Op 14 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Hoorn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps (de burgemeester van Alkmaar), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Van verzoekers zoon is op 16 maart 1998 – voor de tweede keer binnen een kort tijdsbestek – een bromfiets gestolen. Verzoeker klaagt erover dat de regiopolitie Noord-Holland-Noord naar aanleiding van deze diefstal niet adequaat is opgetreden. Voorts klaagt hij erover dat de regiopolitie afwijzend heeft gereageerd op zijn verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
Achtergrond
1. De prioriteiten van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord worden elk jaar in een jaarplan vastgesteld. Dit jaarplan wordt in het driehoeksoverleg, het overleg tussen de politie, burgemeester en officier van justitie, besproken. Het onderwerp "bromfietsdiefstallen" behoort in het jaarplan 1998 niet tot de speerpunten of bijzondere aandachtspunten voor het jaar 1998.2. In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek op schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd. Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan in gehouden om de gestelde schade te vergoeden. Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde vergoeding aangemerkt als een niet behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid – eventueel – moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet behoorlijke gedraging.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaar B. de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Alkmaar over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. Feiten1. Verzoekers zoon deed op 16 maart 1998 bij het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (district Westfriesland West/Ursem; hierna: de regiopolitie) aangifte van diefstal die dag plaatsgevonden van een aan hem in eigendom toebehorende bromfiets (Honda ZB).2. In vervolg op de aangifte van 16 maart 1998 deelde de regiopolitie verzoekers zoon op 24 maart 1998 het volgende mee:"...Op basis van jouw aangifte is bekeken welke opsporingsmogelijkheden aanwezig zijn. Een spoedige oplossing van jouw zaak door het aanhouden c.q. verhoor van een dader, ligt gezien de op dit moment beschikbare feitgegevens niet voor de hand. Toch zullen wij trachten zoveel als mogelijk is te doen ter oplossing van jouw zaak. Zodra de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zullen wij je daarover berichten..."3. Verzoeker bezocht op 27 maart 1998 om circa 19.30 het bureau van de regiopolitie. Hij meldde de politie dat een getuige, die absoluut anoniem wilde blijven, Ma., wonende X.hof 41 te Hoorn, op de van zijn zoon gestolen bromfiets had zien rijden. In verband met prioriteitstelling ten aanzien van de afhandeling van meldingen stelde de regiopolitie eerst om 22.00 uur – zonder resultaat – een onderzoek in op het door verzoeker opgegeven adres.4. Verzoeker schreef de regiopolitie op 29 maart 1998 het volgende:"...er bereikten ons getuigenverklaringen over de bromfietsdief N. die de dag na de diefstal een slot bestelde voor een Honda ZB bij V. (een bromfietshandelaar; N.o.). Er zijn maar 3 bromfietsen van dit type in Hoorn, zodat dit heel verdacht is. Wij naar het bureau en gesproken met de heer G. Maar dit bleek onvoldoende bewijs. Wij besloten contact op te nemen met de krant in de hoop voor meer tips en ook om aan te geven dat het in Hoorn bar en boos is met bromfietsdiefstallen. Op de dag dat de krant uitkwam (27 mrt) belde een vrouw op uit de Go. met de mededeling dat ze Ma. X.hof 41 er 's-avonds de 26e er op had zien rijden. Ze reden op de brommer zonder plaatje. De brommer zag er nieuw uit en zij had eerder bij W. (antiquair en Honda-verzamelaar; N.o.) deze brommer gezien en had op het punt gestaan om hem te kopen omdat de Honda ZB van haar dochter gestolen was. Ze wist dus waarover ze sprak. 's-Avonds zijn mijn zoon en ik naar de Go. gegaan en hebben daar nog een getuige gevonden. Deze familie is doodsbang omdat ze door Turken met de dood bedreigd zijn. Om
+ 19.00 naar het bureau met volledige naam + adres van de berijder en de getuigen. Hierover hadden wij 's-middags al contact gehad met de heer G. Brigadier S. deelde mee dat ze zouden gaan kijken maar dat hij onvoldoende mankracht had. De planning was nu 20.30 uur. Dit ging toen niet door omdat er toen een dodelijk ongeval was. Men zou zijn best doen. In mijn radeloosheid heb ik toen het antwoordapp. van de burgemeester ingesproken, en mij beklaagd over het feit dat er kostbare tijd verstrijkt door het feit dat er onvoldoende mankracht aanwezig was. Immers, door de krantenpublicatie hadden de dieven maatregelen kunnen nemen om de brommer te laten verdwijnen/verstoppen. Om 23.00 is men op het X.hof geweest, maar daar niets aangetroffen. (...) Wij zijn deze week heel wat keren op het bureau geweest. Wij spraken met de heren G., S. en H. over deze zaak. Deze spraken hun frustratie uit over de wet op de privacy en het moeilijk rond te krijgen bewijsmateriaal en het gebrek aan mankracht op beslissende momenten..."5. In vervolg op een telefoongesprek met een medewerker van de regiopolitie schreef verzoeker de regiopolitie – in aanvulling op zijn brief van 29 maart 1998 - op 1 april 1998:"...Verder over de zaak van onze gestolen Honda ZB brommers. Onze eerste "kroongetuige" (een vrouw uit W. die Ma. op mijn zoon's brommer had zien rijden) meldde zich gisteren per telefoon met de vraag of er al iets gebeurd was. Zij is in haar gezin al 3 brommers kwijtgeraakt door diefstal en houdt N. en Ma. nauwlettend in het oog. Ze laat zelfs haar kinderen – als ze de kans daartoe zien – de framenummers van de verschillende brommers waarop hij rijdt noteren. Zelf is ze niet bang, maar ze vreest voor haar kinderen en wil voorlopig uit angst hiervoor niet getuigen bij de politie. Dus al 2 gezinnen in angst. Verder neemt ze het de politie kwalijk dat de diefstallen niet in de krant kwamen. Haar woorden:"Als die aap van een politie-voorlichter het in de krant had laten zetten, dan had ik in kunnen grijpen toen ik hem er op zag rijden". Veel mensen, waaronder zij, zijn blij dat nu iemand iets onderneemt en de zaak aanhangig maakt. Ook na ons telefoongesprek blijven wij bijzonder ontevreden over de gang van zaken. Terwijl wij op het politiebureau volop bezig zijn met diverse mensen over de verdachte in deze zaak; - dingen uitzoeken en melden; - er tevens een melding is van V. over een bestelling van het noodzakelijke slot voor deze specifieke brommer door de verdachte ( n dag na de diefstal) bereikt ons een soort seponeringsbriefje van de politie met de mededeling dat er geen verdachte is en een spoedige oplossing niet in het verschiet ligt. (...) Wij zijn - door het verlies van 2 brommers – voor bijna f 10.000 gedupeerd, terwijl de politie wacht en wacht op de grote slag die ze kunnen slaan. Maar aangezien die slag nog wel jaren kan duren is het dus duidelijk, dat wij van ons verlies niets terug zullen zien en met ons nog vele gezinnen..."6. Op 20 april 1998 vulde verzoeker zijn klacht van 29 maart 1998 aan met een verzoek om schadevergoeding van de waarde van de gestolen bromfiets, door hem gesteld op f 4.500. Hij grondde dit verzoek op door hem gesteld laakbaar gedrag van de regiopolitie.7. De regiopolitie reageerde op 26 juni 1998 als volgt op de klacht van verzoeker van 29 maart 1998:"...Uw klacht heeft betrekking op het feit dat de politie aangaande de van uw zoon gestolen bromfiets onvoldoende adequaat zou zijn opgetreden, waardoor de door u genoemde verdachten niet werden aangehouden en de bromfiets niet werd terugbezorgd. Uit het naar aanleiding van uw klacht ingestelde onderzoek is gebleken dat u met meerdere politieambtenaren, zowel van de basis politiezorg als de recherche contact hebt gehad over de bromfietsdiefstal. Daarnaast hebt u gesproken met een aantal afdelingschefs. Voorts hebt u een gesprek gehad met de chef van het district Westfriesland West, de heer W. Medewerkers van de basispolitiezorg en de recherche hebben aandacht geschonken aan de diefstal van de bromfiets van uw zoon. In dit kader zijn verschillende adressen bezocht ten einde de bromfiets in beslag te kunnen nemen. Helaas met een negatief resultaat. Op twee van de door u genoemde adressen werd niets terzake dienende aangetroffen. Tot dusver zijn in het onderzoek onvoldoende feiten of omstandigheden bekend geworden die een aanhouding of een inbeslagname rechtvaardigen. Tijdens uw gesprek op 28 april 1998 met de heer W. verstrekte u aan hem informatie over het politieoptreden op zondag 5 april 1998. U achtte dat optreden terughoudend en aarzelend. Op die dag waren twee politieambtenaren onderweg ter assistentie naar een adres in de woonwijk Go. te Hoorn. Onderweg daar naar toe, trok u hun aandacht. U deelde hen mede dat er op dat moment een gestolen bromfiets ZB rondreed met ene Ma. als bestuurder. Door de politieambtenaren werd toen in de directe omgeving een onderzoek ingesteld teneinde de bromfiets al dan niet met bestuurder te traceren. Zij troffen echter niets aan en besloten vervolgens eerst de andere melding af te handelen. Even daarna werden zij opnieuw door u aangesproken. U eiste van hen dat er maatregelen getroffen werden om de woonwijk af te zetten en uit de kammen. Daarop hebben zij gereageerd dat daartoe onvoldoende mankracht beschikbaar was en dat zo'n middel in een dergelijke situatie niet gebruikelijk was. U bleek niet ontvankelijk voor de aangereikte argumenten. Op uw aanwijzingen heeft een der politieambtenaren een niet afgesloten garagebox onderzocht. Daarin werd door hem niets bijzonders aangetroffen. Nadat de politieambtenaren hadden geconcludeerd niets meer voor u te kunnen doen, hebben zij hun weg vervolgd. Zij noteerden toen geen gegevens van u en uw vrouw, omdat u in het gesprek had laten blijken, dat u in verband met deze bromfietsdiefstal al meermalen met hun collega's van het district Westfriesland West gesproken had. Door hen werd toen aangenomen, dat u reeds in voldoende mate bij de politie bekend was. Het was zorgvuldiger geweest, indien zij op de gebruikelijke wijze uw personalia hadden genoteerd. De door u bedoelde terughoudendheid en aarzeling over het afzetten en/of uitkammen van genoemde woonwijk op zondag 5 april jl. acht ik juist. Mijns inziens staat het middel in deze niet in verhouding tot het door u ermee beoogde doel, afgezien van de wettelijke onmogelijkheden daartoe. In uw brief van 20 april 1998 vraagt u een schadevergoeding wegens laakbaar gedrag van de politie te Hoorn. Ik deel u mede dat ik hiertoe niet bereid ben. Ik ben van mening dat de politie in deze behoorlijk heeft gehandeld. Ik acht de politie Noord-Holland Noord dan ook niet aansprakelijk voor uw schade. De schade, welke u heeft geleden, is mijns inziens niet aan de politie toe te rekenen. Er is mijns inziens geen causaal verband tussen het handelen van de politie en de schade. Tijdens het gesprek met de heer W. hebt u ook gesproken over de prioriteitstelling van de politie met betrekking tot bromfietsdiefstallen. De prioriteiten van de politie worden elk jaar in een jaar/werkplan voor de politie vastgesteld. Dit jaarplan wordt in het driehoeksoverleg, het overleg tussen de politie, burgemeester en officier van justitie, besproken. Daarnaast wordt dit jaarplan besproken in de commissie Algemeen Bestuurlijke Zaken van de gemeente Hoorn. Het onderwerp "bromfietsdiefstallen" behoort niet tot de speerpunten of bijzondere aandachtspunten voor het jaar 1998. Een en ander is ook besproken in de vergadering van deze commissie op 27 mei 1998. De voorzitter, burgemeester J., concludeerde toen dat de politie haar generale taak uitvoert. De politie zou wel meer aandacht willen schenken aan bromfietsdiefstallen, maar daarvoor zijn dan extra mensen nodig. Dit wil echter niet zeggen dat er geen of weinig aandacht wordt besteed aan dit onderwerp. Indien er voldoende concrete aanwijzingen, feiten en omstandigheden geweest zouden zijn met betrekking tot de diefstal van de bromfiets van uw zoon, zou er wel degelijk tot aanhouding en inbeslagneming over zijn gegaan Gelet op het vorenstaande acht ik uw klacht niet gegrond..."
B. Standpunt verzoeker1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder
Klacht
. Verzoeker merkte voorts nog het volgende op:"...E n dag na de 2e diefstal was ons al duidelijk wie hier achter staken, dit door een tip van bromfietshandelaar V. die bij voortduring tips doorgeeft aan de politie. Zijn inzet is helaas groter dan die van de politie. Er zijn enkele Turkse jongelui die
al jaren (!) met groot succes de Hoornse bevolking van hun bromfietsen ontdoen. De politie wil een grote slag slaan, maar zal hierin niet slagen omdat de gestolen bromfietsen op wisselende plekken staan. Dat kwam aan het licht toen wij onze brommer klemreden. Wij bespeuren duidelijk dat men bij de politie deze diefstallen niet zo belangrijk vindt en dat wij lastig zijn. Uit een door ons ingesteld bromfietsdiefstalmeldpunt (om te inventariseren hoe erg het is) bleek dat er zeer velen zijn die er net zo over denken als wij. De reacties die wij kregen waren schokkend. Het bleek duidelijk dat men strijd moet leveren tegen de dieven n tegen de Hoornse politie. De lezing die de politie geeft over de gebeurtenissen van 5 mei (bedoeld wordt 5 april; N.o.) bestrijden wij. Er waren veel getuigen bij de garagebox en die wisten de naam van de berijder. Het afzetten van de woonwijk hebben we niet gevraagd. De politie had geen trek om getuigen te horen en snelde naar het bureau. Ons liet men achter tussen een opgewonden groep buurtbewoners die de politie uitjouwden met "Het stinkt hier"! Onze mening is dat de politie het de dieven wel heel makkelijk maakt door een lage prioriteit te geven aan de opsporing van dit soort misdaad..."2. Bij zijn verzoekschrift had verzoeker een door hem gemaakt verslag gevoegd van de gebeurtenissen op 5 april 1998. Dit verslag luidt:"...Om
+ 2 uur besloten een rondje Go. te rijden. Ter hoogte Z. straat kwam plotseling uit een garagebox onze brommer aanrijden. Tank overgespoten en zonder plaatje. Klemgereden maar wist te ontsnappen. Toevallige politieauto aangeklampt met agenten Ve. En L. Die reden even rond. Op mijn verzoek de eigenaar box en getuigen opgeschreven. Verhitte discussie met de heren die onderbezetting aangaven. Waren op weg naar spoedklus, maar waren snel op het Bur. Op het Bur. nr. gevraagd van de korpschef – kregen wij niet -. Er zou een hogere komen maar die kwam niet vanwege zelfdoding. Komt u morgen maar terug. Om 3 uur Burg. thuis gebeld. Zei, ik zal zien wat ik kan doen. Om 20.45 tel. agent B. (...) met de mededeling dat een motorrijder rond had gereden zonder resultaat. Beklaagde zich over de grote werkdruk. Sinds 2 uur 35 meldingen – 2 auto's. Als ik 2 man kon vrijmaken dan had U uw brommer al terug..."
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord1. In reactie op de klacht liet de korpsbeheerder het volgende weten:"...(Verzoeker; N.o.) heeft bij zijn brief d.d. 29 maart 1998 (zie
Feiten onder 4; N.o.) geklaagd over de manier waarop de politie het opsporingsonderzoek heeft verricht naar aanleiding van de gedane aangifte van diefstal van de bromfiets van zijn zoon. De politie zou ter zake de gestolen bromfiets onvoldoende adequaat zijn opgetreden, waardoor de door (verzoeker; N.o.) genoemde verdachten niet werden aangehouden en de bromfiets niet werd terugbezorgd. (Verzoeker; N.o.) heeft zijn klacht verder aangevuld bij brieven (...) d.d. 1 april 1998 (...); (zie
Feiten onder 5; N.o.) en (...) d.d. 20 april 1998 (zie
Feiten onder 6; N.o.). Bij laatstgenoemde brief vulde hij zijn klacht aan met een verzoek om schadevergoeding wegens laakbaar gedrag van de politie Hoorn ad. fl. 4.500, zijnde de dagwaarde van de Honda ZB bromfiets, eventueel nog te verhogen met gemaakte rechtskundige kosten. Uit het naar aanleiding van de klacht ingestelde onderzoek is gebleken dat de zoon van (verzoeker; N.o.), op maandag 16 maart 1998 te 22.21, aangifte heeft gedaan van de diefstal van zijn in eigendom toebehorende bromfiets, merk Honda ZB. (...). Voor wat betreft het ingestelde onderzoek verwijs ik u gaarne naar mijn brief d.d. 26 juli 1998 aan (verzoeker; N.o.) (zie
Feiten onder 7; N.o.). Ik zie geen aanleiding om mijn mening in deze te herzien. Zoals ik daarin aangaf acht ik de klacht van (verzoeker; N.o.) ongegrond. Voor wat betreft de in uw brief, in verband met de klachtformulering, geformuleerde punten, het volgende:1. Volgens verzoeker is door de regiopolitie onvoldoende gedaan met een tip van bromfietshandelaar V. 1.1. Uit (...) het rapport opgemaakt door de inspecteur G. (zie onder C. 2.1.; N.o.), blijkt dat de politie contact met V. heeft gehad: een slot was nog niet besteld daar de besteller, toen V. vroeg naar de naam en adres, verklaard had nog wel terug te komen. Met V. was de afspraak gemaakt dat door hem de politie onmiddellijk in kennis gesteld zou worden als de betreffende persoon nogmaals in de winkel zou komen. 1.2. Overigens is het feit dat er volgens (verzoeker; N.o.) zich in Hoorn maar drie van dergelijke brommers bevinden van politiezijde niet te bevestigen. Kennelijk had hij dit via bromfietshandelaren te Hoorn vernomen. Er is geen onderzoek gedaan naar de juistheid van deze informatie. Het kan evenwel niet uitgesloten worden geacht dat een dergelijke brommer, die via een dealer buiten Hoorn is gekocht, ook in Hoorn rondrijdt. 1.3. Gezien een en ander ben ik van mening dat er door de politie adequaat is gereageerd op de tip. 2. Volgens verzoeker heeft de politie onvoldoende gedaan met de door hem verstrekte informatie. Het argument dat de politie over onvoldoende mankracht beschikte, achtte hij ontoereikend als rechtvaardiging daarvoor. Ditzelfde zou ook gelden voor de gang van zaken op 5 april 1998. 2.1. Klager vervoegde zich op 27 maart 1998 te 19.30 uur aan het districtsbureau Westfriesland West te Hoorn en meldde, dat een getuige, die pertinent anoniem wenst te blijven, Ma., wonende X.hof nr. 41 te Hoorn, op de bromfiets van zijn zoon had zien rijden. In verband met prioriteitstelling ten aanzien van de afhandeling van meldingen, waaronder een verkeersongeval met dodelijke afloop te 20.19 uur die dag, kon feitelijk eerst te 22.00 uur op het door klager opgegeven adres een onderzoek worden ingesteld. Daarbij werd niets terzake dienende aangetroffen. 2.2. Op vrijdag 27 maart 1998 waren er in de middagdienst (15-23 uur) 6 medewerkers in dienst voor het district Westfriesland West. Dit is de (beleidsmatige) streef/minimum sterkte voor een middagdienst. Daarbij geldt dat er 2 medewerkers in het bureau aan de Blokmergouw te Hoorn dienst doen en er 4 medewerkers inzetbaar zijn voor assistentiesurveillance. Gelet op het incidentenpatroon op dat moment, afgezet tegen de beschikbare hoeveelheid medewerkers en de prioriteitstelling, werd de melding van (verzoeker; N.o.) niet onmiddellijk afgehandeld. Aangezien de melding van (verzoeker; N.o.) niet viel onder de prioriteit 1 meldingen, is door de regionale meldkamer conform het beleid in deze, niet overwogen een eenheid van een ander district in te zetten op deze melding. Anders dan (verzoeker; N.o.) stelt, is de hoeveelheid beschikbaar politiepersoneel wel degelijk een essenti le determinant. Door een samenloop van omstandigheden kon niet eerder gereageerd worden op de melding van (verzoeker; N.o.). Hierbij speelt het wegen van prioriteiten uiteraard een belangrijke rol. 2.3. Teneinde bedoeld bromfiets te traceren en of veilig te stellen, dan wel die in beslag te nemen werd door medewerkers van mijn district op de navolgende data en lokaties, zonder het gewenste succes, een nader onderzoek ingesteld: A.: op vrijdag 27 maart 1998, omstreeks 22.00 uur, bij Ma., wonende X. hof nr. 41 te Hoorn; B.: op zondag, 5 april 1998, omstreeks 14.35 uur, op aanwijzen van getuige Ra., in een niet genummerde garagebox, waarvan de 2 deuren wijd open stonden, en die volgens de getuige in gebruik zou zijn bij de bewoners van perceel Z.straat nr. 228 te Hoorn; C.: op vrijdag, 17 april 1998, 's-avonds, in de schuur behorend bij perceel Z.straat nr. 23 te Hoorn. 2.4. Voor wat betreft de door de medewerkers van het politiedistrict Westfriesland West op zondag, 5 april 1998 's- middags ondernomen aktie moge ik u verwijzen naar mijn brief van 26 juni 1998 (zie
feiten onder 7; N.o.) aan (verzoeker; N.o.). (...). De door de politie betrachte terughoudendheid en aarzeling over het afzetten en/of uitkammen van genoemde woonwijk op zondag 5 april jl. acht ik juist. Mijns inziens staat het middel in deze niet in verhouding tot het door (verzoeker; N.o.) ermee beoogde doel, afgezien van de wettelijke onmogelijkheden daartoe. 3. (...) de heer Ba., hoofdagent van politie, (...) heeft op 5 april 1998 (verzoeker; N.o.) telefonisch te woord gestaan en getracht (verzoeker; N.o.) de inzetmogelijkheden en bevoegdheden van de politie duidelijk te maken. Voor wat betreft de inhoud van het gesprek lopen de verklaringen van (verzoeker; N.o.) en die van de hoofdagent Ba. uiteen. Volgens Ba. heeft hij zich niet zo stellig uitgelaten als (verzoeker; N.o.) aangeeft. 4. Met betrekking tot punt 4 hebben de brigadier L. en de hoofdagent Ve., beiden werkzaam in het district Westfriesland West, ieder voor zich en afzonderlijk van elkaar, verklaard dat zij op zondag, 5 april 1998, toen zij door (verzoeker; N.o.) werden aangesproken in de woonwijk Go. te Hoorn, uit zijn mond hebben gehoord, dat hij eiste, dan wel met soortgelijke bewoordingen er sterk bij hen op aandrong, om met meerdere politievoertuigen de wijk af te zetten om die vervolgens uit te kammen..."2. Bij zijn reactie op de klacht had de korpsbeheerder (onder meer) de volgende stukken gevoegd:2.1. de reactie van de chef van het district Westfriesland West van 20 augustus 1998 op de klacht. De inhoud van deze reactie luidt:"...Het feit dat er volgens (verzoeker; N.o.) zich in Hoorn maar drie van dergelijke brommers (merk en type van de van verzoekers zoon gestolen bromfiets; N.o.) bevinden, is van politiezijde niet te bevestigen. Door (verzoeker; N.o.) is dit aangevoerd en hij heeft dit kennelijk via bromfietshandelaren te Hoorn vernomen. Er is geen onderzoek gedaan of deze informatie betrouwbaar is. Het kan echter nooit worden uitgesloten dat een dergelijke brommer, die via een dealer buiten Hoorn is gekocht, ook in Hoorn rondrijdt. Aangenomen is dat de gestolen bromfiets weinig voorkomt. Gelet op het gestelde in de rapportage van de inspecteur G. (zie onder 2.2.; N.o), ben ik van mening dat er wel naar behoren is gereageerd op de tip. (...) ik meen dat betrokkene niet kan stellen dat hij het argument dat de politie over onvoldoende mankracht beschikt ontoereikend acht ter rechtvaardiging van de verlate reaktie op 27-3-1998. De hoeveelheid beschikbaar politiepersoneel is wel degelijk een essenti le determinant. Door samenloop van omstandigheden is er niet eerder gereageerd op de melding van (verzoeker; N.o.). Hierbij speelt het wegen van prioriteiten uiteraard een onderscheidende rol. (Op het punt van verzoekers stelling dat politieambtenaar B. op 5 april 1998 aan hem zou hebben meegedeeld "Als ik 2 man kon vrijmaken dan had U uw brommer al terug"; N.o.) merk ik op dat op dit punt de verklaringen van (verzoeker; N.o.) en die van de hoofdagent B. uiteen lopen. Volgens B. heeft hij zich niet zo stellig uitgelaten. (Op het punt van verzoekers ontkenning dat hij op 5 april 1998 van twee politieambtenaren zou hebben ge ist dat maatregelen zouden worden getroffen om de woonwijk af te zetten en uit te kammen; N.o.) merk ik op dat betrokken politieambtenaren stellen dat (verzoeker; N.o.) zich wel in die zin heeft uitgelaten..."2.2. een naar aanleiding van de klacht opgemaakte rapportage, gedateerd 17 augustus 1998, van politieambtenaar G.:"Ik heb met klager op of omstreeks 27 maart 1998 een gesprek gevoerd, nadat hij reeds meerdere malen met verschillende collega's van de BPZ (basispolitiezorg; N.o.) kontakt had opgenomen. Klager was niet tevreden over het optreden van de politie en zeker niet over het feit dat de politie niet onmiddellijk de verdachte had opgepakt die bij rijwielhandelaar V. een slot had besteld dat ook past op de bromfiets die van zijn zoon ontvreemd was. Ik heb hem uitgelegd dat dit geen basis is voor een aanhouding. Klager dreigde toen dat hij de zaak "in de publiciteit zou gooien". Naar aanleiding van dit gesprek en de bevindingen van de diverse collega's is door een medewerker van de afdeling recherche WFW (Westfriesland West; N.o.) kontakt opgenomen met rijwielhandelaar V. en de afspraak gemaakt dat wij (de politie) onmiddellijk in kennis zouden worden gesteld wanneer de persoon die het slot wilde bestellen nogmaals in de winkel zou komen. Het slot was tot dat moment niet besteld, omdat V. naam en adres wilde noteren van de besteller en deze daarna had verklaard wel terug te zullen komen."2.3. een naar aanleiding van de klacht opgemaakte rapportage, gedateerd 28 augustus 1998, van politieambtenaar Ve., afdelingshoofd basispolitiezorg district Westfriesland West:"...Klager vervoegt zich op 27 maart 1998 te 19.30 uur aan het districtsbureau Westfriesland West en meldt, dat een getuige Mk., die pertinent anoniem wenst te blijven, Ma, wonende X.hof nr. 41 te Hoorn, op de bromfiets van zijn zoon had zien rijden. In verband met prioriteitstelling ten aanzien van de afhandeling van meldingen, waaronder een verkeersongeval met dodelijke afloop te 20.19 uur die dag, kon feitelijk eerst te 22.00 uur op het door klager opgegeven adres een onderzoek worden ingesteld. Daarbij werd niets terzake dienende aangetroffen. Toelichting: in de middagdienst waren 6 medewerkers in dienst voor het district. Dit is de (beleidsmatige) streef/minimum sterkte voor een middagdienst. Daarbij geldt dat er 2 medewerkers in het bureau aan de Blokmergouw dienst doen en er 4 medewerkers inzetbaar zijn voor assistentiesurveillance. Gelet op het incidentenpatroon op dat moment, afgezet tegen de beschikbare hoeveelheid medewerkers en de prioriteitstelling, werd de melding van (verzoeker; N.o.) niet onmiddellijk afgehandeld. Aangezien de melding van (verzoeker; N.o.) niet valt onder de prioriteit 1 meldingen, is door de regionale meldkamer ook niet overwogen een eenheid van een ander district in te zetten op deze melding, conform het beleid in deze. (...) Teneinde bedoelde bromfiets te traceren en of veilig te stellen dan wel die in beslag te nemen werd door medewerkers van mijn district op de navolgende data en lokaties, zonder het gewenste succes, een nader onderzoek ingesteld:. : op vrijdag, 27 maart 1998, omstreeks 22.00 uur, bij Ma., wonende X.hof nr. 41 te Hoorn;. : op zondag, 5 april 1998, omstreeks 14.35 uur, op aanwijzen van getuige Ra., in een niet genummerde garagebox, waarvan de 2 deuren wijd open stonden, en die volgens getuige in gebruik zou zijn bij de bewoners van perceel Z.straat nr. 228 te Hoorn;. : op vrijdag, 17 april 1998, 's-avonds, in de schuur behorend bij perceel Z.straat nr. 23 te Hoorn. (...). a.v. het gestelde, dat dhr. B., gezegd zou hebben "Als ik 2 man kon vrijmaken dan had u uw brommer al terug", heb ik een gesprek gehad met genoemde hoofdagent.. stelt nadrukkelijk, dat hij op 5 april 1998 telefonisch (verzoeker; N.o.) te woord heeft gestaan en dat hij daarbij trachtte aan (verzoeker; N.o.) de inzetmogelijkheden en bevoegdheden van de politie Westfriesland West duidelijk te maken.. stelt daarbij tevens met (verzoeker; N.o.) gesproken te hebben over de meerdere lokaties, waar de bromfiets zou kunnen staan en over meerdere daders c.q. verdachten die met bedoelde diefstal te maken zouden kunnen hebben en dat derhalve een kortlopend gericht onderzoek niet te verwachten was. Hoofdagent B. verklaarde nimmer de zin: "Als ik 2 man kon vrijmaken dan had U uw brommer al terug", te hebben uitgesproken. Wel verklaarde hij, dat hij gesteld zou hebben: "Ik zou willen, dat ik 2 man kon vrijmaken om een onderzoek naar uw bromfiets in te stellen". Althans het zouden woorden van dergelijke strekking geweest zijn, en zeker niet de stelligheid van de door klager aangehaalde zin. In dit kader stelde B. tevens, dat hij te lang bij de politie meeloopt om nog dergelijke uitspraken te doen, daar hij die concrete toezeggingen immers nagenoeg nooit waar kan maken en zeker niet in de onderhavige situatie. (...). , brigadier in mijn district, en Ve., hoofdagent in mijn district, hebben ieder voor zich en afzonderlijk van elkaar, tegen mij verklaard dat zij op zondag, 5 april 1998, na door (verzoeker; N.o.) te zijn aangesproken in de woonwijk Go. te Hoorn, uit zijn mond hoorden, dat hij eiste dan wel met soortgelijke bewoordingen er sterk bij hen op aandrong om met meerdere politievoertuigen de wijk af te zetten om die vervolgens uit te kammen..."2.4. een mutatierapport van 24 maart 1998 (opgemaakt 20.11 uur):"Aangever (verzoekers zoon; N.o.) belt met het volgende: Er was zojuist een medewerker van V. bij hem geweest die had verteld dat een broer van 'Pi' o.i.d. een slot besteld had bij V. voor zijn gestolen brommer. Omdat er maar n of twee van dat soort brommers rondrijden in Hoorn kan het haast niet anders dat dit riekt naar misdrijf. Misschien dat iemand kontakt kan opnemen met V."2.5. een mutatierapport van 24 maart 1998 (opgemaakt 20.35 uur):"Komt aangever nu aan het bureau en vraagt zich af waarom er niet direkt iets gebeurd. Hen uitgelegd dat de zaak opnieuw onderzocht moet worden en dat we niet overal zomaar kunnen binnenvallen. Zijn vader was mee en zei toen dat ze al een afspraak bij de krant hadden voor een artikel hierover. Aangever is krantenjongen dus ze hadden kontakten bij de krant."2.6. een mutatierapport van 27 maart 1998 (opgemaakt 18.08 uur):"Benadeelde en ouders zijn zeer ontstemd over het feit dat zij afgelopen week door verschillende collega's aan het lijntje zijn gehouden (hun indruk) ivm de diefstal van de bromfiets van (verzoekers zoon; N.o.). Dit in verband met het feit dat bromfietshandelaar V. had aangegeven dat de ons bekende N. een slot voor een soortgelijke bromfiets als die ontvreemd is, had besteld. Blijkbaar toeren er maar 3 (drie) Honda ZB's in Hoorn rond. Voor de benadeelden was het nu al duidelijk dat N. DE dader is. Hen uitgelegd dat het in het algemeen niet zo werkt, maar toch.... De benadeelden hebben daarop kontakt gezocht met de pers en vandaag heeft er in de krant een stuk gestaan over benadeelde en zijn bromfiets. Als reactie belde er een (mij verbalisant) onbekend gebleven vrouw naar de benadeelde met de mededeling dat de bewuste bromfiets moest zijn in handen van ene Ma. die woonde aan de X.hof 42 te Hoorn. Deze informatie kon niet worden nagetrokken waardoor ingrijpen voorlopig achterwege is gelaten. Bij nieuwe info dient de zaak opnieuw te worden bekeken..."2.7. een mutatierapport van 27 maart 1998 (opgemaakt 20.13 uur):"Komt (verzoeker; N.o.) aan het buro (19.30) om melding te maken dat zij getuige Mk. hebben gesproken (die geheel anoniem wil blijven) en die heeft Ma. ook op de brommer zien rijden. Geprobeerd om een onderzoek bij Ma. in te stellen maar door de enorme werkdruk lukte dat niet. Pas om 22.00 uur konden er twee man vrijgemaakt worden om dat te doen. Geen bromfiets aangetroffen. (Verzoeker; N.o.) daarvan in kennis gesteld."2.8. een mutatierapport van 28 maart 1998 (opgemaakt 13.33 uur):"Belde (verzoeker; N.o.) met een klacht over het feit dat wij de daders van de bromfietsdiefstal niet wilden pakken terwijl alles toch zo overduidelijk in de richting van Ma. en N. zou wijzen. (zie de eerdere mutaties) Hij had ook al met de (burgemeester; N.o.) gesproken en die was het helemaal met hem eens en nu wilde hij dus de chef hebben. (Verzoeker; N.o.) proberen uit te leggen dat het in ieder geval iets gecompliceerder lag dan hij dacht. ("Ze moeten opgepakt worden en na twee nachten zitten vertellen ze het wel'). (Verzoeker; N.o.) had hier kennelijk weinig begrip voor en begon zich wat mij betreft zich onheus te gedragen door allemaal niet ter zake doende dingen te roepen. Hierop hem medegedeeld dat wat mij betrof een verder gesprek niet zinvol leek."2.9. een mutatierapport van 11 april 1998 (opgemaakt 17.53 uur):"belde (verzoekers zoon; N.o.) met het volgende. Hij werkt bij een pompstation aan het Keern. Hier komen veel kampers tanken. Nu vertelde ene "Ja." dat de gestolen brommer van (verzoeker; N.o.) op de Z.straat 23 zou staan. Dit wilde hij gemeld hebben. Zodat wij er weer iets mee konden doen....."2.10. een mutatierapport van 5 april 1998 (opgemaakt 14:56 uur):"Vlakbij de melding van de Y.hof 6 ontstond er paniek doordat tegelijkertijd een in een auto rijdende mevrouw en een rennende man onze aandacht wilden trekken. Bleek later te gaan om (verzoeker; N.o.) die ons toeschreeuwde dat er nu hier een gestolen bromfiets ZB rondreed. Was al de 2e keer en ene Ma. zou er nu op rondrijden. Ipv onze oorspronkelijke melding eerst nog even gezocht in de omgeving maar niets meer aangetroffen. Later spraken wij (verzoeker; N.o.) die in de tussentijd vanaf een adres collega Mu. had gebeld. (Verzoeker; N.o.) snapte niet dat wij de buurt niet konden afsluiten mbt meerdere auto's en was helemaal niet tevreden over de politie. Had inmiddels al een brief naar de OVJ en de korpschef geschreven en daarin zijn onvrede geuit. Gaf aan dat Ma. de bestuurder was. Kennelijk had (verzoeker; N.o.) al iemand gesproken op het bureau want hem was verteld dat wij die Ma. voor meer/grotere zaken wilden pakken. Hier was hij het ook niet mee eens want hij was nu al twee keer gedupeerd en speelde nu zelf voor recherche. Kortom, erg veel onvrede bij (verzoeker; N.o.) en geen enkel begrip voor onze argumenten. Hem onze namen gegeven en hij zou nu naar het bureau gaan. Ook aanwezig was Ra. die in het kort verklaarde dat zij inderdaad ene Ma. zojuist op een ZB had zien rijden bij hun garagebox vandaan."2.11. een mutatierapport van 17 april 1998 (opgemaakt 21.00 uur):"geweest bij de bewoner van Z.straat 23. We mochten in zijn schuur kijken en daar lagen een aantal fietsen en geen brommer. Hij wist van niets en vond het maar vreemd dat wij binnen kwamen. Welke garagebox van hem is, is ons onbekend. Een onderzoek naar de plaats van de garagebox via de woningbouwvereniging is wenselijk voor een volgende keer. N. bevond zich ook in perceel 23 en was wel heel erg nieuwsgierig om welke brommer het zou gaan. Dat hebben wij in het midden gelaten."2.12. een brief van 9 juni 1998 van de chef van het district Westfriesland West aan de regionale klachtenco rdinator:"... Tijdens het gesprek op 28 april jl. verstrekte klager mij, naar aanleiding van de door hem ingediende klacht, informatie over de terughoudendheid en aarzeling in het optreden op zondag, 5 april 1998, t.a.v. het achterhalen van de van zijn zoon gestolen bromfiets door de politieambtenaren L. en Ve., beiden deeluitmakende van mijn district. (...) Ten aanzien van het gebeurde op zondag, 5 april 1998, 's-middags, in de Go. te Hoorn, heeft afdelingshoofd Vl., de betreffende politieambtenaren om een reactie gevraagd op het door klager gestelde. Beiden hebben ieder voor zich hun visie op het gebeurde gegeven, hetgeen als volgt wordt samengevat:Ve. en L waren die zondagmiddag, 5 april 1998, onderweg naar een adres in de woonwijk Go. te Hoorn i.v.m. een assistentieverzoek bij een naar inschatting psychiatrische omstandigheid. Onderweg daar naar toe werd hun aandacht getrokken door een in een auto rijdende mevrouw en een rennende man. De man, die later (verzoeker; N.o.) bleek te zijn, schreeuwde hun toe, dat er nu een gestolen bromfiets ZB rondreed met ene Ma. als bestuurder. Na een korte uitleg werd door Ve. en L. de omgeving afgereden, teneinde de bromfiets al dan niet met bestuurder te traceren. Zij troffen niets aan en besloten vervolgens eerst de andere melding af te handelen. Op bedoeld adres was op dat moment hun komst niet meer nodig, daar de betreffende persoon inmiddels met onbekende bestemming was vertrokken. Nadat de collegae weer vervolgd waren, werden zij opnieuw door klager aangesproken, die eiste dat er maatregelen getroffen werden om de woonwijk af te zetten en uit te kammen. Daarop hebben zij gereageerd met te stellen, dat daartoe onvoldoende mankracht beschikbaar was en dat zo'n middel in een dergelijke situatie niet te doen gebruikelijk is. Klager bleek niet ontvankelijk voor de aangereikte argumenten. Op aanwijzen van klager heeft Ve. een niet afgesloten box bekeken en daarin werd door hem niets bijzonders aangetroffen. Nadat Ve. en L. concludeerden niets meer te kunnen doen, vervolgden zij hun weg. Zij noteerden geen gegevens van klager en zijn vrouw, omdat klager in het gesprek had laten blijken, dat hij i.v.m. deze bromfietsdiefstal al meermalen met collegae van het district Westfriesland West gesproken had, zodat door hen werd aangenomen, dat hij in voldoende mate bij de politie bekend was. Het was zorgvuldiger geweest, indien op gebruikelijke wijze personalia van klager en diens echtgenote waren genoteerd, waardoor bij klager ten aanzien daarvan niet de indruk post had kunnen vatten, dat hij niet of onvoldoende serieus werd genomen. Klager was en bleef ontevreden over de geboden dienstverlening en eiste emotioneel om de woonwijk af te zetten, zodat de bromfiets teruggevonden kon worden. Nadat de gegevens van een door klager aangewezen meisje waren genoteerd, verlieten de collegae bedoelde woonwijk en begaven zich naar het districtsbureau te Hoorn, alwaar ook klager zich vervoegde en de chef van dienst vroeg te spreken. (...) De door klager bedoelde terughoudendheid en aarzeling met betrekking tot het afzetten en of uitkammen van bedoelde woonwijk op zondag, 5 april jl. acht ik juist, daar mijns inziens het middel in dezen niet in verhouding staat tot het er mee beoogde doel..."2.13. een overzicht van de incidenten binnen het district Westfriesland West op vrijdag 27 maart 1998 tussen 19.30 uur en 22.00 uur. "... (...)27-03-98 19:47 Dfst.a/u auto KINDERBALK (...) (...)27-03-98 19:48 Overl.v/d jeugd BREDERODEGRACHT (...) (...)27-03-98 20:19 Verk.ong.dod AC DE GRAAFWEG (...) (...)27-03-98 20:37 VERDACHTE SITUATIE DORPSSTRAAT (...) (...)27-03-98 20:42 Dfst.a/u ov.onr.goed DE HUESMOLEN (...) (...)27-03-98 20:48 Dfst.a/u auto DE HUESMOLEN (...) (...)27-03-98 20:52 BIJZ.VERK.ZAKEN WESTERDIJK (...) (...)27-03-98 21:35 Vermist/gevond.kind BLOKMERGAUW (...) (...)27-03-98 21:46 Verdachte situatie KORENBLOEM (...) (...)27-03-98 21:59 Aangetroffen goed BOEKERIJ (...) (...)27-03-98 22:00 Stil/luid alarm BREED (...) (...)..."2.14. Een overzicht van het dagrooster van het district Westfriesland West op vrijdag 27 maart 1998 waaruit voor de middagdienst (15.00 tot 23.00 uur) bleek van de beleidsmatige streef/minimum sterkte.
D. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord op het verslag van bevindingen.In reactie op het verslag van bevindingen deelde de korpsbeheerder het volgende mee:"...dat ik nogmaals, wellicht ten overvloede, wil opmerken, dat de feiten en omstandigheden die van de onderhavige zaak bekend zijn, diverse malen zijn gewogen bij de zogenaamde case-screening. Case-screening is een toetsing van voorliggende zaken aan de hand van juridische, taktische en doelmatigheidsargumenten, die in overleg met de hoofdofficier van justitie te Alkmaar plaatsvindt binnen de regio Noord-Holland Noord, onder verantwoordelijkheid van het afdelingshoofd van de recherche. Op basis van de uitkomsten van de case-screening in de zaak van (verzoeker; N.o.) is tot op heden steeds besloten geen nadere opsporingshandelingen te ondernemen dan de handelingen die zijn ondernomen..."
Beoordeling
I. AlgemeenVan verzoekers zoon is op 16 maart 1998 – voor de tweede keer binnen een kort tijdsbestek – een bromfiets gestolen. Verzoekers zoon heeft op 16 maart 1998 bij de regiopolitie Noord-Holland-Noord, district Westfriesland West (hierna: de regiopolitie) aangifte gedaan van de diefstal. Verzoeker klaagt erover dat de regiopolitie naar aanleiding van de diefstal niet adequaat is opgetreden. Voorts klaagt hij erover dat de regiopolitie afwijzend heeft gereageerd op zijn verzoek om vergoeding van de schade die hij stelt hierdoor te hebben geleden.
II. Ten aanzien van het optreden van de regiopolitie1. Allereerst betreft verzoekers klacht de reactie van de regiopolitie op een op 24 maart 1998 door zijn zoon doorgegeven tip van bromfietshandelaar V. te Hoorn dat een met naam genoemd persoon die – volgens verzoeker – als bromfietsdief bekend staat, een dag na de diefstal bij V. een bromfietsslot had besteld dat specifiek bestemd was voor het type bromfiets dat van zijn zoon was gestolen. Volgens verzoeker reden van dit type bromfiets in Hoorn slechts drie exemplaren rond.2. Voorop dient te worden gesteld dat de regiopolitie terecht het standpunt heeft ingenomen dat deze enkele tip geen basis vormde om over te gaan tot aanhouding van de bewuste persoon. Voor zover verzoeker van mening is dat de regiopolitie op basis van deze enkele tip tot aanhouding had moeten overgaan, kan hij daarin dan ook niet worden gevolgd. Verder blijkt uit het rapport van politieambtenaar G. van 17 augustus 1998 dat de regiopolitie contact heeft opgenomen met bromfietshandelaar V. Daarbij bleek dat tot op dat moment het slot niet was besteld. Nadat V. had aangegeven naam en adres te willen noteren van de besteller, had laatstgenoemde verklaard later terug te zullen komen. Met V. is de afspraak gemaakt dat deze de politie onmiddellijk in kennis zou stellen wanneer de persoon die het slot wilde bestellen nogmaals in de winkel zou komen. De regiopolitie heeft hiermee op een passende wijze op de tip gereageerd.3. Voorts is verzoekers klacht gericht op de wijze waarop de regiopolitie heeft gereageerd op zijn melding op 27 maart 1998 te 19.30 uur van de volledige naam en adres van een persoon die, volgens een getuige die anoniem wilde blijven, de bewuste bromfiets in bezit zou hebben.4. Bij de beslissing om wel of niet (direct) te reageren op een melding of een verzoek van een burger om controle of bijstand dient de politie prioriteiten te stellen. Zij dient daartoe een aantal factoren tegen elkaar af te wegen, zoals de ernst en spoedeisendheid van de betreffende melding/verzoek, de capaciteit van de politie op dat moment, het aantal overige meldingen en het belang daarvan, en de hoeveelheid overige werkzaamheden.5. De regiopolitie liet in reactie op de klacht weten dat de melding van verzoeker in verband met het incidentenpatroon op het bewuste tijdstip, afgezet tegen de beschikbare hoeveelheid medewerkers en de prioriteitenstelling, niet onmiddellijk was afgehandeld. De regiopolitie gaf aan dat feitelijk pas om 22.00 een onderzoek kon worden ingesteld.6. Allereerst wordt opgemerkt dat de beschikbare hoeveelheid medewerkers in overeenstemming was met de beleidsmatige streef/minimum sterkte (zie
Bevindingen
, onder C. 2.14). Voorts kan gezien het incidentenpatroon, waaronder een verkeersongeval met een dodelijk slachtoffer (zie
Bevindingen
, onder C. 2.13), niet worden gezegd dat de regiopolitie een onjuiste prioriteitstelling heeft gesteld door pas op 22.00 op het door verzoeker opgegeven adres een onderzoek in te stellen. In dit kader wordt er nog op gewezen dat het onderwerp bromfietsdiefstallen voor het jaar 1998 niet behoorde tot de speerpunten of bijzondere aandachtspunten (zie onder
ACHTGROND, onder 1.). In dit licht bezien is het evenmin onjuist dat de regiopolitie niet heeft overwogen een eenheid van een ander district in te zetten op de melding van verzoeker.7. Verzoeker klaagt tenslotte over de handelwijze van twee politieambtenaren op 5 april 1998. Op die datum had verzoeker de gestolen bromfiets uit een garagebox zien rijden. Verzoeker heeft hierop de bromfiets klemgereden, maar de berijder wist met de bromfiets te ontsnappen. Vervolgens heeft verzoeker bovenbedoelde politieambtenaren – die op weg waren naar een andere melding – aangesproken. Volgens verzoeker hebben deze ambtenaren op ontoereikende wijze gereageerd.8. Zoals verzoeker in zijn verslag van het gebeurde op 5 april 1998 beaamde, hebben de betrokken politieambtenaren nadat zij door hem waren aangesproken in de directe omgeving – zonder resultaat - rond gereden, en – op verzoek – de eigenaar van de box en getuigen genoteerd. Vervolgens zijn de politieambtenaren op weg gegaan naar hun oorspronkelijke melding. Voorts heeft verzoeker niet weersproken dat n van de betrokken politieambtenaren, nadat zij van hun melding waren terug gekomen, op aanwijzen van verzoeker c.q. een getuige een niet afgesloten garagebox heeft bekeken waarin niets werd aangetroffen. Hiermee hebben de betrokken politieambtenaren op toereikende wijze gehandeld. Tot een verdergaande actie waren zij op dat moment niet gehouden.9. Ook overigens is tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman niet gebleken van niet adequaat optreden van de regiopolitie naar aanleiding van de aangifte. Dat de diefstal van de bromfiets door de politie kennelijk niet kon worden opgelost op korte termijn is zeker een teleurstelling voor verzoeker. Niet kan echter worden geoordeeld dat de politie binnen de haar ten dienste staande mogelijkheden meer had moeten doen. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
III. . Ten aanzien van het verzoek om schadevergoedingGelet op het hetgeen hierboven onder
II. is overwogen over het optreden van de politie, en mede gelet op het terughoudende beleid van de Nationale ombudsman in het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding (zie
Achtergrond
, onder 2.), kon de regiopolitie in redelijkheid weigeren verzoeker de door hem gestelde schade te vergoeden. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar), is niet gegrond.