Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De Staatssecretaris van Justitie reageerde. Tijdens het onderzoek kregen de Staatssecretaris van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoeker en zijn kantoorgeno(o)t(en) hadden in hun hoedanigheid van advocaat in het kader van door hen gevoerde asielproceduresnamens de heren Bo., K., G., en T., verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend en deze vervolgens om uiteenlopende redenen weer ingetrokken.2. De IND had na de intrekking van de verzoeken om een voorlopige voorziening brieven gezonden aan de betrokken korpschef. In de zaken van K., G. en T. luidden deze brieven van respectievelijk 28 november 1995, 3 januari 1997 en 10 april 1997 als volgt:"Hierbij deel ik u mede dat de namens (…) aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. Er bestaat thans geen beletsel meer tegen verwijdering van betrokkene uit Nederland. Het vertrek van betrokkene uit Nederland dient echter in afwachting van mijn nadere instructies te worden opgeschort."3. De brief van de IND aan de korpschef in de zaak van Bo. was niet overgelegd. De Staatssecretaris merkte echter op (zie hierna, onder C.1.), dat de IND in deze zaak een inhoudelijk onjuiste brief had gestuurd.. Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker is samengevat onder
Klacht
.2. In zijn verzoekschrift van 14 maart 1997 gaf hij de volgende toelichting: "De heer Bo. heeft op 24 mei 1994 aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf. Op 20 januari 1995 werden de aanvragen afgewezen. Tegen deze beslissing werd bezwaar ingediend en bij beslissing d.d. 10 januari 1997 werd de eerste beslissing van 20 januari 1995 ingetrokken en werd een nieuwe beslissing genomen. Op 22 januari 1997 werd deze beslissing door B. aan de heer Bo. uitgereikt. Op het uitreikingsblad staat uitdrukkelijk vermeld dat eerst aan de hand van een in te dienen bezwaarschrift zal worden beslist of u de behandeling daarvan in Nederland mag afwachten. Betrokkene had derhalve de gelegenheid tot 18 februari 1997 om bezwaar in te dienen. Door mij is ook bezwaar ingediend en inmiddels is schorsendewerking verleend voor wat betreft het vertrek van betrokkene uit Nederland en is aan mij medegedeeld dat het bezwaar zal worden voorgelegd aan de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken. Op vrijdag 7 februari jl. werd betrokkene om 6 uur 's-ochtends wakker gemaakt en werd hem door brigadier T. aangezegd zich binnen vijf minuten aan te kleden aangezien men overgaat tot uitzetting. Dat betrokkene aan brigadier T. laat zien dat zijn beslissing een intrekking behelst van zijn eerste negatieve beslissing en dat er op het uitreikingsblad vermeld staat dat eerst aan de hand van de inhoud beslist zal worden of betrokkene de behandeling in Nederland mag afwachten wordt weggewuifd. Door een andere aanwezige agent waarvan betrokkene de naam niet kent wordt gezegd dat men hem in Heerlen wel zal laten zien dat hij uitgeprocedeerd is. Als betrokkene iets uit de kast wil nemen wordt hij meegenomen en door de vreemdelingendienst wordt de bagage van de heer Bo. ingepakt. Om 7.30 uur wordt ondergetekende die inmiddels de behandeling van het bezwaar van Mr.G. heeft overgenomen wakker gebeld door vrienden van de heer Bo. en ik kan hen alleen maar zeggen dat een en ander een grove fout van justitie is en dat ik contact op zal nemen met de heer T. Na eerst het AZC gebeld te hebben blijkt T. al op weg naar het cellencomplex te Heerlen en na daar gevraagd te hebben om teruggebeld te worden na aankomst wordt niet gereageerd. Als ik zelf weer bel krijg ik de heer T. te spreken en die zegt mij doodleuk dat het toch wel duidelijk is dat de heer Bo. uitgeprocedeerd is. Hij heeft bericht gehad van de IND dat de voorlopige voorzieningen zijn ingetrokken en dat er geen belemmeringen meer bestaan om over te gaan tot verwijdering. Als ik hem er op wijs dat dit een fout is aangezien de voorlopige voorzieningen zijn ingetrokken omdat er geen uitzettingsdreiging meer bestaat gezien de nieuwe beslissing zegt hij dat hij contact heeft opgenomen met de IND en dat hij met de uitzetting moet doorgaan. Hij zou de brief van de IND op 23 januari 1997 ontvangen hebben. Op mijn vraag om het voorblad van de beslissing te lezen zegt hij dat daar op staat dat de heer Bo. een negatieve beslissing heeft gekregen. Als ik hem zeg dat de vier weken termijn nog niet om is en als ik hem vraag om te lezen wat er staat over de beslissing om de behandeling te mogen afwachten zegt hij dat er
ook zoiets staat, maar dat zijn instructies vast staan. Befehl is Befehl. Na telefonisch contact om 9.00 uur met de IND blijkt dat er een foute code is ingevoerd in de computer en dat men daarom opdracht heeft geven over te gaan tot verwijdering. Op Schiphol blijkt dat buiten het paspoort van de heer Bo. tevens een ander document aanwezig is naar wij denken een laisser passer. Vervolgens wordt de door de vreemdelingendienst ingepakte bagage aan de heer Bo. afgegeven en kan hij door mijn tussenkomst met de nagereisde bevriende familie terug naar Maastricht. Tijdens het gesprek van de familie J. met de heer T. blijkt dat hij kon begrijpen dat er fout was gemaakt maar dat hij een brief had van de IND en dat hij moest handelen. Bij thuiskomst wordt de bagage van de heer Bo. opengemaakt en dan blijkt dat bovenop de spullen twee originele opsporingsbevelen uit Georgie liggen en dat de papieren met betrekking tot zijn asielaanvraag in Nederland in een zijvak van een tas zijn gestopt.
Beoordeling
Onzorgvuldig is mijns inziens de procedure bij de IND Zuid Oost en bij het ministerie van justitie waar bij uitzettingsprocedures enkel en alleen wordt vertrouwd op de gegevens zoals deze voorkomen in de computer van de IND. Geregeld worden daarbij onjuistheden vastgelegd. In een vergelijkbaar geval ontving ik in de procedure voor de Rechtbank het dossier en ook in deze zaak bleek na intrekking van de voorlopige voorzieningen een standaardbrief naar de politie gestuurd te zijn waarin werd medegedeeld dat betrokkene verwijderd kon worden nu de voorlopige voorzieningen ingetrokken waren. Een kopie van de brief voeg ik hierbij en tevens een kopie van de brief van de landsadvocaat dat ook in die zaak alsnog uitstel van vertrek werd verleend. Gelukkig is in deze kwestie geen daadwerkelijke uitzetting opgestart. Een van mijn kantoorgenoten ontving thans eveneens het dossier van de IND voor de voorbereiding hoorzitting ambtelijke commissie. Ook in dit dossier werd na intrekking voorlopige voorzieningen een standaardbrief naar het hoofd plaatselijke politieverstuurd met de mededeling dat thans overgegaan kon worden tot verwijdering van betrokkene nu de voorlopige voorzieningen waren ingetrokken. Kopie van dit schrijven voeg ik eveneens bij."3. Bij zijn verzoekschrift legde verzoeker voorts de brieven over die de IND in het kader van de asielprocedures van K. en G. aan de betrokken korpschefs had toegezonden (zie hiervoor, onder A.2.).4. Bij brief van 4 juni 1997 legde verzoeker de brief over die de IND in het kader van de asielprocedure van T. aan de betrokken korpschef had toegezonden (zie hiervoor, onder A.2.).. Het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie1. In reactie op de klacht liet de Staatssecretaris van Justitie, onder overlegging van negen concept brieven, in haar brief van 23 juni 1997 onder meer het volgende weten: "Het is inderdaad zo dat de IND nadat een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken de korpschef automatisch informeert over deze intrekking en de korpschef tegelijkertijd instrueert over de gevolgen van deze intrekking. Deze brieven die automatisch naar de korpschef worden verstuurd zijn zogenaamde standaardbrieven. Dit zijn brieven die een vaste inhoud hebben en derhalve geschikt zijn voor standaardsituaties. Deze standaardbrieven worden aangemaakt en verstuurd nadat een medewerker van de IND een code in het INDIS-automatiseringssysteem heeft ingevoerd. In het geval dat een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken, heeft de IND ten behoeve van de korpschef negen verschillende standaardbrieven ontwikkeld. In twee van deze brieven wordt de korpschef ge nstrueerd om tot verwijdering van de betrokken vreemdeling over te gaan. In de overige zeven brieven wordt de korpschef ge nstrueerd (nog) niet tot verwijdering van de betrokken vreemdeling over te gaan. Deze inhoudelijke verschillen worden bepaald door de reden van de intrekking van de voorlopige voorziening. Het is dus geenszins het geval dat de IND bij een intrekking van een verzoek om een voorlopige voorziening automatisch overgaat tot het versturen van een mededeling naar de korpschef dat de betreffende vreemdeling kan worden uitgezet. De medewerkers die de code in het automatiseringssysteem invoeren en in feite de standaardbrief aanmaken en verzenden doen weloverwogen hun werk en houden rekening met de reden van de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Dat laat niet onverlet (Dat laat onverlet; No.) dat in de zaak van de heer Bo. n van de IND-medewerkers een vergissing heeft gemaakt en per ongeluk een foute code in het automatiseringssysteem heeft ingebracht en derhalve een inhoudelijk onjuiste brief heeft verstuurd. Ik betreur deze fout ten zeerste. De IND tracht door middel van scholing en begeleiding van de medewerkers dergelijke fouten te voorkomen. Ik acht de door u geformuleerde klacht niet gegrond. De IND stuurt naar aanleiding van een intrekking van een verzoek om een voorlopige voorziening weliswaar automatisch een brief naar de korpschef, maar de IND houdt wel degelijk rekening met de reden van intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening."2. De inhoud van de negen conceptbrieven van de IND aan de korpschef (ten aanzien van de Vreemdelingendienst), luidt onder meer als volgt:Brief 1:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. Er bestaat thans geen beletsel meer tegen verwijdering van betrokkene uit Nederland. Hierbij verstrek ik u (voor zover nodig) een last tot uitzetting van betrokkene. De last tot uitzetting dient op korte termijn te worden ge ffec- tueerd. Desgewenst kunt u met betrekking tot de uitzetting van de #V115# contact opnemen met de unit van het district van de Immigratie- en Naturalisatiedienst waaronder u ressorteert. Over het vertrek van betrokkene ontvang ik graag bericht over- eenkomstig A6.9.13.1 Vreemdelingencirculaire. Indien verwijdering (nog) niet mogelijk blijkt te zijn (bijvoor- beeld: indien betrokkene zich aan het toezicht onttrekt), dient u de reden daarvan zo spoedig mogelijk aan eerdergenoemde unit te melden." Brief 2:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. Er bestaat thans geen beletsel meer tegen verwijdering van betrokkene uit Nederland. Hierbij verstrek ik u (voorzover nodig) een last tot uitzetting van betrokkene. Ik verzoek u, voordat u enige maatregel neemt ter effectuering van de last tot uitzetting, contact op te nemen met de unit van
het district van de Immigratie -en Naturalisatiedienst waaronder u ressorteert. Over het vertrek van betrokkene ontvang ik graag bericht overeen- komstig A.6.9.13.1 Vreemdelingencirculaire." Brief 3:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. Het vertrek van betrokkene uit Nederland dient echter in afwachting van mijn nadere instructies te worden opgeschort." Brief 4:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. De beslissing op de nieuwe aanvraag mag bovengenoemde #V115# in Nederland afwachten, mits de aanvraag thans of binnen acht dagen na dagtekening van deze brief bij u is ingediend." Brief 5:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. In verband met de aanvraag van betrokkene is een nader onderzoek ingesteld. Betrokkene mag thans niet uit Nederland verwijderd worden. Over de verdere voortgang ontvangt u zo spoedig mogelijk bericht." Brief 6:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. Aan betrokkene wordt een verblijfstitel verleend. Betrokkene mag thans niet uit Nederland verwijderd worden. Over de verdere voortgang ontvangt u zo spoedig mogelijk bericht." Brief 7:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. Door of namens betrokkene of de wettelijk vertegenwoordiger is een bezwaarschrift ingediend, waarvan #V113# de behandeling in Nederland mag afwachten. Totdat een re le beslissing is genomen moet uitzetting achterwege blijven. Over de verdere voortgang ontvangt u zo spoedig mogelijk bericht."
Brief 8:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. Door of namens betrokkene of de wettelijk vertegenwoordiger is een administratief beroepschrift ingediend, waarvan #V113# de behandeling in Nederland mag afwachten. Totdat een re le beslissing is genomen moet uitzetting achterwege blijven. Over de verdere voortgang ontvangt u zo spoedig mogelijk bericht." Brief 9:"Hierbij deel ik u mede dat de namens bovengenoemde #V115# aangevraagde voorlopige voorziening is ingetrokken. Ik verzoek u betrokkene terstond weer in het bezit te stellen van #V112# reis- en identiteitsdocumenten.". De reactie van verzoeker In reactie op het standpunt van de Staatssecretaris van justitie merkte verzoeker in zijn brief van 16 juli 1997 onder meer het volgende op: "De Staatssecretaris overlegt negen standaardbrieven en stelt dat het dus geenszins het geval is dat de IND bij een intrekking van een verzoek voorlopige voorzieningen automatisch overgaat tot het versturen van een mededeling naar de korpschef dat de betreffende vreemdeling kan worden uitgezet. Deze conclusie wordt enkel en alleen getrokken uit het feit dat er meerdere standaardbrieven bestaan. Verder is deze conclusie nergens op gebaseerd. Tevens stelt de Staatssecretaris dat de medewerkers die de code in het automatiseringssysteem invoeren en in feite de standaardbrief aanmaken en verzenden weloverwogen hun werk doen en rekening houden met de reden van de intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening. Alleen in het geval van de heer Bo. is per ongeluk een fout gemaakt. Ik vraag mij af of de Staatssecretaris kennis heeft genomen van mijn klacht d.d. 14 maart 1997. Ik heb bij het indienen van de klacht overgelegd brieven in de zaken van de familie K. en G. Op 4 juni jl. verzond ik aan U een schrijven in de zaak van de
heer T. Naar ik aanneem is de Staatssecretaris van de inhoud van deze stukken op de hoogte gebracht. In al deze zaken is door de IND dezelfde standaardbrief verstuurd aan de korpschef. Ik constateer dat ik in vier zaken dezelfde fout tegenkom en dan zijn dit alleen maar de brieven welke mij bekend zijn aangezien deze allen op hetzelfde kantoor zijn aangekomen. Ik ben dan ook van oordeel dat er wel degelijk geconcludeerd kan worden dat er een zeker automatisme bestaat bij de IND bij het versturen van de standaardbrieven. De klacht is mijns inziens derhalve wel degelijk gegrond, met name nu de Staatssecretaris alleen maar ingaat op het geval van de heer Bo. en de overige zaken niet eens noemt in haar antwoord. Ik ben blij te vernemen dat de IND tracht door scholing en begeleiding van medewerkers dergelijke fouten te voorkomen. Maar mijns inziens is dat geen adequate oplossing. Zolang de gemachtigden van betrokkenen geen afschriften ontvangen van de correspondentie tussen IND en korpschef zal controle onmogelijk zijn.". De reactie van de Staatssecretaris van Justitie De Staatssecretaris van Justitie liet in reactie op de brief van 16 juli 1997 van verzoeker in haar brief van 24 oktober 1997 onder meer het volgende weten: "Mijn reactie op deze klacht heb ik u op 27 augustus 1997 doen toekomen. Ik achtte de klacht ongegrond omdat er geen sprake is van een vaste praktijk waarin de korpschef automatisch en ongeclausuleerd wordt ge nformeerd. In de zaak van de heer Bo. was sprake van een incidentele fout. Nu verzoekt u mij met name te reageren op hetgeen de heer Bn. naar voren heeft gebracht met betrekking tot drie andere door hem genoemde, naar zijn mening aan de zaak van de heer gelijke, zaken. De eerste zaak betreft de aanvraag van de heer T. (...) burger van de Federatieve Republiek Joegoslavi . De heer Bn. maakt er bezwaar tegen dat de IND op 10 april 1997 in een brief aan de korpschef van de woonplaats van de heer T. heeft gesteld dat er geen beletselen meer waren tegen de verwijdering van betrokkene uit Nederland nadat de voorlopige voorziening was ingetrokken. In casu was, als gevolg van nader overleg met betrekking tot de algemene situatie in het land van herkomst, uitstel van vertrek
verleend. De brief van de IND aan de korpschef behelsde onder andere de volgende zinnen: "er bestaat thans geen beletsel meer tegen de verwijdering van betrokkene uit Nederland" en "het vertrek van betrokkene uit Nederland dient in afwachting van mijn nadere instructies te worden afgewacht". In de door de heer Bn. aangehaalde zaak betreffende de heer K. (...), van Burundische nationaliteit, is sprake van gelijke omstandigheden als in vorenbesproken zaak. In de laatste door de heer Bn. genoemde zaak betreffende de aanvraag om toelating in Nederland van de heer G., is per brief van 25 november 1996 de korpschef medegedeeld dat de uitzetting alsnog achterwege werd gelaten en betrokkene gehoord zou worden door een ambtelijke commissie. Tevens werd de gemachtigde mede- gedeeld dat werd aangenomen dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dientengevolge zou worden ingetrokken, hetgeen geschiedde. Op 3 januari 1997 is door de IND aan de korpschef opnieuw een brief gestuurd, waarin stond vermeld dat er geen beletsel meer was tegen verwijdering van betrokkene uit Nederland en werd de korpschef gevraagd om met betrekking tot te ondernemen verwijderingshandelingen contact op te nemen met de IND. De heer Bn. stelt nu dat de drie aangehaalde zaken illustreren dat de IND, bij het intrekken van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, de korpschef van de woonplaats van een vreemdeling automatisch bericht dat de vreemdeling kan worden uitgezet, ongeacht de reden voor de intrekking. Ik acht deze klacht ongegrond. Zoals reeds in mijn eerste reactie op de door u geformuleerde klacht is aangegeven heeft de IND in het geval dat een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken, ten behoeve van de korpschef negen verschillende standaardbrieven ontwikkeld. In twee van deze brieven wordt de korpschef ge nstrueerd om tot verwijdering van de betrokkene vreemdeling over te gaan. In de overige brieven wordt de korpschef ge nstrueerd (nog) niet tot verwijdering van de betrokkene vreemdeling over te gaan. In de twee eerstgenoemde zaken is de korpschef per brief ge nstrueerd (nog) niet tot verwijdering over te gaan. De zin in deze brieven "er bestaat thans geen beletsel meer tegen verwijdering uit Nederland" refereert aan artikel 32 van de Vreemdelingenwet waarin wordt bepaald of de uitzetting van een
vreemdeling, op basis van de inhoud van zijn relaas/de inhoud van het bezwaar of beroepschrift, achterwege dient te worden gelaten. Strikt juridisch is deze zin juist, nu de inhoud van het relaas/de inhoud van het bezwaarschrift in beide zaken geen aanleiding was om de uitzetting achterwege te laten. De tweede zin "het vertrek van betrokkene dient echter in afwachting van mijn nadere instructies te worden opgeschort", geeft daarentegen duidelijk aan dat –hoewel niet wordt voldaan aan de eisen zoals in artikel 32 van de Vw gesteld-, betrokkenen op dat moment niet kunnen worden verwijderd omdat om andere redenen dan op basis van de inhoud van het asielrelaas, uitstel van vertrek wordt verleend. De inhoud van deze brieven laat aan duidelijkheid ten aanzien van door de korpschef te ondernemen/ na te laten handelingen niets te wensen over. Nu evenwel gesproken kan worden van een wellicht te technische weergave van de bestaande verwijderingssituatie in deze brieven, zal ik bezien of de brieven moeten worden aangepast. Voor wat betreft de laatstgenoemde zaak wordt het volgende opgemerkt. De in deze zaak aan de korpschef op 3 januari 1997 uitgegane brief moet inderdaad worden opgevat als een misslag. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat de brief nimmer heeft geleid tot uitzettingshandelingen, omdat de korpschef werd ge nstrueerd alvorens tot uitzetting over te gaan, contact op te nemen met de IND en omdat binnen vijf dagen na het verzenden van deze brief op het ingediende bezwaarschrift werd beslist. De conclusie moet in deze dan ook zijn dat de drie door de heer Bn. aangehaalde gevallen niet illustreren dat de IND, bij het intrekken van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, de korpschef van de woonplaats van een vreemdeling automatisch en ongeclausuleerd (zoals wordt gesuggereerd) bericht dat de vreemdeling kan worden uitgezet, ongeacht de reden voor de intrekking. Er is naar mijn oordeel, ondanks het incidenteel verzenden van een verkeerde brief, geen sprake van een structurele tekortkoming die maatregelen in de vorm van toezending van kopie n van mijn correspondentie met de korpschef aan de gemachtigde rechtvaardigt. Ter aanvulling op hetgeen in de brief aan u van 7 mei 1997 aan genomen maatregelen is vermeld, is verder ten aanzien van alle schorsingsmedewerkers nogmaals benadrukt de nodige zorgvuldigheid te betrachten bij het invullen van de schorsings-briefnummers.
Aangezien de medewerkers van het kantoor van de landsadvocaat eveneens schorsings-briefnummers in het geautomatiseerde systeem invoeren is het kantoor landsadvocaat er eveneens op geattendeerd dat mij is gebleken dat er incidenteel fouten worden gemaakt bij het invullen van nummers van standaardbrieven. Het kantoor is verzocht hiervoor aandacht te vragen."
Beoordeling
Inleiding1. Verzoeker, advocaat in onder meer vreemdelingenzaken, klaagt erover dat de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), nadat een verzoek om een voorlopige voorziening is ingetrokken, kennelijk automatisch overgaat tot het versturen van een mededeling aan de korpschef van het regionale politiekorps dat de betreffende vreemdeling kan worden uitgezet, ongeacht de reden waarom de voorlopige voorziening is ingetrokken.2. Verzoeker illustreerde zijn klacht met vier voorbeelden (de zaken Bo., K., G., en T.) uit zijn advocatenpraktijk.3. De Staatssecretaris deelde in haar reactie op de klacht onder andere mee, onder verwijzing naar negen door de IND ontwikkelde standaardbrieven (zie hierna, onder 4.), dat de door verzoeker aangehaalde gevallen niet illustreren dat er sprake zou zijn van automatische en ongeclausuleerde berichtgeving aan de korpschef dat een vreemdeling kan worden uitgezet, ongeacht de reden van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening.4. Het staat vast dat de IND negen verschillende standaardbrieven heeft ontwikkeld waarin de korpschef wordt meegedeeld dat een verzoek om een voorlopige voorziening is ingetrokken, en waarin hij tegelijkertijd wordt ge nstrueerd over de gevolgen van de intrekking. In twee van deze brieven wordt de korpschef ge nstrueerd om tot verwijdering van de betrokken vreemdeling over te gaan. In de overige zeven brieven wordt de korpschef ge nstrueerd (nog) niet tot verwijdering van de betrokken vreemdeling over te gaan. De inhoudelijke verschillen tussen de brieven worden bepaald door de reden van de intrekking van de voorlopige voorziening.5. Daarnaast is tijdens het onderzoek komen vast te staan dat in n van de vier door verzoeker aangegeven gevallen, namelijk Bo., de IND een onjuiste standaardbrief aan de korpschef heeft gestuurd.6. Het is niet juist dat de IND in n door verzoeker aangedragen geval (Bo.) een onjuiste standaardbrief over de uitzettingssituatie van de betrokkene aan de korpschef heeft gestuurd. De Staatssecretaris van Justitie heeft in haar reactie op de klacht deze misslag erkend en zich hierover kritisch uitgelaten.7. Aan deze in n geval gemaakte fout kan echter niet de conclusie worden verbonden dat de IND, in geval een verzoek om een voorlopige voorziening is ingetrokken, automatisch overgaat tot verzending van een mededeling aan de korpschef dat de betreffende vreemdeling kan worden uitgezet, ongeacht de reden voor de intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening.8. Evenmin kan de inhoud van de standaardbrieven die in de gevallen van T., K., en G. aan de korpschef zijn verstuurd tot een dergelijke algemene conclusie leiden. Immers, tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat de IND in deze standaardbrieven aan de korpschef naast de tekst dat geen beletsel meer bestaat tegen verwijdering van betrokkenen uit Nederland, had vermeld dat het vertrek van betrokkenen uit Nederland in afwachting van nadere instructies van de Staatssecretaris diende te worden afgewacht. Daarmee mist verzoekers klacht, voor zover zij op deze gevallen steunt, feitelijke grondslag.9. Gelet op het bestaan van de door de IND ontwikkelde standaardbrieven, alsmede op grond van hetgeen hiervoor onder 7. en 8. is overwogen, is uit het onderzoek niet gebleken dat de IND steeds automatisch de door verzoeker gestelde mededeling verstuurt. De onderzochte gedraging is daarmee behoorlijk.