1998/421

Rapport
Op 22 augustus 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw B. te Assendelft, ingediend door de heer P. te Uitgeest, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Haarlem. Nadat verzoekers' intermediair, daar om verzocht, bij brief van 17 september 1997 nadere informatie had verstrekt, werd naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoekers klagen erover dat het arrondissementsparket te Haarlem:                  hun, tot het moment dat zij zich met hun brief van 17 september 1997 tot de Nationale ombudsman wendden, niet heeft ge nformeerd over het verloop van de behandeling van hun aangifte van 29 maart 1996 van vervalsing c.q. verduistering c.q. oplichting c.q. diefstal;                   niet heeft gereageerd op hun klachtbrief van 27 september 1996 die de Nationale ombudsman op 24 december 1996 aan het genoemde parket ter behandeling had doorgezonden;                   hun, op hun vragen naar het verloop van de behandeling van de aangifte, steeds slechts heeft geantwoord dat werd gewacht op nadere gegevens van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland;                   inmiddels de zesde officier van justitie zich met hun zaak laat bezig houden.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. De reactie van de Minister van Justitie gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoekers deden op 29 maart 1996 bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland aangifte van vervalsing c.q. verduistering c.q. oplichting c.q. diefstal.1.2. Bij brief van 27 september 1996 wendden verzoekers zich tot de Nationale ombudsman. Zij beklaagden zich erover dat aan de aangifte nog geen vervolg was gegeven. De Nationale ombudsman zond deze brief op 24 december 1996 door aan de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland en aan het arrondissementsparket te Haarlem.1.3. Op 13 maart 1997 antwoordde het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland op de klacht. De politie deelde verzoekers onder meer mee dat het oponthoud in de behandeling van de aangifte onder meer te wijten was geweest aan het bekend worden van nieuwe gegevens met betrekking tot de zaak. Met verzoekers betreurde de politie het tijdsverloop. De politie gaf aan dat de klacht in de gevoerde gesprekken tussen verzoekers en politieambtenaren voldoende was afgehandeld.1.4. Het arrondissementsparket te Haarlem reageerde niet op verzoekers' brief van 27 september 1996.2. Standpunt van verzoekers2.1. Het standpunt van verzoekers is weergegeven onder

Klacht

.2.2. In zijn toelichting van 17 september 1997 op het verzoekschrift deelde verzoekers' intermediair onder meer mee dat de namen van de eerste twee behandelend officieren van justitie niet aan verzoekers bekend waren. Voorts vermeldde hij de namen van de derde tot en met de zesde behandelend officieren van justitie (mevrouw K., mevrouw P., mevrouw L. en mevrouw H.), en de perioden waarin dezen zich volgens verzoekers met de zaak hadden beziggehouden.3. Standpunt van de Minister van Justitie3.1. De Minister van Justitie reageerde op de klacht bij brief van 19 januari 1998. Zij verwees voor de feitelijke toedracht naar het door haar in afschrift bijgevoegde ambtsbericht van 17 december 1997 van de hoofdofficier van justitie te Haarlem.

3.2. Voorts deelde zij onder meer het volgende mee:"Met betrekking tot de twee klachtonderdelen die betrekking hebben op de informatieverstrekking door het openbaar ministerie te Haarlem over de voortgang van het onderzoek - het eerste en het derde klachtonderdeel - merk ik op dat uit telefonische navraag bij de hoofdofficier van justitie te Haarlem bleek dat niet meer is na te gaan hoe op de concrete verzoeken om informatie van (verzoekers) is gereageerd. Op het arrondissementsparket te Haarlem is hier namelijk niets meer over terug te vinden en de twee officieren van justitie die zich met de zaak hebben bezig gehouden, zijn niet meer binnen het openbaar ministerie werkzaam. Gelet hierop onthoud ik mij, met het College van procureurs-generaal, van een oordeel over deze twee klachtonderdelen. Met het College van procureurs-generaal ben ik van oordeel dat de klacht met betrekking tot het tweede en het vierde klachtonderdeel ongegrond is."3.3. De hoofdofficier van justitie te Haarlem deelde in zijn ambtsbericht van 17 december 1997 onder meer het volgende mee:"Verzoekers hebben op 29 maart 1996 aangifte gedaan van valsheid in geschrifte c.q. verduistering c.q. diefstal c.q. oplichting. Naar aanleiding hiervan is een strafrechtelijk onderzoek gestart. Verzoekers klagen erover niet voldoende (actief) te zijn ge nformeerd over het verloop van de behandeling van hun aangifte. Daarnaast zou op vragen hierover door het parket steeds slechts zijn geantwoord dat werd gewacht op nadere gegevens van de politie. Het is algemeen beleid aangevers/benadeelden van een misdrijf zo goed mogelijk te informeren. Indien uit een ingezonden dossier blijkt dat iemand als slachtoffer van een strafbaar feit dient te worden aangemerkt, wordt deze persoon door de slachtoffermedewerkers van het parket Haarlem ge nformeerd over het feit, de verdachte, de beslissing van de officier van justitie en een eventuele zittingsdatum. Het is echter niet het beleid aangevers/benadeelden actief te informeren over het verloop van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het onderzoek in casu was nog niet afgerond en er was nog geen dossier naar het parket ingestuurd. Dat op vragen van verzoekers naar het verloop van de behandeling van hun aangifte vervolgens slechts is geantwoord dat werd gewacht op nadere gegevens van de politie, is het gevolg van het feit dat er in verband met het nog lopende onderzoek geen verdere informatie bij het parket bekend was.

Verder klagen verzoekers er over dat het parket Haarlem niet heeft gereageerd op hun klachtbrief van 27 september 1996. Op 30 december 1996 ontving het parket Haarlem, via de Nationale ombudsman, de klacht van verzoekers over de afhandeling van hun aangifte door politie en justitie. De klacht was door de Nationale ombudsman tevens naar de politie verzonden. De klacht richtte zich met name tegen de duur van het strafrechtelijk onderzoek. In overleg met de politie is besloten om de behandeling van de klacht door de politie plaats te laten vinden. In een gesprek met verzoekers is vervolgens door de politie uitgelegd dat het oponthoud in de zaak te wijten was aan nieuwe gegevens die onderzocht moesten worden. Hiervoor waren nieuwe aanvragen voor onderzoek nodig en moesten derden (banken, kredietinstellingen) benaderd worden. Verzoekers hebben na het gesprek aangegeven dat voldoende aandacht aan hun brief was besteed. Naar aanleiding hiervan is de klacht (ook ten parkette) opgelegd. Tenslotte wordt geklaagd over het feit dat inmiddels de zesde officier van justitie zich met de zaak bezig houdt. Voor zover van belang kan ik u mededelen dat dit niet juist is. Inhoudelijk hebben zich tot op dit moment twee officieren van justitie met de zaak bezig gehouden; mw.mr. L. en mw.mr. H. Overigens kan ik u mededelen dat het onderzoek inmiddels nagenoeg is afgerond en dat er met de politie afspraken zijn gemaakt over spoedige inzending van het dossier. De zaak zal op het parket met voorrang behandeld worden."4. Reactie van verzoekers4.1. Verzoekers' intermediair reageerde bij brief van 12 maart 1998 op de inlichtingen van de Minister van Justitie. Hij wees er onder meer op dat er inmiddels twee jaren waren verstreken nadat verzoekers op 29 maart 1996 aangifte hadden gedaan, en dat er in die tijd nauwelijks iets was gebeurd in de strafzaak. De door de hoofdofficier van justitie te Haarlem in zijn ambtsbericht van 27 december 1997 aangekondigde spoedige afronding van de zaak had nog niet plaatsgevonden.5. Antwoord van de Minister van Justitie op nadere vragen5.1. Bij brief van 8 juni 1998 reageerde de Minister van Justitie op de haar op 9 april 1998 gestelde nadere vragen. Zij verwees voor de antwoorden op de vragen naar het door haar in afschrift bijgevoegde

nadere ambtsbericht van 27 mei 1998 van de hoofdofficier van justitie te Haarlem.5.2. In zijn ambtsbericht van 27 mei 1998 deelde de hoofdofficier van justitie te Haarlem onder meer het volgende mee:"De Nationale ombudsman vraagt antwoord op een drietal vragen. - heeft het parket op enige wijze verzoekers ge nformeerd over de afspraak tussen het parket en de politie om de klachtenbehandeling door de politie te laten plaatsvinden? Dit is niet meer na te gaan. Het is althans niet schriftelijk gebeurd. - wanneer heeft het gesprek van de politie met verzoekers plaats gevonden? Op 24 februari 1997 heeft een (telefonisch) gesprek plaats gevonden tussen de klachtenbemiddelaar van de politie Zaanstreek-Waterland, de heer O., en klaagster, mevrouw B. In dit gesprek heet mevrouw B. aangegeven dat zij de klacht als afgehandeld beschouwde. - hebben de door verzoekers intermediair in zijn brief van 17 september 1997 genoemde officieren van justitie, waarvan u heeft medegedeeld dat deze zich niet inhoudelijk met de zaak van verzoeker hebben bezig gehouden, zich op enige andere wijze bezig gehouden met de zaak, en zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe verklaart u de stelling van verzoekers dat de door hen genoemde officieren van justitie in de eveneens door hen genoemde periodes zich met hun zaak hebben bezig gehouden?Verzoekers intermediair heeft in zijn brief van 27 september 1997 vier namen genoemd van officieren van justitie die zich met zaak zouden hebben bezig gehouden. Het betreft mevrouw K., mevrouw P., mevrouw L. en mevrouw H. Daarnaast zou nog een tweetal officieren van justitie die zich met de zaak bezig hebben gehouden waarvan de naam verzoekers onbekend is. In mijn brief van 17 december 1997 heb ik reeds medegedeeld dat (tot op dat moment) alleen mevrouw L. en mevrouw H. zich inhoudelijk met de zaak hebben bezig gehouden. Ten aanzien van de andere genoemde officieren van justitie kan ik u het volgende mededelen. Tijdens een periodiek (gebiedsgebonden) werkoverleg bij de politie is de zaak van verzoekers destijds door de politie ter sprake gebracht. Mevrouw K., die als officier van justitie namens het parket bij dat overleg aanwezig was, heeft toen toegezegd de

zaak binnen het parket uit te zetten. Mevrouw L. is vervolgens als behandelend officier aangewezen. Mevrouw K. heeft verder geen bemoeienis met de zaak gehad. Mogelijk is dit wel door de politie aan verzoekers medegedeeld. Mevrouw P. heeft in deze zaak opgetreden als rechter-commissaris. Zij is geen officier van justitie. Wie de andere twee, niet met name genoemde, officieren van justitie zouden zijn geweest is mij niet bekend. Tevens is mij niet bekend op welke wijze zij zich met de zaak zouden hebben bezig gehouden. De stelling van verzoekers kan ik voor wat dit onderdeel betreft derhalve niet verklaren. Tenslotte kan ik u nog berichten dat het onderzoek inmiddels is afgerond en het dossier door de politie is ingestuurd." De hoofdofficier van justitie voegde aan het voorgaande nog toe dat de officier van justitie die met de zaak was belast graag bereid was om in een gesprek met verzoekers de zaak inhoudelijk nader toe te lichten en het verdere verloop te bespreken.

Beoordeling

1.       Ten aanzien van het niet informeren over het verloop van de         behandeling van de aangifte 1.1. Verzoekers deden op 29 maart 1996 bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland aangifte van vervalsing c.q. verduistering c.q. oplichting c.q. diefstal. Zij klagen er in de eerste plaats over dat het arrondissementsparket te Haarlem hen niet heeft ge nformeerd over het verloop van de behandeling van die aangifte. In dat verband hebben zij er ook bezwaar tegen dat het arrondissementsparket hun, in antwoord op door hen herhaaldelijk gestelde vragen over de stand van zaken in de behandeling, steeds slechts heeft geantwoord dat werd gewacht op nadere gegevens van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland.1.2. De Minister van Justitie deelde hierover mee dat het algemeen beleid is dat een arrondissementsparket, wanneer uit een door de politie ingezonden dossier blijkt dat sprake is van aangevers of benadeelden, dezen zo goed mogelijk informeert. In deze zaak had het arrondissementsparket het dossier echter nog niet ontvangen. De Minister gaf aan dat het geen beleid was dat het arrondissementsparket inlichtingen verstrekt over de stand van zaken in een nog niet afgerond strafrechtelijk onderzoek. Naar aanleiding van de vragen van verzoekers had het arrondissementsparket slechts kunnen aangegeven dat werd gewacht op nadere gegevens, aangezien het arrondissementsparket niet over meer informatie had beschikt.

1.3. Het uitgangspunt dat de politie de betrokkenen informeert over de stand van zaken in een nog lopend strafrechtelijk onderzoek, en dat het arrondissementsparket dat doet nadat de politie het onderzoek heeft afgerond en het dossier heeft gezonden aan de officier van justitie, is juist. Wanneer de behandeling van een zaak echter lang duurt, en de betrokkenen zich herhaaldelijk tot het arrondissementsparket wenden met verzoeken om informatie over de stand van zaken in die behandeling, dan kan het arrondissementsparket, ook gelet op de verantwoordelijkheid van de officier van justitie voor het strafrechtelijk onderzoek, niet (blijven) volstaan met de mededeling dat wordt gewacht op het inzenden door de politie van het dossier.1.4. Op het moment dat verzoekers zich, in augustus 1997, wederom tot de Nationale ombudsman wendden, waren sinds hun aangifte van 29 maart 1996 al een jaar en ruim vier maanden verstreken. Het herhaald informeren door verzoekers had voor het arrondissementsparket dan ook aanleiding moeten vormen tot het verstrekken van nadere informatie over het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de aangifte, dan wel, in geval het arrondissementsparket niet beschikte over deze informatie, tot het doen van navraag bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Vervolgens had het arrondissementsparket verzoekers kunnen inlichten, en, wanneer zou zijn gebleken dat daartoe aanleiding was, kunnen bevorderen dat het onderzoek spoedig werd afgerond. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.2. Ten aanzien van het niet reageren op de klacht2.1. Op 27 september 1996 wendden verzoekers zich voor de eerste keer tot de Nationale ombudsman. Zij beklaagden zich erover dat aan hun aangifte van 29 maart 1996 nog geen vervolg was gegeven. Op 24 december 1996 zond de Nationale ombudsman de brief van verzoekers van 27 september 1996 als klachtbrief door aan de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland en aan het arrondissementsparket te Haarlem. Bij brief van 13 maart 1997 antwoordde het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzoekers op hun klacht. De politie gaf onder meer aan dat de klacht in gesprekken tussen verzoekers en politieambtenaren voldoende was afgehandeld.2.2. Verzoekers klagen er thans over dat het arrondissementsparket niet op de klacht heeft gereageerd. De Minister van Justitie deelde hierover tijdens het onderzoek mee dat in overleg met de politie was besloten dat de politie de klacht zou afhandelen, en dat dit, kennelijk naar tevredenheid van verzoekers, ook was gebeurd. Naar aanleiding daarvan was de klacht, ook op het arrondissementsparket, opgelegd.

2.3. De klacht van verzoekers betrof primair een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Het was dan ook juist dat het arrondissementsparket de behandeling van de klacht heeft overgelaten aan dit korps. Het is echter niet juist dat het arrondissementsparket heeft nagelaten verzoekers hierover te informeren. Doordat het arrondissementsparket in het geheel niet heeft gereageerd, is niet voldaan aan het zorgvuldigheidsvereiste dat een overheidsinstantie brieven van burgers in beginsel steeds beantwoordt. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk. 3.       Ten aanzien van het achtereenvolgens belasten van een zestal         officieren van justitie met de behandeling van de zaak3.1. Verzoekers klagen er ten slotte over dat telkens een andere officier van justitie is belast met de behandeling van de zaak. Zij stellen dat achtereenvolgens een tweetal officieren van justitie van wie zij de naam niet kennen, en een viertal door hun bij naam genoemde officieren van justitie zich met de zaak hebben beziggehouden.3.2. De Minister van Justitie deelde hierover tijdens het onderzoek mee dat slechts twee van de bij naam genoemde personen waren opgetreden als behandelend officier van justitie. Een derde bij naam genoemde officier van justitie was slechts aanwezig geweest als vertegenwoordiger van het arrondissementsparket in een periodiek werkoverleg met de politie, waarin de zaak onderwerp van bespreking was geweest. De vierde genoemde persoon was geen officier van justitie, maar was in de zaak opgetreden als rechter-commissaris. Er was voor zover de Minister bekend geen sprake geweest van betrokkenheid van andere dan de twee door haar genoemde officieren van justitie.3.3. Op grond van de mededelingen van de Minister op dit punt is aannemelijk dat slechts twee personen in de hoedanigheid van behandelend officier van justitie bij de zaak betrokken zijn geweest. Voor zover verzoekers hebben bedoeld erover te klagen dat de behandeling van de zaak naar aanleiding van hun aangifte is bemoeilijkt doordat steeds andere officeren van justitie met die behandeling zijn belast, zijn daarvoor uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Haarlem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de

Minister van Justitie, is gegrond, behalve ten aanzien van het aantal met de behandeling van de zaak belaste officieren van justitie; op dit punt is de klacht niet gegrond.                           

Instantie: arrondissementsparket Haarlem

Klacht:

(informatie over) behandeling aangifte; niet gereageerd op klachtbrief.

Oordeel:

Niet gegrond