Middels een rechtshulpverzoek van Turkije werd Nederland verzocht om onder andere onderzoek te doen naar een in Nederland gevestigde trustkantoor, omdat dit kantoor betrokken zou zijn bij de oprichting en het beheer van enkele verdachte Nederlandse vennootschappen. Uiteindelijk werd er een afzonderlijk strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar niet alleen dit trustkantoor maar ook naar onder andere verzoekster. Verzoekster was werkzaam geweest als procuratiehouder bij het bewuste trustkantoor en medebestuurder van enkele verdachte Nederlandse vennootschappen. Uiteindelijk werd besloten de strafzaak tegen alle verdachten te seponeren.
Verzoekster klaagt erover dat de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk parket bij beschikking van 31 juli 2009 de sepotcode 20 heeft gewijzigd in sepotcode 02, terwijl er volgens haar geen enkele reden was om haar als verdachte aan te merken in verband waarmee de sepotcode moet worden gewijzigd in 01.
Op een bepaald moment gedurende het strafonderzoek was er door de rechter-commissaris bepaald dat het door de officier van justitie gevorderde strafrechtelijk vooronderzoek jegens verzoekster afgewezen diende te worden, omdat er geen feiten en omstandigheden waren op grond waarvan de verdenking jegens haar kon worden aangenomen. De Nationale ombudsman dient de rechtsgronden in acht te nemen waarop een uitspraak (mede) steunt en neemt om die reden het uitgangspunt van de rechter-commissaris over dat er tot aan 22 april 2008 géén verdenking jegens verzoekster heeft bestaan. Het Openbaar Ministerie heeft verder niet aannemelijk kunnen maken dat er in de periode tussen 22 april 2008 en 10 juli 2008, de datum waarop de strafzaak tegen verzoekster werd geseponeerd, jegens verzoekster alsnog een verdenking was ontstaan.
Motiveringsvereiste; de onderzochte gedraging is niet behoorlijk
De Nationale ombudsman heeft de minister van Veiligheid en Justitie in overweging om opnieuw te beslissen op de sepotbeslissing met inachtneming van hetgeen de Nationale ombudsman hiervoor heeft overwogen.