Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De minister liet weten zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. De feiten1.1. Verzoeker is afkomstig uit Mauretani , en woont sinds enkele jaren in Belgi . In dat land is hij in 1994 erkend als vluchteling.1.2. Op 28 april 1997 ging hij ‘s avonds samen met een vriend vanuit Belgi per auto op weg naar een vriend in IJsselstein (U). Verzoeker bestuurde de auto. Toen zij op de autosnelweg in de richting van Breda reden, werden zij ter hoogte van Hazeldonk (dat juist aan de Nederlandse kant van de grens tussen Nederland en Belgi ligt) door een motorrijder van de Koninklijke marechaussee staande gehouden. Verzoeker had geen paspoort bij zich, en hij kreeg geen toestemming om Nederland in te reizen.1.3. Bij brief van 7 mei 1997 diende verzoeker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie eenklacht in over de wijze waarop hij op 28 april 1997 was behandeld door de betrokken ambtenaren van de Koninklijke marechaussee. De IND stuurde verzoekers klachtbrief door naar de Koninklijke marechaussee (hierna: Kmar). In zijn brief stelde verzoeker onder meer het volgende:"Op maandag 28 april 1997 (...) werden wij gestopt door een motorrijdende ambtenaar van de Koninklijke marechaussee, terwijl een tiental wagens voor ons werd doorgelaten. Ons werd gevraagd de man te volgen naar de post die zich bevindt achter het eerste pompstation op Nederlands grondgebied. Daar een tiental wagens voor ons werd doorgelaten, lijkt deze actie discriminerend en ingegeven door het zien van ons niet-Europese uiterlijk. Aangekomen bij de post neemt de man mijn rijbewijs in beslag. Bij de beleefde vraag naar het waarom van het ons als enigen tegenhouden, antwoordde hij kortaf: "Ik doe stoppen wie ik wil". Mijn antwoord hierop was: "Mensen op deze manier stoppen doet men alleen als men een racist is". Hij riep luid: "Jij gaat mij niet leren mijn werk te doen". Ik zei dat ik dit niet normaal vond en dat hij niet het recht had dit te doen. Hij vroeg hierna mijn identiteitskaart. Ik overhandigde hem mijn identiteitskaart voor vreemdelingen. Ondertussen zei hij (ik citeer letterlijk): "Shut your big mouth or I'll keep you in prison", intussen duwde hij mij naar de Volkswagen (...). Hij zei nog: "Je mag Nederland niet binnen zonder paspoort", mijn identiteitspapieren waren niet voldoende. (...) Ik kon niet horen welk verhaal hij (de hiervoor bedoelde ambtenaar van de Kmar; N.o.) aan zijn overste (de betrokken commandant; N.o.) deed. De overste duwde, trok en bedreigde me, en zonder mij te vragen wat er gebeurd was zei hij met een zeer agressieve uitdrukking op het gelaat al schreeuwend: "Mijn collega heeft vriendelijk gesproken en je wilt het niet horen". Ik citeer letterlijk: "Shut your dirty mouth, you are a Mauritanian refugee and you don't have the right to speak or to say any word otherwise we will send you back to Mauritania". Intussen begon hij mij naar het bureau te duwen. Men heeft foto's van me genomen en vingerafdrukken, en een kopie van mijn rijbewijs en identiteitskaart gemaakt."1.4. Naar aanleiding van verzoekers klacht stelde de Kmar een onderzoek in naar de gang van zaken op 28 april 1997. In het kader van dat onderzoek werden de drie betrokken ambtenaren van de Kmar gehoord, te weten de wachtmeester 1e klas die als motorrijder verzoeker had staande gehouden, de wachtmeester die als controlerend ambtenaar deel had uitgemaakt van dezelfde dienstploeg Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV), alsmede de commandant van deze
dienstploeg. De verhoren vonden plaats op 23 juni 1997, en de resultaten daarvan werden neergelegd in een proces-verbaal van de Justiti le Dienst van de Kmar, district Noord-Brabant/Limburg.1.5. De in het proces-verbaal opgenomen verklaring van de commandant van de betrokken dienstploeg MTV luidt als volgt:"...Op 28 april 1997 bevond ik mij omstreeks 21.35 uur, als commandant dienstploeg-MTV op de parkeerplaats Hazeldonk-Oost, gelegen aan de autosnelweg A16 te Breda. Mijn MTV-ploeg bestond (uit; N.o.) de motorrijders wachtmeesters 1e klas (...) en als controlerende ambtenaren de wachtmeesters (...). Ik bevond mij ter plaatse in de kantoorbus. Rond genoemd tijdstip kwam wachtmeester 1e klas (...) bij mij in de bus en hij deelde mij mee, dat een vreemdeling was staande gehouden, die niet juist gedocumenteerd was en zich kennelijk in de asielprocedure in Belgi bevond. Deze vreemdeling wilde geen medewerking verlenen aan de normale procedure van het nemen van een dactyloscopisch signalement en foto's, de zogenaamde vierluik. Ook vertelde (...) mij dat betreffende vreemdeling zich obstinaat gedroeg en het niet eens was met de maatregelen die wij hem wilden opleggen. Hierop verliet ik de kantoorbus en liep naar de vreemdeling toe, die later (de naam van verzoeker; N.o.) bleek te heten. Ik legde de man de voorgeschreven en gebruikelijke procedure in de Engelse taal uit. De man sprak zelf ook de Engelse taal en ik had de indruk dat hij mijn uitleg begrepen had. De man gaf mij te kennen dat hij, ondanks mijn uitleg, het nog steeds niet eens was met de door mij en mijn personeel toegepaste maatregelen. Hij zei zich gediscrimineerd te voelen, vanwege zijn huidskleur. Na nogmaals op de man te hebben ingepraat is hij uiteindelijk uit eigen beweging meegegaan naar de post Hazeldonk, gelegen in de nabijheid van en op dezelfde parkeerplaats als ons controlepunt. Vanwege het recalcitrante gedrag van de man, ging ikzelf mee naar de post Hazeldonk om eventuele escalatie te voorkomen. Het gedrag van de man gaf mij daartoe aanleiding. In deze post staat de apparatuur om te dactyloscoperen en te fotograferen. Ook de wachtmeesters (...) waren hierbij aanwezig. Toen ik in de post zag dat de man rustig bleef en zijn medewerking verleende aan de opgelegde maatregel, ben ikzelf teruggegaan naar de mobiele kantoorbus. Na het afhandelen van de procedure is de man onder begeleiding van een motorrijder teruggeleid naar Belgi . Hierna kwam wachtmeester (...) bij mij in de kantoorbus en vertelde mij dat de man zijn excuses had aangeboden vanwege zijn gedrag. Ik wil benadrukken dat ik de vreemdeling (verzoeker: N.o.) in het geheel niet heb aangeraakt, bedreigd of uitgescholden. Ik
heb hem de procedure en de verplichtingen waaraan hij moet voldoen uitgelegd. Ook vertelde ik hem dat, als hij volhardde in zijn weigering om mee te werken, wij de bevoegdheid hadden om hem in vreemdelingen-bewaring te stellen, daar hij zich op dat moment illegaal in Nederland bevond. Dit omdat het door hem gebruikte document geen identiteitsdocument was in de zin van de Vreemdelingenwetgeving. Deze mededeling, welke ik hem op de gebruikelijke wijze en zonder enig bedreigend karakter in de Engelse taal heb verteld, deed ik om hem in kennis te stellen van de volledige procedure en de gevolgen van een eventuele volharding in zijn weigering. Ik hecht er namelijk veel waarde aan dat een staande gehouden vreemdeling weet waar hij aan toe is. Ik heb beslist niet de woorden gebezigd welke (verzoeker; N.o.) in zijn klacht beschrijft. Ook een bedreiging met een uitzetting naar Mauretani is niet uitgesproken. Dat was ook niet aan de orde, omdat de man Nederland inreisde vanuit Belgi , voor Belgi gedocumenteerd was en – indien een gedwongen verwijdering noodzakelijk was – dus naar Belgi zou worden uitgezet. Met betrekking tot het plaatsen van een handtekening door betrokkene, kan dit mijns inziens alleen het zetten een handtekening op het dacty-formulier worden bedoeld, omdat er verder geen verklaringen door (verzoeker; N.o.) zijn ondertekend. Ik duidde hiervoor op de MTV-procedure; deze wil ik nu kort toelichten. De wijze van selecteren van inreizende personen, ten behoeve van de MTV-controle, staat beschreven in de Vreemdelingencirculaire hoofstuk A5 Toezicht paragraaf 4. De op te leggen maatregelen omtrent het dactyloscoperen en fotograferen in het kader van de MTV-procedure is vastgelegd in artikel 65 lid 1 onder b van het Vreemdelingenbesluit. Tevens is er een richtlijn van de Immigratie en Naturalisatie Dienst dat personen, die in een ander Schengenland een asielprocedure doorlopen, gefotografeerd en gedactyloscopeerd moeten worden als zij in Nederland worden staande gehouden. De MTV-controles vinden altijd plaats volgens de gegeven richtlijnen en binnen de wettelijke kaders..."1.6. De verklaring van de motorrijder die verzoeker had staande gehouden, luidt als volgt:"...Op 28 april 1997 verrichtte ik omstreeks 21.35 uur, als KMAR-motorrijder de mij opgedragen MTV-dienst nabij de grensovergang Hazeldonk op de autosnelweg A16 te Breda. Ik ben al vanaf begin mei 1994 als motorrijder werkzaam bij het MTV in de regio Breda. Als motorrijder is het mijn taak de vanuit Belgi komende verkeersstroom te observeren en daaruit grensgangers te selecteren en deze te geleiden naar de MTV-controlepost. Op genoemde datum stond deze mobiele controlepost op de parkeerplaats Hazeldonk-Oost. Op een gegeven moment zag ik vanuit de richting Belgi een personenauto naderen met, naar ik mij herinneren kan, een Belgisch kenteken. Op grond van mijn ervaring besloot ik dit voertuig voor een steekproefcontrole naar de controlepost te geleiden. Of ik op dat eerste moment zag dat zich in deze auto een persoon met een donkere huidskleur zat, weet ik niet meer. In ieder geval is huidskleur voor mij nooit het enige selectiecriterium. Ik let ondermeer op het kenteken, de toestand van de auto, de belading en het aantal inzittenden. Als motorrijder volg ik de volgende procedure. Als ik besluit om een auto naar de controlepost te geleiden, ga ik naast de betreffende bestuurder rijden en geef hem al rijdende de aanwijzing dat hij mij moet volgen. Hierna ga ik voor de auto rijden en geleid de auto naar de controlepost. Daar geef ik de bestuurder een aanwijzing waar hij moet stoppen. Nadat ik bedoelde auto naar de controlepost had geleid, gaf ik de bestuurder een aanwijzing waar hij moest stoppen. Waarna, voorzover ik mij herinner, wachtmeester (...) de controle van mij overnam. Ikzelf ben direct omgedraaid en teruggereden naar het observatiepunt, teneinde mijn observatie en selectiewerk te hervatten. Ik heb in het geheel geen mondeling contact met de inzittende van bedoelde Belgische auto gehad..."1.7. De verklaring van de derde betrokken ambtenaar van de Kmar luidt als volgt:"...Op 28 april 1997 bevond ik mij omstreeks 21.35 uur, als lid van de dienstploeg-MTV op de parkeerplaats Hazeldonk-Oost, gelegen aan de autosnelweg A16 te Breda. Rond genoemd tijdstip geleidde onze KMAR-motorrijder wachtmeester (...) een personenauto met een Belgisch kenteken naar onze controlepost. Nadat de auto tot stilstand was gekomen, begaf ik mij naar de bestuurderszijde van deze auto. Ik zag dat in de auto twee mannen zaten. Ik zag toen al dat de mannen druk met elkaar spraken en drukke gebaren maakten, waaruit ik opmaakte dat zij door deze controle zich opgewonden voelden. Nadat ik het portier had geopend, vroeg ik de inzittenden om hun grensoverschrijdingsbescheiden. De bestuurder, die naar later bleek (de naam van verzoeker; N.o.) te heten, vroeg mij onmiddellijk op een geagiteerde toon waarom juist zij gecontroleerd werden, terwijl er zoveel andere auto's konden doorrijden. De man had kennelijk voor zichzelf al de mening gevormd dat wij op huidskleur hadden geselecteerd, want hij duidde op zijn donkere huidskleur. De andere persoon die in deze auto zat had de goede papieren bij zich en hij gedroeg zich rustig. Hij bleef gewoon in de auto zitten. Bestuurder (verzoeker; N.o.) overhandigde mij een document waaruit bleek dat hij politiek asiel had aangevraagd in Belgi .
In eerste instantie wilde hij dit document niet ter controle aan mij overhandigen, maar na enig mondeling aandringen gaf hij het document toch af. Omdat dit document niet voldoende was om Nederland binnen te reizen, vroeg ik hem ook om een paspoort. Bestuurder (verzoeker; N.o.) zei mij dat hij geen paspoort bij zich hoefde te hebben en vroeg mij waar dat stond en dat hij dat ook zelf wilde zien. Ik legde hem uit dat deze regels in de Nederlandse wet staan en dat hijzelf voor de inreis in Nederland had moeten weten welke documenten hij nodig had. (Verzoeker; N.o.) volhardde bij zijn mening dat hij geen paspoort nodig had en schermde er mee dat hij tolk was. Om de gegevens en de identiteit nader te kunnen controleren, liep ik met het door (verzoeker; N.o.) afgegeven document naar de KMAR-transporter en ik vroeg (verzoeker; N.o.) met mij mee te lopen. Al discussi rend liep hij enkele passen met mij mee, maar bleef bij de voorzijde van zijn auto weer staan. Ikzelf heb in de KMAR-transporter de naam (van verzoeker; N.o.) gecontroleerd middels het NSIS-systeem. Ondertussen bleef (verzoeker; N.o.) op luide toon herhalen dat hij zich gediscrimineerd voelde. Om de situatie te blijven beheersen, ging ik naar de kantoorbus en overlegde met mijn ploegcommandant opperwachtmeester (...). Samen liepen we weer naar (verzoeker; N.o.) toe en ik hoorde dat opper (...) op een duidelijke en uitgebreide manier, in de Engelse taal, de procedure aan (verzoeker; N.o.) uitlegde. Ook legde (...) uit wat de gevolgen waren als (verzoeker; N.o.) zijn medewerking zou weigeren. Na dit gesprek ging (verzoeker; N.o.) vrijwillig en zonder dwang mee naar de post Hazeldonk. Aldaar zijn van hem vingerslips en foto's genomen. Dit is de voorgeschreven procedure, waarbij (verzoeker; N.o.) - zoals voorgeschreven - het vingerslip-formulier heeft ondertekend. Op zijn verzoek heb ik hem hierover, in de Engelse taal, een toelichting gegeven. Vanaf het moment dat hij meeliep naar de post gedroeg (verzoeker; N.o.) zich rustig en normaal en was hij geheel meewerkend. Tijdens het dactyloscoperen en fotograferen was collega (...) aanwezig. Deze heeft echter niets meegekregen van het eerste contact met (verzoeker; N.o.). Na het dactyloscoperen en fotograferen ging (verzoeker; N.o.) terug naar zijn auto en liep ik naar de kantoorbus. Omdat (verzoeker; N.o.) nu rustig en goed aanspreekbaar was, had ik nu de mogelijkheid om hem volledig in te lichten. Ik zocht de wetstekst en een IND-kleurenfolder op, waarin de benodigde documenten waren afgebeeld. Dit opzoeken duurde maximaal tien minuten. Hierop vroeg ik (verzoeker; N.o.) mee te gaan naar de KMAR-tranporter en toonde hem de folder en las ik hem in de Engelse taal de Nederlandse wetstekst voor.(Verzoeker; N.o.) was over deze uitleg zeer content, maakte zijn excuses en gaf mij een hand. (Verzoeker; N.o.) gaf mij aan dat hij samen met zijn mede-inzittende terug naar Belgi zou gaan. Daarom is hij even later
door een KMAR-motorrijder naar Belgi teruggeleid. Ik wil nog opmerken dat tijdens het gehele voorval met (verzoeker; N.o.) noch ikzelf noch een andere collega middels duwen of trekken dwang heeft toegepast. De zin 'shut your big mouth or I'll keep you in prison' heb ik niet gezegd en ik heb alleen mondeling contact met (verzoeker; N.o.) gehad. Ik heb niet gescholden en ik heb niet aan hem getrokken of hem geduwd. Op een gegeven moment heeft (verzoeker; N.o.) om mijn naam gevraagd. Ik heb hem toen gezegd dat hij mijn naam niet kreeg. Ik noemde hem toen mijn verbalisantennummer. Tijdens het gehele contact met (verzoeker; N.o.) spraken zowel hij als ik de Engelse taal..."1.8. De Commandant van de Kmar stuurde verzoeker op 26 juni 1997 een brief waarin hij hem het volgende liet weten:"...Op 24 juni 1997 kreeg ik door middel van een rapportage van het District Koninklijke marechaussee Noord-Brabant/Limburg kennis van de eerste onderzoeksresultaten. Bij die gelegenheid bleek mij dat de lezingen over het gebeurde tussen U als klager enerzijds en de betrokken ambtenaren van de Koninklijke marechaussee anderzijds, onderling tegenstrijdig zijn. Alvorens een oordeel kan worden uitgesproken over de gegrondheid van Uw klacht, stel ik U in het kader van hoor en wederhoor – bij deze – in de gelegenheid te reageren op het standpunt van de bij het incident betrokken functionarissen van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. Uw schriftelijke reactie zie ik gaarne van U tegemoet. Een fotokopie van een geanonimiseerde versie van het verslag van onderzoek, d.d. 24 juni 1997 (totaal 5 blz) treft U bijgaand aan. Indien U mij v r 30 juli 1997 geen bericht heeft gelaten, neem ik aan dat U niets heeft toe te voegen of te wijzigen op het gestelde in Uw klachtbrief..."1.9. Verzoeker reageerde bij brief van 3 juli 1997. Hij schreef onder meer het volgende:"Met dit onderzoek ga ik niet akkoord, en ik weiger te aanvaarden dat de betrokken personen onschuldig zijn. Ten eerste werd ik beledigd en zeer slecht behandeld. Ten tweede werd ik bedreigd om gerepatrieerd te worden naar Mauretani , dit werd beslist door de overste. Ten derde werd ik ernstig gediscrimineerd. Er was ook een getuige aanwezig tijdens de feiten. Gelieve een confrontatie te regelen met de betrokkenen, en ik wens ook nog een grondiger en diepgaander onderzoek." Met betrekking tot de inhoud van de verklaringen van de betrokken ambtenaren van de Kmar stelde verzoeker onder meer dat de betrokken commandant ten onrechte had gesteld dat hij zich kennelijk in de asielprocedure in Belgi bevond, aangezien hij per 17 maart 1994 was erkend als vluchteling, en dat de derde betrokken ambtenaar van de Kmar ten onrechte had gesteld dat hij verzoeker zijn verbalisantennummer had genoemd.1.10. Bij brief van 17 juli 1997 berichtte de Commandant van de Kmar verzoeker als volgt:"...De inhoud van de brief (verzoekers brief van 3 juli 1997; N.o.) en de stelligheid waarmede U het gebeurde betwist heeft mij aanleiding gegeven terzake een vervolgonderzoek te laten instellen teneinde middels dat onderzoek alsnog meer duidelijkheid in de zaak te krijgen. Een en ander betekent dat U, alsmede de in Uw gezelschap reizende getuige, door functionarissen van de Justiti le Dienst van het district Koninklijke marechaussee Noord-Brabant/ Limburg worden benaderd. Vervolgens worden de betrokken ambtenaren andermaal in de gelegenheid gesteld op Uw verweer te reageren..."1.11. Bij brief van 1 september 1997 liet de commandant van het district Noord-Brabant/Limburg van de Kmar aan verzoeker weten dat het tot op dat moment ondanks verschillende pogingen niet was gelukt een afspraak met verzoeker te maken voor een gesprek. Verzoeker werd dan ook verzocht om contact op te nemen met de Justiti le Dienst van de Kmar, district Noord-Brabant/Limburg, alsmede om de naam, het adres en het telefoonnummer van de door hem bedoelde getuige door te geven, zodat ook deze kon worden benaderd voor een gesprek.1.12. Op 4 september 1997 werd verzoeker gehoord door twee ambtenaren van de Justiti le Dienst van de Kmar, district Noord-Brabant/ Limburg. Het resultaat van het gesprek met verzoeker werd neergelegd in een proces-verbaal van 9 september 1997. De inhoud daarvan luidt als volgt:"...Ik heb van origine de Mauretaanse nationaliteit, echter ik ben Mauretani enkele jaren geleden ontvlucht. Ik verblijf al weer enkele jaren in Belgi en heb een verzoek tot Belgisch onderdaan ingediend. Dit verzoek (...) is sedert 24 juni 1997 ingewilligd door het bureau Service Naturalisation te Brussel.
Op 28 april 1997, omstreeks 22.30 uur reed ik als bestuurder van een personenauto, over de Rijksweg E-19 te Hoogstraten (Belgi ), komende uit de richting Antwerpen en rijdende in de richting Breda. De personenauto waarin ik reed is eigendom van mijn vriend (...). Daar het die bewuste avond slecht weer was, het regende, bestuurde ik de auto, omdat (verzoekers vriend; N.o.) bang is te rijden met slecht weer. (Verzoekers vriend; N.o.) zat naast mij in de auto. Gekomen nabij de grensovergang "Hazeldonk" zag ik een persoon gekleed als motoragent aan de linkerkant van de weg op een politiemotor zitten. Ik zag aan de kleding en aan de motor waarop hij zat dat het een politieagent was. Toen ik de motoragent was gepasseerd, zag ik in de spiegel dat deze ons volgde en even later reed hij ons voorbij. Ik zag dat de motoragent met zijn rechterarm gebaren maakte, waarmee hij mij duidelijk maakte dat ik hem moest volgen. In eerste instantie begreep ik dit niet, maar mijn vriend zei mij dat deze agent ons wilde laten stoppen. Ik kon dat in die eerste ogenblikken niet geloven, omdat ik niet begreep waarom hij juist ons wilde laten stoppen. Er reden per slot van rekening veel meer auto's over de E-19 en die mochten gewoon doorrijden. Ik weet niet zeker of de motoragent, op het moment dat hij mij gebaarde om te volgen, zich al op Nederlands grondgebied bevond. Ik denk zelf namelijk van niet en dat hij zich nog in Belgi bevond, omdat het voor mijn gevoel nog ongeveer tien minuten duurde voordat ik echt moest stoppen. Ik volgde de motoragent met een snelheid van minder dan vijftig kilometer per uur. Sneller konden we in verband met het slechte weer namelijk niet rijden. Toen ik op parkeerplaats "Hazeldonk" was gearriveerd, bracht ik de auto tot stilstand. Ik zag op dat moment dat er nog twee andere auto's op de controleplaats stonden. De inzittenden van die andere auto's hadden geen Europees uiterlijk. En toen ik dat zag vermoedde ik, dat ik door de motoragent vanwege mijn huidskleur was geselecteerd. Ikzelf heb namelijk ook geen Europees uiterlijk. Ik voelde mij in mijn gedachte gesterkt toen ik het uiterlijk zag van de personen in de twee voor mij gecontroleerde auto's. Ik had twee redenen om te denken dat ik op mijn uiterlijk voor deze controle werd geselecteerd. Ten eerst omdat juist ik uit een lange rij auto's werd geselecteerd en ten tweede omdat ik zag dat er alleen niet Europese-types werden gecontroleerd. Toen ik de auto tot stilstand had gebracht, kwam er een andere als politieagent geklede persoon naar mij toe. Hij vroeg mij naar mijn rijbewijs. Ik overhandigde hem mijn Belgisch rijbewijs en vroeg hem in de Engelse taal of ik hem een vraag mocht stellen. Hierop antwoordde deze agent met "Yes". Ik vroeg hem waarom juist ik door de motoragent uit honderden andere auto's
ter controle werd geselecteerd. Ik snapte dit niet, terwijl er zoveel andere auto's door mochten rijden. Deze politieagent deelde mij in de Engelse taal mede: "He's making his job". Ik stapte uit de auto en zei vervolgens dat ik vond dat dit niet klopte en dat deze manier van controle volgens mij een vorm van discriminatie was. De politieman zei mij dat ik hem niet de les moest lezen en dat ik hem niet hoefde te vertellen hoe hij zijn werk moest doen. Ik wilde een discussie aangaan, maar de politieagent negeerde dit en vroeg mij naar mijn identiteitskaart. Ik overhandigde hem mijn Belgische verblijfskaart en vertelde hem nogmaals dat ik werd gediscrimineerd. Hij vertelde mij: "Shut your big mouth or I'll keep you in prison", en duwde mij tegen een volkswagenbusje met het kenteken (...). Vervolgens controleerde hij mijn verblijfskaart in een computer en vertelde mij dat ik Nederland niet zonder geldig paspoort mocht inreizen. Ik was het hier niet mee eens en geloofde hem niet. Ik vroeg hem of hij mij iets kon tonen waarop stond dat ik een paspoort moest hebben om Nederland in te reizen. Ik vertrouwde deze man niet omdat ik me door hem gediscrimineerd voelde. Naar mijn gevoel was ik er zeker van dat de controlerende politieman een racist was. Ik heb hem dit ook meegedeeld. Ik denk dat ik hem tot twee keer toe heb meegedeeld dat ik hem een racist vond. Toen ik hem dit vertelde, zag ik dat de politieman boos werd. Over de manier waarop ik werd behandeld werd ikzelf ook erg boos. Het gaf mij een gevoel van onmacht dat hij mij daar zo lang kon laten staan als hij wilde. Toen ik vroeg of die controlerende politieagent mij de richtlijnen wilde laten zien, waarin vermeld stond dat ik Nederland niet zonder paspoort mocht inreizen, antwoordde deze agent dat ik hem moest geloven omdat hij een politieagent was en dat hij volgens de wet mij dat niet hoefde te laten zien. Vervolgens liep deze politieagent naar zijn baas die in een andere, grotere auto zat. Na ongeveer vijftien minuten kwam een andere politieagent, die later de baas bleek te zijn, uit de grote auto en kwam naar mij toe. Hij ging erg dicht voor mij staan; zijn gezicht was ongeveer vijf centimeter van mijn gezicht verwijderd. Hij schreeuwde mij zo toe en vroeg waarom ik de controlerende politieagent niet geloofde en waarom ik niet rustig met deze agent kon praten. Hij vroeg mij rustig te zijn, terwijl die baas zelf mij alleen maar toeschreeuwde en dus niet bepaald rustig tegen mij sprak. Ik vroeg hem waarom hij niet aan mij vroeg wat er was gebeurd, maar alleen de versie van de controlerende agent wilde aanhoren. De baas vertelde mij toen: "Shut your dirty big mouth. You are a refugee from Mauretania. You don't have the right to speak or to say any word, otherwise we will send you back to Mauretania". Hij heeft mij niets verteld over de procedure van de controle,
of over wetten en voorschriften. Mij is geen toelichting hierover gegeven. Verder deelde de baas mij mede: "We know who you are" en duwde mij in de richting van de controlepost. Er waren op dat moment nog twee andere politieagenten bij aanwezig, waaronder ook de controlerende agent. Ik zei vervolgens tegen hem dat hij mij niet moest aanraken. Dit heeft hij daarna ook niet meer gedaan. Toen ik de controlepost was binnengegaan verdween de baas weer. Ik was op dat moment met de twee andere politieagenten in de controlepost. De politieagent die mij gecontroleerd had, voerde het woord. De ander heeft geen woord gezegd. Hoewel ik het niet met de gang van zaken eens was, werkte ik toch mee omdat ik bang was dat ze mij anders gevangen zouden nemen. In de controlepost zijn van mij foto's en vingerafdrukken genomen. Vervolgens moest ik het document, waarop mijn vingerafdrukken stonden, ondertekenen. Ik kon de tekst, die op dit document stond, niet lezen en mij is ook niet voorgelezen wat er allemaal op dit document stond. Omdat ik bang was, vroeg ik niet waarom ik moest ondertekenen. Mij is ook niet verteld waarom ik moest ondertekenen. De controlerende politieagent heeft kopie n gemaakt van mijn rijbewijs en verblijfskaart en vroeg mij om hem te volgen en te wachten in de auto. De controlerende politieagent is naar de grote auto gegaan, waar ook de baas in zat, en is daar ongeveer vijftien minuten gebleven. Na deze tijd kwam deze agent weer naar mijn toe en vroeg mij om met hem mee te gaan naar het volkswagenbusje. Daar liet hij mij de wet zien, waarin stond vermeld dat ik zonder paspoort Nederland niet in mocht reizen. Vervolgens heb ik hem verteld dat, indien hij mij dit in eerste instantie al had laten zien (dus bij het begin van de controle toen ik hem ernaar gevraagd had), ik al lang terug was gegaan naar Belgi . Ik heb mij vervolgens verontschuldigd voor de ontstane situatie. In mijn cultuur is het namelijk gewoon dat ik mijn excuus aanbied indien ik foutief handel. Toch was en ben ik nog steeds van mening dat ik racistisch ben behandeld. Mijn vriend (...) heeft de hele tijd in de auto zitten wachten en heeft van daaruit het een en ander gezien. Hij heeft echter niets gehoord, omdat hij in de auto was blijven zitten. Hij (verzoekers vriend is afkomstig uit Senegal; N.o.) spreekt enkel de Franse taal (...). Ik ben nog steeds van mening dat de controlerend ambtenaar, en met name zijn baas, mij tijdens het hele gebeuren racistisch en onmenselijk hebben behandeld..." Aan het slot van dit proces-verbaal zijn enkele opmerkingen van de betrokken rapporteurs van de bedoelde Justiti le Dienst opgenomen.
Deze luiden, voor zover relevant, als volgt:"...Inzittende (verzoekers eerder bedoelde vriend; N.o.) is, volgens (verzoeker; N.o.) een te Brussel wonende student. Hij verblijft zeer onregelmatig op het opgegeven adres en heeft geen telefoon. Tot op heden konden wij, rapporteurs, geen contact met (verzoekers vriend; N.o.) leggen. In de beleving van (verzoeker; N.o.) is bedoelde controle, vanaf het eerste contact met de motorrijder, foutief verlopen. Ondanks onze uitleg dat het MTV steekproefsgewijs wordt toegepast, bleef (verzoeker; N.o.) van mening dat hij op grond van racistische en discriminerende beweegredenen was gecontroleerd. Tijdens ons gesprek met klager (verzoeker; N.o.) zijn geen nieuwe aspecten naar voren gekomen..."1.13. De commandant van het district Noord-Brabant stuurde bedoeld proces-verbaal op 10 september 1997 door naar de Commandant van de Kmar. In zijn aanbiedingsbrief merkte hij het volgende op:"...Vanwege het feit dat er tijdens dit onderzoek geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen is het personeel van de brigade Koninklijke marechaussee Breda niet nader gehoord..."1.14. De Commandant van de Kmar deed verzoekers klacht vervolgens af bij brief van 19 september 1997. De inhoud van deze brief luidt als volgt:"...Ik heb vastgesteld dat U ten overstaan van functionarissen van de Justiti le Dienst op 4 september 1997 te Brussel een aanvullende verklaring over het incident heeft afgelegd. Tevens heb ik vastgesteld dat (verzoekers vriend; N.o.) die in Uw gezelschap reisde, gedurende het gehele voorval in de personenauto heeft gezeten en zodoende niets heeft kunnen horen van het gesprek dat plaatsvond tussen U en de betrokken ambtenaren. De bij het incident betrokken ambtenaren hebben tijdens het vervolgonderzoek niet meer op Uw verweer gereageerd. Voor wat betreft de bereikbaarheid van (verzoekers vriend; N.o.) is bekend geworden dat hij als student zeer onregelmatig op het adres te Brussel verblijft en bovendien telefonisch niet bereikbaar is. Het personeel van de Justi le Dienst is er tot heden niet in geslaagd met hem in contact te treden. Ik zal U evenwel ten aanzien van dat aspect in mijn beschouwingen nader verklaren. Gelet op de uitkomst van het tweede onderzoek heb ik echter gemeend thans tot beantwoording van Uw klacht te moeten overgaan die ik op basis van de onderzoeksresultaten als volgt heb geformuleerd. Formulering klacht. De klacht richt zich – samengevat – tegen de volgende aspecten.. Het feit dat U door een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee kort na overschrijding van de Belgisch/Nederlandse grens in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) werd gecontroleerd. U heeft die handelwijze als uiterst discriminerend ervaren.. De omstandigheid dat U werd gefotografeerd en gedactyloscopeerd.. De onmenselijke en racistische wijze waarop U door de controlerende ambtenaar en met name door zijn baas werd bejegend. Klachtbeantwoording. Ten aanzien van de klachtonderdelen A en B. De Koninklijke marechaussee is als uitvoerende overheidsinstantie onder meer belast met het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV), een op basis van de Vreemdelingenwet ingesteld operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie. Om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan, kunnen Nederland ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Dit is onder meer het geval in internationale treinen en bij voertuigen die de Nederlandse grens zijn gepasseerd. Het beleid van de Koninklijke marechaussee is er op gericht het MTV zo effici nt en effectief mogelijk te doen uitvoeren en wel daar waar de kans op confrontatie met illegale immigratie het meest re el is. In de praktijk betekent het dat de controle op inzittenden van auto's die de Nederlandse grens zijn gepasseerd, steekproefsgewijs plaatsvindt. De wettelijke basis voor het operationeel vreemdelingentoezicht is gerelateerd in artikel 19 van de Vreemdelingenwet en luidt (voor zover hier van belang) als volgt:
Artikel 19 lid 1. De met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen belaste ambtenaren zijn, hetzij op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf, zodra dit mogelijk is na grensoverschrijding, bevoegd personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen, bedoeld in het tweede en vierde lid (...).Artikel 19 lid 2. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet aanstonds kan worden vastgesteld, dan wel niet aanstonds blijkt dat het hem is toegestaan in Nederland te verblijven, mag hij worden overgebracht naar een plaats van verhoor (...). Ten aanzien van het toepassen van maatregelen in het kader van een MTV-controle is voorts het gestelde in artikel 65 van het Vreemdelingenbesluit relevant dat als volgt luidt. Artikel 65. Vreemdelingen zijn verplicht te hunner identificatie op vordering van een ambtenaar, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen:a. een goedgelijkende pasfoto ter beschikking te stellen;b. indien daartoe naar het oordeel van die ambtenaar in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, zich te laten fotograferen en vingerafdrukken van zich te laten nemen.Waar het in deze klacht om gaat is de vraag of de betrokken ambtenaar bevoegd was U ter vaststelling van Uw identiteit staande te houden. Uit het gestelde in artikel 19 van de Vreemdelingenwet volgt dat sprake moet zijn geweest van grensoverschrijding. Uit het onderzoek is vastgesteld dat U even tevoren de Belgisch/ Nederlandse grens was gepasseerd. De motorrijder heeft derhalve terecht aangenomen met een grenspassant van doen te hebben. Een collega van de motorrijder, die U als de "controlerende ambtenaar" aanduidt, heeft U naar Uw identiteitspapieren gevraagd. U was het daar niet mee eens. In Uw klacht schrijft U dat U van mening bent zonder paspoort Nederland te kunnen inreizen. U voelde zich op grond van Uw huidskleur gediscrimineerd en wilde een discussie aangaan over de rechtmatigheid van de controle. Toen U in de nabijheid nog twee personen opmerkte die eveneens geen Europees uiterlijk hadden voelde U zich gesterkt in de opvatting gediscrimineerd te zijn. Uw stelling luidt dan ook dat U door de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee gediscrimineerd bent vanwege Uw niet-Europees uiterlijk. Ik deel die stelling nadrukkelijk niet. Van discriminatie is geen sprake geweest. Ik verwijs U in dit verband naar het gerelateerde in artikel 19 van de Vreemdelingenwet waar wordt gesproken over personen (Nederlanders en Niet-Nederlanders). Uit de rapportage heb ik voorts vastgesteld dat U bent gefotografeerd en dat er van U vingerafdrukken zijn genomen. U heeft daar ernstig bezwaar tegen gemaakt. U heeft de handelwijze ervaren alsof U een crimineel was. Aangezien U geen documenten heeft getoond waaruit Uw identiteit bleek was het gevolg dat de maatregelen werden toegepast zoals gesteld in artikel 65 van het Vreemdelingenbesluit i.c. het fotograferen en het nemen van vingerafdrukken. Met het oog op hun identificatie zijn vreemdelingen namelijk verplicht daar medewerking aan te verlenen. Het vorenstaande overziende kom ik tot de conclusie dat het personeel van de Koninklijke marechaussee in het kader van het operationeel vreemdelingentoezicht rechtmatig heeft gehandeld waarbij de genoemde maatregelen terecht zijn toegepast. De klacht onder A en B acht ik dan ook ongegrond. Ten aanzien van de klacht onder C. Van ambtenaren van de Koninklijke marechaussee mag worden verwacht dat zij in het contact met het publiek correct optreden. Het maken van insinuerende en denigrerende opmerkingen, in welke vorm dan ook, is evenals het door U gesignaleerde "duwen" absoluut onacceptabel. Juist vanwege de specifieke positie die een ambtenaar ten overstaan van het publiek inneemt, dient de kwaliteit van het optreden – tenminste – op een algemeen aanvaardbaar niveau te staan. Het is voor mij dan ook absoluut onacceptabel dat het gedrag van individuele ambtenaren aanleiding kan geven tot klachten over onbehoorlijk optreden. Het gedrag dient immer aan de vereisten van behoorlijkheid te voldoen.
In het onderhavige incident waren met betrekking tot de bejegening een aantal specifieke omstandigheden aan de orde. Ik zal daar wat nader op ingaan. U heeft de controlerende ambtenaar medegedeeld dat U hem een racist vond. Ook de ambtenaar die tijdens de controle de leiding had en die U omschrijft als "de overste" heeft U verweten racistisch te handelen. Zowel in Uw klachtbrief als gedurende het verloop van het klachtonderzoek heeft U in Uw reactie herhaaldelijk aangegeven onmenselijk behandeld te zijn. Gelet op de inhoud van referte a. (de brief van de Commandant van de Kmar van 26 juni 1997; N.o.) en de stelligheid waarmede U de lezing van de betrokken ambtenaren heeft bewist achtte ik het in het kader van een zorgvuldige klachtprocedure van belang dat een vervolgonderzoek werd ingesteld. Ook achtte ik het wenselijk dat de in Uw gezelschap reizende getuige (verzoekers vriend; N.o.), om een reactie zou worden gevraagd. Ik heb kennis genomen van het feit dat functionarissen van de Justiti le Dienst U in Brussel hebben bezocht om nadere informatie te krijgen. Bij die gelegenheid heeft U ook een verklaring afgelegd. U begrijpt dat het vervolgonderzoek zich dan ook met name heeft toegespitst op de waarheidsvinding ten aanzien van het klachtaspect onder C. Zoals ik U in de aanvang al mededeelde, is men er niet in geslaagd met de door U aangevoerde getuige in contact te komen. In Uw aanvullende verklaring heeft U overigens laten weten dat (verzoekers vriend; N.o.) gedurende het gehele voorval in de personenauto heeft gezeten en zodoende niets heeft kunnen horen van datgene wat is gezegd tussen U en de betrokken ambtenaren. De reden dat ik zonder de verklaring van (verzoekers vriend; N.o.) wel tot beantwoording van dit klachtonderdeel heb beslist, ligt in de omstandigheid dat sprake blijft van een n op n situatie. De stellingname van de ambtenaren staat voor wat betreft de gemaakte opmerkingen lijnrecht tegenover Uw lezing. Zelfs indien (verzoekers vriend; N.o.) Uw lezing kan bevestigen – met nadruk laat ik U weten dat ik geen enkele aanwijzing heb om te veronderstellen dat zulks niet het geval zal zijn – zou desalniettemin sprake blijven van een n op n situatie. Het vorenstaande overziende kom ik op basis van de onderzoeksresultaten tot de volgende beslissing. Aangezien ik enerzijds geen enkele reden heb om aan de juistheid van Uw verklaring te twijfelen en anderzijds geen aanwijsbare argumenten kan aanvoeren waaruit blijkt dat de opmerkingen niet zijn gemaakt, kom ik tot de conclusie dat de lezing
van de ene partij niet meer aannemelijk is dan die van de andere. Gelet op het feit dat de uitkomst van de klachtonderzoeken luidt dat Uw lezing over het incident derhalve niet kan worden bevestigd noch ontkend, onthoud ik mij tot het geven van een oordeel hieromtrent. Mijn beslissing op onderdeel C luidt dan ook geen oordeel. Overigens ben ik U zeer erkentelijk dat U mij van het voorval op de hoogte heeft gebracht. Het stelt mij in staat het product van de Koninklijke marechaussee te toetsen en daar waar nodig te corrigeren..." 2. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder KLACHT.3. Het standpunt van de Minister van Defensie3.1. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman deelde de Minister met betrekking tot de beoordeling van verzoekers klacht door de Commandant van de Kmar mee dat hij van mening was dat deze commandant na het ingestelde onderzoek kon komen tot zijn conclusie, zoals opgenomen in zijn brief van 19 september 1997. Hij wees er daarbij nog wel op dat ook hij de door verzoeker bekritiseerde zinsnede uit de verklaring van de betrokken motorrijder van de Kmar ("In ieder geval is huidskleur voor mij nooit het enige selectiecriterium") ongelukkig geformuleerd vond. De Minister voegde daar aan toe dat huidskleur uiteraard nimmer een selectiecriterium kan en mag zijn.3.2. Met betrekking tot verzoekers klacht dat de door hem genoemde getuige niet schriftelijk was benaderd door de Kmar, merkte de Minister het volgende op:"...De heer (verzoekers vriend; N.o.) verbleef als student zeer onregelmatig op het adres te Brussel, bovendien was hij telefonisch niet bereikbaar. Het personeel van de Justiti le Dienst slaagde er niet in om met hem in contact te komen. Ook na het instellen van het vervolgonderzoek kon hierdoor niet worden vastgesteld welke lezing als het meest aannemelijk kon worden gekwalificeerd. Overigens is het van belang te onderkennen dat de onheuse bejegening met name was gericht tegen de gebezigde taal alsmede de dreiging met uitwijzing naar het land van waaruit verzoeker destijds was gevlucht. Gelet op het feit dat de conversatie tussen verzoeker en de ambtenaren plaatsvond in het Engels, welke taal de getuige volgens de lezing van verzoeker niet
beheerst, alsmede de omstandigheid dat verzoeker zelf heeft verklaard dat (verzoekers vriend; N.o.) in de personenauto achterbleef, zou de verklaring van (verzoekers vriend; N.o.), zelfs indien hij de lezing van verzoeker zou kunnen bevestigen, niet leiden tot de conclusie dat de lezing van verzoeker meer aannemelijk zou zijn dan die van de betrokken ambtenaren. Met andere woorden, er zou sprake blijven van een n op n situatie. Dit is dan ook de overweging geweest om verzoeker omtrent de beslissing van Commandant Koninklijke marechaussee te informeren. Een andere benadering zou tot onnodige vertraging hebben geleid..."
Beoordeling
1. De beoordeling van verzoekers klacht door de Commandant van de Koninklijke marechaussee1.1. Verzoeker heeft in de eerste plaats geklaagd over de beoordeling van zijn klacht door de Commandant van de Koninklijke marechaussee. Deze commandant verklaarde verzoekers klacht bij brief van 19 september 1997 ongegrond voor zover deze betrekking had op het feit dat hij in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen was onderworpen aan een controle en op het feit dat hij in het kader van die controle was gefotografeerd en gedactyloscopeerd. Voor zover verzoekers klacht betrekking had op de wijze waarop hij bij die gelegenheid door de betrokken ambtenaren van de Koninklijke marechaussee (Kmar) was bejegend, onthield de Commandant van de Kmar zich van een oordeel.1.2. Verzoeker is van mening dat de Commandant van de Kmar zijn klacht op alledrie de punten gegrond had behoren te verklaren.1.3. De Minister van Defensie heeft zich in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman op het standpunt gesteld dat de Commandant van de Kmar na het ingestelde onderzoek tot bedoelde beoordeling heeft kunnen komen.1.4. De Commandant van de Kmar kwam tot zijn beoordeling nadat de Justiti le Dienst van de Kmar, district Noord-Brabant/Limburg, terzake een onderzoek had ingesteld. In het kader van dat onderzoek hoorden ambtenaren van deze dienst eerst de drie direct betrokken ambtenaren, te weten de Kmar-motorrijder die verzoeker had staande gehouden, de Kmar-ambtenaar die de feitelijke controle had uitgevoerd, alsmede de betrokken commandant. Nadat verzoeker schriftelijk had gereageerd op de verklaringen van deze drie betrokken ambtenaren, werd ook hij door bedoelde Justiti le Dienst gehoord. De Commandant van de Kmar baseerde zijn oordeel van 19 september 1997 op de aldus verkregen informatie.1.5. Het eerste aspect dat de Commandant van de Kmar heeft beoordeeld, betreft het feit dat verzoeker kort na overschrijding van de Belgisch-Nederlandse grens is onderworpen aan een controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen.1.6. Volgens verzoeker is het feit dat juist hij en zijn Senegalese vriend werden staande gehouden voor controle, terug te voeren op racistische motieven van de betrokken Kmar-ambtenaar.1.7. De Commandant van de Kmar verklaarde verzoekers klacht op dit punt ongegrond. In zijn brief aan verzoeker merkte hij op dat hij verzoekers stelling dat hij door ambtenaren van de Kmar was gediscrimineerd vanwege zijn niet-Europese uiterlijk, nadrukkelijk niet deelde.1.8. De Kmar-ambtenaar die verzoeker heeft geselecteerd voor controle, de bedoelde motorrijder, verklaarde in het kader van het onderzoek van de Kmar dat hij op grond van zijn ervaring had besloten om de auto waar verzoeker en zijn vriend in zaten voor een steekproefcontrole staande te houden. Daarbij merkte hij op dat hij niet meer wist of hij op dat eerste moment al zag dat zich in de auto een persoon met een donkere huidskleur bevond. In dat verband deelde hij voorts mee dat huidskleur voor hem in ieder geval nooit het enige selectiecriterium is.1.9. De Minister stelde in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman dat huidskleur nimmer een selectiecriterium kan en mag zijn. Hij noemde de desbetreffende opmerking van de betrokken Kmar-ambtenaar "ongelukkig geformuleerd".1.10. Vaststaat dat de betrokken ambtenaren in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen bevoegd waren om de auto waarin verzoeker zich bevond, staande te houden voor een controle. Zoals de Minister terecht heeft gesteld, mag bij de selectie van de aan een controle te onderwerpen voertuigen de huidskleur van de inzittenden echter geen rol spelen. Gezien de verklaring van de betrokken motorrijder van de Kmar speelt voor hem de huidskleur van de inzittenden van een voertuig wel degelijk een rol bij deze selectie.1.11. Gelet op met name de verklaring van de betrokken motorrijder van de Kmar kan niet uitgesloten worden geacht dat hij zich bij de selectie van het voertuig waarin verzoeker zich bevond (mede) heeft laten leiden door verzoekers huidskleur. In verband daarmee had de Commandant van de Kmar verzoekers klacht op dit onderdeel niet zonder meer ongegrond mogen verklaren. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.1.12. Het tweede aspect dat door de Commandant van de Kmar is beoordeeld, betreft het feit dat verzoeker in het kader van de controle op 28 april 1997 door de betrokken ambtenaren van de Kmar is gefotografeerd en dat van hem vingerafdrukken zijn genomen.1.13. Op grond van artikel 65 van het Vreemdelingenbesluit zijn vreemdelingen in bepaalde gevallen verplicht om zich te hunner identificatie te laten fotograferen en vingerafdrukken van zich te laten nemen.1.14. De Commandant van de Kmar heeft verzoekers klacht op dit punt ongegrond verklaard met een verwijzing naar dit artikel 65. Daarbij stelde hij dat verzoeker geen documenten had getoond waaruit zijn identiteit bleek.1.15. Alhoewel enerzijds vaststaat dat verzoeker op 28 april 1997 zonder paspoort Nederland is binnengereisd, staat anderzijds geenszins vast dat hij na zijn staandehouding niet een document heeft getoond waaruit zijn identiteit afdoende bleek. Naar hij onweersproken heeft gesteld, heeft hij de betrokken Kmar-ambtenaar onder meer zijn rijbewijs getoond. Gelet op het feit dat verzoeker de auto bestuurde, is het ook alleszins aannemelijk dat hij een rijbewijs bij zich had en dit ook heeft laten zien.1.16. Verzoeker kon slechts worden verplicht medewerking te verlenen aan het laten maken van foto's en het laten nemen van vingerafdrukken, indien dit nodig was voor de vaststelling van zijn identiteit.1.17. Op basis van de informatie waarover de Commandant van de Kmar beschikte toen hij verzoekers klacht beoordeelde, kon hij niet in redelijkheid oordelen dat toepassing van bedoelde dwangmiddelen nodig was ter vaststelling van verzoekers identiteit. Ook op dit onderdeel had de Commandant van de Kmar verzoekers klacht derhalve niet zonder meer ongegrond mogen verklaren. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.1.18. Het derde en laatste aspect dat door de Commandant van de Kmar is beoordeeld, betreft de wijze waarop verzoeker is bejegend door de betrokken ambtenaren van de Kmar.1.19. Volgens verzoeker hebben de controlerend ambtenaar en de commandant van de betrokken dienstploeg hem zowel verbaal als fysiek onheus bejegend.1.20. In het kader van het onderzoek van de Kmar hebben beide ambtenaren ontkend dat zij verzoeker op de door hem bedoelde onheuse wijze hebben bejegend.1.21. De Commandant van de Kmar kwam op basis van de resultaten van zijn onderzoek tot de conclusie dat de lezing van de ene partij niet m r aannemelijk was dan die van de andere partij. Om die reden onthield hij zich op dit punt dan ook van een oordeel.1.22. Gezien het feit dat de lezing van verzoeker op het punt van de bejegening lijnrecht tegenover die van de betrokken ambtenaren staat, terwijl er geen reden was om te oordelen dat de lezing van de ene partij meer aannemelijker was dan die van de andere, heeft de Commandant van de Kmar zich terecht van een oordeel onthouden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. 2. Het niet schriftelijk benaderen van de getuige 2.1. Verzoeker heeft er in de tweede plaats over geklaagd dat de Commandant van de Kmar heeft nagelaten zijn Senegalese vriend schriftelijk als getuige te benaderen. Volgens verzoeker was zijn vriend in de auto blijven zitten, maar had deze wel het een en ander gezien van de wijze waarop hij werd bejegend door de betrokken ambtenaren van de Kmar.2.2. De Commandant van de Kmar liet in zijn brief van 19 september 1997 aan verzoeker weten dat de Justiti le Dienst van de Kmar er niet in was geslaagd om met zijn vriend in contact te treden, en dat hij ervoor had gekozen om zonder een verklaring van deze getuige tot beoordeling van verzoekers klacht over te gaan. In dat verband wees hij erop dat er voor wat betreft verzoekers klacht over de wijze waarop hij was bejegend hoe dan ook sprake was van een n op n situatie, ook indien verzoekers vriend de lezing van verzoeker zou bevestigen.2.3. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman liet de Minister van Defensie weten dat hij de visie van de Commandant van de Kmar op dit punt deelde. De Minister voegde daar nog aan toe dat een andere benadering tot onnodige vertraging zou hebben geleid.2.4. Vaststaat dat de Justiti le Dienst van de Kmar heeft geprobeerd contact te krijgen met verzoekers vriend, teneinde hem als getuige te horen. Op het moment dat de betrokken ambtenaren en verzoeker allen een verklaring hadden afgelegd en zij ook in de gelegenheid waren gesteld om op elkaars verklaringen te reageren, was de Justiti le Dienst er nog steeds niet in geslaagd om contact te leggen met verzoekers vriend. De Commandant van de Kmar stond toen voor de vraag of hij verzoekers klacht op basis van de informatie waarover hij reeds beschikte op adequate wijze kon afhandelen.2.5. Gezien de inhoud van de door verzoeker en door de betrokken ambtenaren afgelegde verklaringen kon de Commandant van de Kmar erop dat moment in redelijkheid voor kiezen verzoekers klacht af te handelen. Dit zou anders zijn geweest indien hij verzoekers klacht op het punt van de bejegening ongegrond had verklaard omdat hij de verklaringen van de twee ambtenaren zwaarder liet wegen dan de ene verklaring van verzoeker. Nu hij ervoor heeft gekozen om zich op het punt van de bejegening van een oordeel te onthouden, is het aanvaardbaar dat hij geen nadere pogingen heeft ondernomen om de bedoelde getuige te benaderen. In dat verband is ook van belang, zoals ook de Minister terecht heeft opgemerkt, dat er geen reden is om aan te nemen dat een eventuele verklaring van deze getuige tot een ander oordeel zou hebben geleid. Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.