De echtgenote van verzoeker verscheen in het kader van een WIA-beoordeling op op het spreekuur van een verzekeringsarts van het UWV. Zij liet zich tijdens het spreekuur vergezellen door verzoeker. Omdat verzoeker zich niet kon vinden in de wijze waarop zijn vrouw door de verzekeringsarts behandeld was, diende hij namens haar een klacht in bij het klachtenbureau van het UWV. Verzoeker was niet tevreden over de klachtafhandeling door het UWV en wendde zich met zijn klacht tot de Nationale ombudsman.
Verzoeker vond dat het UWV niet goed had gemotiveerd waarom lichamelijk onderzoek bij zijn echtgenote noodzakelijk was omdat zij alleen psychische klachten had. Verder begreep verzoeker niet waarom zijn echtgenote zich tot op het ondergoed had moeten uitkleden in bijzijn van de verzekeringsarts.
Het standpunt van de verzekeringsarts dat hij standaard een lichamelijk onderzoek verricht bij een beoordeling in het kader van een WIA-uitkering kwam niet overeen met de wijze waarop het UWV daarover richting burger communiceerde. De Nationale ombudsman oordeelde dan ook dat hier sprake was van strijd met het vereiste van motivering.
Ten aanzien van de uitvoering van het lichamelijk onderzoek kwam uit het onderzoek bij de Nationale ombudsman naar voren dat het beeld dat verzoeker/zijn echtgenote en de verzekeringsarts hadden bij het spreekuur niet overeenkwam. Verzoeker vond dat de verzekeringsarts zijn echtgenote vernederend behandeld had. De echtgenote heeft zich volgens verzoeker ook gecommandeerd gevoeld. De verzekeringsarts was van mening dat het onderzoek op de gebruikelijke wijze was verlopen.
De Nationale ombudsman stelde vast dat de communicatie tussen verzoeker /zijn echtgenote en de verzekeringsarts niet optimaal is verlopen, maar dat dit gegeven echter niet kon leiden tot een oordeel over de wijze waarop de verzekeringsarts de echtgenote van verzoeker tijdens het lichamelijk onderzoek heeft bejegend en als professional behandeld heeft. Dit omdat de visie van beide partijen hierop te zeer uiteen loopt.