Verzoekster had voor een van haar pleegkinderen extra hulp nodig en vroeg daarom om een indicatie bij Bureau Jeugdzorg (BJZ). Deze kreeg zij aanvankelijk niet omdat BJZ en verzoekster van mening verschilden over de noodzaak van een diagnostisch onderzoek, onder meer omdat het kindje leeftijdsadequaat gedrag had laten zien op de peuterspeelzaal. Ruim anderhalf jaar later gaf BJZ een indicatie af voor een medisch kinderdagverblijf. Verzoekster claimde de kosten die zij in de tussentijd had voor adequate opvang voor het pleegkind.
De Nationale ombudsman is met BJZ van oordeel dat BJZ eerder duidelijkheid aan verzoekster had moeten geven over het beleid dat BJZ hanteert in de situatie dat een indicatiebesluit ontbreekt en de pleegouder zich genoodzaakt voelt om extra kosten voor een pleegkind te maken. Voorts is hij van oordeel dat verzoekster in dit geval onnodig lang in onzekerheid heeft verkeerd over de vraag of alsnog de kosten aan haar vergoed zouden worden. De Nationale ombudsman ziet zich gesteld voor de vraag of het als gevolg daarvan redelijk was dat BJZ verzoekster financieel tegemoet kwam.
Getoetst is aan het redelijkheidsvereiste. Enerzijds heeft verzoekster onnodig lang in onzekerheid verkeerd over de vraag of haar de kosten alsnog vergoed zouden worden. Anderzijds is verzoekster al vele jaren pleegouder en was zij ermee bekend dat een indicatie noodzakelijk was voor het vergoeden van kosten en had zij dus geen toestemming om kosten te maken. De Nationale ombudsman is van oordeel dat BJZ het laatste argument zwaarder kon laten wegen en zodoende in redelijkheid kon beslissen om af te zien van de vergoeding van de verzochte kosten.
In een slotbeschouwing onderstreept de Nationale ombudsman het belang van goede samenwerking tussen BJZ en zorgaanbieders bij de zorg voor pleegkinderen. Van belang is dat BJZ met betrokken zorgaanbieders duidelijke afspraken maakt welke instantie waarvoor verantwoordelijkheid draagt en op welke wijze daarover met pleegouders wordt gecommuniceerd.