2007/334

Rapport

Verzoeker moet kinderalimentatie betalen voor zijn twee dochters. Zijn ex-echtgenote en zijn oudste jongmeerderjarige dochter vroegen het LBIO de inning van hen over te nemen, omdat hij niet voldoende, dan wel helemaal niet betaalde. Verzoeker deelde deze mening niet en diende een klacht in bij de Nationale ombudsman.

Een van de klachten was dat het LBIO de opslagkosten en kinderalimentatie voor zijn oudste dochter niet wilde terugstorten, nadat de rechter op 1 maart 2006 had beslist de kinderalimentatie per 5 december 2004 op nihil te stellen.

Met betrekking tot de opslagkosten overwoog de Nationale ombudsman dat wanneer het LBIO de inning (zoals hier) overneemt daaruit wettelijk voortvloeit dat vanaf dat moment opslagkosten betaald moeten worden. Van het LBIO kan niet worden verlangd dat de destijds terecht gevorderde opslagkosten worden terugbetaald, omdat achteraf de kinderalimentatie voor een van de kinderen met terugwerkende kracht op nihil is gesteld. Dit zou in strijd zijn met het redelijkheidsvereiste. De onderzochte gedraging was behoorlijk.

Ten aanzien van de kinderalimentatie overwoog de Nationale ombudsman dat niet was gebleken dat de dochter het LBIO toestemming had verleend om gedurende de periode dat de rechtzaak liep, de inning op te schorten. Zodoende kon het LBIO niet anders dan de kinderalimentatie gedurende die periode te blijven innen en doorbetalen aan haar. Achteraf blijkt dat verzoeker sinds 5 december 2004 geen kinderalimentatie had hoeven te betalen. Dit bedrag kan worden aangemerkt als onverschuldigd betaald op grond waarvan een terugbetalingsplicht zou bestaan. Verzoeker kon daar het LBIO echter niet op aanspreken, wel zijn dochter. Het LBIO had niet gehandeld in strijd met het redelijkheidsvereiste. De onderzochte gedraging was behoorlijk.

Tevens klaagde verzoeker erover dat het LBIO zijn pogingen om te bemiddelen tussen zijn ex-echtgenote en oudste dochter om de te veel betaalde kinderalimentatie terug te betalen, heeft gestaakt. De Nationale ombudsman overwoog dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor het LBIO om voor terugvordering zorg te dragen. Het LBIO kon dan ook niet worden verweten dat het zijn pogingen staakte, toen de ex-echtgenote aangaf hier niet aan mee te willen werken en de oudste dochter op het voorstel niet was ingegaan. Er was geen strijd met het redelijkheidsvereiste. De onderzochte gedraging was behoorlijk.

geen rekening houden met onderling gemaakte afspraken; geen rekening houden met vooruit betalen; onvoldoende duidelijk maken van reden achterstand; overgaan tot leggen loonbeslag; informatieverstrekking over onverschuldigde betaling