Onderzoek
In het kader van het onderzoek werden de Minister van Justitie en de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.Tevens werd de Minister en de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van de Minister van Justitie gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 23 maart 1997 vond er in Beverwijk een gevecht plaats tussen Ajax en Feyenoordsupporters. Verzoekers halfbroer, Carlo P., kwam daarbij om het leven. Verzoeker was ter plaatse op het moment dat deze vechtpartij plaatsvond.2. Op 14 april 1997 om 11.00 uur werd verzoeker aangehouden en om 14.20 uur in verzekering gesteld. Aanvankelijk verbleef verzoeker gedurende zijn inverzekeringstelling in het politiebureau Flierbosdreef te Amsterdam.3. Verzoeker werd op 16 april 1997 overgeplaatst naar het politiebureau te Velsen. Hij kwam op 16 april 1997 om 13.20 uur in het politiebureau te Velsen aan.4. Het cellencomplex van het politiebureau te Velsen omvat tien cellen. Naast verzoeker waren er ongeveer drie Feyenoord-supporters ondergebracht. Voorts waren er enkele verdachten ondergebracht die niet bij de voetbalrel betrokken waren geweest.5. Op 17 april 1997 werd verzoeker om 10.00 uur naar de rechtbank te Haarlem gebracht. Daar werd hij om 11.15 uur voorgeleid aan de rechtercommissaris, die de inbewaringstelling van verzoeker beval. Blijkens het proces-verbaal van verzoekers verhoor door de rechter-commissaris verklaarde verzoeker toen onder meer het volgende:"Ik wil naar aanleiding van mijn vrijheidsbeneming tot dusver opmerken dat ik mij tijdens mijn verblijf op het politiebureau in IJmuiden (gemeente Velsen; N.o.) in de cellengang buitengewoon ongelukkig heb gevoeld omdat ik daar geconfronteerd ben met Feijenoordsupporters die Feijenoordliedjes zongen."6. Vervolgens werd verzoeker teruggebracht naar het politiebureau Flierbosdreef te Amsterdam.7. Op 18 april 1997 werd verzoeker geplaatst in het huis van bewaring Demersluis te Amsterdam. Bij aankomst werd verzoeker ondergebracht in een zogenoemde wachtcel, in afwachting van plaatsing in een definitieve cel. In deze wachtcel was op de muur onder meer de tekst: "Carlo is lekker dood" en "T. (...)" geschreven. In een procesverbaal van 22 april 1997 van ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland staat daarover het volgende vermeld: "...Deze teksten waren kennelijk met potlood op de tegelwand geschreven. Daar verdachte H. (verzoeker; N.o.) zich aan deze teksten had gestoord, was door hem een poging gedaan om deze teksten gedeeltelijk te verwijderen, echter met het blote oog waren deze door verbalisanten nog goed waar te nemen..."8. In een proces-verbaal van verzoekers verhoor van 22 april 1997 van de regiopolitie Kennemerland, is als verklaring van verzoeker onder meer het volgende opgenomen:"Voorts wil ik u nog mededelen dat er in een wachtcel van het huis van bewaring in Amsterdam een tekst staat geschreven (...): "Carlo is lekker dood. (...)" Ik heb mij erg gestoord aan deze tekst en heb getracht de naam Carlo weg te krassen. Ook tijdens mijn insluiting in het bureau van Velsen, werd ik geconfronteerd met luidruchtige Feijenoord supporters. Ik heb mij daar ook erg aan gestoord."9. Bij brief van 29 april 1997, door de Nationale ombudsman doorgezonden aan de hoofdofficier van justitie te Haarlem, diende verzoeker een klacht in naar aanleiding van zijn ervaringen in het politiebureau te Velsen en het Huis van Bewaring "Demersluis". In die brief is het volgende opgenomen:"In het kader van de inverzekeringstelling is klager gedurende de avond van 16 april 1997 en de nacht van 16 op 17 april 1997 gedetineerd geweest in het politiebureau te IJmuiden. In de cellen om hem heen bevonden zich naar schatting vier of vijf Feyenoord-aanhangers, die aanhoudend en luidkeels Feyenoord-liederen ten gehore brachten. Het is voor klager een ware marteling geweest, gedwongen te moeten luisteren naar het gezang van mogelijke moordenaars van zijn broer, die immers drie weken daarvoor door Feyenoord-supporters om het leven was gebracht; een gebeurtenis die klager
op dat moment psychisch nog allerminst had verwerkt. Klager heeft de bewaarder ter plaatse verzocht hem over te plaatsen, maar aan dit verzoek werd geen gehoor gegeven. Bij gelegenheid van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris op 17 april 1997 heeft klager van het voorgaande mededeling gedaan aan zijn advocaat. Deze heeft daarop de officier van justitie telefonisch verzocht aan genoemde situatie direct een einde te maken (...) (per faxbericht van 17 april 1997; in dit bericht deelde de gemachtigde de officier van justitie mee dat het voor zijn cli nt ondraaglijk was om gedwongen te moeten luisteren naar zingende Feyenoord-aanhangers, en verzocht hij dringend om een einde te maken aan deze situatie; N.o.). De officier van justitie heeft naar aanleiding hiervan toegezegd zich in te zullen spannen teneinde cli nt elders te plaatsen. Een en ander laat echter onverlet dat aan klager onnodig leed is aangedaan. Klager wenst zich voorts te beklagen over het feit dat hij in het kader van zijn inbewaringstelling gedetineerd is geweest in een cel in het Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam, waarin op een muur de tekst was geschreven:"Carlo is lekker dood." Deze tekst werd gevolgd door de naam van de schrijver ervan. Door de aanwezigheid van deze tekst in zijn cel raakte klager zodanig van streek dat hij heeft geprobeerd de naam Carlo weg te krassen. Klager is van mening dat de officier van justitie te Haarlem door bovenomschreven wijze van tenuitvoerlegging van de inverzekeringstelling/inbewaringstelling, jegens hem onbehoorlijk heeft gehandeld."10. De hoofdofficier van justitie te Haarlem beantwoordde de klachtbrief bij brief van 3 juli 1997 onder meer als volgt:"De eerste klacht betreft het verblijf op het politiebureau te Velsen. Uw cli nt, Ajaxsupporter, is met het oog op voorgeleiding aan de rechter-commissaris te Haarlem op 17 april 1997, in de nacht daaraan voorafgaand ondergebracht op het politiebureau te Velsen. Op genoemd politiebureau verbleven ook andere verdachten van betrokkenheid bij de voetbalrellen in Beverwijk, namelijk Feyenoordaanhangers. Op 17 april 1997 hebt u contact opgenomen met de officier van justitie met het verzoek uw cli nt elders onder te brengen aangezien uw cli nt hinder ondervond van het gedrag van deze verdachten.
De officier van justitie heeft vervolgens contact opgenomen met de leiding van het Recherche Bijstands Team, met het verzoek deze situatie zo snel mogelijk te be indigen. Na zijn voorgeleiding bij de rechter-commissaris is uw cli nt overgebracht naar het huis van bewaring Demersluis. Ik begrijp dat het voor uw cli nt onaangenaam is geweest de nacht door te moeten brengen in een gebouw waar ook Feyenoordaanhangers verbleven. Ik merk evenwel op dat het onderzoek naar de voetbalrellen en de dood van P. een omvangrijke zaak is, met vele verdachten. De beschikbare capaciteit van politie en justitie laten in zo'n geval niet toe dat elke verdachte overeenkomstig zijn wensen gehuisvest wordt. De verdachten zaten bovendien allen in beperkingen, zodat onderling persoonlijk contact niet mogelijk was. Daarbij komt dat bij de indeling van de celcapaciteit de voortgang en het belang van het onderzoek zwaarder wegen dan de voorkeur van verdachten voor een bepaalde voetbalclub. De tweede klacht betreft het onderbrengen van uw cli nt in een cel waar de tekst: "Carlo is lekker dood" op de muur was geschreven. Uw cli nt is na zijn inbewaringstelling door de rechter-commissaris overgebracht naar het huis van bewaring Demersluis. Hij is daar geplaatst in een zgn wachtcel, een ruimte die bedoeld is om mensen tijdelijk onder te brengen, in afwachting van plaatsing elders in het huis van bewaring. In deze ruimte stond bedoelde tekst op de muur. Uw cli nt heeft hierover zijn beklag gedaan en er is een onderzoek ingesteld. Gebleken is dat de teksten waren geschreven door een andere verdachte in deze zaak met behulp van een klein potlood wat niet bij de fouillering is gevonden, maar eerst bij een latere visitatie. De verdachte in kwestie verklaarde de tekst te hebben aangebracht en voorts dat het aanbrengen van teksten, met name gerelateerd aan voetbal, een gewoonte van hem is. Ik begrijp dat het ook voor uw cli nt onaangenaam is geweest met deze tekst geconfronteerd te worden. Ik verwijs u echter naar mijn eerdere opmerkingen over de omvang van het onderzoek en de beschikbare celcapaciteit.". Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder
Klacht
.2. In zijn verzoekschrift van 7 juli 1997 deelde verzoekers gemachtigde namens verzoeker onder meer het volgende mee:"Cli nt (heeft; N.o.) op 15 april 1997 en 16 april 1997 twee uitgebreide verklaringen afgelegd in het politiebureau aan de Flierbosdreef (...). In die verklaringen geeft hij meermalen uiting aan zijn verdriet en afschuw in verband met de dood van zijn halfbroer (...). Onder meer doet hij (...) verslag van het volgende:'(...) het volgende dat ik mij herinner is dat ik tussen die groep mensen sta. Ik zag dat Carlo op zijn handen en knie n op de grond zat en ik zag dat de mensen op hem insloegen (...). Het volgende beeld dat ik heb is dat ik Carlo probeer op te tillen. Hij probeerde nog zijn arm om me heen te slaan, maar dat lukte hem niet meer. Het enige dat hij tegen mij zei was: "ik kan niet meer". (...)' De politie was er derhalve van op de hoogte dat cli nt getuige was geweest van de doodslag/moord op zijn broer door Feijenoord-supporters en dat hij had geprobeerd zijn broer te hulp te komen, waarbij hij bovendien zelf ernstig letsel had opgelopen. Onder die omstandigheden hadden politie en justitie, gegeven de informatie waar zij op 16 april 1997 over beschikten, niet tot plaatsing van cli nt in een politiecel temidden van Feijenoord- supporters mogen overgaan. Immers, het was bekend dat de broer van cli nt door Feijenoord-supporters om het leven was gebracht, dat cli nt daar getuige van was geweest en tevergeefs had geprobeerd zijn broer te redden en dat dit voorval voor hem een zeer schokkende ervaring was geweest (mogelijk zelfs traumatisch). Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat voetbalsupporters in groepsverband de neiging hebben zich luidruchtig te gedragen, zodat de mogelijkheid voorzienbaar was dat Feijenoord-supporters in de cellen rondom die van cli nt Feijenoord-liederen zouden gaan zingen en over en weer naar elkaar zouden gaan roepen. In dat verband is het overigens onbegrijpelijk dat meerdere verdachten, die op dat moment allen in beperkingen waren geplaatst teneinde onderlinge informatie-uitwisseling tegen te gaan in het belang van het onderzoek, bij elkaar in n cellencomplex waren geplaatst. Het komt cli nt voor, dat het onderzoek daarmee niet werd gediend maar, integendeel, zou kunnen worden geschaad. Naar de mening van cli nt kan ook een gebrekkige celcapaciteit geen reden vormen voor een plaatsing als de onderhavige, waarbij emotionele schade voorzienbaar was. Justitie is immers verantwoordelijk voor het welzijn van een gedetineerde, niet slechts in fysieke, maar ook in mentale zin. Overigens wordt in de brief van
de hoofdofficier van justitie niet met zoveel woorden gesteld dat geen andere cel voorhanden was. Dat lijkt ook zeer onwaarschijnlijk, gegeven de grote hoeveelheid cellen in politiebureau's en huizen van bewaring in de omgeving van Haarlem. Volgens de hoofdofficier van justitie hield de plaatsing van cli nt in de nacht van 16 op 17 april 1997 in het politiebureau te Velsen verband met de voorgeleiding aan de rechter-commissaris te Haarlem op 17 april 1997. Niet valt in te zien waarom cli nt niet in een ander politiebureau of huis van bewaring in de omgeving van Haarlem kon worden geplaatst, bijvoorbeeld in het politiebureau aan de Flierbosdreef waar hij tot die tijd had verbleven. Cli nt kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de hoofdofficier van justitie moeite heeft om toe te geven dat men eenvoudigweg onvoldoende heeft stilgestaan bij de mogelijke gevolgen van de plaatsing van cli nt temidden van Feijenoord-supporters in het politiebureau te Velsen. Cli nt handhaaft zijn eerder ingenomen standpunt, dat onzorgvuldig en daardoor onbehoorlijk is gehandeld. Voor de bezwaren van cli nt naar aanleiding van de reactie van de hoofdofficier van justitie op de tweede klacht wordt verwezen naar hetgeen hierboven is opgemerkt over het onderzoeksbelang en de celcapaciteit. Niet valt in te zien waarom men niet zorgvuldiger heeft gehandeld bij de plaatsing van cli nt in de cel in het huis van bewaring Demersluis, nu bekend was dat cli nt emotioneel kwetsbaar was door de dood van zijn broer kort daarvoor. Ook ten aanzien van deze klacht handhaaft cli nt zijn standpunt dat de officier van justitie te Haarlem onbehoorlijk heeft gehandeld, in zijn positie als verantwoordelijke voor de tenuitvoerlegging van de inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis van cli nt.". Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland De beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland reageerde op 3 oktober 1997 op de klacht. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond. Hij deelde in zijn reactie op de klacht en op een aantal vragen van de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"De eerste vraag betreft datgene dat het recherche bijstandsteam (RBT) heeft ondernomen ter be indiging van de insluiting van de heer H. (verzoeker; N.o.) op 16 en 17 april 1997 in een cel in het politiebureau in Velsen, terwijl vanuit een aantal andere daar aanwezige cellen Feijenoord-liederen ten gehore werden
gebracht door Feijenoord-supporters die daar waren ingesloten. - Het politiebureau te Velsen beschikt in totaal over 10 cellen. In de nacht van 16 op 17 april 1997 waren er naast klager ook drie Feijenoord-supporters ondergebracht, almede enkele andere verdachten, die niet bij de voetbalrel betrokken waren. Klager is op 16 april 1997 om 13.20 uur als verdachte aangekomen in Velsen. Op 17 april 1997 om 10.00 uur is klager overgebracht naar de rechter-commissaris te Haarlem. (...) De derde vraag luidt hoe vaak en hoe lang de andere gedetineerden hebben gezongen. - Het is niet gebruikelijk gezang, geschreeuw of andere vocale uitingen te registreren; de bewaarders zijn daartoe niet ge nstrueerd en apparatuur daarvoor ontbreekt. Het is derhalve niet bekend hoelang en hoe vaak de andere gedetineerden hebben gezongen, evenmin als bekend is hoe luid zij hebben gezongen en welk repertoire ten gehore is gebracht. Vooraf kon door niemand redelijkerwijs de inschatting worden gemaakt dat Feijenoord-liederen ten gehore zouden worden gebracht.". Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde op 17 oktober 1997 op de klacht. De Minister deelde in haar reactie onder meer het volgende mee:"Zijn (verzoekers; N.o.) eerste klacht heeft betrekking op het feit, dat hij als Ajax-supporter en als halfbroer van de door Feyenoord-supporters omgebrachte Carlo P. op 16 en 17 april 1997 ingesloten is geweest in Velsen in een politiecel die werd omringd door cellen met zingende Feyenoord-supporters. Naar aanleiding hiervan heb ik het College van Procureurs-Generaal om inlichtingen gevraagd (...). Op basis van het ambtsbericht (van de hoofdofficier van Justitie te Haarlem d.d. 15 september 1997; N.o.) is het College van mening dat de klacht over het openbaar ministerie ongegrond is. Met dit oordeel kan ik mij verenigen, nu de betrokken officier van justitie het nodige in het werk heeft gesteld om deze onaangename situatie zo snel mogelijk te be indigen. De tweede klacht van verzoeker betreft het op 18 april 1997 in bewaring gesteld te zijn geweest in een cel waar de woorden "Carlo is lekker dood" op de muur stonden geschreven.
Zoals uit genoemd ambtsbericht van de Hoofdofficier van Justitie te Haarlem blijkt, is na het beklag door de heer H. door ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland vastgesteld dat zich op de muur van de wachtcel in Huis van Bewaring Demersluis waarin H. korte tijd verbleef, inderdaad een tekst van deze strekking bevond. Deze tekst is waarschijnlijk aangebracht door een Feyenoord-supporter die eerder die dag in dezelfde cel had gewacht op plaatsing in een reguliere cel. Blijkens de verklaring van 23 april 1997 van (...) het hoofd beveiliging Huis van Bewaring Demersluis, is het gebruikelijk dat binnenkomers worden ondergebracht in de betreffende cel. Telefonisch deelde hij voorts mede dat het onmogelijk is om na elk gebruik te controleren of er wellicht teksten aan zijn toegevoegd die voor een eventuele volgende gedetineerde kwetsend zouden kunnen zijn. Wat betreft (...) de duur van betrokkenes verblijf in de wachtcel kan ik u meedelen dat deze – blijkens de brief van Hoofdofficier van Justitie d.d. 15 september 1997 - niet geregistreerd wordt, maar slechts bij uitzondering langer dan een uur is. Niet gebleken is overigens, dat de heer H. ten tijde van zijn verblijf heeft verzocht om overplaatsing naar een andere wachtcel. Gelet op het bovenstaande acht ik de tweede klacht, hoe begrijpelijk ook gezien de emotionele toestand van de heer H., ongegrond."2. Bij de reactie van de Minister van Justitie bevond zich onder meer als bijlage het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Haarlem van 15 september 1997. Dit ambtsbericht hield onder meer het volgende in:"Met het oog op de voorgeleiding bij de rechter-commissaris te Haarlem is klager op 16 april 1997 overgebracht naar het politiebureau te Velsen. Meerdere betrokkenen bij de voetbalrel in Beverwijk waren hier ondergebracht om het transport naar de rechtbank Haarlem op 17 april 1997 zo soepel en effici nt mogelijk te laten verlopen. Klager is op 16 april 1997 om 13.20 uur aangekomen in Velsen en heeft daar verbleven tot 17 april 1997, 10.00 uur. Het politiebureau Velsen beschikt over in totaal 10 cellen. In de nacht van 16 op 17 april 1997 waren er naast klager ook drie Feyenoord-supporters ondergebracht alsmede enkele verdachten die niet bij de voetbalrel betrokken waren geweest. (...)
Bij aankomst in Demersluis is klager ondergebracht in een wachtcel in afwachting van plaatsing in een definitieve cel. In deze wachtcel was de gewraakte tekst op de muur geschreven. Blijkens telefonische informatie van het huis van bewaring Demersluis van 29 augustus 1997 wordt niet geregistreerd hoelang het verblijf in een wachtcel duurt. De afdeling Bevolking van Demersluis heeft mij bericht (dat; N.o.) naar schatting maximaal een uur nodig is om plaatsing (in; N.o.) een definitieve cel te regelen. Slechts bij uitzondering duurt dit langer. (...) Met betrekking tot het gezang van Feyenoordsupporters in het politiebureau te Velsen bericht ik u dat het personeel aldaar geen gegevens over het gezang heeft geregistreerd. Hieromtrent is dan ook geen nadere informatie beschikbaar."3. De verklaring van de heer B., het hoofd beveiliging van het huis van Bewaring Demersluis, van 23 april 1997, tegenover ambtenaar R. van de regiopolitie Kennemerland, waarnaar de hoofdofficier van justitie in zijn ambtsbericht verwees, hield onder meer het volgende in:"Ik weet over welke tekst u het heeft, Ik heb deze tekst ook gezien/ gelezen. Deze tekst is geschreven in wachtcel nummer 12. Dit is de wachtcel waarin personen die binnenkomen tijdelijk worden ondergebracht in afwachting van de overbrenging naar hun definitieve cel. U vraagt mij of er een registratie plaatsvindt van welke personen, bij binnenkomst, in welke wachtcel worden ondergebracht. Nee, dit is niet het geval. In het geval van T. (degene wiens achternaam eveneens op de muur stond vermeld en bovenbedoelde tekst vermoedelijk heeft geschreven; N.o.) kan ik uit registratie zien dat hij op 18 april en op 22 april 1997 is binnengebracht. Uit registratie kan ik zien dat hij op 18 april 1997 alleen is binnengebracht. Gebruikelijk is dat wij dan wachtcel nummer 12 gebruiken voor het tijdelijk onderbrengen van een persoon. Gevoelsmatig ga ik ervan uit dat T. toen in wachtcel 12 is geplaatst, alleen kan ik u daar geen zekerheid over geven.". De reactie van verzoeker Verzoeker gaf via zijn gemachtigde bij brief van 30 oktober 1997 onder meer de volgende reactie op het commentaar van de Minister van Justitie en van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland:
"Ten aanzien van de eerste klacht met betrekking tot het feit dat cli nt op 16 en 17 april 1997 ingesloten is geweest in Velsen in een politiecel die werd omringd door cellen met zingende Feyenoord-supporters, lijkt de korpsbeheerder in zijn brief van 3 oktober jl. te suggereren dat de klacht ongegrond zou zijn omdat onvoldoende vast zou staan dat er sprake is geweest van zingende Feyenoord-supporters in de cellen rondom cli nt. Voor zover nodig wijst cli nt erop dat hij:- op 16 april 1997 ten tijde van zijn detentie op het politiebureau te Velsen aan n van de bewaarders in het cellenblok heeft gevraagd om overplaatsing in verband met het, voor hem als halfbroer van de door Feyenoord-supporters om het leven gebrachte P., uiterst kwellende gezang van de Feyenoord-supporters in de cellen naast hem, welk dringend verzoek op dat moment niet is ingewilligd; - dat cli nt over het voorgaande bij zijn voorgeleiding op 17 april 1997 tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris het volgende heeft opgemerkt (zie hiervoor onder A.5.; N.o.) (...). Wellicht ten overvloede kan nog worden vermeld dat cli nt op het moment dat hij het bovenstaande verklaarde, zichtbaar zeer emotioneel was. - Dat de raadsman van cli nt voor het eerst van het voorgaande voorval vernam ten tijde van bovengenoemd verhoor bij de rechter-commissaris op 17 april 1997, waarna hij direct zowel telefonisch als schriftelijk de officier van justitie te Haarlem heeft verzocht aan genoemde situatie een einde te maken. (...) Voor zover gegeven het voorgaande nog getwijfeld mocht worden aan de juistheid van cli nts stelling, dat de Feyenoord-supporters liederen hebben gezongen, wijs ik er nog op dat cli nt zijn klacht hierover niet heeft "aangedikt", hetgeen blijkt uit (...) (de; N.o.) verklaring van cli nt bij de rechter-commissaris op 17 april 1997. Immers, cli nt spreekt daar duidelijk van "Feyenoord-liedjes" en niet van kwetsende liederen/uitlatingen over de dood van zijn broer. Dat "Feyenoord-liedjes" desalniettemin voor cli nt op dat moment, gezien zijn emotionele toestand, zeer kwellend waren, spreekt naar ik aanneem voor zich. In dat verband moet cli nt nog van het hart dat hij de opmerking in de brief van de hoofdofficier van justitie te Haarlem van 3 juli jl. (zie hiervoor onder A.10.; N.o.):'... dat bij de indeling van de celcapaciteit de voortgang en het belang van het onderzoek zwaarder wegen dan de voorkeur van verdachten van een bepaalde voetbalclub.' volkomen misplaatst acht. De voorkeur voor een bepaalde voetbalclub houdt geen enkel verband met de reden van de klacht. Die reden wordt gevormd door het feit dat de broer van cli nt enkele weken daarv r onder de ogen
van cli nt werd omgebracht door Feyenoord-supporters, mogelijk diegenen die op 16 en 17 april 1997 gedetineerd waren in de cellen rondom die van cli nt, welke personen luidkeels van hun aanwezigheid blijk gaven. Met betrekking tot de brief van de Minister van Justitie van 17 oktober jl. en de brief van de hoofdofficier van justitie te Haarlem van 15 september jl. wijst cli nt er nogmaals op dat politie en justitie er op 16 april 1997 bekend mee waren dat cli nt enige weken daarvoor getuige was geweest van de moord op zijn broer door Feyenoord-supporters, dat zij derhalve rekening hadden dienen te houden met diens emotionele kwetsbaarheid en dat dit aanleiding had moeten vormen om cli nt niet tussen de mogelijke daders van die moord te plaatsen, te meer aangezien voorzienbaar was dat dit tot de taferelen zou leiden die zich op 16 en 17 april jl. hebben voorgedaan nu algemeen bekend is dat supporters zich vaak (zeker in groepsverband) luidruchtig plegen te gedragen. De door de hoofdofficier van justitie genoemde reden van de plaatsing van cli nt in het politiebureau te Velsen op 16 en 17 april 1997, te weten de voorgeleiding bij de rechter-commissaris te Haarlem op 17 april 1997 en in verband daarmee het "soepele en effici nte" verloop van het transport naar de rechtbank, overtuigt niet. Immers, niet valt in te zien waarom cli nt niet elders in de omgeving van Haarlem geplaatst had kunnen worden, nu zich in die omgeving meerdere penitentiaire inrichtingen bevinden (de hoofofficier van justitie stelt overigens niet dat plaatsing van cli nt elders niet mogelijk zou zijn geweest, zodat er vanuit kan worden gegaan dat die mogelijkheid wel bestond). Zoals reeds vermeld in mijn brief van 7 juli jl. zou het onderzoeksbelang juist een contra-indicatie moeten vormen voor de plaatsing van cli nt tussen mede-verdachten van de vechtpartij te Beverwijk op 23 maart jl., nu cli nt op dat moment in volle beperkingen was geplaatst, naar aan te nemen valt om contact met anderen en met name mede-verdachten te voorkomen. Het standpunt van de minister, dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard "nu de betrokken officier van justitie het nodige in het werk heeft gesteld om deze onaangename situatie zo snel mogelijk te be indigen", gaat voorbij aan het feit dat op het moment dat de officier van justitie ingreep, het leed reeds was geschied. De klacht richt zich dan ook niet op het handelen van de officier van justitie naar aanleiding van mijn brief van 17 april 1997, maar op de beslissing om cli nt op 16 en 17 april 1997 in een politiebureau te Velsen onder te brengen te midden van mogelijke verdachten van moord op zijn broer, welke beslissing onder de verantwoordelijkheid valt van het Openbaar Ministerie te Haarlem.
(...) Met betrekking tot de tweede klacht aangaande de tekst "Carlo is lekker dood" op de muur van de wachtcel in het huis van bewaring Demersluis, wijst cli nt op een proces-verbaal van bevindingen van de politie Kennemerland (...) van 22 april 1997 (zie hiervoor onder A.7.; N.o.). Ten aanzien van het standpunt van de minister, dat het onmogelijk is om na elk gebruik van de wachtcel te controleren of er wellicht teksten op de muren van de cel zijn bijgekomen, welke teksten voor een eventuele volgende gedetineerde kwetsend zouden kunnen zijn, merkt cli nt op dat dat standpunt onverlet laat dat in zijn geval extra zorgvuldigheid had mogen worden verwacht. Zoals gezegd was men immers bekend met de emotionele kwetsbaarheid van cli nt, terwijl voorts n dag tevoren de raadsman van cli nt zich bij de officier van justitie te Haarlem nog telefonisch en schriftelijk had beklaagd over het onder klacht 1 vermelde, waarbij de officier van justitie dringend werd verzocht erop toe te zien dat dergelijke situaties zich in de toekomst niet meer zouden voordoen. Voorts volgt uit bovengenoemd proces-verbaal (...) dat de teksten waaraan cli nt zich zo heeft gestoord, duidelijk zichtbaar waren. Tot slot: als uitgangspunt dient hier te gelden dat het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is voor het welzijn van personen die gedetineerd zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek en dat zij daarbij, voor zover mogelijk, dient te voorkomen dat aan die gedetineerden onnodig leed wordt toegebracht. Aan die verplichting heeft justitie in het onderhavige geval niet voldaan, aangezien het aan cli nt toegebracht leed voorzienbaar was en had kunnen worden voorkomen. Derhalve heeft justitie onbehoorlijk gehandeld jegens cli nt.". De reactie van de Minister van Justitie1. Op 19 januari 1998 reageerde de Minister van Justitie op het commentaar van verzoeker en op nadere vragen van de Nationale ombudsman. De Minister deelde onder meer het volgende mee:"Met betrekking tot de door u gestelde vragen:(de vraag of het tijdstip van voorgeleiding aan de rechter-commissaris op 17 april 1997 al op 16 april 1997 bekend was; N.o.) - Het tijdstip van voorgeleiding aan de rechter-commissaris was, zo blijkt uit inlichtingen van de hoofdofficier van justitie te
Haarlem, op 16 april 1997 nog niet bekend. De volgorde van voorgeleiding wordt eerst bepaald op de dag van voorgeleiding zelf, op enig tijdstip na 9.30 uur. Dit is de tijd waarop de rechter-commissaris met zijn werkzaamheden begint. (Met betrekking tot de vraag met welke standaardduur rekening wordt gehouden voor het transport van verdachten van het politiebureau Flierbosdreef te Amsterdam en van het politiebureau te Velsen naar de rechtbank te Haarlem; N.o.) - Er is geen "standaardduur" waarmee rekening wordt gehouden voor het transport van verdachten van enig politiebureau naar de rechtbank te Haarlem. De afspraak is dat het onderdeel van een politiekorps dat een zaak in behandeling heeft (i.c. was dat het Recherche Bijstandsteam) er ook voor zorgt dat deze verdachte op de dag van voorgeleiding om 9.00 uur aanwezig is bij de rechtbank. (Met betrekking tot de vraag of eerderbedoelde transporttijden worden vastgelegd; N.o.) - De door u bedoelde transporttijden zijn, gelet op hetgeen in de vorige alinea staat vermeld, niet vastgelegd. Met betrekking tot de brief van de heer F. (verzoekers gemachtigde; N.o.). De heer F. schrijft onder meer niet in te zien waarom zijn cli nt niet elders in de omgeving van Haarlem had kunnen worden geplaatst, nu zich in die omgeving meerdere penitentiaire inrichtingen bevonden. In dit verband merk ik op dat het niet gebruikelijk is om verdachten die in verzekering zijn gesteld –en ten aanzien van wie dus nog geen bevel bewaring is afgegeven- onder te brengen in een huis van bewaring. Bovendien was er geen plaats in de in de buurt gelegen huizen van bewaring. Wel was er plaats in het politiebureau te Velsen, dat beschikt over 10 cellen en 24 uur per dag is geopend. Dit politiebureau genoot bovendien de voorkeur omdat het Recherche Bijstandsteam dat de zaak behandelde hier was ondergebracht en omdat dit bureau aan de voor Haarlem gunstige kant van de tunnel onder het Noordzeekanaal was gelegen. Dit laatste is van belang voor een tijdige aanvoer (files bij de Velzertunnel) van de verdachte voor de rechter-commissaris te Haarlem. Voorts schrijft de heer F. dat het openbaar ministerie verantwoordelijk is voor het welzijn van personen die gedetineerd zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek en dat zij daarbij, voor zoveel mogelijk, dient te voorkomen dat die gedetineerden onnodig leed wordt toegebracht. Mede gelet op de ernst van de gebeurtenissen ben ik van mening dat, hoe vervelend ook voor de heer H., het belang van de voortgang van het onderzoek prevaleerde boven zijn wensen met betrekking tot de omstandigheden waaronder hij een nacht door moest brengen in de politiecel."
2. Bij brief van 3 juli 1998 deelde de directeur van de dienst facilitair bedrijf van de penitentiaire inrichtingen Over-Amstel te Amsterdam, op vragen van de substituut-ombudsman, mee dat de wachtcellen in het Huis van Bewaring dagelijks werden gereinigd. Verder deelde de directeur mee dat in het huishoudelijk reglement van het Huis van Bewaring Demersluis geen bepalingen waren opgenomen over de staat van de wachtcellen, omdat het een locatie in een voorgebouw betrof.. De verklaringen van de betrokken ambtenaren1. Op 18 maart 1998 verklaarde de heer X, bewaarder bij het cellencomplex van het politiebureau te Velsen, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, onder meer het volgende:"Op 16 april 1996 had ik, zoals hier gebruikelijk alleen, dienst van 15.00 uur tot 23.00 uur. Het was die dag behoorlijk druk. De tien politiecellen waren vrijwel allemaal bezet en op de luchtplaats waren ongeveer zestien actievoerders van Greenpeace 'ingesloten'. De luchtplaats bevindt zich achter een van de vijf naast elkaar gelegen cellen. De andere vijf cellen liggen eveneens naast elkaar en, in een gang, tegenover de eerst genoemde vijf. Het was voor mij een geloop van jewelste. E n arrestant vertelde mij dat er Feyenoord-liederen gescandeerd werden, en dat hij daar niet van gediend was. Deze arrestant was, zoals mij achteraf duidelijk is geworden, H. Ik heb hem toen gezegd dat hij klachten bij de rechercheur kon indienen. H. maakte mij kenbaar dat hij een klacht zou gaan indienen. Ik weet niet meer of hij erop heeft aangedrongen een rechercheur te spreken. Wellicht heeft hij daartoe ook niet de gelegenheid gehad, omdat ik druk bezig was en ik dan geen tijd heb om iedereen afzonderlijke aandacht te geven of praatjes te gaan maken. Van de arrestanten in de cellen, waren er ongeveer twee of drie Feyenoord-supporters, en n of twee Ajax-supporters, waaronder H. Ook waren er andere arrestanten ingesloten. Ik heb niet gehoord dat er werd gezongen. Wel was er het gebruikelijke rumoer, waaronder bijvoorbeeld ook geroep van ingeslotenen naar elkaar. Wat er is geroepen weet ik niet meer. Daar let je op een gegeven moment ook niet meer zo op."2. Op 18 maart 1998 verklaarde de heer Y, eveneens bewaarder bij het cellencomplex van het politiebureau te Velsen, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, onder meer het volgende:
"Op 16 april 1997 had ik dienst van 07.00 uur tot 15.00 uur. De volgende dag had ik dienst van 07.00 uur tot 15.00 uur. Ik heb in deze periodes niet gehoord dat er Feyenoord-liederen zijn gezongen. De Feyenoord-supporters die waren ingesloten, wisten van elkaar niet dat ze er zaten. Ook was er een groep actievoerders van Greenpeace op de luchtplaats ingesloten. Dat was een groep van ongeveer tien personen. Zij dronken rustig koffie. Ik heb niet gehoord dat zij liederen zongen. Ook waren zij anderszins niet luidruchtig. Ik ben gedurende mijn diensttijd enkel in de wachtruimte of in de gang van de cellen geweest. Vanuit de wachtruimte kun je in principe alles horen van wat er op de gang, vanuit de cellen, geroepen, gezongen of geschreeuwd wordt. Ik heb echter niets gehoord, geen gezang en geen kreten. De jongens die er zaten waren heel rustig. Toen ik H. 's ochtends uit zijn cel haalde, merkte hij op dat hij een stem vanuit een cel had gehoord en dat hij aan het dialect had gehoord dat de man uit Rotterdam kwam. Hij vroeg mij 'of hier ook Rotterdammers zijn'. Ik heb hem verteld dat dat goed mogelijk was en dat er mensen uit het hele land hier zaten. Hij vond het geen stijl dat hij onder n dak zat met Rotterdammers. Naast deze woordenwisseling heb ik tijdens de insluiting van H. verder geen contact gehad met H." 3. Op 18 maart 1998 verklaarde mevrouw Z, de derde bewaarder die bij de insluiting van verzoeker was betrokken, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, onder meer het volgende:"Ik had dienst vanaf 16 april 1996 om 23.00 uur tot 17 april 1996 om 07.00 uur. Het was een rustige nacht. Er staat me niets bij van enig gezang of geroep in de betreffende nacht. Ik hoorde achteraf dat er onder de arrestanten ook supporters hadden gezeten. Ik heb tijdens mijn dienst, voor zover ik mij kan herinneren, geen contact gehad met de heer H.". De nadere reactie van het regionale politiekorps Kennemerland Op 16 september 1998 deelde politieambtenaar G. van het regionale politiekorps Kennemerland telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee, dat er in het politiebureau te Velsen 10 politiecellen zijn. Deze cellen bevinden zich in een gang, met 5 cellen tegenover elkaar. Volgens G. is het onmogelijk om te voorkomen dat er geluid vanuit een dichte cel te horen is. Tevens
deelde hij mee dat in bijzondere gevallen wel werd getracht om een arrestant over te plaatsen, maar dat dat ook vaak niet mogelijk bleek vanwege de vaak volledige bezetting in het politiebureau Velsen en de bureau's in de omgeving, te weten Haarlem en Beverwijk. Met name in de periode na de voetbalrellen waren er zeer veel arrestanten geweest. In de eerste dagen na de arrestatie van personen die waren betrokken bij deze voetbalrellen, besliste de politie waar de arrestanten werden geplaatst. De officier van justitie was daar op dat moment nog niet bij betrokken.. De nadere reactie van de Minister van Justitie Op 17 september 1998 deelde een medewerker van het Parket-Generaal namens de Minister van Justitie telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman het volgende mee. Een beleidsmedewerker van de chef van het regionale politiekorps Kennemerland had via het arrondissementsparket te Haarlem laten weten dat onder verantwoordelijkheid van de chef van het recherche bijstandsteam was besloten om verzoeker in het politiebureau te Velsen te plaatsen. De officier van justitie was niet bij deze beslissing betrokken geweest.
Beoordeling
. Ten aanzien van het regionale politiekorps Kennemerland1. Verzoeker klaagt erover dat hij als 'Ajax-supporter' en halfbroer van de Ajaxsupporter Carlo P., die op 23 maart 1997 in Beverwijk om het leven kwam bij de rel tussen Ajax en Feyenoordsupporters, op 16 april 1997 en 17 april 1997 ingesloten is geweest in een cel in het politiebureau te Velsen, terwijl in een aantal andere daar aanwezige cellen zich toen Feyenoordsupporters bevonden die aanhoudend en luidkeels Feyenoordliederen ten gehore brachten. Verzoeker is van mening dat hem hiermee onnodig leed is toegebracht, omdat hij werd geconfronteerd met de mogelijke moordenaars van zijn halfbroer.2. Verzoeker heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de voetbalrel in Beverwijk van 16 april 1997 te 13.20 uur tot 17 april 1997 te 10.00 uur verbleven in een cel in het politiebureau te Velsen, met het oog op zijn geleiding voor de rechter-commissaris te Haarlem. Het regionale politiekorps Kennemerland heeft de beslissing genomen om verzoeker in dit politiebureau te plaatsen. In dit politiebureau verbleven op dat moment in andere cellen twee of drie Feyenoord-supporters.3. De Minister van Justitie deelde in reactie op verzoekers klacht mee dat meerdere verdachten bij deze voetbalrel in dit politiebureau waren ondergebracht, ten behoeve van hun geleiding voor de rechter-commissaris in de arrondissementsrechtbank te Haarlem op 17 april 1997. De reden daarvoor was om het transport zo effici nt mogelijk te laten verlopen. Het politiebureau te Velsen bevindt zich namelijk, gelet op file-vorming bij de Velzer-tunnel, voor Haarlem aan de gunstige kant van het Noordzeekanaal. Bovendien was het recherche bijstandsteam dat deze zaak onderzocht in dit politiebureau ondergebracht.4. Het is niet onjuist dat de politie om deze redenen meerdere verdachten in hetzelfde politiebureau heeft ondergebracht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de hoofdofficier van justitie te Haarlem en verzoekers gemachtigde hebben laten weten dat aan alle verdachten die bij deze zaak waren betrokken beperkende maatregelen waren opgelegd, zodat onderlinge communicatie niet was toegestaan. Daarmee konden de politie en het parket ervan uitgaan dat contact tussen verzoeker en Feyenoord-supporters niet zeer waarschijnlijk was. Daaraan doet niet af dat de politie niet alle mondelinge uitingen van arrestanten in hun cel kan voorkomen.5. Het is begrijpelijk dat het voor verzoeker onaangenaam is geweest om n gezang te worden geconfronteerd met Feyenoord-supporters die mogelijk betrokken waren geweest bij de dood van zijn halfbroer. Deze situatie was echter niet zodanig ernstig dat van de politie mocht worden verlangd dat zij nog dezelfde avond of nacht verzoeker onmiddellijk zou overplaatsen naar een ander politiebureau. In dit verband moet worden gewezen op het al genoemde onderzoeksbelang, en op de beschikbare capaciteit. Verder is van belang dat de situatie niet langer heeft geduurd dan redelijkerwijze noodzakelijk was. Verzoeker heeft immers niet langer dan een nacht in het politiebureau te Velsen verbleven, en is na zijn verhoor door de rechter-commissaris op 17 april 1997 niet teruggekeerd naar dit politiebureau. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.. Ten aanzien van het Huis van Bewaring Demersluis1. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat hij op 18 april 1997 inbewaring is gesteld in een cel van het Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam, waarin op een muur de tekst was geschreven: "Carlo is lekker dood". Nadat de voor verzoeker onaangename situatie in het politiebureau te Velsen was be indigd, kwam hij opnieuw in een emotioneel belastende situatie.
2. Het Huis van Bewaring is verantwoordelijk voor de toestand van cellen waarin personen verblijven die aan de zorg van justitie zijn toevertrouwd. De bewuste penitentiaire inrichting dient er dan ook voor zorg te dragen dat een cel zodanig is gereinigd dat er geen teksten op de muur zijn te lezen waaraan de ingeslotene aanstoot kan nemen.3. De bedoelde tekst was goed zichtbaar met potlood op een tegelwand in de bewuste cel geschreven. Bij deze tekst was verder onder meer vermeld de naam T. Het hoofd beveiliging van het Huis van Bewaring Demersluis heeft laten weten dat een arrestant, genaamd T., blijkens de registratie op 18 april 1997 was binnengebracht en vermoedelijk in de cel heeft verbleven waar verzoeker naderhand die dag in heeft verbleven. Deze cel is een zogenaamde wachtcel. Het is aannemelijk dat verzoeker ongeveer een uur in deze cel heeft verbleven, in afwachting van een definitieve plaatsing in een cel in het Huis van Bewaring.4. Aangezien de naam T. bij deze tekst was vermeld, is T. vermoedelijk degene geweest die de tekst heeft geschreven. Daarmee is aannemelijk dat T. zich die dag in dezelfde wachtcel heeft bevonden als die waarin verzoeker daarna heeft verbleven. Daarom wordt ervan uitgegaan dat T. deze tekst zodanig kort voor verzoekers verblijf op de muur had geschreven, dat de gebruikelijke dagelijkse reiniging van de cel nog niet had plaatsgevonden.5. Niet aannemelijk is geworden dat de bewuste tekst zodanig zichtbaar op de muur was geschreven dat personeel van het Huis van Bewaring bij verzoekers binnenkomst in de cel deze tekst had moeten zien, zodat daarin aanleiding had kunnen worden gevonden om de tekst te verwijderen, of om verzoeker in een andere cel te plaatsen. Gelet op het feit dat verzoeker hierover niets naar voren heeft gebracht, wordt aangenomen dat ook verzoeker bij zijn binnenkomst de bewuste tekst niet meteen heeft gezien. Het voorgaande betekent dat het personeel er geen verwijt kan worden gemaakt dat het deze situatie, hoe vervelend ook voor verzoeker, niet heeft voorkomen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat T. wel was gefouilleerd, maar dat de visitatie van arrestanten plaatsvindt bij hun definitieve plaatsing, zodat het mogelijk is geweest dat arrestant T. nog een potlood in zijn bezit heeft gehad. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.