Een man heeft na zijn scheiding omgang met zijn kinderen onder begeleiding van een zorgaanbieder. De gemeente heeft deze zorgaanbieder gecontracteerd. De afspraak over de omgang vond plaats in het vrijwillig kader. Na anderhalf jaar geeft de zorgaanbieder aan de omgangsregeling niet meer uit te willen voeren. Dit omdat het contact met de man niet goed verliep. De man is het hier niet mee eens want hij wil zijn kinderen graag blijven zien.
Door het stopzetten van de begeleide omgang ziet hij zijn kinderen nu in een periode van een half jaar maar drie keer. De man dient klachten in bij de zorgaanbieder en bij de gemeente. De man vindt dat de gemeente onvoldoende heeft gedaan om de omgang weer te laten plaatsvinden. De gemeente behandelt de klacht van de man. De gemeente vindt zijn klacht ongegrond. Maar formuleert wel leerpunten voor de toekomst. De man is het hier niet mee eens en legt zijn klacht over de gemeente voor aan de ombudsman.
Deze doet navraag bij de gemeente. Op basis van de klachtafhandelingsbrief en de toelichting van de gemeente vindt de ombudsman de klacht van de man ongegrond. Hij vindt dat de gemeente de klacht op zich zorgvuldig behandeld heeft. Dat de gemeente wil leren van de klacht, vindt hij positief.
De ombudsman vindt wel dat de gemeente in deze specifieke situatie voortvarender had kunnen handelen. Ook vindt hij dat het advies en de klachtbeslissing van de gemeente duidelijker en eenvoudiger geformuleerd had kunnen worden. Tot slot benadrukt hij dat het indienen van een klacht bij het SKJ niet van invloed mag zijn op de geleverde zorg. Bij een beslissing over (tijdelijke) stopzetting van omgang hoort het belang van het kind centraal te staan. Hij zal hier bij de gemeente aandacht voor vragen.