1998/371

Rapport
Op 19 september 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Arnhem, ingediend door mevrouw mr. R.J.Th. Leijzer te Doetinchem, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. Nadat verzoeker bij brief van 29 september 1997 desgevraagd nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Gelderland-Midden in de nacht van 3 op 4 juni 1996 disproportioneel geweld tegen hem heeft gebruikt ten gevolge waarvan hij ernstig gewond is geraakt.

Achtergrond

Zie BIJLAGE. ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van de korpsbeheerder, de betrokken ambtenaar D. en de hoofdofficier van justitie te Arnhem gaven aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. De feiten1. In de nacht van 3 op 4 juni 1996 bekeurden twee ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden een bromfietser.2. Verzoeker bemoeide zich met dit incident, waarna een handgemeen tussen verzoeker en de twee agenten ontstond.3. Verzoeker is vervolgens overgebracht naar het politiebureau te Arnhem. Voordat hij werd ingesloten, is verzoeker door een arts onderzocht. Deze vermeldt in zijn verslag onder meer:"flink gezwollen l. oog, kleine schaafplekjes rondom, geringe blauwe verkleuring"4. Toen verzoeker het politiebureau te Arnhem op 4 juni 1996 weer mocht verlaten, heeft hij zijn huisarts bezocht. Deze verwees hem naar het ziekenhuis. Verzoeker is nog diezelfde dag opgenomen en vervolgens op 5 juni 1996 geopereerd, aangezien zijn oogkas op meerdere plaatsen was gebroken. In een verklaring van de behandelend kaakchirurg van 4 juli 1996 staat voorts vermeld:"Op 4-6-1996 zagen wij (...) pati nt, de heer H. (verzoeker; N.o.) (...). De avond tevoren heeft hij diverse klappen in het gelaat gehad. Hij is niet buiten bewustzijn geweest en heeft niet gebraakt. Wel heeft hij fors alcohol gebruikt."5. De politierechter veroordeelde verzoeker bij vonnis van 5 september 1996 in verband met de gebeurtenissen in de nacht van 3 op 4 juni 1996 wegens mishandeling en het niet-opvolgen van een ambtelijk bevel. De politierechter sprak verzoeker vrij van wederspannigheid.6. De politierechter hoorde verzoeker en een aantal getuigen tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 9 juli 1996. Verzoeker verklaarde daar onder meer het volgende:"Ik ben met een bierglas in mijn hand naar buiten gelopen. Buiten sprong de agente tegen mij op. (...) Toen de agente tegen mij opsprong heb ik in een reflexbeweging het bier over haar heen gegooid. (...) Ik heb niet gezien of gevoeld dat ik geslagen werd. Ik was bewusteloos. Ik weet verder niets meer." De raadsvrouwe van verzoeker heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard:

"Mijn cli nt is door de agenten met zijn hoofd op een drempel geslagen. Hij heeft daardoor de oogkas van zijn linkeroog op vier plaatsen gebroken." Getuige B. verklaarde ter terechtzitting onder meer het volgende over het tegen verzoeker gebruikte geweld:"H. sloeg de agente met de hand waarmee hij ook het bierglas vast had. Hij raakte haar in het gezicht. Daarop werd H. door de agent aangepakt. Hij werd op de grond gegooid. De agent is op zijn borst gaan zitten en begon hem te slaan en te schoppen. Voor H. was het niet mogelijk om te reageren. (...) Toen H. op de grond lag, was hij niet meteen bewusteloos. Dat gebeurde pas toen hij door de agent geslagen werd." Getuige R. verklaarde ter terechtzitting het volgende over het tegen verzoeker gebruikte geweld:"Wel vind ik dat de agent in het vervolg van het gebeuren zich totaal niet beheerst heeft en op H. ongepast geweld heeft toegepast. (...) De agent ging in op de provocaties van H. Het ging van kwaad tot erger. Ik heb H. de agent zien slaan en ook andersom. (...) Daarna werd er geslagen en wel zodanig dat H. en de agent kwamen te vallen. H. sloeg tegen de tegels. De agent ging gewoon door met het beuken op H. in, ondanks dat H. zich niet meer kon verdedigen. Daarna zaten ze met z'n twee n op H."7. A. was eveneens getuige van het handgemeen tussen H. en de agenten. Zij verklaarde hierover op 2 september 1996 te Doetinchem schriftelijk onder meer het volgende:"Ik heb niet gezien dat H. n van de agenten heeft geslagen. Ik heb niet gehoord dat hij werd aangehouden. Op een gegeven moment zag ik dat de mannelijke agent H. sloeg. H. viel hierdoor op de grond met zijn hoofd op de tegels van de vloer van de pizzeria. H. verloor zijn bewustzijn. Op dat moment boog de mannelijke agent zich over H. heen en sloeg hem diverse keren met de vuist in het gezicht. Ik denk dat hij wel 10 20 keer heeft geslagen. De eigenaar van de pizzeria riep nog dat H. hartpati nt was en dat de agent op moest houden. Ook wilde hij 06-11 bellen. De agent sleurde H. mee naar buiten en gaf hem nog een schop."8. De raadsvrouwe van verzoeker diende bij brief van 8 juli 1996 een klacht in bij de politie, waarin zij er onder meer over klaagt dat het door de politie jegens verzoeker toegebrachte geweld niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.9. Naar aanleiding van deze klacht heeft op 1 oktober 1996 onder leiding van een inspecteur van politie een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen aan de ene kant verzoeker en diens raadsvrouwe en aan de andere kant de betrokken politieagenten. In het gespreksverslag staat onder meer het volgende vermeld:"Door mevrouw L. (de raadsvrouwe van verzoeker, N.o.) werd aangegeven dat de klacht zich toespitste op het buitenproportionele geweld dat op klager werd toegepast (...). Klager zou teveel klappen hebben gekregen. Het teveel aan klappen die klager gekregen zou hebben, werd extra bezwarend gevonden omdat klager bewusteloos zou zijn geweest. Er zou een getuige zijn die gezien had dat collega D. ( n der betrokken ambtenaren; N.o.) 10 tot 20 klappen gegeven had, terwijl klager reeds bewusteloos was. (...) Ten aanzien van het geweld gaf D. aan dat hij geen onnodige klappen heeft gegeven. Hij werd door klager naar de grond getrokken in een schermutseling, nadat klager collega Z. (de andere betrokken ambtenaar; N.o.) had aangevallen. Omdat klager D. vasthield heeft D. een paar klappen moeten geven om los te komen. E n van die klappen was duidelijk in het gezicht van klager. Deze klap zal mogelijk de bedoelde verwonding (de op meerdere plaatsen gebroken oogkas; N.o.) hebben veroorzaakt. D. heeft slechts geslagen om zichzelf te bevrijden en te verweren. D. gaf aan dat de klager niet bewusteloos is geweest. Hierbij zal mijns inziens moeten worden opgemerkt dat klager zwaar onder invloed van alcohol was en dat hij voor de omgeving op een bepaald moment best een weerloze, dan wel laveloze indruk zou kunnen hebben gemaakt. (...) Verder werd door mij (de gespreksleider; N.o.) aangegeven dat de betrokken collega's zich prima van hun taak hebben gekweten en dat het in het kader van enige emotie bij zelfverdediging best mogelijk is dat er een klap te veel valt, maar dat klager dat in het onderhavige geval geheel aan zichzelf te wijten heeft. Spijtig is daarbij de verwonding die klager heeft opgelopen, hetgeen uiteraard niet de opzet is geweest."10. Verzoeker vond het bemiddelingsgesprek niet bevredigend, waarna de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Midden op 7 april 1997 een beslissing heeft genomen op de door de raadsvrouwe van verzoeker ingediende klacht. Ten aanzien van het gebruik van geweld ten aanzien van verzoeker wordt daarin onder meer het volgende overwogen:"U voldeed niet aan de vordering van de politie-ambtenaren om zich te verwijderen, maar gooide het bier uit het glas tegen een

van de politie-ambtenaren en sloeg haar met het bierglas in haar gezicht. De politie-ambtenaar sloeg u vervolgens met haar vlakke hand in uw gezicht. De andere politie-ambtenaar riep duidelijk tegen u dat u was aangehouden. U keerde zich naar deze politie-ambtenaar en maakte kennelijk aanstalten om ook hem met het bierglas te slaan. Deze medewerker pakte u vast waarna u de medewerker naar de grond trok en met hem begon te vechten. Deze medewerker sloeg enige malen met kracht met zijn vuisten tegen uw gezicht om los van u te komen. Nadat u uw verzet had opgegeven, werden u handboeien aangelegd en werd u overgebracht naar het politiebureau waar u werd ingesloten.". Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.. De reactie van de betrokken ambtenaren1. Betrokken ambtenaar Z. reageerde bij brief van 12 december 1997 onder meer als volgt op verzoekers klacht:"Van het gebeuren zijn onder andere de volgende bescheiden opgemaakt:1e. Proces-verbaal van aanhouding 2e. Geweldsrapportage 3e. Aangifte tegen H. ter zake mishandeling politieambtenaar 4e. Verslag bemiddelingsgesprek tussen H. en verbalisanten. De juiste toedracht zoals e.e.a. heeft plaatsgevonden zijn te vinden in voornoemde bescheiden. Ik vind dat H. de waarheid in deze verdraait, ten nadele van collega D."2. Betrokken ambtenaar D. deelde op 23 december 1997 telefonisch mee dat alle relevante zaken met betrekking tot het gebeuren in de nacht van 3 op 4 juni 1996 reeds in het daarvan opgemaakte proces-verbaal worden vermeld.. De reactie van de hoofdofficier van justitie1. De fungerend hoofofficier van justitie te Arnhem berichtte bij brief van 22 januari 1998 naar aanleiding van de klacht van verzoeker onder meer het volgende:"Uit het als bijlage bij deze brief gevoegde proces-verbaal dat werd opgemaakt tegen de heer H. wegens (poging tot zware) mishandeling, het niet voldoen aan een ambtelijk gegeven bevel en wederspannigheid blijkt het volgende.

De heer H. werd aangehouden nadat hij een der verbalisanten had geslagen terwijl hij een bierglas in zijn hand had. Daarna maakte hij aanstalten om ook de andere verbalisant te slaan. Hij had daarbij het bierglas nog steeds in zijn hand. Deze verbalisant pakte de heer H. vast, waarna zij beiden vielen. De heer H. bleef zich ook terwijl hij op de grond lag tegen zijn aanhouding verzetten. Om het verzet van de heer H. te breken heeft deze verbalisant de heer H. enige vuistslagen in zijn gezicht gegeven. Daarna werd de heer H. geboeid en overgebracht naar het politiebureau. Ik deel op grond van het bovenstaande de visie van de korpsbeheerder dat het gebruikte geweld niet disproportioneel was."2.1. In het bij de brief van de fungerend hoofdofficier van justitie gevoegde proces-verbaal dat met betrekking tot de gebeurtenissen in de nacht van 3 op 4 juni 1996 werd opgemaakt, verklaren politieambtenaren D. en Z. onder meer het volgende:"Wij, verbalisanten, zagen dat de man zijn rechterhand, met daarin nog steeds het bierglas, naar achteren bracht en deze hierop met kracht in mijn richting sloeg. Ik Z., voelde een harde klap tegen de linkerzijde van mijn hoofd. Ik voelde meteen een hevige pijn aan de linkerzijde van mijn hoofd. Tevens was ik mijn gehoor aan de linkerzijde enige tijd kwijt. Hierop gaf ik Z. de man met mijn rechter vlakke hand een klap in het gezicht ten einde zijn agressie te doen ophouden om hem vervolgens te kunnen aanhouden. Ik D., verbalisant riep in de richting van de man dat hij was aangehouden. Echter de man kwam wederom met het bierglas nog in zijn hand op ons verbalisanten af. Ik D. zag dat de man kennelijk aanstalten maakte om mij te slaan. Hierop greep ik D. de man vast. De man trok mij vervolgens naar de grond. Om zijn verzet te breken gaf ik D. de man vervolgens enige vuistslagen in zijn gezicht. Ik D. zag en voelde dat de man zich niet meer verzette, waarop ik hem de handboeien aanbracht."2.2. Het door de politie opgemaakte proces-verbaal bevat tevens een verklaring van verzoeker van 4 juni 1996. Hierin verklaart hij over het tegen hem gebruikte geweld onder meer het volgende:"Ik heb niet gehoord dat tegen mij is gezegd dat ik was aangehouden en/of dat ik mee moest naar het politiebureau. Ook heb ik niet gezien of gevoeld dat ik zelf ben geslagen." Voorts komt in verzoekers verklaring van 4 juni 1996 de volgende passage voor:"Ik voel mij schuldig aan het gebeurde. Ik had me niet met die zaak moeten bemoeien en had gewoon weg moeten gaan toen mij dat door die politiemensen werd gezegd.". De reactie van de korpsbeheerder1. De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Midden reageerde bij brief van 10 februari 1998 onder meer als volgt op verzoekers klacht:"In de tussenliggende periode stelde ik op 28 februari 1997 (bedoeld is waarschijnlijk 7 april 1997; N.o.) L. schriftelijk op de hoogte van mijn afdoening in het kader van de formele behandeling van de klacht van H. Mijn in genoemde brief ingenomen standpunt ten aanzien van de klachtelementen is onverminderd van kracht. Mede in verband daarmede verwijs ik u naar de visie van de hoofdofficier van justitie, verwoord in zijn brief met bijlagen van 22 januari 1998." (zie

Bevindingen

, onder D.1.).2. In zijn brief van 7 april 1997 deelde de korpsbeheerder met betrekking tot het jegens verzoeker gebruikte geweld onder meer het volgende mee:"Ten aanzien van het klachtelement van het toepassen van disproportioneel geweld, overweeg ik het volgende. Hoewel u tijdens het gesprek op 1 oktober 1996 ontkende dat u een van de politie-ambtenaren met een bierglas heeft geslagen, is op grond van de verklaringen van de beide politie-ambtenaren voldoende aangetoond dat u haar wel met het bierglas heeft geslagen. De politierechter te Arnhem heeft u voor deze mishandeling op 5 september 1996 veroordeeld (...). De betrokken medewerkster heeft u vervolgens uit zelfverdediging met haar vlakke hand in uw gezicht geslagen. Vervolgens is aan u duidelijk medegedeeld dat u was aangehouden. U viel de andere medewerker aan en begon met hem te vechten. Deze medewerker heeft u ter zelfverdediging en om uw verzet tegen de aanhouding te doen ophouden, enkele malen geslagen. De medewerker heeft u niet geslagen om u te verwonden. U bent ook niet geslagen of geschopt terwijl u bewusteloos was. Gelet op uw gedragingen en het doel van het op u toegepaste geweld, acht ik het optreden van de beide politie-ambtenaren proportioneel. Ik acht de klacht ten aanzien van dit element dan ook ongegrond."3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een ambtsbericht van de chef van het regionale politiekorps Gelderland Midden. Dit ambtsbericht is praktisch gelijkluidend aan de inhoud van de brief van de korpsbeheerder van 7 april 1997.4. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een ambtsbericht van de chef van het district Arnhem Veluwezoom Oost. Hierin staat onder meer het volgende:"De andere medewerker (D.; N.o.) gaf hierop klager (H.; N.o.) met de vlakke hand een klap in het gezicht teneinde zijn agressie te doen ophouden, doch hij begon met de medewerker te vechten. Hij trok de medewerker naar de grond en greep hem vast. De medewerker moest zich verweren om los te komen en omdat e.e.a. zich in een zeer agressieve sfeer afspeelde, sloeg de medewerker van zich af. Daarbij raakte hij klager in het gezicht. (...) Het dezerzijds ingestelde onderzoek geeft het volgende aan. - Het door bedoelde medewerker aangewende geweld, was een gevolg van het opeenvolgende agressieve gedrag van klager, waarbij hij niet naliet de andere medewerker opzettelijk letsel toe te brengen. Eerstgenoemde medewerker diende zich zoveel mogelijk te weren tegen eventueel letsel, waarbij hij klager in het gelaat trof. Klager heeft de gevolgen in grote mate aan zichzelf te wijten. (...) - klager is tijdens het verzet dat door hem werd gepleegd, volgens mededeling van beide politiefunctionarissen, uitdrukkelijk niet buiten bewustzijn geweest. Het verzet bleef voortduren tot en met het moment, dat hem de handboeien werden omgedaan."

Beoordeling

1. In de nacht van 3 op 4 juni 1996 ontstond een handgemeen tussen verzoeker en een tweetal politieambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, toen verzoeker zich met hen bemoeide terwijl zij bezig waren een bromfietser te bekeuren. Tengevolge van het handgemeen heeft verzoeker zijn oogkas op meerdere plaatsen gebroken. Hij is daarvoor op 5 juni 1996 geopereerd.2. De politierechter veroordeelde verzoeker bij vonnis van 5 september 1996 in verband met de gebeurtenissen in de nacht van 3 op 4 juni 1996 wegens mishandeling van een politieambtenaar en het niet opvolgen van een ambtelijk bevel.3. Verzoeker klaagt erover dat het geweld dat de twee betrokken politieambtenaren in de nacht van 3 op 4 juni 1996 tegen hem hebben gebruikt, disproportioneel was.4. Het staat vast dat politieambtenaar D. verzoeker enige vuistslagen in het gezicht heeft gegeven (zie

Bevindingen

, onder D.).5. Blijkens het vonnis van de politierechter te Arnhem van 5 september 1996, is verzoeker in verband met de gebeurtenissen in de nacht van 3 op 4 juni 1996 veroordeeld wegens mishandeling en het niet-opvolgen van een ambtelijk bevel. De Nationale ombudsman zal daar in het navolgende van uitgaan. In een situatie waarin iemand - ondanks het verzoek daartoe van een politieambtenaar - weigert zich te verwijderen en in plaats daarvan overgaat tot het mishandelen van een politieambtenaar, is het gerechtvaardigd dat de politie geweld aanwendt om ervoor te zorgen dat de betrokkene daarmee ophoudt. Het gebruik van geweld dient proportioneel te zijn. In dit geval is niet gebleken dat de twee betrokken politieambtenaren het verzet van verzoeker op een andere manier, zonder geweld toe te passen, hadden kunnen breken (zie

Achtergrond

, onder 1.). Daar komt bij dat het gedrag van verzoeker tegen politieambtenaar D. deze ambtenaar dwong om zich te verweren. Gezien het bovenstaande is de onderzochte gedraging behoorlijk voor zover deze betrekking heeft op het gebruik van geweld als zodanig tegen verzoeker.6. De visie van verzoeker en de lezingen van de betrokken ambtenaren lopen uiteen waar het betreft de mate van het tegen verzoeker gebruikte geweld. Onduidelijk is gebleven hoe vaak verzoeker is geslagen en of hij nog is geslagen nadat hij geen verzet meer bood. Verzoeker zelf verklaarde ter terechtzitting van 9 juli 1996 dat hij niet heeft gezien of gevoeld dat hij is geslagen, aangezien hij bewusteloos was. Overigens heeft de behandelend kaakchirurg, naar moet worden aangenomen op grond van informatie die verzoeker hem heeft verstrekt, verklaard dat verzoeker niet buiten bewustzijn is geweest, maar dat hij wel fors alcohol had gebruikt. Getuigen B. en R. - ter terechtzitting – en getuige A. – schriftelijk - hebben verklaard dat verzoeker was komen te vallen, volgens R. samen met politieambtenaar D. Getuige B. verklaarde dat verzoeker niet meteen bewusteloos was, maar dat dit pas was gebeurd toen hij door D. werd geslagen. Getuige A. daarentegen gaf aan dat B. verzoeker met de vuist in het gezicht had geslagen toen hij al zijn bewustzijn had verloren. Niet duidelijk is geworden of en in hoeverre overmatig alcoholgebruik bij verzoeker, waarvan ook volgens politieambtenaar D. sprake was geweest, op het handgemeen van invloed is geweest. De betrokken politieambtenaren D. en Z. hebben in het proces-verbaal (zie

Bevindingen

, onder D.2.) verklaard dat Z. verzoeker eerst met de vlakke hand een klap in het gezicht heeft gegeven. Toen verzoeker zich bleef verzetten tegen D., heeft D. hem enige vuistslagen in het gezicht gegeven. D. zou niet meer hebben geslagen nadat verzoeker geen verzet meer bood.

7. Uit het bovenstaande blijkt dat de lezingen van verzoeker, bezien samen met de verklaringen van de genoemde getuigen en de kaakchirurg, en van de politieambtenaren ten aanzien van het geweldgebruik en met name de omstandigheden waaronder dit plaatsvond tegenover elkaar staan. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. In deze situatie is het voor de Nationale ombudsman niet mogelijk om te beoordelen of het letsel dat verzoeker heeft opgelopen al dan niet is voortgekomen uit door de politie gebruikt geweld dat moet worden aangemerkt als disproportioneel. In zoverre kan geen oordeel worden gegeven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is niet gegrond ten aanzien van het gebruik van geweld als zodanig, terwijl geen oordeel kan worden gegeven over de proportionaliteit van dat geweld. BIJLAGE ACHTERGROND1. Artikel 8, lid 1 van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:         "1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."2. Artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) luidt voor zover hier van belang als volgt:         "1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.          2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).          3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:         a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of          b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is." Ingevolge art. 4 van de Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:         "a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en          b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Midden

Klacht:

Disproportioneel geweld gebruikt waardoor verzoeker ernstig gewond is geraakt.

Oordeel:

Geen oordeel