Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid op de door de Minister verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de Minister een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de Minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoeker was met ingang van 1 januari 1990 aangesteld als penitentiair inrichtingswerker bij penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld te Vught. Op 12 augustus 1996 ontzegde de algemeen directeur van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld verzoeker de toegang tot deze penitentiaire inrichtingen. Bij brief van 29 januari 1997 verzocht verzoekers intermediair de algemeen directeur om verzoeker weer toe te laten tot penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld. In deze brief verzocht hij de algemeen directeur voorts om in de gelegenheid te worden gesteld het verzoek om toelating nader toe te lichten. Bij brief van 31 januari 1997 bevestigde de algemeen directeur de ontvangst van de brief van 29 januari 1997 van verzoekers intermediair.2. Bij brief van 12 februari 1997 aan verzoekers intermediair deelde de algemeen directeur van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld onder meer het volgende mee:"In navolging van mijn schrijven d.d. 31 januari 1997 ter zake van uw schrijven d.d. 29 januari 1997 waarin u mij onder meer verzoekt uw cli nt te ontheffen van het besluit d.d. 12 augustus 1996 waarbij hem de toegang tot de P.I.-en (penitentiaire inrichtingen; N.o.) Nieuw Vosseveld is ontzegd, nodig ik u hierbij uit om op woensdag 19 februari 1997 om 10.30 uur uw verzoek nader toe te lichten. U dient zich hiertoe, met een geldig legitimatiebewijs, op voornoemde datum om 10.20 uur te vervoegen bij de voorportier van de P.I.-en Nieuw Vosseveld. Indien uw cli nt u zal vergezellen, verzoek ik u mij hiervan schriftelijk op de hoogte te brengen."3. Bij brief van 17 februari 1997 deelde verzoekers intermediair de algemeen directeur van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld het volgende mee:"...P.I. Nieuw Vosseveld (...) 5260 DA VUGHT (...) Inzake: L./Toegang. Betreft: hoorzitting d.d. 19 februari (...) Tijdens de hoorzitting op 19 februari aanstaande zal ik samen met mijn cli nt aanwezig zijn om het verzoek nader toe te lichten..."4. Op 19 februari 1997 begaf verzoekers intermediair zich met verzoeker naar penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld te Vught. Naar aanleiding van hetgeen hierna plaatsvond, diende verzoekers intermediair bij brief van 19 februari 1997 een klacht in bij de algemeen directeur van deze inrichtingen. De klacht hield onder meer het volgende in:"Om 10.20 uur heb ik mij met mijn cli nt gemeld bij de ingang van P.I. Nieuw Vosseveld. Na te zijn binnengelaten werd ons medegedeeld dat mijn cli nt niet verder naar binnen mocht omdat dit niet schriftelijk zou zijn aangekondigd. Als bijlage zend ik u een kopie van mijn brief van 17 februari jl. (zie hierv r onder 3.; N.o.) die aan u is gezonden. Mij werd medegedeeld dat deze brief door u niet was ontvangen. Ik heb aangegeven dat ik in het bijzijn van mijn cli nt gehoord wilde worden en heb daarom verzocht om tezamen met mijn cli nt naar de betreffende ruimte waar de hoorzitting plaats zou vinden, te worden begeleid. Na overleg met u is dit geweigerd. Ik vermag niet in te zien waarom op dat moment het toelaten van mijn cli nt tot de hoorzitting een probleem zou opleveren. Omdat de door mij op 17 februari jl. verzonden brief nog op mijn kantoor lag heb ik aangeboden deze brief per fax naar u te laten sturen. Ik heb verzocht om opgave van het faxnummer. De medewerker kende het faxnummer niet en heeft met u contact opgenomen. In de tussentijd heb ik de brief op mijn kantoor gereed laten leggen. Na overleg met u gaf de medewerker aan dat het faxnummer in opdracht van u niet aan mij mocht worden gegeven. Teneinde deze kwestie persoonlijk met u te kunnen bespreken heb ik de medewerker verzocht om dan maar alleen naar de ruimte te worden begeleid waarbij mijn cli nt in de wachtruimte achter zou blijven. Het was inmiddels 10.45 uur (de hoorzitting stond gepland om 10.30 uur). De medewerker nam wederom met u contact op om mijn verzoek door te geven de kwestie met u te kunnen bespreken. Na overleg met u gaf de medewerker aan dat u inmiddels geen
tijd meer had om mij aan te horen. Vervolgens konden wij onverrichter zake P.I. Nieuw Vosseveld weer verlaten. Het moge duidelijk zijn dat ik ontstemd ben over deze gang van zaken. Tezamen met mijn cli nt heb ik mij keurig op tijd gemeld en ik vermag niet in te zien waarom mijn cli nt niet tot de hoorzitting kon worden toegelaten."5. Bij brief van 25 februari 1997 aan verzoekers intermediair deelde de algemeen directeur van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld onder meer het volgende mee:"Op 12 februari 1997 heb ik u, naar aanleiding van uw verzoek d.d. 29 januari 1997, schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek op 19 februari 1997. Bij deze uitnodiging heb ik nadrukkelijk aangegeven dat u mij schriftelijk op de hoogte diende te brengen indien uw cli nt u bij vorenbedoeld gesprek zou vergezellen. Aangezien ik een dergelijke aankondiging niet van u heb ontvangen, is dezerzijds aangenomen dat uw cli nt u niet zou vergezellen. Op 19 februari 1997 heeft u zich evenwel tezamen met uw cli nt om 10.20 uur bij de voorportier gemeld. Door de medewerker aldaar is u meerdere malen medegedeeld dat de komst van uw cli nt niet schriftelijk was aangekondigd en dat uw cli nt derhalve, tot nader bericht, in de wachtkamer diende te wachten terwijl u naar het directiesecretariaat zou worden begeleid. Hierbij is duidelijk aangegeven dat geenszins uitgesloten was dat uw cli nt u later wel zou kunnen vergezellen. Tot drie maal toe heeft u dit zeer expliciet geweigerd. Aangezien u zeer volhardend was in uw weigering mocht ik redelijkerwijs na uw derde weigering veronderstellen dat u niet van zinne was op uw weigering terug te komen, derhalve ben ik om 10.45 uur naar een bouwvergadering gegaan die voor die morgen op de agenda stond. U heeft op 19 februari 1997 en uw schrijven van de gelijke datum aangegeven dat u op 17 februari 1997 een schriftelijk aankondiging van de komst van uw cli nt heeft verzonden. Een dergelijke aankondiging was dezerzijds echter niet ontvangen, zoals u ook meerdere malen is medegedeeld. Op 19 februari 1997 is vorenbedoelde aankondiging ontvangen, echter nadat u en uw cli nt mijn inrichtingen reeds hadden verlaten. Overigens wijs ik u erop dat de adressering van uw schrijven, namelijk de postcode, niet correct was (de postcode van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld is 5260 DH; N.o.). Voorts stelt u in uw schrijven d.d. 19 februari 1997 dat het faxnummer van het directiesecretariaat in mijn opdracht niet aan u mocht worden verstrekt. Ik kan u verzekeren dat u hierin geen uitzondering vormt en dat ik hiertoe geenszins een expliciete opdracht behoefde te geven. Bedoeld faxnummer wordt niet aan derden vrijgegeven."
. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder
Klacht
.. Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 24 november 1997 onder meer als volgt op de klacht:"Verzoekers eerste klachtonderdeel betreft het feit dat de termijn waarop de algemeen directeur verzoeker en zijn advocaat voor een gesprek heeft uitgenodigd onredelijk kort was. Naar het mij voorkomt is deze klacht, gelet op het feit dat verzoeker en zijn advocaat op het beoogde tijdstip zijn verschenen zonder voorafgaand aan, tijdens of in enig stadium na het gesprek hun ongenoegen hierover te hebben kenbaar gemaakt, ongegrond. Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op de weigering van de algemeen directeur verzoeker gelijktijdig met zijn advocaat in de inrichting toe te laten om het gesprek op het directiesecretariaat te kunnen bijwonen. Vanzelfsprekend bestaat er in beginsel geen enkel bezwaar tegen, dat een direct belanghebbende een gesprek bijwoont dat met zijn advocaat wordt gevoerd. Penitentiaire inrichtingen moeten echter een hoog niveau van beveiliging en in verband daarmee een stringent toegangsbeleid hanteren. Zoals de inrichting al aangeeft in haar ambtsbericht (zie hierna onder 2.1; N.o.), betrof het hier een persoon aan wie de toegang tot de inrichting ontzegd was. In verband daarmee is het gebruikelijk dat zijn komst naar de inrichting, net als die van andere bezoekers, vooraf schriftelijk wordt aangekondigd. Daar de inrichting geen blaam treft voor het wegens onvolledige adressering niet tijdig hebben ontvangen van een dergelijke schriftelijke aankondiging, is de klacht mijns inziens ongegrond. Ten derde klaagt verzoeker erover, dat de directeur het faxnummer van de inrichting niet aan de advocaat wilde verstrekken, waardoor deze niet in staat was een brief van zijn kantoor te ontvangen. De redenering van de inrichting op het punt van het geheimhouden van het faxnummer voor derden deel ik in het algemeen niet. Het betreffende nummer staat immers ook in een openbare publicatie als de Staatsalmanak en op door de inrichting gebruikt briefpapier. Ook de door de inrichting aangevoerde redenen voor hetniet ter beschikking willen stellen van het faxnummer acht ik niet overtuigend, daar zij alle ook betrekking hebben op andere organisaties en (penitentiaire) inrichtingen, die hun faxnummer wel voor derden kenbaar maken. Ik zal het punt dan ook binnenkort met de inrichting bespreken. Ik voeg hieraan overigens toe dat in casu het vrijgeven van het faxnummer en op die wijze alsnog kunnen ontvangen van de bedoelde brief geen verandering zou hebben gebracht in het feit dat niet van tevoren schriftelijk was aangekondigd dat L. het gesprek zou bijwonen. Zijn vierde klacht betreft de weigering om de advocaat te horen omtrent de weigering verzoeker tot het gesprek toe te laten. Op basis van de informatie die de inrichting mij hierover heeft verstrekt, moet ik concluderen dat deze klacht feitelijke grondslag mist en dientengevolge ongegrond moet worden beschouwd."2.1. De Minister van Justitie voegde bij haar brief van 24 november 1997 een ambtsbericht van 1 oktober 1997 van de algemeen directeur van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld te Vught aan de Minister en twee schriftelijke mededelingen van 19 februari 1997 van respectievelijk de ambtenaren S. en V., werkzaam in deze penitentiaire inrichtingen. Het ambtsbericht van 1 oktober 1997 van de algemeen directeur hield onder meer het volgende in:"Met betrekking tot de termijn gelegen tussen de uitnodiging en de hoorzitting, merk ik op dat betrokkenes raadsman eerst nu kenbaar maakt deze termijn onbehoorlijk kort te vinden. In een eerder stadium, en zeker nadat door hem de uitnodiging is ontvangen, heeft betrokkene noch zijn raadsman op enig moment kenbaar gemaakt dat de termijn tussen uitnodiging en datum hoorzitting te kort zou zijn. Zo van de zijde van betrokkene zulks zou zijn aangegeven, zou zonder enige twijfel een langere termijn in acht zijn genomen. Hetgeen hier gesteld is, geeft dan ook geen enkele aanleiding tot gegrondverklaring van de klacht. In de tweede plaats meen ik dat de klacht van betrokkenes raadsman dat betrokkene ten onrechte niet zou zijn toegelaten tot de hoorzitting, elke grond mist. Ik wijs er hierbij in de eerste plaats op dat in de uitnodiging van 12 februari 1997 aan betrokkenes raadsman schriftelijk verzocht is vooraf schriftelijk kenbaar te maken of betrokkene hem tijdens de hoorzitting zou vergezellen. Betrokkenes raadsman heeft hierover een brief gezonden op 17 februari 1997 die, waarschijnlijk door een onjuiste postcodevermelding (hetgeen geheel voor rekening van betrokkenes raadsman komt), eerst op 19 februari 1997, na de hoorzitting, door mij werd ontvangen.
Daarnaast is de gang van zaken zoals deze door betrokkenes raadsman in de klacht wordt gesteld pertinent onjuist. Er moet van uitgegaan worden dat betrokkene de toegang was ontzegd. Hiervan was de receptie in kennis gesteld. Er was geen bericht ontvangen dat betrokkene zich zou melden op de inrichting. Toen betrokkene met zijn raadsman desondanks op 19 februari meekwam, leidde zulks tot enige verwarring. Een en ander werd door de complexbeveiligers, portiers, aan mij doorgegeven. Anders dan betrokkenes raadsman stelt, en ik verwijs u naar de bijgevoegde mededelingen van de complexbeveiliger en het hoofd van het directiesecretariaat (zie hierna onder 2.2 en 2.3; N.o.), is betrokkenes raadsman vervolgens tot driemaal toe uitgenodigd om in overleg met mij een en ander te bespreken, waarbij uitdrukkelijk de mogelijkheid niet was uitgesloten dat betrokkene hem later zou vergezellen. De verklaring van betrokkenes raadsman in dezen is derhalve in strijd met de werkelijkheid. Ik volsta hier verder met een verwijzing naar de mededelingen van mevrouw S., hoofd directiesecretariaat, en de heer V., complexbeveiliger die toen als portier dienst had. (...) Het moge duidelijk zijn dat ik van oordeel ben dat ook deze klachten van betrokkenes raadsman ongegrond verklaard dienen te worden. Voor wat betreft de vraag van de Ombudsman aangaande het ter beschikking stellen van faxnummers, merk ik op dat het vast beleid is binnen onze instelling dat raadslieden van zowel gedetineerden als personeel in de regel geen beschikking krijgen over faxnummers van mijn instelling. Met betrekking tot de in- en uitgaande post binnen deze instelling geldt een vast registratiesysteem, waarbij binnenkomende post wordt geadministreerd, vervolgens wordt verdeeld en waarbij binnen het systeem wordt aangegeven of er al dan niet een antwoord wordt verlangd, zodat rappels kunnen worden gezonden indien een antwoord gewenst is. Ook van de uitgaande post wordt de registratie bijgehouden. Binnen penitentiaire inrichtingen als Nieuw Vosseveld zou het ter beschikking stellen van faxnummers een ongewenste doorkruising van de administratieve processen betekenen. Ik heb immers met een groot aantal personeelsleden en een groot aantal gedetineerden te maken. Door het doorgeven van het faxnummer zou voor mijn administratie een oncontroleerbare toestand ontstaan. Om die reden meen ik dat het alleszins terecht is dat faxnummers niet ter beschikking worden gesteld. Ook hierin kan dan ook geen enkele aanleiding gevonden worden tot gegrond-verklaring van de klacht."
2.2. In de mededeling van 19 februari 1997 van ambtenaar S., hoofd directiesecretariaat, is onder meer het volgende opgenomen:"Vandaag, 19 februari 1997, werd ik om 10.20 uur gebeld door de heer V., complexbeveiliger, om de heer W. (verzoekers intermediair; N.o.) aan te melden. De heer W. had om 10.30 uur een afspraak met de heer K. (algemeen directeur; N.o.). De heer V. deelde mij tevens mede dat naast de heer W. ook de heer L. (verzoeker; N.o.) aanwezig was en dat deze niet in de agenda stond vermeld. Aangezien de komst van de heer L. niet schriftelijk was aangekondigd, heb ik de heer V. gezegd dat vooralsnog eerst alleen de heer W. naar het directiesecretariaat kon komen en dat de heer L. tot nader bericht in de wachtruimte diende te wachten. Kort daarna belde de heer V. mij weer en hij berichtte mij dat de heer W. weigerde alleen naar het directiesecretariaat te komen. Ik heb de heer V. uitgelegd dat de heer W. een brief van de algemeen directeur (d.d. 12 februari 1997; zie hierv r onder A.2; N.o.) heeft ontvangen waarin staat aangegeven dat de heer W. de aanwezigheid van de heer L. schriftelijk diende aan te kondigen. Een dergelijke schriftelijke aankondiging van de heer W. is dezerzijds niet ontvangen. Ik heb de heer V. gezegd dat hij bovenstaande ten overstaan van de heer W. kon herhalen en dat hij de heer W. nogmaals in de gelegenheid kon stellen om vooralsnog alleen naar het directiesecretariaat te komen waarbij de mogelijkheid niet was uitgesloten dat de heer L. hem later zou vergezellen. Enige minuten later belde de heer V. mij weer en hij gaf mij door dat de heer W. weer had geweigerd om alleen naar het directiesecretariaat te komen. De heer W. had gezegd dat hij afgelopen maandag een brief had gestuurd waarin hij de komst van de heer L. had aangekondigd. Aangezien dezerzijds een dergelijke brief niet was ontvangen, heb ik de heer V. verzocht om de heer W. te vragen of hij een kopie van deze brief kon overleggen. Even later belde de heer V. mij weer. Hij vertelde mij dat de heer W. geen kopie van de bedoelde brief kon overleggen omdat deze op zijn kantoor lag. De heer W. wilde evenwel een kopie van de brief door zijn kantoor laten faxen en derhalve vroeg hij om het faxnummer van het directiesecretariaat. Ik heb de heer V. gezegd dat het faxnummer niet werd vrijgegeven, zoals gebruikelijk, en dat hij dit aan de heer W. kon mededelen. Voorts heb ik gezegd dat de heer W. nogmaals in de gelegenheid werd gesteld om alleen naar het directiesecretariaat te komen en
dat hierbij wederom moest worden vermeld dat het zeker niet was uitgesloten dat de heer L. later aan het gesprek zou kunnen deelnemen. Korte tijd later belde de heer V. mij weer. De heer W. had voor een derde maal geweigerd om alleen naar het directiesecretariaat te komen, hij wenste niet zonder de heer L. te komen. Daar de heer W. zijn standpunt duidelijk niet wenste te herzien, is de heer K. nadat door de heer W. voor een derde maal was geweigerd om - vooralsnog – alleen naar het directiesecretariaat te komen, naar een bouwvergadering gegaan die ook voor die ochtend op de agenda stond. Om 10.45 uur belde de heer V. Hij vertelde mij dat de heer W. nu wel alleen wenste te komen. Ik heb de heer V. uitgelegd dat de heer K. inmiddels niet meer beschikbaar was in verband met een vergadering en dat dus een nieuwe afspraak noodzakelijk was."2.3. In de mededeling van 19 februari 1997 van ambtenaar V., bewaarder en complexbeveiliger, is onder meer het volgende opgenomen:"Op 19 februari 1997 omstreeks 10.20 uur meldden zich bij de voorportier de heer W. en de heer L. voor een gesprek bij de heer K. Ik heb, zoals te doen gebruikelijk, het directiesecretariaat gebeld om de heer W. aan te melden en ik heb tevens de aanwezigheid van de heer L. gemeld aangezien deze niet in de "agenda" stond. Mij is toen medegedeeld dat vooralsnog alleen de heer W. kon worden toegelaten omdat de aanwezigheid van de heer L. niet was aangekondigd. De heer L. diende in de wachtruimte te wachten omdat het niet uitgesloten was dat hij later wel deel zou kunnen nemen aan het gesprek. Ik heb het vorenstaande tegen de heer W. gezegd, maar hij wenste niet zonder de heer L. naar binnen te gaan. Vervolgens heb ik het directiesecretariaat hiervan op de hoogte gebracht. Toen werd mij uitgelegd dat als de heer L. vandaag met de heer W. mee zou komen, de heer W. de directie hiervan schriftelijk op de hoogte zou stellen. Dit is de heer W. in een brief medegedeeld. Een schriftelijke aankondiging van de heer W. dat de heer L. hem zou vergezellen had het directiesecretariaat niet ontvangen. Ik heb dit aan de heer W. medegedeeld en ik heb hem er nogmaals op gewezen dat hij wel alleen de inrichting kon betreden en dat de mogelijkheid bestond dat de heer L. op een later tijdstip alsnog zou worden toegelaten. De heer W. heeft wederom geweigerd om alleen naar binnen te gaan en hij zei dat hij afgelopen maandag een brief had gestuurd waarin hij de aanwezigheid van de heer L. aankondigde.
Nadat ik het directiesecretariaat hiervan op de hoogte heb gebracht en nader overleg is gevoerd, heb ik de heer W. gevraagd of hij een kopie van zijn brief kon overleggen. Dit kon de heer W. niet. Hij gaf aan dat hij een kopie van de brief op zijn kantoor had liggen en dat hij deze kon laten faxen. Ik heb vervolgens het directiesecretariaat gebeld en gevraagd of het faxnummer vrijgegeven kon worden opdat de heer W. de brief kon faxen. Het faxnummer werd zoals gebruikelijk niet vrijgegeven. Dit heb ik de heer W. medegedeeld en ik heb hem nogmaals gezegd dat hij wel alleen naar binnen kon gaan en dat niet uitgesloten was dat de heer L. later zou kunnen komen. In eerste instantie weigerde de heer W. wederom om alleen naar binnen te gaan en ik heb dit aan het directiesecretariaat medegedeeld. Nadat de heren W. en L. met elkaar hadden overlegd, heeft de heer W. mij aangegeven dat hij alsnog alleen naar binnen wenste te gaan. Ik heb het directiesecretariaat van de wensen van de heer W. op de hoogte gesteld. De heer K. was toen, 10.45 uur, echter niet meer beschikbaar in verband met een vergadering en het secretariaat gaf aan dat derhalve een nieuwe afspraak noodzakelijk was. Vorenstaande heb ik aan de heer W. medegedeeld en de heren W. en L. zijn vervolgens omstreeks 11.00 uur weggegaan.". De reactie van verzoeker Verzoekers intermediair reageerde bij brief van 5 februari 1998 onder meer als volgt:"Eerste klachtonderdeel Het criterium voor de vraag of een klager in zijn belangen is geschaad door een te korte termijn tussen ontvangst van de uitnodiging voor de hoorzitting en de dag van de hoorzitting zelf, moet zijn of een klager voldoende in de gelegenheid is gesteld zich voor te bereiden op de hoorzitting. Nu deze termijn onvoldoende is gebleken om een brief met betrekking tot de hoorzitting tijdig bij de algemeen directeur terecht te laten komen, en er geen zitting heeft plaatsgevonden waarop de bezwaren tegen deze korte termijn kenbaar konden worden gemaakt, blijkt daaruit dat er sprake is van een onredelijk korte termijn tussen de aankondiging van de hoorzitting en de hoorzitting zelf. De klacht dient derhalve wel degelijk gegrond te worden verklaard. Tweede klachtonderdeelUitgangspunt van hoofstuk 2 van de Algemene Wet Bestuursrecht (zie
Achtergrond
; N.o.) is dat een burger zich kan laten bijstaan ter behartiging van zijn belangen tegenover een bestuursorgaan. De rechten die een gemachtigde in een dergelijke situatie heeft, zijn afgeleid van het recht dat de burger zelf heeft. Het isdaarom ook het uitgangspunt dat een burger zelf in persoon op een hoorzitting aanwezig kan zijn. Zijn gemachtigde heeft een daarvan afgeleid recht. Daarmee stemt niet overeen dat een klager via zijn gemachtigde moet laten aangeven of hij zelf in persoon op de hoorzitting aanwezig zal zijn. (...) Derde klachtonderdeelDe algemeen directeur heeft door het weigeren zijn faxnummer kenbaar te maken het onmogelijk gemaakt om het schriftelijke bericht dat klager zelf op de zitting aanwezig zou zijn op een andere manier aan hem te doen toekomen, dan per post. Inmiddels is gebleken dat de termijn tussen aankondiging van de zitting en de hoorzitting zelf daarvoor te kort was. Ook het derde klachtonderdeel dient derhalve gegrond te worden verklaard."
Beoordeling
Verzoeker was met ingang van 1 januari 1990 aangesteld als penitentiair inrichtingswerker bij penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld te Vught. Sinds 12 augustus 1996 heeft de algemeen directeur van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld verzoeker de toegang tot deze penitentiaire inrichtingen ontzegd. Bij brief van 29 januari 1997 verzocht verzoekers intermediair de algemeen directeur om verzoeker weer toe te laten tot penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld. In deze brief verzocht hij de algemeen directeur voorts in de gelegenheid te worden gesteld om het verzoek om toelating nader toe te lichten.. Ten aanzien van de termijn1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de algemeen directeur van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld te Vught zijn intermediair bij brief van 12 februari 1997 heeft uitgenodigd voor een gesprek op 19 februari 1997; verzoeker vindt deze termijn onredelijk kort.2. De Minister van Justitie liet in haar reactie weten dat ze dit klachtonderdeel ongegrond achtte nu verzoeker en zijn intermediair op het beoogde tijdstip waren verschenen zonder dat zij voorafgaand aan, tijdens of in enig stadium na het gesprek hun ongenoegen over de datum van 19 februari 1997 hadden kenbaar gemaakt.3. Hoewel de termijn tussen 12 en 19 februari 1997 kort was, bood deze verzoekers intermediair voldoende gelegenheid om zo nodig bezwaar te maken tegen het voorgestelde tijdstip. Verzoekers intermediair heeft echter kennelijk ingestemd met de datum van19 februari 1997, doordat hij bij brief van 17 februari 1997 een schriftelijke aankondiging aan de algemeen directeur heeft gestuurd van de komst van verzoeker op 19 februari 1997. Verzoeker en verzoekers intermediair hebben zich vervolgens op 19 februari 1997 gemeld bij penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld te Vught. Verzoeker noch zijn intermediair heeft de algemeen directeur binnen de termijn van uitnodiging te kennen gegeven de termijn onredelijk kort te achten. Om die reden kon verzoeker niet worden gevolgd in zijn klacht dat de algemeen directeur bij de uitnodiging een te korte termijn heeft gehanteerd. De onderzochte gedraging is in zoverre dan ook behoorlijk. II. Ten aanzien van de weigering tot gelijktijdige toelating1. Verzoeker klaagt er verder over dat de algemeen directeur op 19 februari 1997 heeft geweigerd hem gelijktijdig met zijn intermediair toe te laten tot het directiesecretariaat om aldaar het gesprek bij te wonen.2. De Minister van Justitie deelde in haar reactie mee dat er in beginsel geen bezwaar tegen bestaat, dat een belanghebbende een gesprek bijwoont dat met zijn advocaat wordt gevoerd. De Minister gaf voorts aan dat het in dit geval was gegaan om een gesprek in een penitentiaire inrichting. Deze inrichtingen moeten volgens haar een hoog niveau van beveiliging en in dat verband een stringent toegangsbeleid hanteren. Nu aan verzoeker de toegang tot de inrichtingen was ontzegd, had hij – net als andere bezoekers – zijn komst schriftelijk moeten aankondigen. Dit was volgens de Minister niet, althans niet op tijd, gebeurd.3. Uit het onderzoek is gebleken dat de brief van verzoekers intermediair van 17 februari 1997, waarin de komst van verzoeker op 19 februari 1997 was vermeld, niet op tijd bij de algemeen directeur is aangekomen. Waarschijnlijk was de brief vertraagd, omdat verzoekers intermediair een onjuiste postcodevermelding had gehanteerd. Ook verzoeker zelf had zich v r 19 februari 1997 niet schriftelijk bij de inrichtingen aangekondigd. Verder is op grond van de mededelingen van ambtenaren S. en V. aannemelijk geworden dat de algemeen directeur verzoekers intermediair op 19 februari 1997 tot drie keer toe heeft verzocht om de onaangekondigde aanwezigheid van verzoeker te bespreken op het directiesecretariaat, en daarbij heeft meegedeeld dat de mogelijkheid bestond dat verzoeker daarna alsnog bij het gesprek zou worden toegelaten. Uit de mededelingen van S. en V. is verder naar voren gekomen dat verzoekers intermediair, na zijn tweede weigering om
alleen naar het directiesecretariaat te komen, kenbaar had gemaakt dat hij bij brief van 17 februari 1997 een schriftelijke aankondiging van de komst van verzoeker had verstuurd aan de algemeen directeur.4. Gezien het stringente toegangsbeleid van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld en het toegangsverbod voor verzoeker, heeft de algemeen directeur verzoekers intermediair in redelijkheid kunnen verzoeken om de komst van verzoeker tevoren schriftelijk aan te kondigen. Hieruit volgt dat de algemeen directeur – die de schriftelijke aankondiging van verzoekers intermediair op 19 februari 1997 nog niet had ontvangen - verzoekers intermediair in redelijkheid heeft kunnen verzoeken de onaangekondigde aanwezigheid van verzoeker eerst met hem alleen op het directiesecretariaat te bespreken, alvorens te beslissen of hij verzoeker zou toelaten tot het directiesecretariaat. De onderzochte gedraging is in zoverre eveneens behoorlijk. III. Ten aanzien van de weigering om het faxnummer te verstrekken1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de algemeen directeur op 19 februari 1997 heeft geweigerd het faxnummer van de penitentiaire inrichtingen aan zijn intermediair te verstrekken. Daardoor is de intermediair niet in staat gesteld een afschrift van zijn brief van 17 februari 1997 per faxbericht aan de penitentiaire inrichtingen te laten zenden, om deze op dat moment alsnog aan de algemeen directeur te kunnen overhandigen.2. In zijn ambtsbericht aan de Minister van Justitie deelde de algemeen directeur mee dat raadslieden in de regel geen beschikking krijgen over faxnummers van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld, omdat dit een ongewenste doorkruising van de administratieve processen van de penitentiaire inrichtingen zou bewerkstelligen. De Minister van Justitie deelde in haar reactie dit standpunt niet. Zij achtte de door de algemeen directeur aangevoerde reden niet overtuigend, omdat deze reden dan ook betrekking zou hebben op andere organisaties en inrichtingen die hun faxnummer w l voor derden kenbaar maken. Zij gaf verder aan dat het faxnummer van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld ook is vermeld in openbare publicaties als de Staatsalmanak en op door de inrichtingen gebruikt briefpapier.3. Van een overheidsinstantie mag worden verwacht dat zij voor derden goed bereikbaar is. Aangezien de fax inmiddels als ingeburgerd mag worden beschouwd, moet het voor derden in beginsel mogelijk zijn om - ook - via de fax met de overheid te communiceren.
Dit betekent niet zonder meer dat elke overheidsinstantie een faxapparaat moet hebben. Het betekent wel dat daar waar een faxapparaat aanwezig is, en het faxnummer op enigerlei wijze openbaar is gemaakt, dat faxapparaat moet openstaan voor berichten van burgers die contact zoeken met de overheid, en dat de instantie die het aangaat het faxnummer op verzoek van burgers aan hen kenbaar moet maken.4. Op grond van hetgeen hierv r onder 3. is gesteld, is het onjuist dat de algemeen directeur heeft geweigerd om het faxnummer van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld aan verzoekers intermediair te verstrekken. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk. IV. Ten aanzien van de weigering om de intermediair te horen1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de algemeen directeur op 19 februari 1997 heeft geweigerd zijn intermediair te horen omtrent de weigering hem toe te laten tot het gesprek. 2. Zoals hierv r onder II.3. is gesteld, is tijdens het onderzoek aannemelijk geworden dat de algemeen directeur verzoekers intermediair op 19 februari 1997 tot drie keer toe heeft verzocht om de onaangekondigde aanwezigheid van verzoeker met hem te bespreken op het directiesecretariaat. De algemeen directeur heeft verzoekers intermediair aldus voldoende mogelijkheid geboden te worden gehoord omtrent de weigering verzoeker gelijktijdig met zijn intermediair toe te laten tot het gesprek. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van de algemeen directeur van penitentiaire inrichtingen Nieuw Vosseveld te Vught, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van de weigering om het faxnummer te verstrekken; op dit punt is de klacht gegrond.