1998/506

Rapport
Op 28 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Zwolle, met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Justitie. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat hij pas op 8 juli 1997 een eerste reactie kreeg van het Ministerie van Justitie op zijn sollicitatiebrief van 5 mei 1997. Verder klaagt hij erover dat medewerkers van het Ministerie van Justitie hem van andere informatie voorzagen dan later kon worden opgemaakt uit de brieven van het Ministerie van Justitie van 23 september 1997 en 22 oktober 1997 die hij ter zake van zijn afwijzing voor de functie ontving. Ten slotte klaagt hij erover dat de Afdeling Personeel en Organisatie, die zijn sollicitatie heeft afgehandeld, zijn klacht over de handelwijze rond de sollicitatieprocedure die hij bij de Minister van Justitie had ingediend, heeft behandeld.

Achtergrond

Het hoofdstuk werving en selectie van het Handboek algemeen personeelsbeleid van het Ministerie van Justitie luidt – voor zover hier van belang – als volgt:"6.2.2. De selectiecriteria          Geschiktheid van kandidaten dient te worden vastgesteld aan de hand van vooraf te defini ren selectiecriteria. Deze criteria behoren het uitgangspunt bij de selectie en dus ook bij de afwijzing van kandidaten te vormen. Om te voorkomen dat de diverse actoren in het wervings- en selectieproces onderling zeer uiteenlopende, of tijdens de loop van het proces steeds wisselende criteria gaan hanteren, verdient het de voorkeur de te hanteren selectiecriteria vooraf schriftelijk vast te leggen.          Selectiecriteria bestaan deels uit min of meer objectief te bepalen functie-eisen in termen van opleiding (werk- en denkniveau, specifieke opleidingen) en ervaring (tijdens de loopbaanontwikkeling opgedane soorten functie-ervaring en materiedeskundigheid). Andere selectiecriteria hebben betrekking op lastig in te schatten gedragsvereisten in termen van persoonlijke eigenschappen (bijvoorbeeld overwicht, creativiteit), werkhouding

(bijvoorbeeld veranderingsgezindheid, gericht op continu teit) en vaardigheden (bijvoorbeeld contactvaardigheid, schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid) voortvloeiend uit de aard van de functie en/of de omstandigheden of organisatorische setting waarbinnen deze moet worden uitgeoefend. (...)6.4.1. Selectie op grond van de sollicitatiebrieven         Sollicitanten die door middel van een brief hun belangstelling voor de vacature bekendmaken, wordt direct een ontvangstbevestiging gestuurd, eventueel met enige aanvullende informatie over de verdere procedure. Het streven moet erop gericht zijn dat sollicitanten uiterlijk veertien dagen na sluiting van de sollicitatieperiode op de hoogte zijn gebracht van de stand van zaken en de verdere procedure.          Eerst wordt bekeken welke sollicitanten op grond van hun brief niet in aanmerking komen om voor een gesprek uitgenodigd te worden, omdat zij niet voldoen aan de functie-eisen (brievenselectie). Deze sollicitanten worden direct, met opgave van redenen, afgeschreven. Vervolgens beoordeelt de lijnmanager welke sollicitanten zullen worden opgeroepen voor een gesprek, welke in reserve zullen worden gehouden en welke verder kunnen worden afgeschreven.          Er dient naar gestreefd te worden de selectie binnen 3 maanden na de sluitingsdatum af te ronden. Wanneer sollicitaties langer dan 3 maanden na de sluitingsdatum in reserve worden gehouden, dienen de betrokkenen daarover te worden ge nformeerd; daarbij wordt tevens het verdere verloop van de selectieprocedure aangegeven.          Sollicitanten, ten aanzien van wie op enig tijdstip tijdens de procedure een beslissing tot afwijzing wordt genomen, worden daarvan direct in kennis gesteld; de afwijzing wordt zo goed mogelijk gemotiveerd. Eventueel worden met een sollicitant afspraken gemaakt over het 'in portefeuille houden' van de sollicitatie, wanneer verwacht wordt dat er op korte termijn vergelijkbare vacatures zullen worden opengesteld."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Verder werd een betrokken ambtenaar gehoord.

Tevens werd de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen, met inachtneming van enkele opmerkingen van de betrokken ambtenaar. De reactie van de betrokken ambtenaar gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Verzoeker was van 14 april 1997 tot 1 augustus 1997 op basis van een tijdelijk contract werkzaam op de afdeling Slachtofferzorg van het arrondissementsparket te Zwolle. In die periode had hij inzage in een Justitieblad, waarin onder meer vacatures binnen het Ministerie van Justitie zijn vermeld. In het blad van 2 mei 1997 was de vacature van transportgeleider bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning van het Ministerie van Justitie opgenomen. Het ging om vacatures voor meerdere steunpunten in het land. Sollicitaties konden worden gericht aan de algemeen directeur van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, gevestigd te Veenhuizen. Verzoeker reageerde hierop door middel van een sollicitatiebrief van 5 mei 1997.2. Op 3 juli 1997 informeerde verzoeker telefonisch bij de afdeling personeelsbeheer te Veenhuizen of zijn brief was aangekomen, nu hij nog niets had vernomen. Hem werd meegedeeld dat zijn brief was binnengekomen en dat hij binnen korte tijd een uitnodiging zou krijgen voor een sporttest.3. Op 8 juli 1997 ontving verzoeker een uitnodiging om deel te nemen aan de sporttest op 15 juli 1997. Verzoeker behaalde de sporttest en werd vervolgens uitgenodigd voor een gesprek. Op 15 augustus 1997 had verzoeker een sollicitatiegesprek in Nieuwegein.4. Bij brief van 9 september 1997 deelde de algemeen directeur van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van het Ministerie van Justitie verzoeker onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van het selectiegesprek met u gehouden op 15 augustus 1997 ten behoeve van de functie van transportgeleider, deel ik u het volgende mee. Uit de uitgenodigde kandidaten zijn de meest geschikte kandidaten geselecteerd, waarbij echter de keus niet op u is gevallen. Indien u nadere informatie hierover wenst, dan kunt u contact opnemen met afdeling Personeelsbeheer te Veenhuizen. Wij danken u voor de door u getoonde belangstelling en hopen dat, ondanks deze tegenslag, uw interesse voor eventueel toekomstige vacatures binnen de organisatie blijft bestaan."5. Verzoeker reageerde op zijn afwijzing met een brief van 15 september 1997 gericht aan het hoofd Personeel en Organisatie van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, de heer M. In zijn brief bracht verzoeker onder meer het volgende naar voren:"Tijdens dat gesprek in Nieuwegein werd mij in het begin de vraag gesteld of ik nog werkzaam was bij het Parket, waarop ik antwoordde dat ik dat niet meer was. Vervolgens heb ik nog een gesprek van een uur gehad, waar ik overigens een zeer goed gevoel over heb. Aan het eind van dat gesprek werd mij twee keer gevraagd of ze iets kunnen vinden bij een antecedentenonderzoek. Het lijkt mij dat als ze mij op dat moment niet zien zitten, ze ten eerste niet doorgaan met het gesprek en ten tweede niet aan het eind de vraag stellen of ze iets kunnen vinden. Van een lid van de selectiecommissie, kreeg ik via mijn vriendin, die werkzaam is bij de parketpolitie te Zwolle te horen dat die persoon naar haar toe was gekomen en onder andere aan haar had gevraagd of ik niet bij het EBV (Extra Beveiligd Vervoer; N.o.) wilde werken en dat ik maar 2 keer in de week moest gaan hardlopen, omdat ik dat nodig had voor mijn baan. Verder kreeg ik te horen dat ik er rekening mee moest houden dat ik veel overuren moest draaien en dat het wel goed was dat ik dit werk deed en mijn vriendin bij de parketpolitie werkt omdat we dan over alles kunnen praten. Tevens heeft die persoon ongeveer 6 keer gevraagd aan haar of ze hem wou bellen als ik een brief had gekregen. Groot was zijn verbazing toen mijn vriendin hem belde met de mededeling dat ik afgewezen was. Hij snapte niet waarom ik afgewezen was. Op woensdag 10 september heb ik naar Veenhuizen gebeld; naar mevrouw H., die mij mededeelde dat ik afgewezen was op het feit dat ik niet meer bij Justitie werkzaam was. Dat betekent dus dat ik positief door het gesprek ben gekomen en dat verklaart ook de

reden waarom het lid van de selectiecommissie min of meer door liet schemeren dat ik aangenomen ben en dat ik o.a. moest gaan hardlopen. Tevens verklaart dat waarom hij niet snapte waarom ik afgewezen ben. De reden van afwijzing is mij echter niet duidelijk en compleet onacceptabel. Op het moment dat ik op die functie solliciteerde was ik werkzaam bij justitie en in de vacature stond niet dat je op het moment van de aanstelling werkzaam moest zijn bij Justitie. Tevens denk ik dat als men niet anderhalve maand gewacht had met het beantwoorden van mijn brief, (nadat ik zelf telefonisch contact heb gezocht) de hele procedure wel sneller had gekund waardoor ik wel aangesteld had kunnen worden binnen mijn contracttijd. Waarom is er bij het gesprek van 15 augustus niet gelijk verteld dat ik niet in aanmerking kom voor de functie als ik er niet meer werk? Ik hoop dat u iets aan deze situatie kan doen zodat ik misschien alsnog in aanmerking kan komen voor de functie."6. De algemeen directeur van de Dienst Vervoer en Ondersteuning liet verzoeker bij brief van 23 september 1997 – in reactie op diens brief van 15 september 1997 – onder meer het volgende weten:"De reden dat u bent afgewezen is niet alleen gelegen in het feit dat u niet meer bij het Ministerie van Justitie werkzaam was ten tijde van het gesprek, doch heeft meer redenen. De selectiecommissie was na afloop van het gesprek met u, gelet op de voor de functie relevante criteria, unaniem van mening dat wij u niet aan konden nemen als transportgeleider; noch voor Zwolle noch voor welk ander steunpunt dan ook. De commissie heeft u als volgt beoordeeld in het licht van de functie waarvoor u solliciteerde; Voor het punt zelfstandigheid scoorde u negatief, Gedisciplineerdheid, stressbestendigheid en flexibiliteit scoorden onder het gemiddelde. Ook voor de punten contactvaardigheid, dienstverlenende instelling en collegialiteit scoorde u niet voldoende. U schrijft in uw brief dat u of uw vriendin, diverse malen, met een lid van de selectiecommissie gesproken heeft. U verzuimt echter de naam van deze persoon openbaar te maken. Gelet op bovenstaande verbaast het mij ten zeerste dat ook maar enig lid van de commissie, u op welke manier dan ook, door heeft laten schemeren dat u aangenomen zou worden.

Na verificatie bij de betreffende leden van de commissie is mij gebleken dat niemand van de commissie contact heeft gehad met u of uw vriendin. Ergo; niemand van de selectiecommissie kent u persoonlijk. (...) Hopende u hiermee afdoende te hebben ge nformeerd, (...)."7. Verzoeker deelde de algemeen directeur vervolgens bij brief van 27 september 1997 het volgende mee:"...Het verbaasde me niet dat ik een brief zou ontvangen waarin stond dat er meer redenen waren omtrent mijn afwijzing voor de functie als transportgeleider. Graag zou ik van u een copy van de (originele) rapporten ontvangen waar deze gegevens in staan. Tevens heeft u op de wijze waarop u mijn brief beantwoord heeft, een aantal vragen tactisch kunnen omzeilen waar ik toch graag antwoord op wil hebben. Onder andere op de vraag waarom het 2 maanden duurde voordat ik berhaupt iets van de sollicitatie vernam; en dat ik na mijn telefoontje ineens binnen een week een uitnodiging voor een keuring had. Was mijn brief misschien ergens blijven liggen? Ook wil ik antwoord op de vraag waarom er aan het eind van het gesprek 2x wordt gevraagd of ze iets kunnen vinden bij een antecedentenonderzoek. Immers als ze mij niet zien zitten, wordt dat niet zo nadrukkelijk gevraagd. Als antwoord op mijn brief schrijft u, dat ik of mijn vriendin, diverse malen, met een lid van de selectiecommissie gesproken heeft. Mag ik vragen waar u dat vandaan haalt? Ik heb namelijk gezegd dat 'ze' (niet ik) er mee gesproken heeft. Er staat nergens vermeld dat dat meerdere malen is geweest. In mijn vorige brief heb ik bewust geen naam vermeld van de persoon die door heeft laten schemeren dat ik aangenomen ben. Als de tijd er rijp voor is, wordt die naam wel openbaar gemaakt. U schrijft dat niemand van de selectiecommissie mij persoonlijk kent; dat vind ik ook niet zo raar. Ik heb namelijk nergens vermeld dat ik persoonlijk met die persoon gesproken heb. Tevens wil ik nog even opmerken dat ik het ook heel vreemd vind dat als ik na 1 week bel om te vragen of mijn brief is binnengekomen, ik mevrouw H. weer aan de telefoon krijg en dat het lijkt alsof ze bang is om zich (wederom) te verspreken en goed nadenkt voordat ze kort en zakelijk antwoord geeft. Er is me echter wel wat duidelijk geworden; er klopt hier iets niet. Er worden hier hele rare spelletjes gespeeld, waar ik de dupe van ben. Uiteraard pik ik dat niet..."

8. Verzoeker diende bij brief van 8 oktober 1997 over de sollicitatie een klacht in bij de Minister van Justitie. In deze brief bracht hij onder meer nog het volgende naar voren:"Ongeveer een week na het gesprek kwam een lid van de selectiecommissie, tevens afdelingshoofd van het EBV te Zoetermeer, genaamd Kr., naar het parket Zwolle en raakte daar aan de praat met mijn vriendin; (...) U begrijpt dat ik toen ik deze verhalen hoorde er eigenlijk wel vanuit kon gaan dat ik aangenomen was, maar zolang ik niks op papier heb staan ben ik toch een beetje achterdochtig. Vlak voordat ik op functie van transportgeleider had gesolliciteerd, had ik gesolliciteerd op een andere interne vacature binnen het Parket Zwolle. Daar ben ik echter op afgewezen op basis van roddelverhalen. Ik ben daar niet beoordeeld op mijn werk, maar alleen op basis van roddelverhalen. Ik zou 'volgens de roddelverhalen' een heel harem hebben binnen de rechtbank en daarom was ik vrouwonvriendelijk. Dat is ook de reden van afwijzing geweest. Ik was vrouwonvriendelijk. Ik heb toen, na overleg met mijn leidinggevende, een klacht ingediend bij het hoofd personeelszaken dhr. B. omtrent de reden van afwijzing. Er is, en dat heeft de betreffende leidinggevende later ook toegegeven, namelijk niet naar mijn kwaliteiten op de werkvloer gekeken, maar hij heeft alleen geluisterd naar de verhalen die over mij de ronde gingen binnen de rechtbank. Ik ben alleen beoordeeld op basis van roddelverhalen. Dhr. B. heeft de zaak onderzocht en hij gaf in een persoonlijk gesprek met mij toe dat er fouten waren gemaakt omtrent de sollicitatieprocedure. Ik kon indien ik dat wou de zaak officieel laten onderzoeken en eventueel voor de rechter laten komen. Omdat ik geen problemen wilde, en eigenlijk er vanuit ging, mede door de uitlatingen van Dhr. Kr. en het goede gevoel wat ik over het sollicitatiegesprek te Nieuwegein had, voor de baan als transportgeleider heb ik toen afgezien van verdere stappen omtrent die sollicitatie. Inmiddels was mijn contract dus afgelopen en zat ik thuis. Ik kreeg ongeveer 4 weken na het gesprek te Nieuwegein een baan in het bedrijfsleven aangeboden en ik wilde dus weten of ik daar op in kon gaan, dus ik besloot te bellen naar Veenhuizen. Ik kreeg mevr. H. aan de telefoon die mij vertelde dat ik niet op de lijst van de transportgeleiders stond en dat ik dus die andere baan maar moest aannemen. De enige reden dat ik niet aangenomen ben, was volgens mevr. H. dat ik niet meer bij het Arrondissementsparket Zwolle werkzaam was. Ik ben dus wel door de gesprekken gekomen, maar werkte niet meer bij Justitie. (...) (...) ben ik de vacature eens goed gaan bekijken en ik kwam tot

de ontdekking dat er nergens staat dat je op het moment van indiensttreding in loondienst moet zijn van Justitie. (...) Ik vond de reden van afwijzing eigenlijk te belachelijk voor woorden, dus ik besloot, na overleg met het bureau voor rechtshulp, een aangetekende brief te sturen naar het hoofd personeelszaken te Veenhuizen dhr M. Die brief is verstuurd op maandag 15 september j.l. Toen ik vrijdag 19 september nog geen ontvangstbevestiging had ontvangen, besloot ik eens te bellen met Veenhuizen om te kijken of de brief goed was aangekomen. Ik kreeg toen mevr. H. weer aan de telefoon, die mij kort en zakelijk vertelde dat de brief binnen was gekomen en dat er op korte termijn antwoord op kwam. Raar dat ze nu goed nadacht voordat ze kort en zakelijk antwoord gaf, terwijl ze de vorige keer dat ik belde om te informeren of ik aangenomen was ronduit praatte. Is ze misschien angstig geworden omdat ze de vorige keer teveel had gezegd? Dinsdag 23 september kwam het antwoord op mijn aangetekende brief; dit keer van de algemeen directeur dhr. Bo. Het antwoord verbaasde mij eigenlijk niet; ik had namelijk wel verwacht dat ze zouden zeggen dat er meerdere redenen zouden zijn, waarom ik afgewezen ben. En inderdaad er waren meerdere redenen voor mijn afwijzing. Volgens die brief kon ik echt helemaal niets en ben ik op geen enkel punt door het gesprek gekomen. Dat in tegenstelling van wat mevr. H. mij de eerste keer vertelde en de uitlatingen gedaan door dhr Kr. Tevens stond er in dat niemand van de selectiecommissie (dus ook dhr. Kr. niet) mij kent en derhalve geen uitlatingen gedaan kan hebben. (...) Dat betekent dus dat mijn vriendin, volgens dhr Bo. gelogen heeft. Is dhr. Kr. evenals mevr. H. bang dat voor de eventuele gevolgen of hebben ze dingen gezegd die ze niet hadden mogen zeggen? Op 27 september heb ik weer een brief gestuurd naar Veenhuizen met o.a. een verzoek om de rapporten (die mijns inziens nu enigszins aangepast zullen zijn in mijn nadeel) te mogen inzien en om de vragen te beantwoorden die ik ze gesteld heb in de vorige brief en die ze keurig hebben omzeild. Tot op heden heb ik nog geen antwoord ontvangen op mijn laatste brief. Ik heb het gevoel dat er hier iets niet correct wordt gespeeld; dat mevr. H. zich versproken heeft en dat er nu allerlei redenen worden verzonnen om mij af te wijzen. Als men immers mijn sollicitatiebrief gelijk had behandeld en niet eerst twee maanden had laten liggen, had de hele zaak eerder afgehandeld kunnen worden en zou ik aangesteld kunnen worden binnen mijn contracttijd. De telefonische reden van afwijzing lijkt mij ook niet correct; ik was namelijk werkzaam bij Justitie en ik heb dus intern gesolliciteerd. Dat er nu allerlei redenen worden verzonnen om mij aan de kant te zetten en om de betrokken personen in te dekken, vind ik ongeloofwaardig en onacceptabel. Ik hoop dat u kunt begrijpen dat ik er verschrikkelijk kwaad om

ben, hoe er met de situatie wordt omgesprongen. Ik heb het vermoeden dat de afwijzing op een of andere manier verband houdt met de sollicitatie in Zwolle. Ik hoop dat u, indien dit wel het geval is, hier iets aan kunt doen. Misschien kunt u de zaak laten onderzoeken om zo erachter te komen wat er werkelijk aan de hand is? (...) Ik wil deze zaak tot aan de bodem uitgezocht hebben, want ondanks alle gezeur en ellende wil ik namelijk nog steeds die baan als transportgeleider."9. De algemeen directeur van de Dienst Vervoer en Ondersteuning berichtte verzoeker bij brief van 22 oktober 1997 onder meer als volgt:"Naar aanleiding van uw schrijven van 27 september 1997 en in aansluiting op mijn schrijven van 23 september, wil ik als volgt reageren. De reden dat een reactie op uw sollicitatiebrief van 5 mei 1997 pas op 8 juli volgde, is dat de werving en selectie voor de functie van transportgeleider een mammoet-operatie betrof, waardoor de organisatie daaromtrent een ruimere tijd in beslag heeft genomen. De late correspondentie naar aanleiding van uw sollicitatie vormt daarop geen uitzondering. Daar u ten tijde van uw sollicitatie (middels een brief) nog werkzaam was bij Justitie, bent u als interne kandidaat uitgenodigd deel te nemen aan de selectieprocedure. De reden van afwijzing is derhalve niet gelegen in het feit dat halverwege de procedure uw contract afliep. De commissie heeft getracht om, door middel van een gesprek met u, een zo volledig mogelijk beeld van u te vormen. Niet eerder dan dat het gesprek is be indigd, is de commissie, op basis van functie-relevante criteria tot een advies gekomen. Dit advies staat los van het antecedentenonderzoek en de medische keuring. Aan deze eisen dient namelijk iedere kandidaat te voldoen die geselecteerd is voor de functie. Omdat niet iedereen bekend is met de term antecedentenonderzoek en de inhoud daarvan en om teleurstelling achteraf te voorkomen, wordt iedere kandidaat tijdens het selectiegesprek nadrukkelijk gevraagd of dit onderzoek iets aan het licht zal brengen. Over de kwestie dat een lid van de selectiecommissie al dan niet contact heeft gehad met uw vriendin, wil ik het volgende zeggen. De beoordeling vindt plaats vlak na het gesprek en door de

commissie als geheel. Iedere uitspraak gedaan door een lid van deze commissie voor of na dit gesprek, gebeurt op persoonlijke titel. Deze situatie doet derhalve niets af aan het advies van de selectiecommissie en het uiteindelijke besluit u niet aan te stellen als transportgeleider. Het originele rapport waar u om verzoekt, is een beoordelings-instrument van de commissie en alleen voor intern gebruik geschikt. Van deze score-lijst is echter wel een vertaalslag gemaakt en in korte bewoordingen is u in de brief van 23 september j.l. medegedeeld wat de motivatie was u niet voor de functie aan te nemen. Ik hoop en verwacht met het bovenstaande een helder antwoord te hebben gegeven op de door u gestelde vragen met betrekking tot uw sollicitatie. Daar verdere correspondentie omtrent dit onderwerp aan de feitelijke situatie dat u bent afgewezen voor de vacature van transportgeleider niets zal veranderen, stel ik voor deze brief als afsluiting daarvan te beschouwen."10. Het College van procureurs-generaal deelde verzoeker bij brief van 24 oktober 1997 onder meer het volgende mee:"Uw brief van 8 oktober jl. is door de Minister van Justitie overgedragen aan het College van procureurs-generaal. In antwoord op uw brief bericht ik u, namens de Minister van Justitie, het volgende. Uit uw brief maak ik op dat u het niet eens bent met de wijze waarop u in twee sollicitatie-procedures bent bejegend, te weten door de afdeling personeelszaken van de DGO-staf te Zwolle en de afdeling personeelszaken (...) Veenhuizen. Derhalve heb ik uw brief ter verdere behandeling overgedragen aan respectievelijk de Directeur Gerechtelijke Ondersteuning te Zwolle (...) en de directeur van de Dienst Ondersteuning en Bijstand Justitie (t.a.v. de heer M.) (...) Veenhuizen."11. Bij brief van 26 november 1997 - een datum gelegen na de datum van het bij de Nationale ombudsman ingediende verzoekschrift - deelde de algemeen directeur van de Dienst Vervoer en Ondersteuning verzoeker onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van het verzoek van het College van Procureurs-generaal de door u aan de Minister van Justitie gerichte klacht inzake uw sollicitatie bij DV&O over te nemen, wil ik u het navolgende mededelen.

De informatie die u d.d. 23 september en 22 oktober hierover heeft ontvangen is mijns inziens volledig en afdoende geweest. Derhalve heb ik hier niets aan toe te voegen. Wel wil ik nog opmerken dat de door u genoemde medewerker, dhr. Kr., geen afdelingshoofd is en geen deel heeft uitgemaakt van de selectiecommissie waarmee u een gesprek heeft gehad."12. Verzoeker richtte zich bij brief van 1 december 1997 – een datum gelegen na indiening van zijn verzoekschrift bij de Nationale ombudsman– tot het parket-generaal met het volgende:"...Met verbazing en woede las ik echter uw brief d.d. 24 oktober 1997 waarin stond dat jullie de brief (van verzoeker van 8 oktober 1997; N.o.) overgedragen hebben aan respectievelijk Veenhuizen en Zwolle. In die brief stonden gegevens die de betreffende afdelingen (nog) niet mochten weten. Voordat ik de brief naar de minister heb gestuurd, heb ik reeds om opheldering gevraagd bij de desbetreffende instanties over de hele gang van zaken en heb dus reeds correspondentie gevoerd met dhr. M. (...). Uit die correspondentie heb ik geen bevredigend antwoord gekregen, sterker nog de reden van afwijzing werd steeds anders. Kortom iets klopt er niet. Daarom heb ik een klacht ingediend bij de minister van justitie in de hoop dat er een onderzoek kwam naar de hele procedure. Hoe is het echter mogelijk dat als je een klacht indient over een bepaalde instantie of afdeling bij een hogere instantie dat de klacht dan gewoon naar de desbetreffende afdeling of instantie gaat om de klacht af te handelen? Inmiddels heb ik een antwoord gekregen van dhr. M. te Veenhuizen. Daaruit blijkt dat hij gewoon de gehele brief, die ik aan de minister van justitie heb gestuurd ontvangen heeft en dus ook de namen weet die ik in de brief heb gezet. Dat was dus absoluut niet de bedoeling! In de correspondentie met Veenhuizen heeft dhr M. diverse malen om de naam gevraagd van de man die informatie door heeft gespeeld aan mijn vriendin. Ik heb bewust geen naam genoemd omdat ik sterke vermoedens heb dat er een vies spelletje gespeeld wordt en men elkaar dekt. Hoe kan het dan in godsnaam mogelijk zijn dat het Parket Generaal gewoon de brief stuurt naar de desbetreffende instanties om de zaak af te handelen? Hebben jullie de brief berhaupt wel gelezen, zodat jullie weten waar het over gaat? Als jullie de brief wel gelezen hebben, snappen jullie dan niet dat als je een klacht indient over iets of iemand dat je de brief niet naar die persoon of instantie stuurt?..."

13. In antwoord op verzoekers brief van 1 december 1997 berichtte het College van procureurs-generaal verzoeker bij brief van 9 januari 1998 - eveneens een datum gelegen na het indienen van de klacht bij de Nationale ombudsman - onder meer het volgende:"Aan de beslissing om uw brief over te dragen lag de volgende reden ten grondslag. Uw brief betrof een klacht over een sollicitatieprocedure en betreft dus een personele aangelegenheid. Om die reden is uw brief doorgezonden naar de D.G.O. te Zwolle en de directeur van de D.O.B. (...) te Veenhuizen. Zij zijn als leidinggevenden eerst verantwoordelijk voor dergelijke personele aangelegenheden. Dit is de gebruikelijke werkwijze. De leidinggevenden worden daarmee in de gelegenheid gesteld een klacht over hun ondergeschikten af te handelen. Uit uw brieven blijkt evenwel dat u zich reeds tot deze leidinggevenden had gewend en niet tevreden was met het antwoord dat u van hen heeft gekregen. Dit is onvoldoende onderkend. Gezien het voorgaande had uw brief aan de Minister van Justitie ter behandeling moeten worden geretourneerd. Ik bied u hiervoor mijn excuses aan. Ik heb uw brief van 8 oktober 1997 dan ook alsnog ter verdere behandeling overgedragen aan de Minister van Justitie, t.a.v. het hoofd van de Dienst Justiti le Inrichtingen (...)."B. Standpunt verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat – samengevat – weergegeven onder

Klacht

.2. In aansluiting op zijn verzoekschrift liet verzoeker de Nationale ombudsman bij brief van 29 oktober 1997 onder meer nog het volgende weten:"Tevens wil ik even opmerken dat ik het vreemd vind dat als ik een klacht indien over een bepaalde instantie bij de minister van Justitie, dat het Parket-Generaal, die dit soort zaken afhandelt, de brief gewoon naar de desbetreffende instantie stuurt om de zaak af te handelen. Daarvoor dien ik toch geen klacht in bij de baas van Justitie? Tevens vind ik het vreemd dat ik mijn eigen dossier niet mag inzien want volgens mij mag dat altijd? Ik mag er niks uit dupliceren, maar inzien mag ik toch wel; tenzij ze iets te verbergen hebben? Ook vind ik het raar dat als ik een brief stuur op 27 september 1997, daar geen antwoord op krijg; vervolgens een brief krijg van het PG te Den Haag waarin staat dat mijn brief doorgestuurd is

naar o.a. Veenhuizen en dat ik dan wel antwoord krijg op mijn brief van 27 september. 1 maand later! Wat mij opviel aan de laatste brief uit Veenhuizen is dat het niet meer uitmaakt of ik nu wel of niet bij Justitie werkzaam ben geweest, want ik ben gewoon afgewezen omdat ik o.a. niet zelfstandig ben. De brief die ik daarvoor uit Veenhuizen heb ontvangen was het o.a. een reden van afwijzing plus dat ik niet zelfstandig ben enz. Toen ik echter belde naar Veenhuizen en mevr. H. aan de telefoon kreeg, kon ze me garanderen dat de enige reden van afwijzing was, dat ik niet meer bij het Parket Zwolle werkzaam was. De enige reden! (...) Ik denk dat de hele zaak als volgt is gegaan; Ik heb een sollicitatiegesprek gehad met 4 leden van de selectiecommissie. Aan het eind van die gesprekken volgt gelijk de beslissing of iemand aangenomen is of niet. Ik denk dat ze besloten hebben om mij aan te nemen en dat vervolgens door geven aan personeelszaken te Veenhuizen. Dan kan dhr. Kr. ook allerlei uitlatingen doen over mij tegen mijn vriendin, want hij gaat ervan uit dat ik aangenomen ben omdat ze dat hebben doorgegeven aan personeelszaken. Eenmaal bij personeelszaken is er iemand geweest die een brief moest typen aan mijn leidinggevende van dat moment, omtrent de overplaatsing per een bepaalde datum. Ik denk dat die persoon toen gezien heeft dat ik niet meer bij het Parket werk en toen gezegd heeft die is afgewezen want hij werkt niet bij Justitie en we nemen geen mensen van buitenaf aan. Als ik dan in beroep ga tegen de reden van afwijzing wordt er van alles bij verzonnen omdat ze het niet waar kunnen maken om mij op die reden af te wijzen want ik heb er gewerkt en ik heb intern gesolliciteerd."3. Op 1 december 1997 stuurde verzoeker de Nationale ombudsman een brief met een inhoud van gelijke strekking als de brief aan het Parket-Generaal van diezelfde datum (zie hiervoor onder A.12).C. Standpunt Minister van JustitieIn reactie op de klacht bracht de Minister van Justitie bij brief van 10 februari 1998 onder meer het volgende naar voren:"Verzoeker klaagt over de lange reactietermijn op zijn sollicitatiebrief. In het Handboek Personeel van het Ministerie van Justitie is een hoofdstuk opgenomen over Werving en selectie (zie

Achtergrond

; N.o.). De in dit Handboek beschreven procedure dient als normatief toetsingskader voor alle sollicitatieprocedures bij Justitie. Het moge duidelijk zijn dat de onderhavige procedure langer heeft geduurd dan in het Handboek aangegeven, niet alleen

voor de heer K. (verzoeker; N.o.), maar voor iedere kandidaat. De sollicitatie van de heer K. maakte onderdeel uit van de omvangrijke wervings- en selectieprocedure van transportbegeleiders (circa 120 te vervullen vacatures, circa 300 ontvangen sollicitatiebrieven, circa 200 te plannen sollicitatiegesprekken), voortvloeiend uit een reorganisatie en vorming van de landelijke Dienst Vervoer en Ondersteuning. De afdeling Personeel en Organisatie van de Unit Beheer van de Dienst Vervoer en Ondersteuning kreeg in de tijd dat de sollicitatiebrieven verwerkt moesten worden, met een tijdelijke onderbezetting te maken, hoewel al twee uitzendkrachten ter versterking van de afdeling waren aangetrokken. Binnen de dienst zal in het vervolg bij sollicitaties gewerkt worden met ontvangstbevestigingen van sollicitatiebrieven, dan wel met voorlichtingsbijeenkomsten. De tweede klacht dat verzoeker van medewerkers van Justitie informatie heeft gekregen die bij hem een onjuist beeld deed ontstaan over de uitkomst van de sollicitatie betreft twee functionarissen. De heer K. refereert aan een reactie/informatie van mevrouw H. (...) en van de heer Kr. Mevrouw H. is personeelsfunctionaris en was als zodanig op de hoogte van de sollicitatie en bevoegd daarover informatie te verstrekken. Mevrouw H. verklaart de heer K. te hebben medegedeeld dat ongeschiktheid de grond voor de afwijzing is geweest. Mevrouw H. bevestigt dat in het telefoongesprek ook de be indiging van de aanstelling voor bepaalde tijd aan de orde is geweest, maar ontkent dat dit als afwijzingsgrond is genoemd. Dit ligt ook in de rede omdat medewerkers met een dergelijke aanstelling als een reguliere interne sollicitant worden beschouwd. De heer K. stelt dat hij informatie over de sollicitatie en de uitkomst daarvan van een afdelingshoofd en sollicitatiecommissielid de heer Kr. zou hebben verkregen. De heer Kr. is echter geen lid geweest van de sollicitatiecommissie, net zo min als afdelingshoofd. De heer Kr. is transportbegeleider in Zoetermeer. De heer Kr. staat derhalve volledig buiten de sollicitatieprocedure. De heer Kr. heeft bij navraag verklaard met de vriendin van de heer K. destijds in gesprek te zijn geraakt en in algemene zin te hebben gesproken over het werk als transportbegeleider en de sportkeuring als eerste onderdeel van een selectie. Over de selectieprocedure zelf heeft de heer Kr. zich niet uitgelaten. Dit was gelet op zijn positie ook niet mogelijk. De verklaring van de heer Kr. is aannemelijk, gelet op de opmerking van de heer K. dat de informatie door een tussenpersoon, de vriendin van de heer K., is verstrekt. Er is sprake van langs zeer indirecte weg verkregen informatie, die kennelijk tot een

onjuiste voorstelling van zaken bij de heer K. heeft geleid. De afhandeling van de klacht, die verzoeker bij de Minister van Justitie had ingediend, door de Afdeling Personeel en Organisatie van de Dienst Vervoer en Ondersteuning is procedureel niet optimaal verlopen. Verwijzing door het College van procureurs-generaal naar de Dienst Justiti le Inrichtingen, waarvan de dienst Vervoer en Ondersteuning een onderdeel is, had procedureel meer in de rede gelegen. De onderhavige casus is voor mij aanleiding de hierbij betrokken actoren te wijzen op het eerdergenoemde normatieve kader en de daaruit voortvloeiende procedures."D. Reactie verzoekerNaar aanleiding van de reactie van de Minister van Justitie liet verzoeker bij brief van 2 maart 1998 onder meer het volgende weten:"Zoals ik (...) heb medegedeeld ben ik het niet eens met de gang van zaken zoals die nu gaat. Uit de correspondentie die nu over en weer gevoerd wordt blijkt dat er twee versies van het verhaal zijn. Beide kanten van het verhaal staan reeds op papier en het is, mijns inziens niet zinvol om nu weer het een en ander toe te lichten omdat dat reeds gebeurd is, behalve dan dat ik het raar vind dat het verhaal van dhr Kr. aannemelijk wordt bevonden, zonder beide partijen aan te horen. Hetzelfde geldt voor het verhaal van mevr. H. Is het niet mogelijk om alle betrokken personen uit te nodigen en ieder apart te gaan horen, om er zo achter te komen wat er werkelijk is gebeurd? (...) Verder blijf ik van mening, dat door een fout van het Parket Generaal namelijk, zonder de brief, die gericht is aan de Minister van Justitie te lezen, door te sturen naar de desbetreffende instanties, zodat die precies o.a. de namen weten om wie het allemaal gaat en ze zo dus alle tijd hebben om gezamenlijk de verhalen op elkaar af te stemmen, zodat van justitiekant alle verhalen kloppen en ik dus geen poot heb om op te staan. Ik hoop dat ik hiermee voldoende aangegeven heb dat ik het niet met de situatie eens ben en dat ik het hier ook absoluut niet bij laat zitten."E. Aanvullende reactie Minister van JustitieDe Minister van Justitie gaf desgevraagd bij brief van 2 maart 1998

aanvullend haar oordeel over de gegrondheid van de klachten van verzoeker. Zij deelde hierover onder meer het volgende mee:"Zoals in mijn brief van 10 februari (...) aangegeven, is de reactie (8 juli 1997) op de sollicitatie van de heer K. (5 mei 1997) later geweest dan volgens ons Handboek Personeel (zie

Achtergrond

; N.o.), het normatief toetsingskader in dezen, had behoren te zijn. De heer K. klaagt mijns inziens terecht over de reactietermijn op zijn sollicitatie (2 maanden i.p.v. 3 weken). De tweede klacht van de heer K. dat medewerkers van mijn ministerie hem van andere informatie hebben voorzien dan later kon worden opgemaakt uit de brieven van 23 september 1997 en 22 oktober 1997, die hij ter zake van zijn afwijzing voor de functie ontving, acht ik niet gegrond. In mijn brief van 10 februari 1998 heb ik de redenen daarvoor aangegeven. Ten slotte klaagt de heer K. erover dat de Afdeling Personeel en Organisatie van de Dienst Vervoer & Ondersteuning, die zijn sollicitatie heeft afgehandeld, zijn klacht over de handelwijze rond de sollicitatieprocedure die hij bij de Minister van Justitie had ingediend, heeft behandeld. Ik acht deze klacht gegrond. De onderhavige casus is voor mij aanleiding (...) de hierbij betrokken actoren te wijzen op het eerdergenoemde normatieve kader en de daaruit voortvloeiende procedures."F. Verklaring betrokken ambtenaar H.Op 11 maart 1998 verklaarde mevrouw H. inzake de klacht van verzoeker tegenover medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch onder meer het volgende:"Ik ben lid van de selectiecommissie geweest die de heer K. (verzoeker; N.o.) in het kader van zijn sollicitatie te woord heeft gestaan. De selectiecommissie bestond uit vier personen. Het is gebruikelijk dat uit de selectiecommissie n persoon van personeelszaken wordt aangewezen als aanspreekpunt voor de afgewezen sollicitanten. Dat was ik niet. Toen de heer K. belde, dat zal begin september 1997 zijn geweest, nam ik toevallig de telefoon op. Ik heb de heer K. toen zelf te woord gestaan, omdat ik als lid van de selectiecommissie van zijn sollicitatie op de hoogte was. Ik heb een hele vage herinnering aan het gesprek. Ik heb geen telefoonnotitie van het gesprek gemaakt. Het is niet gebruikelijk om telefoonnotities van die gesprekken te maken.

Op zijn vraag waarom hij was afgewezen, heb ik de heer K. meegedeeld dat dat was op basis van het selectiegesprek. Ik heb hem uitgelegd op welke punten hij tijdens dat gesprek onvoldoende had gescoord. Dat was ook de reden waarom hij was afgewezen. Niet omdat hij inmiddels niet meer in dienst van Justitie was. Hij is behandeld als interne kandidaat. Het feit dat zijn tijdelijke aanstelling bij Justitie was be indigd, deed er niet toe. Er zijn in die sollicitatieronde meer mensen aangenomen die extern waren. Dus als de heer K. aan de hand van het selectiegesprek goed was beoordeeld, had hij wel kunnen worden aangenomen ook al was hij inmiddels niet meer in dienst van Justitie. Ik kan mij niet meer precies herinneren wat er wel en niet is gezegd tijdens het telefoongesprek. Het zou kunnen zijn dat ik het feit dat de heer K. niet meer bij Justitie werkte ook als reden van afwijzing heb aangevoerd, maar dat weet ik niet zeker, ik kan me daarover niets herinneren. Ik weet nog wel zeker dat ik de uitkomsten van het selectiegesprek als reden heb aangevoerd. Het kan goed zijn dat het selectiegesprek met de heer K. zoals hij stelt goed of in een prettige sfeer is verlopen. De leden van de selectiecommissie laten zich tijdens het gesprek niet uit over hoe zij de kandidaat beoordelen. Die beoordeling vindt achteraf plaats. De commissie was in dit geval unaniem. De stukken die wij van de heer K. hebben zijn de (interne) beoordeling naar aanleiding van het selectiegesprek, het testresultaat en de brieven die hij heeft geschreven. De beoordeling is een formulier wat louter voor intern gebruik is. Wij laten sollicitanten dat formulier nooit inzien. De inhoud van de brief aan de heer K. van 23 september 1997 (zie hiervoor onder A.6.; N.o.) komt overeen met het beoordelingsformulier en met de inhoud van het telefoongesprek wat ik in september 1997 met hem voerde. Bij dat telefoongesprek heb ik het beoordelingsformulier ook gehaald, zodat ik de heer K. kon meedelen waarom hij was afgewezen. Tenslotte vraagt u mij of de keer Kr. ook lid is geweest van de selectiecommissie. Ik kan u melden dat dat niet het geval is geweest. De heer Kr. is mij ook niet bekend. De leden van de selectiecommissie ken ik wel."G. Nadere reactie verzoeker1. In zijn brief van 12 april 1998 bracht verzoeker zijn commentaar op de aanvullende reactie van de Minister van Justitie en de verklaring van de betrokken ambtenaar H. naar voren. In die brief deelde hij onder meer het volgende mee:"Waarom weet mevr. H. in de brief van 10 februari 1998 van Justitie aan de Ombudsman gericht, wel dat ze met mij over de

be indiging van de aanstelling voor bepaalde tijd heeft gesproken. Ze ontkent dat dit als afwijzingsgrond is genoemd. Door mr. V. (concipi nt van de brief van de Minister van Justitie; N.o.) wordt gezegd dat dat in de rede ligt. In de telefoonnotitie die ik van u heb ontvangen van 24 maart 1998 van mevr. H. (bedoeld wordt de op 11 maart 1998 telefonisch afgelegde verklaring van de betrokken ambtenaar; N.o.), dus 1 maand later, zegt ze dat ze het niet meer kan herinneren dat ze met mij daarover heeft gesproken. Wat ligt er dan in de rede? Verder vind ik het opmerkelijk dat er tijdens deze mammoetoperatie, zoals dat genoemd wordt, externe mensen aangenomen zijn. Hoe is dat mogelijk bij een interne vacature!!!!! Er heeft ook geen vacature in een landelijk dagblad gestaan, zodat daaruit externe mensen konden worden aangetrokken. Kort samengevat heb ik nu dus diverse redenen van afwijzing; op 8 september 1997 heb ik gebeld naar mevr. H., die mij meedeelde dat ik niet aangenomen was omdat ik niet meer bij Justitie werkzaam was en dat dit een interne vacature was. Ze kon me toen garanderen dat dat de enige reden van afwijzing was. In de brief van 23 september 1997 van DV&O staat dat mijn afwijzing niet alleen gelegen is in het feit dat ik niet meer bij justitie werkzaam ben. In de brief van 22 oktober 1997 van het DV&O staat dat de reden van afwijzing niet gelegen is in het feit dat ik niet meer justitie werkzaam ben. Graag zou ik willen weten hoe het zit met dhr Kr. Hij heeft in eerste instantie tegen mij, bij de selectiegesprekken en later tegen mijn vriendin gezegd dat hij hoofd EBV te Zoetermeer is en plaatsvervangend hoofd van Alkmaar. Nu wordt er gezegd dat hij gewoon transportgeleider is te Zoetermeer. Dhr Kr. heeft wel toegegeven dat hij met mijn vriendin (die werkzaam is bij de parketpolitie in Zwolle) gesproken heeft, maar alleen in de algemene zin over het werk als transportgeleider. Echter op de dag dat dhr Kr. in Zwolle was, was hij daar als hoofd EBV, omdat er een zware zaak diende en hij twee mensen moest begeleiden voor het EBV. Wederom is daar mr. V. die met een makkelijke opmerking in de brief van 10 februari j.l. vertelt, dat het verhaal van dhr Kr. aannemelijk wordt geacht omdat ik die informatie via een tussenpersoon, mijn vriendin, heb verkregen en het dus niet goed begrepen heb. Mijn vraag is, waarom het verhaal van dhr Kr. aannemelijk wordt geacht en het verhaal van mijn vriendin niet. Niemand heeft echter haar benaderd om te vragen hoe het allemaal gegaan is en wat er allemaal gezegd is. Of is het zo dat omdat het mijn vriendin is, het verhaal op voorhand niet kan kloppen? Als

dhr Kr. echter zou toegeven dat het verhaal van mijn vriendin klopt, zou dat voor hem gezichtsverlies zijn en sluit het niet echt aan bij het verhaal dat justitie naar voren brengt. Zou dat soms de reden zijn dat het verhaal van hem aannemelijk is? Zo heeft hij ook gezegd, dat als ik al zover was gekomen dat het dan wel goed zat omdat ze normaal geen mensen van kantoor aannemen die geen affiniteit met het werk hebben en zeker geen mensen met een tijdelijk contract. Tevens heeft hij gezegd dat ik had moeten liegen toen ze me tijdens het sollicitatiegesprek vroegen of ik nog bij justitie Zwolle werkte omdat ze dat toch nooit controleren. Zo kan ik nog wel een aantal dingen opnoemen van wat er toentertijd allemaal gezegd is, maar schijnbaar heeft dat geen zin want het verhaal van dhr Kr. is aannemelijk. Ik vind het heel vreemd dat mr. V. twee van zijn medewerkers beschermt zonder het verhaal van 2 kanten te hebben gehoord. Verder wil ik weten wat mr. V. in de (...) brief van 2 maart j.l. bedoeld met de opmerking: De onderhavige casus is voor mij aanleiding, zoals reeds in de brief van 10 februari 1998 aangegeven, de hierbij betrokken actoren te wijzen op het eerdergenoemde normatieve kader en de daaruit voortvloeiende procedures. (...) Voor alle duidelijkheid ben ik niet bezig om koste wat kost te proberen een baan als transportgeleider te bemachtigen, want die hoop heb ik allang opgegeven. Ik wil toch proberen om in deze zaak mijn recht te halen omdat ik het gevoel heb dat er bij grote organisaties als justitie, de fouten die er gemaakt worden op deze wijze worden afgedaan. Ik weet ook dat het heel moeilijk is om bij een grote organisatie als deze mijn recht te halen. Vooral als er meerdere personen samenspelen tegen een persoon die maar moet zien hoe hij zijn verhaal bevestigd krijgt. Voor mij is het in dit geval ook erg moeilijk omdat ik geen "getuigen" of collega's heb die mijn verhaal kunnen bevestigen. Is het niet zo dat er weinig te achterhalen valt omdat alle betrokken personen van justitiezijde alles met elkaar hebben kunnen bespreken (zeker nadat het Parket Generaal een "vertrouwelijke" brief, met de namen van alle betrokken personen erin naar de desbetreffende afdelingen heeft gestuurd, met het gevolg dat men het een en ander op elkaar heeft kunnen afstemmen.)."2. Bij brief van 17 april 1998 gaf verzoeker nog een aanvulling op zijn brief van 12 april 1998 en deelde hij onder meer nog het volgende mee:"Zoals ik (...) meedeelde, was er op het sollicitatiegesprek dat

ik voor deze functie gehad heb een akkefietje met een van de leden van de selectiecommissie. Het akkefietje was het volgende; Een vrouw van personeelszaken die ook bij het gesprek aanwezig was (misschien mw. H.), vroeg mij op een gegeven ogenblik of ik secuur was. Nadat ik bevestigd had dat ik dat inderdaad was vertelde ze me dat op mijn sollicitatiebrief de naam xM in plaats van yM stond. Toen zij klaar was met spreken zei ik gelijk dat op mijn oproep voor dat gesprek de naam xK stond in plaats van yK en dat dus iedereen wel eens zo'n fout kon maken. Op dat moment vond die vrouw het niet leuk dat ik er gelijk zo op inging en ze was ook gelijk stil. In het gesprek dat mijn vriendin met dhr Kr. heeft gehad, in de rechtbank in Zwolle, is dit onderwerp ook ter sprake gekomen en hij vertelde haar toen dat hij mij gelijk aan wilde nemen omdat ik niet over mij heen laat lopen en dat ik gelijk een antwoord klaar heb. Voor alle duidelijkheid, heb ik die vrouw niet "aangevallen" omdat ik die vrouw op haar nummer wilde zetten, maar om haar te laten zien dat iedereen zo'n fout kan maken, hoe secuur je ook bent. Dhr Kr. heeft niet letterlijk gezegd dat hij erbij geweest is, maar hij liet wel doorschemeren dat het verhaal hem bekend voorkwam."H. Nadere reactie Minister van Justitie1. De Nationale ombudsman verzocht de Minister van Justitie bij brief van 4 mei 1998 te reageren op de brieven van verzoeker van 2 maart 1998, 12 en 17 april 1998, die in fotokopie werden meegestuurd. De Minister werd met name verzocht in te gaan op hetgeen verzoeker naar voren bracht over de heer Kr. en de namen te geven van de personen die in de selectiecommissie zitting hadden tijdens het sollicitatiegesprek met verzoeker. Voor de goede orde deed de Nationale ombudsman de Minister tevens een afschrift toekomen van de verklaring van betrokken ambtenaar H.2. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 9 juli 1998 onder meer als volgt:"Helaas heeft het opstellen van deze reactie wat meer tijd gekost dan u heeft gevraagd. De heer V. heeft daarover een aantal malen met uw medewerkster (...) gesproken. Mijn excuses voor de vertraging. In zijn brief van 2 maart 1998 schrijft de heer K. 'dat de desbetreffende instanties ... zo dus alle tijd hebben om gezamenlijk

de verhalen op elkaar af te stemmen, zodat van justitiekant alle verhalen kloppen en ik (K.) dus geen poot heb om op te staan'. De suggestie die van dit aangehaald commentaar uitgaat kan ik slechts ontkennen. Er is geen sprake geweest van enige samenspanning tegen de heer K. Terzake de afwijzingsgrond van de heer K. op zijn sollicitatie valt het te betreuren dat gegeven de voorliggende correspondentie en verklaringen de heer K. het idee heeft gekregen dat er andere redenen voor zijn afwijzing hebben gespeeld, zoals hij in de brief van 12 april jl. schrijft, dan zijn ongeschiktheid voor de functie. In mijn brief van 10 februari jl. (...) geef ik aan dat het in de rede ligt dat de be indiging van de aanstelling voor bepaalde tijd niet als afwijzingsgrond voor zijn sollicitatie heeft gespeeld. Hierop wil ik nog het volgende toelichten: voor Justitie geldt dat medewerkers met een tijdelijke aanstelling als interne kandidaten bij sollicitaties worden beschouwd. Ik ben er dan ook op voorhand vanuit gegaan en ga er nog steeds vanuit dat een plaatsvervangend hoofd personeelsbeheer de regels rond sollicitaties op interne vacatures kent en juist toepast. Dit sluit uiteraard niet uit dat een medewerker een fout kan maken. Of er in deze situatie daarvan sprake is, valt niet aan te geven omdat het precieze verloop van het gesprek van de heer K. met mevrouw H. niet meer valt te achterhalen. Daarnaast vraagt de heer K. zich in zijn brief van 12 april af waarom het verhaal van de heer Kr. aannemelijk wordt geacht. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 februari, is naar mijn informatie de heer Kr., transportbegeleider in Zoetermeer, geen lid geweest van de selectiecommissie. Als zodanig kon hij geen mededelingen doen over het feitelijk verloop van de sollicitatie van de heer K. Gegeven dit verband heb ik op dat moment geen aanleiding gezien aan de verklaring van de heer Kr. te twijfelen. In uw brief vraagt u mij thans met name in te gaan op hetgeen de heer K. naar voren brengt over de heer Kr. Daartoe heb ik aan de heer Kr. een schriftelijke verklaring gevraagd omtrent hetgeen de heer K. stelt. In een bijlage treft u deze verklaring aan. Verder wenst de heer K. uitleg over de passage in mijn brief van 10 februari, waarin ik aan u schrijf dat de onderhavige casus voor mij aanleiding is om de betrokken actoren te wijzen op het normatief kader en de daaruit voortvloeiende procedures. Het normatief kader betreft het Handboek Personeel. De in dit handboek opgenomen regels en procedures met betrekking tot werving en

selectie van personeel dienen gevolgd te worden. Zo staan in het handboek aanwijzingen over de wijze van informeren van sollicitanten en termijnen die hierbij in acht moeten worden genomen. Deze termijnen zijn bij de werving van transportbegeleiders, de vacature waarop de heer K. heeft gereageerd, niet in acht genomen. Bovendien is de informatie over het verloop van de procedure niet voldoende geweest. De Dienst Justiti le Inrichtingen is gewezen op de regels die in dezen gevolgd dienen te worden. Ten slotte treft u in een bijlage op u verzoek de samenstelling van de selectiecommissie aan."3. Bij haar reactie deed de Minister van Justitie de volgende bijlagen toekomen:3.1. Een ambtsbericht van het hoofd Personeel & Organisatie van de unit beheer van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van 12 juni 1998 waarin onder meer het volgende is vermeld:"In de selectiecommissie hebben zitting gehad de onderstaande personen:de heer Ho., afdelingshoofd Zwolle tevens voorzitter, de heer S., afdelingshoofd Alkmaar, mevrouw Vr., medewerker Personeelsbeheer, mevrouw H., 1e medewerker Personeelsbeheer."3.2. Een schriftelijke verklaring van de heer Kr. van 11 juni 1998, waarin onder meer het volgende is opgenomen:"Tijdens de uitvoering van mijn dienst bevond ik mij in de rechtbank van de Gemeente Zwolle. Aldaar raakte ik in gesprek met een parketwachtster. Zij vertelde mij heel enthousiast dat haar vriend dhr K. middenin de sollicitatieprocedure zat bij onze dienst en stelde mij hierover een paar vragen. Ik had mijzelf voorgesteld als hoofdgeleider bij de dienst en niet als plv. hoofd van de afdeling Alkmaar of hoofd E.B.V. van de afdeling Zoetermeer. Waarschijnlijk was zij in de veronderstelling dat de functie van hoofdgeleider hetgeen inhield zoals zij het omschreven heeft. Ik vertelde haar dat ik ooit namens de dienstcommissie zitting heb gehad in de selectiecommissie van nieuwe transportgeleiders. Wij hebben het hoofdzakelijk gehad over de eigenschappen van een geschikte sollicitant. Uitspraken waaruit hoop gekoesterd wordt,

heb ik niet gedaan. Ik zal dit nooit doen, omdat ik daartoe niet bevoegd ben. De sollicitant, dhr K., heb ik nooit persoonlijk gesproken. De persoon in kwestie is mij geheel vreemd. Ik betreur ten zeerste dat een in mijn zienswijze onschuldig gesprek met de vriendin van de heer K. zo'n wending krijgt en dat de Nationale ombudsman aangeschreven wordt met onjuiste informatie."I. . Nadere reactie verzoekerVerzoeker werd bij brief van 27 juli 1998 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op de nadere reactie met bijlagen van de Minister van Justitie. Hem werd meegedeeld dat indien hij binnen genoemde termijn niet zou reageren, zou worden aangenomen dat hij niets zou hebben toe te voegen aan hetgeen hij al eerder naar voren had gebracht. Verzoeker reageerde niet binnen genoemde termijn.

Beoordeling

I. nleiding1. Verzoeker was van 14 april 1997 tot 1 augustus 1997 op basis van een tijdelijk contract werkzaam op de afdeling Slachtofferzorg van het arrondissementsparket te Zwolle. In die periode had hij inzage in een Justitieblad, waarin onder meer vacatures binnen het Ministerie van Justitie zijn vermeld. In het blad van 2 mei 1997 was de vacature van transportgeleider bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning van het Ministerie van Justitie opgenomen. Het ging om vacatures voor meerdere steunpunten in het land. Sollicitaties konden worden gericht aan de algemeen directeur van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, gevestigd te Veenhuizen. Verzoeker reageerde hierop door middel van een sollicitatiebrief van 5 mei 1997.2. Op 3 juli 1997 informeerde verzoeker telefonisch bij de afdeling personeelsbeheer te Veenhuizen of zijn brief was aangekomen, nu hij nog niets had vernomen. Hem werd meegedeeld dat zijn brief was binnengekomen en dat hij binnen korte tijd een uitnodiging zou krijgen voor een sporttest. Op 8 juli 1997 ontving verzoeker een uitnodiging om deel te nemen aan de sporttest op 15 juli 1997. Verzoeker haalde de sporttest en had vervolgens op 15 augustus 1997 een sollicitatiegesprek. Bij brief van 9 september 1997 deelde de algemeen directeur van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van het Ministerie van Justitie verzoeker mee dat uit de uitgenodigde kandidaten de meest geschikte

kandidaten waren geselecteerd, waarbij echter de keus niet op verzoeker was gevallen. De klachtI. . Ten aanzien van de lange reactietermijn1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat hij pas op 8 juli 1997 een eerste reactie kreeg van het Ministerie van Justitie op zijn sollicitatiebrief van 5 mei 1997.2. De Minister van Justitie gaf in haar reactie op de klacht aan dat in het Handboek Personeel van het Ministerie van Justitie een hoofdstuk over werving en selectie is opgenomen (zie

Achtergrond

). De daarin beschreven procedure dient als normatief toetsingskader voor alle sollicitatieprocedures bij Justitie. Volgens het handboek dient direct na ontvangst van de sollicitatiebrief een ontvangstbevestiging te worden verzonden. Vervolgens is het streven om de sollicitant binnen twee weken na sluitingsdatum op de hoogte te brengen van de stand van zaken en de verdere procedure. Verzoeker ontving echter pas na twee maanden een eerste reactie. De door de Minister in haar reactie aangevoerde omstandigheden – de omvangrijke wervings- en selectieprocedure, alsmede een tijdelijke onderbezetting op de afdeling Personeel en Organisatie – kunnen de vertraging van de reactie weliswaar verklaren, maar niet rechtvaardigen. De onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie is op dit punt derhalve niet behoorlijk.II. . Ten aanzien van de door medewerkers van het Ministerie verstrekte informatie1. Verder klaagt verzoeker erover dat medewerkers van het Ministerie van Justitie, mevrouw H. rechtstreeks en de heer Kr. via zijn vriendin, hem van andere informatie voorzagen dan later kon worden opgemaakt uit de brieven van 23 september 1997 en 22 oktober 1997 die hij van het Ministerie van Justitie ontving terzake van zijn afwijzing voor de functie.2.1. Volgens verzoeker heeft mevrouw H., medewerkster van personeelsbeheer en lid van de selectiecommissie, hem begin september 1997 telefonisch meegedeeld dat de enige reden van zijn afwijzing was dat hij inmiddels niet meer werkzaam was bij Justitie, terwijl de brieven (ook) andere redenen vermeldden waaruit zijn ongeschiktheid voor de functie zou blijken.

2.2. Mevrouw H. gaf in haar verklaring aan zich niet meer precies te kunnen herinneren wat er wel en niet was gezegd tijdens het telefoongesprek. Zij deelde mee dat het zou kunnen zijn dat zij het feit dat verzoeker niet meer bij Justitie werkte ook als reden van afwijzing had aangevoerd; zij wist dat niet meer zeker. Wel wist ze nog zeker dat zij de uitkomsten van het selectiegesprek als reden van afwijzing had aangevoerd. Het feit dat verzoekers tijdelijke aanstelling was be indigd, zou in het geval van gebleken geschiktheid volgens mevrouw H. een aanstelling als transportgeleider niet in de weg hebben gestaan.2.3. Mevrouw H. was als lid van de selectiecommissie en medewerkster van personeelsbeheer bevoegd om uitspraken te doen over de uitkomst van de sollicitatie. Zij was echter niet aangewezen als aanspreekpunt voor de afgewezen sollicitanten. Toen verzoeker belde, nam zij bij toeval de telefoon op en stond zij verzoeker te woord, nu zij wel op de hoogte was van zijn sollicitatie. Niet kan worden vastgesteld wat mevrouw H. precies tijdens het telefoongesprek heeft gezegd. Het is aannemelijk dat zij het niet langer werkzaam zijn bij Justitie als reden voor de afwijzing heeft genoemd, nu dit ook in de brief van 23 september 1997 als een van de redenen is vermeld. Over de vraag of mevrouw H. in het telefoongesprek al dan niet ook andere redenen, zoals in de brieven vermeld, heeft genoemd, lopen de lezingen uiteen. Uit het onderzoek zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan de ene lezing meer aannemelijk is te achten dan de andere. De Nationale ombudsman moet zich om die reden op dit punt onthouden van een oordeel over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie.2.4. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. 2.4.1. Het verdient aanbeveling dat in voorkomende situaties van het verloop en de inhoud van telefoongesprekken notities worden gemaakt, zodat daarover achteraf geen onduidelijkheid kan bestaan en ook het geheugen geen rol behoeft te spelen. In dit geval had het zeker voor de hand gelegen dat mevrouw H. een notitie had gemaakt van het telefoongesprek, te meer daar zij niet het aangewezen aanspreekpunt voor afgewezen sollicitanten was en zo'n verslaglegging ook op grond van de overdracht aan haar collega een doel had kunnen dienen. 2.4.2. Verder is het merkwaardig dat in het telefoongesprek en in de brief van 23 september 1997 als reden van afwijzing tevens is genoemd het niet langer in dienst zijn van Justitie, nu ook de Minister van Justitie in haar nadere reactie heeft aangegeven dat medewerkers met een tijdelijke aanstelling bij sollicitaties worden beschouwd als interne kandidaten. Het niet langer werkzaam zijn bij

Justitie is geen beletsel voor een nieuwe aanstelling en kan derhalve niet als afwijzingsgrond worden gebruikt.3.1. De andere medewerker van Justitie die verzoeker informatie over de sollicitatie zou hebben versterkt, is de heer Kr. Verzoeker bracht na zijn afwijzing naar voren dat een lid van de selectiecommissie, de heer Kr., met zijn vriendin in gesprek was geraakt en haar had verteld dat hij zich verzoeker nog wel kon herinneren en had gevraagd of verzoeker niet bij het Extra Beveiligd Vervoer wilde werken. Ook zou Kr. in dat gesprek verzoeker via zijn vriendin hebben aangeraden te gaan hardlopen, nu hij dat straks nodig zou hebben. Kr. zou verder onder meer hebben gezegd dat verzoeker er rekening mee moest houden dat hij veel overuren zou moeten draaien en dat verzoeker hem moest bellen als hij een brief had ontvangen. Kr. zou het vuurtje wel warm houden, aldus verzoeker. Verzoeker was van mening dat hij na het horen van deze verhalen er eigenlijk wel van kon uitgaan dat hij was aangenomen.3.2. De heer Kr. bracht tijdens het onderzoek naar voren dat hij zich in het gesprek met verzoekers vriendin had voorgesteld als hoofdgeleider bij de dienst en niet als plaatsvervangend hoofd van de afdeling Alkmaar of hoofd Extra Beveiligd Vervoer van de afdeling Zoetermeer. Kr. had haar verteld dat hij ooit namens de dienstcommissie zitting had gehad in de selectiecommissie van nieuwe transportgeleiders. Volgens Kr. hadden zij het hoofdzakelijk gehad over de eigenschappen van een geschikte sollicitant. Kr. ontkende uitspraken te hebben gedaan waaruit hoop kon worden gekoesterd. Kr. deelde ook mee daartoe niet bevoegd te zijn. Verder verklaarde Kr. verzoeker nooit persoonlijk te hebben gesproken.3.3. De Minister van Justitie gaf in haar nadere reactie aan dat de heer Kr. geen lid was geweest van de selectiecommissie. Als zodanig kon hij dus geen mededelingen doen over het feitelijk verloop van de sollicitatie van verzoeker. Tussen de namens Justitie verstrekte namen van de leden van de selectiecommissie bevond de heer Kr. zich niet.3.4. De heer Kr. heeft ontkend de door verzoeker gestelde uitlatingen te hebben gedaan tegenover verzoekers vriendin, terwijl het ook niet aannemelijk is dat Kr. deze uitlatingen heeft gedaan, nu hij geen lid van de selectiecommissie was geweest en hij ook niet uit anderen hoofde bevoegd was zich over de selectie van sollicitanten uit te laten. Gelet daarop zijn de door Kr. w l gedane uitlatingen kennelijk door miscommunicatie opgevat in de door verzoeker aangegeven zin. De onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie is op dit punt dan ook behoorlijk.

III. . Ten aanzien van de klachtafhandeling1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de Afdeling Personeel en Organisatie, die zijn sollicitatie heeft afgehandeld, zijn klacht over de handelwijze rond de sollicitatieprocedure die hij bij de Minister van Justitie had ingediend, heeft behandeld. Uit een brief van het College van procureurs-generaal aan verzoeker bleek dat het College zijn klacht ter verdere behandeling had overgedragen aan de instantie waarover verzoeker zich nu juist bij de Minister van Justitie had beklaagd.2. In reactie op verzoekers klacht deelde het College van procureurs-generaal mee dat aan de beslissing om zijn brief over te dragen als reden ten grondslag lag dat zijn brief een klacht over een sollicitatieprocedure betrof en dus een personele aangelegenheid. Om die reden was zijn brief doorgezonden naar de directeur te Veenhuizen, die als leidinggevende de eerst-verantwoordelijke is voor dergelijke personele aangelegenheden. Volgens het College was dit de gebruikelijke werkwijze. De leidinggevenden worden daarmee in de gelegenheid gesteld een klacht over hun ondergeschikten af te handelen. Het College merkte verder op dat uit de brieven van verzoeker echter bleek dat hij zich al eerder tot deze leidinggevende had gewend en niet tevreden was met het antwoord dat hij had gekregen. Dit was onvoldoende onderkend. Zijn brief had ter behandeling aan de Minister moeten worden geretourneerd. Het College bood verzoeker hiervoor excuses aan. Ook de Minister van Justitie merkte in haar reactie op de klacht op dat de afhandeling van de klacht procedureel niet optimaal was verlopen. Verwijzing door het College van procureurs-generaal naar de Dienst Justiti le Inrichtingen, waarvan de dienst Vervoer en Ondersteuning een onderdeel is, had procedureel meer in de rede gelegen. Deze zaak was voor de Minister aanleiding de hierbij betrokken actoren te wijzen op het normatieve kader en de daaruit voortvloeiende procedures. Op dit punt is de onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond op het punt van de reactietermijn en de klachtafhandeling, en niet gegrond op het punt van informatieverstrekking door de heer Kr. Over de informatieverstrekking door mevrouw H. wordt geen oordeel gegeven.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennisgenomen van de mededeling van de Minister van Justitie dat binnen de Dienst Vervoer en Ondersteuning in het vervolg zal worden gewerkt met ontvangstbevestigingen van sollicitatiebrieven, dan wel met voorlichtingsbijeenkomsten.                           

Instantie: Ministerie van Justitie

Klacht:

Pas laat reactie op sollicitatiebrief gegeven; uiteenlopende informatie gekregen; wijze van klachtbehandeling.

Oordeel:

Geen oordeel