechtvaardiging kan in bijzondere gevallen worden gevonden in een situatie van een noodtoestand zoals die zich kan voordoen als gevolg van een conflict van rechtsplichten. Het gaat bij een dergelijk conflict enerzijds om de plicht van de politie om de door de wet beschermde rechten en vrijheden van de burger te respecteren, en anderzijds om de plichten die kunnen voortvloeien uit de taak van de politie om de openbare orde te handhaven en hulp te verlenen aan hen die deze behoeven, zoals omschreven in artikel 2 van de Politiewet 1993.1.3. Getuige Da. heeft verklaard dat de politie eerst had geprobeerd met verzoeker te praten. Daarna had de politie verzoeker onder meer bij diens gewonde arm gepakt en deze op zijn rug gedraaid. De politie had verzoeker daarbij hard en ruw beetgepakt, aldus getuige Da. Getuige Ir. heeft verklaard dat de politieambtenaren hadden gewild dat verzoeker met hen meekwam. Zij hadden daarbij geprobeerd verzoekers handen op zijn rug te draaien. Hierop had verzoeker zich losgerukt.1.4. Politieambtenaar B. heeft verklaard dat verzoeker hevig had gebloed en zich niet had laten benaderen. Volgens B. had verzoeker zich erg agressief gedragen en had hij met een stoel gegooid, eenstoel kapotgeslagen, en alles geweigerd. B. heeft meegedeeld dat het zijn bedoeling was geweest verzoeker aan de handen te boeien. B. had samen met politieambtenaar K. verzoeker aan de armen beetgepakt zodat hij aan zijn wonden kon worden verzorgd. Hierbij hadden zij hem niet onder controle gekregen, waarna zij hem hadden losgelaten. Na overleg met andere inmiddels ter plaatse gekomen politieambtenaren en het ambulancepersoneel was vervolgens besloten te wachten tot verzoeker door het bloedverlies tekenen van zwakte zou vertonen. B. en K. hadden echter ook daarna geen pogingen meer ondernomen verzoeker vast te pakken, omdat hij bij het vertonen van zwakte was gewaarschuwd door medebewoners, en daarop alsnog niet te benaderen was geweest. Politieambtenaar K. heeft een overeenkomstige verklaring afgelegd.1.5. De korte tijd later ter plaatse gekomen politieambtenaren R., Wo., Ba., en P. en een ambulancebroeder hebben gelijkluidend verklaard over de aangetroffen situatie en over de toestand van verzoeker. Zij bevestigden de afspraak te wachten met beetpakken van verzoeker totdat hij verzwakt zou zijn door het bloedverlies. Voorts hebben ook deze politieambtenaren meegedeeld dat verzoeker bij tekenen van verzwakking niet te benaderen was geweest, omdat hij was gewaarschuwd door medebewoners.1.6. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat het de bedoeling van de politieambtenaren was geweest om verzoeker, in zijn eigen belang, te laten verzorgen. Bij het optreden van de politieambtenaren had het gezondheidsbelang van verzoeker voorop gestaan.1.7. Gelet op de door de politieambtenaren B. en K. aangetroffen situatie - verzoeker bloedde hevig aan een van zijn armen - en gelet op de gemoedstoestand van verzoeker, hebben deze politieambtenaren op zichzelf terecht geoordeeld dat er reden was om op te treden in het kader van hun hulpverleningstaak met het oog op het verzorgen van verzoekers verwondingen (zie
Achtergrond
, onder A.). Dit neemt echter niet weg dat de Nationale ombudsman niet kan instemmen met de wijze waarop zij vervolgens hebben gehandeld. In dit verband is het volgende van belang.1.8. Uit het onderzoek is gebleken dat op het moment dat B. en K. verzoeker aantroffen de ambulancedienst onderweg was naar het AZC. Gelet hierop, en ook gelet op de omstandigheid die voldoende vaststaat dat verzoeker niet benaderbaar was, niet voor rede vatbaar was, nog bij bewustzijn was en te kennen gaf dat hij geen verzorging op prijs stelde, hadden de betrokken politieambtenaren echter ervoor moeten kiezen om nog even een afwachtende houding aan te nemen, en er niet al toe moeten overgaan om verzoeker beet te pakken. Hoe begrijpelijk het ook is dat de politieambtenaren hebben gekozen omal wel op dat moment handelend op te treden, in dit geval was (nog) niet sprake van een toestand die hen direct noodzaakte om verzoeker beet te pakken, om hem aldus te dwingen zich onder medische behandeling te stellen. Het op dat moment beetpakken van verzoeker door twee politieambtenaren, waardoor hij in zijn bewegingsvrijheid werd belemmerd, was dan ook niet juist.1.9. Voorts staat voldoende vast dat de politieambtenaren hebben getracht verzoekers armen op zijn rug te draaien. Hiermee kreeg het politieoptreden het karakter van de uitoefening van geweld (zie
Achtergrond
, onder B.). Zoals hierv r, onder 1.2., is overwogen, is het gebruik van geweld bij politieoptreden in het kader van haar hulpverlenende taak alleen toelaatbaar wanneer zich een conflict van plichten voordoet, waarbij de plicht tot hulpverlening zwaarder weegt dan de plicht wettelijke vrijheden te respecteren. Gelet op hetgeen hierv r onder 1.8., is overwogen, deed zich in dit geval een dergelijke situatie (nog) niet voor. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.1.10. Daaraan doet niet af dat de politieambtenaren juist hebben gehandeld door hun pogingen om verzoeker onder controle te houden te staken toen bleek dat verzoeker zich bleef verzetten, en de omstanders zich dreigend jegens hen opstelden. Het was een juiste inschatting van de situatie om verzoeker pas weer te benaderen op het moment dat hij was verzwakt, dit mede gelet op de aanwezigheid van medisch terzake kundig ambulancepersoneel.1.11. Voorts wordt ten overvloede het volgende overwogen. Het politieoptreden kan in de geschetste omstandigheden ook worden beoordeeld in het kader van hulpverlening aan de leiding van het AZC, voor zover dit zich in het gebouw en op het terrein van het AZC afspeelt (zie ookAchtergrond
, onder A.). Hierbij geldt echter eveneens het gestelde onder 1.2. ten aanzien van het maken van een inbreuk op een grondrecht.2.1. In de tweede plaats klaagt verzoeker erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps BrabantNoord hem op 21 juni 1996 met een vuurwapen heeft bedreigd. Verzoeker heeft meegedeeld dat hij alleen zichzelf iets had aangedaan en niet de intentie had gehad anderen te bedreigen en dat hij dat ook op geen enkele wijze uit zijn gedrag had laten blijken. Verzoeker heeft ontkend een politieambtenaar met een stuk glas te hebben bedreigd.2.2. Politieambtenaar R. heeft verklaard dat hij in de hal van het AZC bij verzoeker stond. Verzoeker had daar het glas van een scheidingswand kapot geslagen en was daarop met een puntig stuk glas van10 15 centimeter op hem af komen lopen. Volgens R. had verzoeker hierbij in zijn richting stekende en snijdende bewegingen gemaakt. R. had zich hierdoor bedreigd gevoeld en had vervolgens zijn dienstpistool getrokken en dit op verzoeker gericht. Verzoeker had hierop de glasscherf niet meer op R. gericht. R. had zijn dienstpistool daarna weer geborgen.2.3. Beveiligingsbeambte Bu. van het AZC heeft verklaard dat hij bij R. had gestaan. Bu. deelde mee dat verzoeker door het dolle heen was geweest en dat hij hem niet meer had herkend. Verzoeker was op hen afgekomen, en had hem en R. bedreigd met een stuk glas van ongeveer 25 cm lengte. Vervolgens had R. zijn dienstpistool getrokken en op verzoeker gericht. Bu. deelde mee dat verzoeker hierdoor steeds agressiever was geworden. Verzoeker was echter niet meer dichterbij gekomen. Hierop had R. het pistool geborgen.2.4. De politieambtenaren B., K. en Ba. hebben nagenoeg gelijkluidend verklaard dat verzoeker in de hal van het AZC met puntig stuk glas in zijn hand tegenover R. had gestaan en op hem af was gelopen. R. had zijn dienstpistool getrokken en dit op verzoeker gericht gehouden. Verzoeker had daarna niet langer een dreigende houding tegenover R. aangenomen.2.5. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht ongegrond. Hij verwees hierbij naar het onderzoekrapport waaruit volgens hem bleek dat verzoeker niet aanspreekbaar was geweest, en zich agressief had gedragen jegens politie-, ambulance- en AZC-personeel. De korpsbeheerder bracht verder naar voren dat diverse politieambtenaren de lezing van politieambtenaar R. hadden bevestigd dat verzoeker hem met een glasscherf had bedreigd. Hij deelde mee dat de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch op het standpunt stond dat R. terecht, met een beroep op noodweer, zijn vuurwapen had getrokken.2.6. Tegenover de hiervoor weergegeven lezingen staan die van de namens verzoeker aangewezen getuigen. Zij hebben meegedeeld dat de politie had willen verhinderen dat verzoeker naar buiten zou gaan. Hierbij had de politie gebruik gemaakt van het dreigen met het pistool. Volgens deze getuigen had verzoeker geen dreigende bewegingen naar politieambtenaar R. gemaakt. Hij had pas het glas in de hal kapotgeslagen nadat de politie hem met het pistool had bedreigd, aldus deze getuigen2.7. Verzoeker deelde in eerste instantie mee dat R. hem buiten het AZC had bedreigd met een pistool. In tweede instantie sloot hij zich echter aan bij de lezing van de getuigen-asielzoekers, dat de bedreiging binnen het AZC had plaatsgevonden.
2.8. De lezingen van de verschillende betrokkenen over het moment waarop het pistool werd getrokken en de aanleiding daartoe staan derhalve tegenover elkaar. De lezing van verzoeker en de andere asielzoekers wordt echter minder aannemelijk geacht dan de lezing van betrokken ambtenaar R., aangezien die laatste lezing wordt ondersteund door verklaringen van verschillende betrokkenen van andere geledingen, terwijl de lezing van verzoeker aanvankelijk anders luidde en in zijn aangepaste vorm, ook op zichzelf bezien, minder aannemelijk is. Gelet op de posities van R. en verzoeker in de hal van het AZC (zie BIJLAGE 2.), impliceert verzoekers lezing dat R. had getracht hem te beletten naar buiten te gaan, door hem van achter met een pistool te bedreigen.2.9. Het staat voldoende vast dat verzoeker de politieambtenaar R. heeft bedreigd met een glasscherf. Tevens is voldoende aannemelijk dat politieambtenaar R. door de aanwezigheid van de vele omstanders onvoldoende vluchtmogelijkheden heeft gehad. Onder deze omstandigheden was voor R. sprake van een zodanig directe en ernstige bedreiging dat het niet onjuist was dat hij bij wijze van noodweer als bedoeld in artikel 41 Sr. (zie
Achtergrond
onder D.), heeft besloten tot het trekken van zijn vuurwapen en dat te richten op verzoeker, om aldus te trachten hem van zich af te houden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.3.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps BrabantNoord op 21 juni 1996 een hond op hem heeft losgelaten, waardoor hij aan zijn schouder verwond is geraakt. Volgens verzoeker heeft de hond hem gebeten en drie krassen op zijn borst veroorzaakt.3.2. De korpsbeheerder was van mening dat het inzetten van de hond op het moment dat daartoe was besloten, niet nodig was geweest. Zijns inziens was er sprake geweest van een gebrekkige communicatie. Hij achtte de inzet van de politiehond echter, achteraf bezien, toch toelaatbaar, als middel om te trachten verzoeker onder controle te brengen, omdat op dat moment diverse andere manieren onmogelijk waren gebleken. De hond had verzoeker niet gebeten en van de krassen op verzoekers borst was het niet zeker dat deze door de hond waren veroorzaakt, aldus de korpsbeheerder.3.3. De betrokken politieambtenaar, Bs., heeft verklaard dat hij buiten het AZC had gezien dat zijn collega's een man boeiden. Hij had uit de richting van zijn collega's daarna gehoord dat de inzet van de hond nodig was. Daarop was hij ervan uitgegaan dat verzoeker diende te worden aangehouden. Verzoeker had vervolgens hem en zijn hond bedreigd met een glasscherf. Hierop had hij verzoeker gesommeerd de scherf te laten vallen omdat hij anders de hond tegenverzoeker zou inzetten. Verzoeker had geen gevolg hieraan gegeven, waarop hij de hond had ingezet. De hond was vervolgens aangelijnd tegen verzoeker opgesprongen. Volgens Bs. had de hond verzoeker niet gebeten.3.4. De overige bij het optreden betrokken politieambtenaren hebben meegedeeld dat de hond tegen verzoeker was opgesprongen, en dat de hond verzoeker niet had gebeten. Volgens deze politieambtenaren was de hond aangelijnd. De ambulanceverpleegkundige en de beveiligingsbeambte hebben gelijkluidend verklaard. De directeur van het AZC heeft verklaard dat de hond tegen verzoeker had aangestaan.3.5. De namens verzoeker aangewezen getuigen On., Ir. en Dj. hebben verklaard dat de hond op verzoeker was losgelaten en tegen hem aan was gesprongen. De getuige Dj. heeft voorts nog meegedeeld dat de nagels van de hond krassen op de borst van verzoeker hadden achtergelaten.3.6. De korpsbeheerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat bij het inzetten van de politiehond ter aanhouding van verzoeker sprake is geweest van een communicatiefout. Het optreden van de overige politieambtenaren was namelijk gericht op de scalatie. Op het moment dat Bs. zijn hond inzette was de pers al onderweg. Verwacht werd dat de komst van persvertegenwoordigers verzoeker zou kalmeren. In afwachting daarvan werd verzoeker niet meer benaderd en werd het verkeer op straat geregeld. De situatie was op dat moment redelijk stabiel. Er was onder deze omstandigheden geen reden om de politiehond - een geweldmiddel (zie
Achtergrond
, onder B.) - tegen verzoeker in te zetten. Bs. heeft echter de hond wel ingezet, kennelijk omdat hij had begrepen dat daar reden voor was geweest om verzoeker aan te houden. De desbetreffende communicatiefout moet voor rekening komen van de politie. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. II. Ten aanzien van de korpsbeheerder1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps BrabantNoord in zijn beoordeling van de klacht inzake het vuurwapen niet heeft gemotiveerd waarom hij is uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de betrokken politieambtenaar, terwijl verzoeker een tegengestelde verklaring had afgelegd.2. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat hij verzoekers klacht over het trekken van het vuurwapen ongegrond achtte. In zijn overwegingen heeft de korpsbeheerder bij de beoordeling van verzoekers klachtslechts de lezing van betrokken politieambtenaar Bs. en het oordeel van de hoofdofficier van justitie over het trekken van het vuurwapen weergegeven. Hij heeft daarbij niet vermeld waarom hij aan de lezing van de gebeurtenissen van Bs. meer waarde heeft gehecht dan aan de lezing van verzoeker. Daarmee heeft de korpsbeheerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij verzoekers klacht niet gegrond achtte. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), is gegrond, behoudens ten aanzien van het bedreigen met een vuurwapen; op dat punt is de klacht niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord is gegrond. BIJLAGE 1.Achtergrond
. Politieoptreden en hulpverlening Artikel 2 van de Politiewet 1993 luidt als volgt: "De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven." Artikel 25, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar luidt:"De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning." Artikel 1 van de Wet openbare manifestaties luidt:"1. In deze wet wordt verstaan onder openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.2. Onder openbare plaats wordt niet begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet." B. Geweldgebruik1. Artikel 8, eerste lid van de Politiewet 1993 luidt als volgt: "De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt (...)."2. Artikel 1, derde lid onder b. van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Ambtsinstructie) luidt:"geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis, uitgeoefend op personen of zaken;"3. Artikel 15, eerste lid van de Ambtsinstructie (paragraaf Overige Geweldmiddelen) luidt:"1. Het inzetten van een politie-surveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:a. de surveillancedienst (...).". Grondwet Artikel 15, eerste lid luidt "Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen." Artikel 11 luidt:"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.". Noodweer Artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt:"Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding." In zijn arresten van 2 februari 1965 (NJ 1965, 262) en 30 maart 1976 (NJ 1976, 322) heeft de Hoge Raad uitgesproken dat onder ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding zoals bedoeld in artikel 41 Sr. ook valt het 'onmiddellijk dreigend gevaar' voor wederrechtelijke aanranding.BIJLAGE 2.