Een man belde de politie na een doodsbedreiging door een onbekende. De politie kwam naar aanleiding van de melding ter plaatse. De politie hield de persoon waarover de melding ging staande. De politie ging alleen in gesprek met deze persoon maar liet hem daarna weer gaan.
De man diende eerst een klacht in bij de politie. Hij vond dat de politie onvoldoende actie had ondernomen na zijn melding. De politie oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was de persoon waarover de melding ging aan te houden en zijn auto te doorzoeken. Wel vond de politie dat de politieagenten de man de kans hadden moeten geven zijn kant van het verhaal te vertellen.
De man nam contact op met de ombudsman. Hij was het niet eens met de reactie van de politie op zijn klacht. Ook klaagde hij over de klachtbehandeling door de politie, omdat zijn klacht niet was voorgelegd aan de klachtencommissie.
De ombudsman vindt dat de politie voldoende actie heeft ondernomen na de melding van de man. De politieagenten verklaarden dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren om de man aan te mogen houden en zijn auto te mogen doorzoeken. En dat van een dreigende situatie op dat moment onvoldoende was gebleken. De ombudsman ziet geen reden te twijfelen aan de verklaring van de politie hierover en kan de reactie van de politie daarin ook volgen. Dit deel van de klacht vindt de ombudsman ongegrond.
De ombudsman merkt op dat de politie de klacht van de man over het niet aanhoren van zijn verhaal al gegrond heeft verklaard. De ombudsman ziet geen aanleiding iets aan het oordeel van de politie toe te voegen.
Wel vindt de ombudsman dat de politie de klacht van de man had moeten voorleggen aan de klachtencommissie.