Een man werd staande gehouden door de politie. De politie vroeg om zijn rij- en kentekenbewijs. Ook heeft de politie de man gefouilleerd en de auto gecontroleerd. De politieagenten vroegen de man vervolgens om de regio te verlaten, omdat de man daar volgens de agenten niets te zoeken had. Na de controle is de man door de agenten gevolgd tot aan een brug, 29 kilometer verderop. Toen de man de brug over was, keerde het politievoertuig om.
De man diende bij de politie een klacht in over de controle, het fouilleren en het doorzoeken van de auto. Ook klaagde de man over de wijze waarop de politieagenten hem aanspraken, het verzoek om de regio te verlaten en over het volgen tot de brug.
De politie vond de klacht van de man ongegrond. Volgens de politie vond de fouillering en het kijken in de auto met toestemming van de man plaats. Dat de privacy van de man zou zijn geschonden omdat de politieagenten in het bijzijn van de medepassagier van de man vervelende opmerkingen zouden hebben gemaakt over zijn aanwezigheid in de betreffende plaats, vindt de politie ongegrond. De uitlatingen bevatten namelijk geen persoonsgegevens of andere privacygevoelige informatie. Het verzoek om de regio te verlaten was geen vordering of opdracht in strafrechtelijke zin. Volgens de politie is niet vast komen te staan dat de politieagenten de man op dringende wijze en/of toon hebben aangesproken of zich onheus hebben gedragen tegenover de man.
De Nationale ombudsman vindt de klacht deels gegrond en deels ongegrond.
De (aanleiding van de) controle
De ombudsman vindt dat er voldoende basis was om de man te controleren. De politie heeft volgens artikel 160 van de Wegenverkeerswet de bevoegdheid een verkeerscontrole uit te voeren. De bestuurder van een voertuig is verplicht tot medewerking aan een onderzoek door de politie. De ombudsman vindt het niet onbehoorlijk dat de controle heeft plaatsgevonden. Hij neemt hierin mee dat de politieagenten op dat moment bezig waren met het controleren van meerdere voertuigen.
Ook het tijdstip, locatie en de informatie bij het natrekken van de auto van de man vormden voldoende aanleiding om hem aan een verkeerscontrole te onderwerpen. De ombudsman heeft geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de politieagenten dat de man toestemming heeft gegeven aan de politieagenten om in zijn auto te kijken en hem te fouilleren. Dit klachtonderdeel vindt de ombudsman ongegrond.
Het verzoek om de regio te verlaten en het volgen tot de man de regio uit was
De ombudsman vindt het niet behoorlijk dat de politieagenten de man hebben verzocht de regio te verlaten. De ombudsman vindt dat de politieagenten bepaalde aannames over de aanwezigheid van de man in de betreffende plaats hebben gedaan zonder dat hierbij sprake was van concrete aanwijzingen van strafbaar handelen. Hij vindt het niet passend dat de politieagenten hem enkel op grond van deze aannames hebben verzocht de regio te verlaten. De ombudsman vindt dat de man geen uitleg verschuldigd was aan de politieagenten over zijn aanwezigheid in die regio. Dat de politieagenten vervolgens consequenties aan zijn uitleg hierover hebben verbonden, vindt de ombudsman onterecht.
Ook het volgen van de man tot aan de brug vindt de ombudsman niet passend. Er bestond geen grond om de man na de controle langere tijd te volgen. De ombudsman begrijpt dat de man dit als intimiderend heeft ervaren. Ook dit onderdeel van de klacht vindt de ombudsman gegrond.
De klachtbehandeling
De ombudsman stelt vast dat de termijnen waarbinnen de klachtbehandeling moet plaatsvinden zijn overschreden. De politie heeft de klacht niet binnen de voorgeschreven behandelingstermijn van veertien weken afgehandeld. Deze klacht vindt de ombudsman gegrond.
Dat de man niet heeft kunnen reageren op het verslag van de hoorzitting vindt de ombudsman ongegrond. De man is vooraf op de hoogte gesteld dat hij bij afwezigheid op de hoorzitting niet meer kon reageren op het verslag.