Op 14 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Amsterdam met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Nadat verzoeker zijn klacht nader had toegelicht, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, bureau Ganzenhoef, hem in de nacht van 14 op 15 februari 1998 en daarna op 15 februari 1998 omstreeks 10.00 uur hebben meegedeeld dat bij de politie niets bekend was over zijn hond, alhoewel de politie deze hond in de nacht van 14 op 15 februari 1998 rond 1.00 uur naar een asiel had gebracht. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de politie het desbetreffende formulier niet volledig heeft ingevuld.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te zenden van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werden enkele aanvullende vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder liet weten zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten 1. In de nacht van zaterdag 14 februari op zondag 15 februari 1998 werd verzoekers hond door een voorbijganger aangetroffen op een perron van het Amstelstation te Amsterdam, en vervolgens door deze persoon omstreeks 01.10 uur afgegeven aan het politiebureau Linnaeusstraat te Amsterdam. Dit bureau behoort tot district 4 (Amsterdam-Oost, Indische buurt, Betondorp, Oosterparkbuurt) van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.2. Nog in dezelfde nacht werd de hond, een golden retriever, door medewerkers van het bureau Linnaeusstraat overgebracht naar het dierenopvangcentrum Polderweg te Amsterdam. Door de betrokken medewerkers werd de hond geplaatst in een daarvoor bestemd hok. Om het moment van plaatsing waren er geen medewerkers van het dierenopvangcentrum aanwezig. Het opvangcentrum was pas op maandag 16 februari 1998, vanaf 10.00 uur, weer open voor het publiek.3. Op zondag 15 februari 1998 omstreeks 01.00 uur informeerde verzoeker in persoon bij het politiebureau Ganzenhoef - dat valt onder district 7 (Amsterdam Bijlmermeer, Zuid-Oost, Diemen, Ouder-Amstel) van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland - of daar iets bekend was over zijn hond. Hem werd bij deze gelegenheid meegedeeld dat dit niet het geval was.4. Op zondag 15 februari 1998 informeerde verzoeker 's morgens twee keer telefonisch bij het bureau Ganzenhoef of er inmiddels iets bekend was over zijn hond. Hem werd meegedeeld dat dit niet het geval was.5. Op maandag 16 februari 1998 informeerde verzoeker omstreeks 10.00 uur telefonisch bij het dierenopvangcentrum Polderweg. Bij deze gelegenheid werd verzoeker duidelijk dat zijn hond al ruim een dag in dit opvangcentrum verbleef.6. Bij brief van 16 februari 1998 diende verzoeker een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Hij schreef het volgende:"...Om + 24.00 uur zaterdag j.l. raakte ik mijn hond 'kwijt'. Omdat de politie mijn hond 7x eerder gearresteerd heeft, ging ik om 1 uur zondagnacht naar het buro. Men wist van niets. Ik liet mijn telefoonnummer + adres achter. Overbodig volgens de agent, omdat men wist wie ik was en wie mijn hond was. Om 9 uur zondagochtend belde ik wederom naar het buro Ganzenhoef. Men wist van niets. Een uur later belde ik weer, omdat men het zou nazoeken, mij zou terugbellen, maar niet teruggebeld had. Men had geen hond genoteerd als zijnde gevonden en als k hem vond, dit dan graag aan het buro melden. Op maandag 16/2/'98 belde ik om + 10 uur naar de Polderweg. Daar was ze (verzoekers hond; N.o.) terechtgekomen, door de politie achtergelaten, in een aparte politiekennel zoals gezegd zonder enige vermelding (volgens het asiel), iets wat volgens hen nog nooit was gebeurd: er liggen daar kaarten klaar, die ingevuld moeten worden, wie, waar en hoe laat de hond is gevonden en door wie gebracht. Men had hier dus niets van ingevuld..."7. De bedoelde commissie adviseerde de burgemeester van Amsterdam (de korpsbeheerder) op 24 juni 1998 om verzoekers klacht ongegrond te verklaren. In haar advies stelde de commissie in dat verband het volgende:"...De Commissie stelt vast dat de eerste keer dat klager kwam informeren, de hond nog niet terecht was, zodat de politie niet kan worden verweten dat zij niet op de hoogte was van de plaats van verblijf van de hond. De Commissie is voor wat betreft het verzoek om opheldering op zondagochtend van oordeel dat van de politie gelet op de aard van het verzoek, niet mag worden verwacht dat zij binnen een uur op een dergelijk verzoek om opheldering reageert. Verder stelt de Commissie vast dat, ook al is de kaart die in het asiel bij de hond hoorde, niet volledig door de politie ingevuld, dit niet tot de conclusie kan leiden dat het politieoptreden niet behoorlijk was. Uit informatie van het dierenopvangcentrum is de Commissie namelijk gebleken dat het gebruikelijk is dat de kaart summier wordt ingevuld, dat dit de opsporing van honden niet bemoeilijkt en dat klager hierdoor niet benadeeld is. Het politieoptreden was derhalve behoorlijk..."8. De burgemeester van Amsterdam deelde op 7 juli 1998 aan verzoeker mee dat hij had besloten om conform het advies van de commissie de klacht van verzoeker ongegrond te verklaren. Voor een nadere toelichting op zijn oordeel verwees hij naar het advies van de commissie van 24 juni 1998. B. Standpunt verzoeker Verzoekers standpunt is weergegeven onderKlacht
. In aanvulling op zijn verzoekschrift wees hij er nog op dat hem uit het desbetreffende formulier van het dierenopvangcentrum was gebleken dat de politie met opzet geen tatouagenummer van zijn hond op dat formulier had vermeld. Indien dit wel was gebeurd, zou volgens verzoeker binnen tien minuten bekend zijn geweest om wiens hond het ging.C. Standpunt korpsbeheerder1. De korpsbeheerder liet in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman weten dat hij bij zijn besluit van 7 juli 1998 (zie onder A.8.) bleef. Hij stelde in dat verband het volgende:"...Met nadruk deel ik u mee dat de hond in de nachtelijke uren door een mevrouw is aangetroffen op het perron van het Amstelstation in Amsterdam. De hond is vervolgens overgebracht naar het wijkteam Linnaeusstraat. Omdat de hond zwervend werd aangetroffen, hebben politieambtenaren van dit bureau de hond volgens de procedure naar een dierenopvangcentrum gebracht. Politieambtenaren van het wijkteam Ganzenhoef konden dan ook niet van het verblijf van de hond in het dierenopvangcentrum op de hoogte zijn. Zoals ook uit het advies van de Commissie (zie onder 1.7.; N.o.) blijkt, is het volgens het dierenopvangcentrum gebruikelijk dat de formulieren summier worden ingevuld. Ook wordt de opsporing van honden daardoor niet bemoeilijkt..."2. De korpsbeheerder stuurde bij zijn reactie een rapportage mee die een hoofdagent-hondengeleider van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland op 31 maart 1998 had opgemaakt in het kader van de behandeling van verzoekers klacht door de klachtencommissie. In deze rapportage is het volgende gesteld:"...Honden die zwervend door de politie worden aangetroffen, worden ondergebracht aan een dierenasiel. Dit kan zijn het asiel aan de Polderweg of aan de Ookmeerweg te Amsterdam. Voor het overgrote gedeelte gebeurt dit aan de Polderweg. Wanneer honden daar buiten de openingstijden worden gebracht, dient eerst een sleutel te worden opgehaald bij het politiebureau Linnaeusstraat te Amsterdam. Aan dit bureau wordt dan een notitie gemaakt in een boek. In dit boek wordt vermeld: wanneer de hond wordt geplaatst, wie de hond heeft geplaatst, vindplaats, omschrijving van de hond en in welk hok de hond wordt geplaatst. Tevens wordt de hond in de kennel van de Polderweg, middels een formulier, ingeschreven. Uit het "asielboek" van bureau Linnaeusstraat blijkt dat op 15 februari 1998, omstreeks 01.10 uur, een hond, ras Golden Retriever, aan het politiebureau Linnaeusstraat is afgegeven. Deze hond werd door een mevrouw aangetroffen op een van de perrons van het Amstelstation te Amsterdam. Deze hond is later geplaatst aan het dierenasiel Polderweg, in hok 48. Uit de administratie van genoemd dierenasiel blijkt dit later de hond van (verzoeker; N.o.) te zijn. Tevens blijkt dat bij de plaatsing van de hond, aan het asiel, wel een formulier is ingevuld, doch dat dit helaas niet helemaal volledig is gebeurd..."3. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman werd van de zijde van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland voorts nog meegedeeld dat het bureau Linnaeusstraat geen informatie invoert in de computer over honden die door medewerkers van dit bureau naar een asiel worden overgebracht. Daarnaast werd meegedeeld dat alleen het bureau Linnaeusstraat over een sleutel van het opvangcentrum Polderweg beschikt, en dat in het algemeen bij de politie bekend is dat honden die buiten de openingstijden van het asiel aan de politie worden aangeboden, via het bureau Linnaeusstraat naar het asiel worden gebracht.Beoordeling
I. Ten aanzien van de informatieverstrekking aan verzoeker 1. Verzoeker heeft er in de eerste plaats over geklaagd dat politieambtenaren van het bureau Ganzenhoef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland hem in het weekend van 14 en 15 februari 1997 verschillende keren hebben meegedeeld dat bij de politie niets bekend was over zijn hond, alhoewel deze hond in de nacht van 14 op 15 februari 1997 door de politie naar een asiel was gebracht. Pas op de ochtend van maandag 16 februari 1997 bleek hem bij navraag bij het desbetreffende asiel dat zijn hond daar al vanaf de nacht van 14 op 15 februari 1998 verbleef.2. Gebleken is dat verzoekers hond in de nacht van 14 op 15 februari 1998 rond 01.00 uur als "zwerfhond" is aangeboden aan het politiebureau Linnaeusstraat te Amsterdam, en door politieambtenaren van dit bureau nog in dezelfde nacht is overgebracht naar het dierenopvangcentrum aan de Polderweg te Amsterdam. Op dit bureau is in een zogenaamd "asielboek" aangetekend op welk tijdstip de hond was aangeboden, om wat voor ras het ging, en in welk asielhok de hond was geplaatst.3. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat de politieambtenaren van het bureau Ganzenhoef niet op de hoogte waren van het feit dat verzoekers hond aan hun collega's van het bureau Linnaeusstraat was aangeboden en door deze collega's was overgebracht naar het dierenopvangcentrum, en dat er geen gegevens over verzoekers hond zijn ingevoerd in het computersysteem van de politie.4. Onder deze omstandigheden valt het de politieambtenaren van het bureau Ganzenhoef niet te verwijten dat zij verzoeker in de nacht van 14 op 15 februari en later op de ochtend van 15 februari 1997 hebben meegedeeld dat hun niets bekend was over zijn hond. In zoverre is de onderzochte gedraging op dit onderdeel behoorlijk.5. Uit de informatie van de zijde van de politie is gebleken dat honden die buiten de openingsuren van het asiel aan de politie worden aangeboden in de regel via het bureau Linnaeusstraat naar het asiel worden overgebracht, en dat de politieambtenaren van het regionale politiekorps daarvan in het algemeen ook op de hoogte zijn.6. Uit de door verzoeker en door de korpsbeheerder verstrekte informatie moet worden opgemaakt dat de betrokken politieambtenaren van het bureau Ganzenhoef verzoeker, toen deze bij herhaling informeerde of iets bekend was over zijn hond, niet hebben geadviseerd om navraag te doen bij het bureau Linnaeusstraat. Gezien het feit dat dit bureau in dit opzicht een centrale rol speelt en gezien ook het feit dat informatie over aangeboden honden niet in de politiecomputer wordt ingevoerd, had de politie verzoeker w l behoren te verwijzen naar het bureau Linnaeusstraat. Langs deze weg had verzoeker eerder dan pas op de ochtend van 16 februari 1998 op de hoogte kunnen komen van de verblijfplaats van zijn hond. In zoverre is de onderzochte gedraging op dit onderdeel niet behoorlijk. II. Ten aanzien van de invulling van het formulier1. Verzoeker heeft er in de tweede plaats over geklaagd dat de politie het voor het asiel bestemde formulier - waarop gegevens over aldaar geplaatste honden kunnen worden vermeld - niet volledig heeft ingevuld. Volgens verzoeker zou binnen tien minuten bekend zijn geweest om wiens hond het ging indien de politie op het formulier het tatouagenummer van zijn hond zou hebben vermeld.2. De korpsbeheerder wees er in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman op dat het gebruikelijk is dat de desbetreffende kaart summier wordt ingevuld, en dat de opsporing van honden daardoor niet wordt bemoeilijkt.3. Gebleken is dat verzoeker op maandag 16 februari 1998 rond 10.00 uur, dat wil zeggen direct na de openstelling van het asiel voor het publiek, telefonisch navraag heeft gedaan bij het asiel, en dat hem bij deze gelegenheid onmiddellijk werd meegedeeld dat zijn hond zich in het asiel bevond. Hieruit blijkt dat de summiere invulling van het desbetreffende formulier op geen enkele wijze van invloed is geweest op het tijdstip waarop verzoeker vernam dat zijn hond zich in het asiel bevond.4. Nu ook anderszins niet is gebleken dat verzoeker in enig opzicht nadeel heeft ondervonden van de wijze waarop de politie het desbetreffende formulier heeft ingevuld, bestaat er geen reden de politie op dit punt een verwijt te maken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is ten aanzien van de informatieverstrekking aan verzoeker deels gegrond en deels niet gegrond.Ten aanzien van de invulling van het formulier is deze klacht niet gegrond.