1999/442

Rapport
Op 9 december 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van drie anonieme personen, ingediend door de Werkgroep Klachten Politie-optreden te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, en een klacht over een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Nijmegen). Op grond van artikel 14, aanhef en onder a, van de Wet Nationale ombudsman (WNo) is de Nationale ombudsman niet verplicht een onderzoek in te stellen indien het verzoekschrift niet de naam en het adres van de verzoeker bevat (zie artikel 12, derde lid, onder a WNo). In beginsel neemt de Nationale ombudsman anonieme klachten niet in behandeling. Onder omstandigheden is de Nationale ombudsman echter bereid de verzoeker toe te zeggen dat hij diens identiteit niet bekend zal maken aan derden, waaronder het bestuursorgaan waartegen de klacht is gericht. In dit geval was de Nationale ombudsman bereid een dergelijk toezegging te doen. Verzoekers dienden wel hun identiteit aan de Nationale ombudsman bekend te maken. Nadat zij dit bij brief van 19 januari 1999 hadden gedaan, werd naar de gedragingen van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid en van de beheerder van dit korps een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid wordt aangemerkt als een gedraging van de korpsbeheerder. Op grond van de namens verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers (hierna individueel aangeduid als NN1, NN2 en NN3) klagen over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid jegens hen op 7 mei 1997 toen zij deelnamen aan dan wel aanwezig waren bij een blokkade van een proefdierenlaboratorium te Nijmegen. NN1 klaagt er met name over dat een hondengeleider ten onrechte geweld tegen haar heeft gebruikt. NN2 klaagt erover dat politieambtenaren - bij de eerste poging om de blokkade te breken - aan zijn haren hebben getrokken en hem aan zijn haren hebben meegesleurd. NN2 klaagt er verder over dat politieambtenaren - bij de tweede poging om de blokkade te breken - hem:-        meermalen met de korte wapenstok op zijn hoofd hebben geslagen; -        vervolgens (wederom) aan zijn haren hebben meegesleurd, terwijl hij op dat moment half buiten bewustzijn was; -        tijdens het wegslepen hebben geslagen en geschopt. NN3 klaagt erover dat:-        een politieambtenaar hem met twee handen aan zijn nek heeft weggesleurd;

-        de betreffende politieambtenaar en de leidinggevende politieambtenaar hebben geweigerd hun namen en/of dienstnummer op te geven toen hij aangaf een klacht over het politieoptreden te willen indienen; -        de leidinggevende politieambtenaar er door het maken van een aantal onbetamelijke opmerkingen blijk van gaf zijn klacht niet serieus te nemen.

Verzoekers klagen verder over de wijze waarop hun klachten door de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid zijn behandeld. Zij klagen in dit verband met name over:-        de lange duur van het klachtonderzoek; -        het dubbelhartige beleid met betrekking tot de door hun gewenste anonimiteit; -        het niet reageren op de aan de korpsbeheerder gerichte brief van 10 november 1998 van hun gemachtigde.

Achtergrond

1. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):Artikel 8, eerste en vijfde lid:"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. (...)5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."2. Wetboek van Strafvordering (Sv)Artikel 12, eerste lid Sv luidt als volgt:"Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging rechtstreeks is genomen." Artikel 12i, eerste lid Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:"Indien (...) het gerechtshof van oordeel is dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaats hebben, beveelt het gerechtshof dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft."3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaarArtikel 2:"De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."4. Klachtenregeling politie Gelderland ZuidArtikel 4:"Uitgangspunten van klachtbehandeling 1. De klachtbehandeling kent drie onderdelen:         a.       informele bemiddeling van mondelinge klachten die naar tevredenheid van klager door de politie worden afgedaan en die niet geregistreerd worden;          b.       formele bemiddeling van schriftelijke klachten door de politie, die naar tevredenheid van klager worden afgedaan en geregistreerd worden;          c.       formele behandeling van klachten die door de korpsbeheerder worden afgedaan, zonodig na advies van de klachtencommissie, en geregistreerd worden.2. (...)" Artikel 9:"Termijnen 1.       (...) 2.       De formele behandeling van de klacht vindt plaats binnen 6 weken en binnen 10 weken bij inschakelen van de klachtencommissie door de korpsbeheerder. 3.       Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan plaatsvinden, wordt hiervan mededeling aan de indiener van de klacht en de betrokken ambtenaar gedaan met opgaaf van redenen. Daarbij wordt tevens aangegeven binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt." Artikel 12:"Wijze van indiening 1.       Een klacht kan zowel mondeling als schriftelijk worden ingediend, doch enkel de op schrift gesteld klachten worden geregistreerd als klacht. 2.       Anoniem klagen is enkel mogelijk, indien de klager naar het oordeel van de korpsbeheerder aantoonbare zwaarwegende belangen heeft anoniem te klagen."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 7 mei 1997 protesteerde een aantal personen tegen de opening van een proefdierenlaboratorium van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Deze personen deden dit onder meer door twee ingangen naar het laboratorium te blokkeren. De politie be indigde deze blokkade. Daarbij werd door de politie geweld gebruikt.2.1. Verzoekers konden zich niet vinden in de wijze waarop de politie tegen hen was opgetreden. Zij dienden via de Werkgroep Klachten Politie-optreden te Nijmegen bij brief van 8 juni 1997 een klacht in bij de burgemeester van Nijmegen. Verzoekers' gemachtigde gaf te kennen dat verzoekers anoniem wilden blijven. De bij de burgemeester ingediende klacht kwam inhoudelijk overeen met de door de Nationale ombudsman in onderzoek genomen klacht. In de klachtbrief is onder meer het volgende te lezen:"Toen zich alle genodigden voor de opening van het dierenlab hadden verzameld is de politie begonnen met het doorbreken van de blokkade. Niet is dus geprobeerd de genodigden via andere, niet geblokkeerde, toegangen het dierenlab binnen te brengen. Tijdens deze eerste poging heeft de politie door middel van trek- knijp- en duwwerk geprobeerd de mensen te verwijderen. Hierbij zijn mensen onder andere aan hun haren en oren getrokken. Bovendien werden van verschillende mensen armen omgedraaid en vingers omgebogen. Uiteindelijk is het de politie deze eerste keer niet gelukt de blokkade te doorbreken. Bij de tweede poging is door de politie gebruik gemaakt van de korte wapenstok. Hiermee zijn mensen onder andere op hun hoofd en in hun gezicht geslagen. Ook zijn toen door politiemensen armen van actievoerders omgedraaid, vingers onverantwoord ver terug gebogen etc. Ook als mensen uit de blokkade, en achter de zich om de blokkade gevormde linie waren verwijderd, werden zij nog talloze malen geslagen of verder gesleurd. Zowel bij de eerste als de tweede poging de blokkade te breken is door de blokkeerders niet geslagen of anderszins geweld gebruikt. Dit gaat ook moeilijk als je juist probeert je mede-actievoerders zo goed mogelijk vast te houden."2.2. Bij de klachtbrief waren verklaringen van verzoekers gevoegd. In de verklaring van NN1 staat het volgende:"...Ik stond op ongeveer 5 meter van de blokkade. De politie was op dat moment nog niet bezig de blokkade te doorbreken. Plotseling werd ik met een hondenriem in mijn nek en op mijn kaak geslagen. Pas toen bemerkte ik dat achter mij een politieman  blijkbaar V. geheten met een hond stond. De slagen met de riem waren pijnlijk. Even later zag ik dezelfde politieman richting de blokkade lopen. Daar sloeg hij nog iemand met de hondenriem in zijn nek/gezicht..."2.3. In de verklaring van NN2 staat onder meer het volgende:"Ik bevond mij in de blokkade. Bij de eerste poging de blokkade te breken heeft men mij aan mijn haren getrokken en zo een eind meegesleurd. Ook ben ik toen met de hand geslagen. Ik heb niet kunnen zien wie van de aanwezige politiemensen hiervoor verantwoordelijk was. Tijdens de tweede poging de blokkade te breken ben ik minstens 10 maal met de korte wapenstok op mijn hoofd geslagen. Een aantal slagen daarvan waren zeer hard en op n plek geconcentreerd. Ik kon mij tegen deze slagen niet beschermen daar ik ingehaakt stond met twee andere demonstranten. Op een gegeven moment begon ik door de slagenregen mijn bewustzijn te verliezen. Hierdoor ben ik uiteindelijk op de grond gevallen. Meteen werd ik aan mijn haren en benen weggesleept. Zelfs toen nog hebben een viertal agenten me geschopt en geslagen. En dit alles gebeurde omdat ik ingehaakt stond en men blijkbaar geen andere manier zag om de blokkade te breken. Aan het gebeuren heb ik blauwe plekken en schaafwonden op al mijn ledematen overgehouden. Verder zat er een bult op mijn hoofd. De grootste verwonding was echter het gat in mijn hoofd dat, in het ziekenhuis, onder verdoving met drie hechtingen gedicht moest worden. Ik heb daar ook een tetanusprik gekregen. (...) Verder vind ik dat er door de politie in zijn algemeen te hard is opgetreden tegen deze geweldloze blokkade uitgevoerd door onbeschermde en zich niet verdedigende mensen."2.4. In de verklaring van NN3 staat onder meer het volgende:"Ik bevond mij buiten de blokkade. Op een gegeven moment werd ik door een politieman - blijkbaar P. geheten - met beide handen rond mijn keel vastgepakt. Zo ben ik ongeveer 10 meter, over de grond gesleurd. Gedurende deze tijd kreeg ik weinig tot geen lucht. Ik kreeg het dan ook erg benauwd. Aan het feit dat mijn keel gedurende enige tijd is dicht geknepen heb ik een aantal dagen een pijnlijke keel overgehouden. Ook kon ik moeilijk eten, drinken en slikken. Door het slepen over de grond heb ik aan beide benen schaafwonden overgehouden, ook deze waren zeer pijnlijk. Later heb ik gezien dat dezelfde politieman hardhandig en langdurig met zijn wapenstok op mensen insloeg. Toen ik de betreffende politieman hier iets van wilde zeggen kreeg ik, van hem, een forse duw en een klap met de wapenstok. Na afloop van de actie heb ik de leidinggevende politieman aangesproken. Hem heb ik naar de achternaam of het nummer van de door mij aangesproken politieman (Jaap) gevraagd. Dit werd geweigerd. Ook zijn eigen naam of nummer wilde de leidinggevende politieman niet geven. Wel zei hij me nog dat ik hen (de politie) 'in het verleden en ook nu' voldoende 'tot last' ben geweest. Dat moest nu maar eens afgelopen zijn, aldus die leidinggevende persoon. Ik vroeg naar de namen en nummers van deze politiemensen, omdat ik een klacht wilde indienen. Ik klaag dus over het feit dat ik met twee handen om mijn nek ben weggesleurd. Hierbij werd mijn keel dicht geknepen. Ik klaag ook over het feit dat, ondanks herhaald vragen, de betreffende politieman en de leidinggevende politieman niet hun naam of dienstnummer wensten te geven. Bovendien meen ik dat mijn klacht door hem serieus genomen had moeten worden en dat zijn hiervoor aangehaalde opmerking onterecht was. Verder wil ik nog opmerken dat een overkill aan politie ongehoord hard heeft opgetreden tijdens de actie."3. De burgemeester van Nijmegen vroeg de gemachtigde van verzoekers bij brief van 19 juni 1997 om een (nadere) motivering van het verzoek om behandeling van de klacht met behoud van anonimiteit van de klagers. De gemachtigde gaf hieraan gehoor bij brief van 8 juli 1997. Daarop deelde de burgemeester de gemachtigde bij brief van 17 juli 1997 mee dat hij akkoord ging met de anonimiteit van de klagers. Voorts deelde hij verzoekers' gemachtigde mee dat de klacht ter behandeling was doorgezonden naar de korpschef van de regiopolitie Gelderland-Zuid.4. De klachtenco rdinator H. zond de gemachtigde bij brief van 6 augustus 1997 een ontvangstbevestiging van de klacht. Vervolgens maakte H. een afspraak met de gemachtigde voor een gesprek op 4 september 1997 om de drie anonieme klagers de mogelijkheid te bieden de klacht nader toe lichten. De hoofdinspecteur van politie S. voerde op 4 september 1997 gesprekken met de drie anonieme klagers. Verzoekers' gemachtigde en de klachtenco rdinator H. waren bij deze gesprekken aanwezig (zie voor een inhoudelijke weergave van de gesprekken hierna, onder C.3.).5. De hoofdinspecteur van politie W., die leiding had gegeven aan het politieoptreden op 7 mei 1997, heeft naar aanleiding van dit optreden nog diezelfde dag een geweldsrapportage opgemaakt. In deze geweldsrapportage, die (ook) was betrokken in de gesprekken met verzoekers op 4 september 1997, is onder meer het volgende te lezen:"5. Soort toegepast geweld Gericht gebruik van de wapenstok en inzet diensthond.6. Aard van geweldDoor diverse van de, in groepverband optredende collega's, is in opdracht van de aldaar hoogst aanwezige leiding gevende gebruik gemaakt van de wapenstok bij het verwijderen van demonstranten die een toegangsdeur tot het dierenlaboratorium fysiek blokkeerden. Er zijn diverse gerichte tikken uitgedeeld aan verschillende demonstranten op handen, onder- en bovenarmen en benen. Ook is er met de wapenstok "geprikt" om halsstarrige demonstranten in beweging te brengen.7. GevolgenGeen van de demonstranten heeft zich aldaar onder medische behandeling hoeven te stellen. Wel had het tot gevolg dat men zich uiteindelijk bij de toegangsdeur verwijderde.8. Schade derden Geen.9. Omschrijving situatie en gebeurtenisMet de betreffende demonstranten is door mij, W., gesproken en aan hun is aangegeven dat ze natuurlijk vrij waren om een gesprek met de bezoekers van het dierenlaboratorium aan te gaan, maar dat ze de vrije toegang tot het complex niet aan de bezoekers konden onthouden. Dat wij als politie anders er voor zouden moeten zorgen dat de vrije toegang tot het complex wel weer gerealiseerd zou worden. Aangezien men de offici le hoofdingang had geblokkeerd door de toegangshekken te sluiten en met kettingen aan elkaar te binden was toegang via die kant niet mogelijk. Het enige alternatief was de achter ingang. Deze ingang was nu door een 20 tot 30 personen fysiek afgesloten. Op het tenminste tot twee maal toe geven van een vordering zich te verwijderen van de toegangsdeur tot het dierenlaboratorium werd door de demonstranten niet gereageerd. In eerste instantie is met circa 6 agenten geprobeerd op zachtzinnige wijze de toegangsdeur van demonstranten vrij te maken zodat bezoekers van het laboratorium het betreffende gebouw in alle vrijheid zouden kunnen betreden. Hierop werd er van de kant van de demonstranten gereageerd door duwen trekken, slaan en schoppen naar de aanwezige politiemensen. Op mijn, verbalisant W.'s, aangeven hebben alle politiemensen zich terug getrokken. Verdere ondersteuning van meer politiemensen is door mij, W., aangevraagd. Circa 8 collega's kwamen vervolgens ter plaatse. Om enige werkruimte te cre ren hebben we de inmiddels ter plaatse gekomen diensthondensurveillanceauto als flankdekking strak tegen de linkerdeurpost van de betreffende toegangdeur geparkeerd. Hierbij is door de aanwezige demonstranten een ruitenwisser van de dienstauto vernield en tegen de dienstauto geschopt zonder dat hierdoor verder noemenswaardige schade is ontstaan. Om een verdere escalatie te voorkomen hebben we naar aanleiding hiervan geen aanhoudingen verricht. Opnieuw heb ik tot tweemaal toe gevorderd dat de demonstranten zich zouden verwijderen. Aan deze vordering werd niet voldaan. Op mijn bevel, W., is door alle politieambtenaren een linie gevormd in een poging om de demonstranten te verwijderen. Hierop werd door de demonstranten heftig gereageerd middels trekken slaan en schoppen naar de betreffende agenten. De demonstranten liepen om de linie heen waarna ze zich achter de linie tegen de agenten keerden. Hierop heb ik opnieuw alle ingezette collega's teruggeroepen. Op mijn bevel is vervolgens door collega V. de diensthond uit het voertuig gehaald met als bedoeling om de flank van de linie te beveiligen zodat omlopen door demonstranten onmogelijk zou worden. Opnieuw heb ik tot twee maal toe de demonstranten gevorderd zich te verwijderen. Een linie van 9 agenten heb ik opgesteld ter rechterzijde van de betreffende deur. De diensthond op de vrije flank zijde ter afscherming geposteerd. Drie collega's (...) zouden de demonstranten bij de deur verwijderen en achter de linie brengen. De overige collega's vormden een aan eengesloten linie. Aldus geschiedde. Bij het achter de linie brengen verzetten de demonstranten zich hevig middels trekken, duwen schoppen en slaan naar de betreffende collega's. Hierop is door mij, ter beteugeling van het aangewende geweld, aan de betreffende collega's opdracht gegeven daar waar nodig van de wapenstok gebruik te maken. Achter de linie aangekomen probeerden meerdere demonstranten door de linie heen te breken door hard op de linie in te lopen, dan wel naar, in de linie aanwezige collega's, te schoppen te slaan dan wel aan hun te trekken dan wel tegen hun aan te duwen. Ook hier heb ik aan de betreffende collega's het bevel gegeven om daar waar dat nodig mocht zijn gebruik te maken van de wapenstok. De diensthond is in mijn, W.'s, opdracht alleen ingezet ter beveiliging van de flank van de linie. De diensthond is niet feitelijk ingezet tegen personen.10. Eigen verwondingen c.q. schadeGeen."6. Verzoekers' gemachtigde deelde hoofdinspecteur S. bij brief van 8 september 1997 nog het volgende mee:"Naar aanleiding van ons gesprek van donderdag 4 september j.l. heb ik nog navraag gedaan omtrent de mogelijk gemaakte afspraken aan het begin van de actie. Ik heb hiervoor gesproken met Y. Hij was woordvoerder tijdens de betreffende actie. Hij deelde mij het volgende mede. Helemaal in het begin van de actie is er contact geweest tussen dhr. Y en een politieman die B. heette. (...). Er is toen inderdaad een afspraak gemaakt. Deze afspraak hield in dat als de politie vond dat zij moest gaan optreden er eerst contact zou worden opgenomen met de heer Y. Dit om de heer Y de mogelijkheid te geven de aanleiding van het naderende optreden te doen stoppen. Deze afspraak is door de politie niet nagekomen. Zonder overleg is de politie de blokkade gaan breken. De heer Y heeft, toen de politie aan het optreden was, de politieman met wie hij bovenstaande afspraak had gemaakt hier nog op aangesproken. De politieman deelde mee dat hij niets kon doen. Over de in het rapport van de heer W. aangehaalde afspraak is de heer Y niets bekend. Volgens hem is er in zijn algemeenheid over blokkeren gesproken, zonder hierbij een onderscheid te maken tussen de verschillende ingangen."7. Vervolgens hadden S. en verzoekers' gemachtigde op 20 november 1997 wederom een gesprek. S. had daaraan voorafgaand een aantal betrokken politieambtenaren gehoord. In het gespreksverslag dat S. naar aanleiding van het gesprek met de gemachtigde heeft opgemaakt, is onder meer het volgende te lezen:"Dit gesprek was op 4 september in het vooruitzicht gesteld om mij de gelegenheid te geven de beklaagde partijen te horen en ook dhr. W. de gelegenheid te geven nader te laten rapporteren. (...) Saillant detail: Beide aangewezen politiemensen (Z. en L.) verklaarden spontaan dat zij wel begrepen waarom de anonieme klagers hen beiden "uitgekozen" hadden als degenen die geweld zouden hebben aangewend. Immers de zondag nadat de blokkadeontruiming had plaatsgevonden waren zij beiden als eerste eenheid gestuurd naar een op dat moment gekraakt pand in de 2e Walstraat (...), alwaar zij na binnengelaten te zijn om de situatie te schouwen, nagenoeg de gehele actiegroep van het dierenlab hadden aangetroffen en herkend. Vervolgens heb ik (verzoekers' gemachtigde; N.o.) hierover ingelicht, n.l. dat de lezing van de politiemensen diametraal stond tegenover de lezing van anonieme klagers. Ook heb ik hem ge nformeerd dat ons strafrechtstelsel niet toelaat dat er in een onderzoek  zonder aangiften van bekende aangevers gebruik gemaakt wordt van strafvorderlijke bevoegdheden zoals verdachtenverhoor en wat dies meer zij. Maar ik heb hem in overweging gegeven contact op te nemen met klagers om hen alsnog aangifte te laten doen."8. De gemachtigde deelde S. bij brief van 30 november 1997 mee dat verzoekers vasthielden aan hun standpunt dat zij door de politie waren mishandeld; volgens NN2 was zelfs sprake van (zware) mishandeling. Daarnaast vroeg de gemachtigde van verzoekers zich in die brief af of het onderzoek naar de gebeurtenissen op 7 mei 1997 niet beter kon worden overgedragen aan de Rijksrecherche. Bij brief van 14 januari 1998 informeerde de gemachtigde bij S. naar de stand van zaken van het onderzoek. Hij wilde met name weten of er inmiddels contact was opgenomen met de officier van justitie en of de mogelijkheid van een rijksrechercheonderzoek was onderzocht.9. De chef van het district Stad Nijmegen deelde verzoekers' gemachtigde bij brief van 21 januari 1998 onder meer mee dat ter zake van de klacht overleg zou worden gevoerd met de officier van justitie te Arnhem, en dat de gemachtigde van de verdere gang van zaken op de hoogte zou worden gesteld, zodra dat mogelijk was. Op 9 februari 1998 deelde de districtschef de gemachtigde mee, dat het inmiddels samengestelde dossier aan de hoofdofficier van justitie zou worden gezonden, en dat de hoofdofficier van justitie daarbij zou worden verzocht te berichten of hij in het dossier aanleiding zag om strafvervolging in te stellen tegen n of meer betrokken ambtenaren. De fungerend hoofdofficier van justitie deelde de korpschef op 17 maart 1998 mee dat het politieoptreden haar geen aanleiding gaf tot het instellen van strafvervolging tegen n of meer van de betrokken politieambtenaren.10. Verzoekers' gemachtigde nam bij brief van 27 maart 1998 andermaal contact op met hoofdinspecteur S. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:"Graag ontvang ik, in bovengenoemde zaak, zo snel mogelijk:- afschrift van de beslissing van de (hoofd)officier van justitie - (...) afschrift van alle stukken die in het kader van het onderzoek zijn opgemaakt. Mocht de (hoofd)officier van justitie besluiten of besloten hebben dat hij niet tot vervolging zal overgaan, dan wens ik in de gelegenheid gesteld te worden op bovengenoemde stukken (schriftelijk) te reageren. (...) Vervolgens ontvang ik, ter afsluiting van de formele bemiddeling, graag snel een oordeel over het betreffende politieoptreden. Ik sluit geenszins uit dat, gezien de ontwikkelingen tot op heden, klagers zich vervolgens tot de korpsbeheerder zullen wenden voor formele behandeling van hun klachten."11. De districtschef zond de gemachtigde van verzoekers bij brief van 14 april 1998 een afschrift van de "relevante stukken die in het kader van onderzoek betreffende een klacht over politieoptreden d.d. 07-05-97 zijn opgemaakt". De gemachtigde gaf bij brief van 27 april 1998 commentaar op de door de politie overgelegde stukken. Hij bracht onder meer het volgende naar voren:"- slaan, schoppen en ander 'geweld' van de demonstranten: De stelling dat door de demonstranten veelvuldig geslagen zou zijn lijkt mij in regelrechte tegenspraak met het feit dat de blokkade zeer moeilijk te slechten was. Dit laatste kwam namelijk omdat demonstranten zich zeer goed aan elkaar vasthielden. Het is mij dan ook geheel onduidelijk hoe de demonstranten tegelijk zoveel konden slaan en zich zo goed konden vasthouden. Als er door de demonstranten zoveel en zo fors geslagen en geschopt zou zijn (er is zelfs sprake van een kluwen vechtende mensen) als uit de rapportages blijkt, komt het mij vreemd voor dat er bij de politiemensen niemand n enkele verwonding heeft opgelopen (zie Gebruik van geweld in rapportage 7 mei 1997) (zie voor de inhoud van deze geweldsrapportage hierv r, onder A.5.; N.o.). Conclusie moet volgens mij dan ook zijn dat het door de demonstranten gebruikte geweld schromelijk overdreven wordt. Dit kan ik ook uit eigen waarneming bevestigen. Gezien de feiten lijkt het juister te stellen dat de demonstranten geen of nauwelijks 'geweld' gebruikt hebben. Hiervan uitgaande komt de geweldsaanwending door de politie dan ook in een geheel ander daglicht te staan. Naar mijn mening kan dan ook niet langer volgehouden worden dat aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldaan. (...) Opmerkingen mbt. de afzonderlijke klagers - klager NN-1:(...) Zoals ook in het gesprek van 4 september is aangegeven werd de klap met de hondenriem geheel in het begin van de actie gegeven. Tot op dat moment was er nog niet veel gebeurd. Enkele demonstranten stonden voor de achterdeur. Anderen, waaronder klager NN-1 stonden gewoon toe te kijken. Dat klager NN-1 geprobeerd heeft om, om de geformeerde linie heen te lopen klopt niet. Klager NN-1 stond op het moment van de klap stil, toe te kijken. Sterker, er was op dat moment nog in het geheel geen sprake van een linie. Deze werd namelijk pas bij de derde poging om de deur vrij te maken gevormd. Verder moet opgemerkt worden dat de hondengeleider klager NN-1 schuin van achteren is genaderd, en vandaar ook heeft geslagen. - klager NN-2:In het gespreksverslag van 20 november 1997 van de heer S. wordt met betrekking tot de klacht van klager NN-2 opgemerkt: 'Beide aangewezen politiemensen [...] verklaarden spontaan dat zij wel begrepen waarom de anonieme klagers hen beiden "uitgekozen" hadden als degenen die geweld zouden hebben, enz. Dit 'saillante detail' komt enigszins in de lucht te hangen door het op 5 januari 1998 opgemaakte rapport van een van de twee, waarin hij zelf stelt ook inderdaad n van de 'pakkers' geweest te zijn. Bovendien geeft hij daar toe (tenminste) n klap op het hoofd van een demonstrant te hebben gegeven. Hij zou daarvoor excuses hebben aangeboden die ook aanvaard zouden zijn. Klager NN-2 heeft niet gehoord dat een politieagent excuus heeft gemaakt voor de klappen op zijn hoofd, laat staan dat hij die geaccepteerd heeft. Klager blijft er bij dat hij meermaals (ongeveer tien maal) op het hoofd geslagen is. Mogelijk is dat niet (alleen) gebeurd door de door hem aangewezen agent(en). Uit foto's blijkt dat in ieder geval ook politieambtenaar 'P.' slaande bewegingen maakt naar klager, op het moment dat n van de door klager NN2 aangewezen beambten bezig is hem te verwijderen. (...) - klager NN-3:Klager NN-3 betwist de agent in kwestie geslagen te hebben met de stok(ken) van een spandoek. Ook heeft klager NN-3 de agent niet aangevallen. Wel stelt klager NN-3 dat er wederzijds aan het spandoek getrokken is, en dat het spandoek hem op een gegeven moment is afgenomen. Op het moment dat er naar de naam/het dienstnummer van de agenten is gevraagd was er geen sprake van een dreigende situatie, alles was juist weer rustig. Klager NN-3 heeft duidelijk aangegeven waarvoor hij naam/dienstnummer wilde hebben (...). Dat betreffende agenten geen zin in een discussie hadden doet dan ook niet terzake. Klager NN-3 vroeg om de naam/het dienstnummer om een klacht te kunnen indienen, niet om in discussie te gaan."12. Verzoekers' gemachtigde vroeg de fungerend hoofdofficier van justitie te Arnhem bij brief van 27 april 1998 haar beslissing te heroverwegen om geen van de betrokken politieambtenaren te vervolgen. De fungerend hoofdofficier van justitie berichtte de gemachtigde bij brief van 9 juni 1998 dat zij daartoe geen reden zag. Zij gaf aan dat zij van mening bleef dat het door de politie aangewende geweld, gezien de omstandigheden van het geval, niet disproportioneel was geweest. Verzoekers zagen ervan af om de beslissing tot niet-vervolging aan te vechten bij het gerechtshof middels de procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (zie achtergrond, onder 2.).13. De chef van het district Stad Nijmegen deelde verzoekers' gemachtigde bij brief van 28 april 1998 mee dat het dossier van de klacht ter formele behandeling zou worden doorgezonden naar de korpsbeheerder. Nadat de gemachtigde zich op 14 mei 1998 tot de korpsbeheerder had gewend met een aantal vragen over de verdere afhandeling van de klacht, reageerde de korpsbeheerder hierop bij brief van 22 juni 1998. In deze brief staat onder meer het volgende:"Als eerste stap heb ik aan de Hoofdofficier gevraagd of zij reeds beslist heeft op uw verzoek om herziening. Inmiddels heeft zij mij laten weten voor herziening geen aanleiding te zien. Opschorting is dus niet aan de orde en uw klacht kan door mij verder behandeld worden. Omdat uw lezing op onderdelen enigszins afwijkt van hetgeen door betrokken verbalisanten is gesteld, lijkt mij enig nader onderzoek naar de feiten op zijn plaats. In verband met een nader onderzoek in de fase van formele behandeling geef ik u in overweging om de klagers te verzoeken uit de anonimiteit te treden. Dit is niet alleen van belang om de getrouwheid van de feiten optimaal te krijgen, het heeft voor mij ook een meer principi le betekenis. Een situatie waarin door klagers getwijfeld wordt aan de integriteit van de klachtbehandeling lijkt mij een situatie waarin we niet moeten berusten. Daarbij wordt door u om inschakeling van de klachtencommissie gevraagd. Zoals bekend voorziet de klachtenregeling Gelderland Zuid in advisering door een klachtencommissie. Nog niet eerder werd op deze commissie een beroep gedaan. Uw vraag is voor mij aanleiding de commissie voor het eerst bijeen te roepen. Het lijkt mij verstandig dat zij kunnen beschikken over een zo compleet mogelijk dossier en hierbij dus kennis kunnen dragen van de resultaten van het nadere onderzoek. Zoals u bekend zijn de leden van de commissie tot geheimhouding verplicht. Met het ingaan van de fase van de formele behandeling wordt dus ook in meer formele zin tegemoet gekomen aan de wens van klagers om anoniem te blijven. Ik verzoek u mij spoedig te berichten over klagers standpunt ten aanzien van de anonimiteit."14. Verzoekers' gemachtigde reageerde bij brief van 21 juli 1998 op de hierv r, onder A.13., opgenomen brief van de korpsbeheerder. Hij bracht onder meer naar voren dat klagers "bereid (zijn) aan leden van de klachtencommissie hun personalia prijs te geven". Toen hij vervolgens niets van de korpsbeheerder vernam, zond verzoekers gemachtigde de korpsbeheerder op 10 november 1998 een rappelbrief.15. De gemachtigde van verzoekers stuurde de Nationale ombudsman een aantal foto's van het politieoptreden tegen de groep demonstranten. Op de foto's A1, A2 en B is het politiebusje te zien dat - in opdracht van de betrokken politieambtenaar W. - dicht tegen de muur links van de toegangsdeur tot het laboratorium is geplaatst (zei hierv r, onder A.5. en hierna, onder C.2.1.). Verder is op deze foto's te zien dat drie politieambtenaren in de aldus ontstane hoek van het politiebusje en de muur een viertal demonstranten in bedwang houden dan wel trachten te houden. Uit de foto's A1 en B valt af te leiden dat n van de politieambtenaren daarbij de korte wapenstok heeft gehanteerd. Op foto A1 houdt deze politieambtenaar de wapenstok (horizontaal) boven zijn hoofd. Op foto C1 is te zien dat een andere politieambtenaar de wapenstok boven zijn hoofd houdt. Op foto C2 is te zien dat er een schermutseling gaande is tussen de politieambtenaren, die rechts van de toegangsdeur tot het laboratorium in een linie staan opgesteld, en demonstranten; kort achter de demonstranten staan twee vuilcontainers. Op geen van de foto’s is te zien dat demonstranten aan de haren worden weggesleept.B.       STANDPUNT VERZOEKERS1. Het standpunt van verzoekers is samengevat weergegeven onder klacht.2. Bij brief van 5 maart 1999 verstrekte verzoekers' gemachtigde aanvullende informatie. Hij deelde in de eerste plaats mee dat hij er op 7 mei 1997 zelf getuige van was geweest dat NN1 met een hondenriem was geslagen. Voor het slaan met de wapenstok op het hoofd van NN2 noemde verzoekers' gemachtigde drie (andere) getuigen. Van n van deze getuigen voegde hij een op schrift gestelde verklaring bij zijn brief (zie hierna, onder B.3.). Voorts noemde hij met betrekking tot de weigering van het opgeven van namen en/of dienstnummers door enige van de betrokken politieambtenaren twee getuigen, onder wie hijzelf. Daarnaast voegde verzoekers' gemachtigde een aantal foto's bij zijn brief (zie voor een beschrijving van deze foto's hierv r, onder A.15.). Hij merkte hierover nog het volgende op:"Uit deze foto (A1; N.o.) en de foto's A2 en B blijken ook nog een aantal andere dingen. Zo is duidelijk te zien dat er geslagen wordt. Ook blijkt dat er door de actievoerders geen geweld gebruikt wordt. Tevens is duidelijk dat zij zich niet (kunnen) verweren. Zoals al eerder gesteld was geweld en verweer niet mogelijk omdat men juist bezig was elkaar zo goed mogelijk vast te houden."3. In een op 26 februari 1999 opgemaakte getuigenverklaring van X staat onder meer het volgende:"Op de betreffende dag bevond ik mij tussen de vier personen aangegeven op foto A1. Wij werden door een aantal politieagenten in de hoek gedreven. Hierop is door ons gereageerd door in te haken dwz. met de armen in elkaar gehaakt te gaan staan. Op een gegeven moment stonden wij ingesloten tussen een politiebusje, de muur van het laboratorium en de betreffende politieagenten. Wij konden geen kant meer op. Door het ingehaakt staan konden wij ons ook niet meer verweren. Op een gegeven moment heb ik gezien dat er meerdere malen met de wapenstok is geslagen. Enkele van deze slagen kwamen op het hoofd van NN2 terecht. Dit beeld staat me zelfs nu nog helder voor de geest. Het slaan was naar mijn mening volledig overbodig. Volgens mij had het ook geen enkel nut. Het leidde juist eerder tot een chaotische situatie. Naar mijn mening had men ons ook zonder geweld te gebruiken kunnen weg krijgen. Nu wij ons namelijk zo goed aan elkaar vasthielden, was het mogelijk geweest door aan n van ons te trekken, ons alle vier weg te krijgen. Tevens was het gebruik van geweld niet nodig geweest nu er drie politiemensen met ons vieren bezig waren. De verhouding was dus gelijk. Het slaan kwam voor mij als een complete verrassing. Immers de deur was al grotendeels vrijgemaakt, de politie had een linie gevormd zodat de andere aktievoerders niet meer bij de deur konden komen. Met andere woorden de aktie was zo goed als voorbij. Wij waren de laatsten bij de deur, en ook ons had men makkelijk weg kunnen krijgen. In dit licht zie ik de slagen als onnodig, willekeurig agressief gedrag."4. Verder voegde verzoekers’ gemachtigde nog een medische verklaring bij zijn brief van 25 maart 1999. In deze verklaring, opgemaakt op 7 mei 1997 om 21.40 uur, van de 'acute hulp' van het Bosch Medicentrum staat over het letsel van NN2 het volgende vermeld: "wondje op achterhoofd tgv slaan met knuppel op hoofd door politie'. De betreffende arts had een drietal hechtingen aangebracht, en hij had verzoeker een tetanusprik gegeven. Voorts had hij NN2 terugverwezen naar diens huisarts. De arts zag geen aanleiding voor een vervolgprophylaxe (voortzetten van preventieve behandeling).C.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS GELDERLAND-ZUID1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 1 juni 1999 op de klacht en op een aantal vragen van de Nationale ombudsman. Hij bracht onder meer het volgende naar voren:"Een van uw vraagpunten betreft (de inhoud) van het contact tussen de politie en (een woordvoerder van) de actievoerders. Uit navraag bij de genoemde ambtenaar, de heer B., is mij gebleken dat inderdaad door B. - voorafgaande aan het politieoptreden waarover geklaagd wordt - gesproken is met een van de actievoerders. B. vertelde dat hij zich met 2-3 collega's bij het gesloten hek aan de voorzijde van het dierenlab bevond. Hij weet zich tevens te herinneren dat hij een groep van 25-30 actievoerders zag naderen die spandoeken met zich voerden. Mensen in de groep riepen enige leuzen, maar maakten op hem een gemoedelijke indruk. B. heeft inderdaad gesproken met een van de actievoerders, die zich daarbij heeft voorgesteld als de vertegenwoordiger van hen. Wie het initiatief tot het gesprek nam weet B. zich niet meer te herinneren. Ook de naam van betrokkene staat hem niet (meer) bij. De exacte inhoud van het gesprek staat B. ook niet meer bij, zij het dat hij zich wel kan herinneren dat de intentie van de vertegenwoordiger van de actievoerders was om in kennis gesteld te worden als er door de politie opgetreden zou worden. Enige actievoerders hebben zich na de kennismaking tussen B. en hun zegsman vastgeketend aan het hek aan de voorzijde. De rest van de groep (waaronder waarschijnlijk de zegsman) heeft zich vervolgens verplaatst naar de achterzijde van het gebouw. Daar vonden later de schermutselingen plaats waarover uiteindelijk geklaagd is. B. is in de tuin aan de voorzijde van het gebouw gebleven, en heeft de vertegenwoordiger met wie hij in het begin van de actie gesproken had later niet meer gezien. Ook is B. niet betrokken geweest bij de schermutselingen aan de achterzijde van het gebouw, noch heeft hij daarvan iets gezien. Aan de voorzijde van het gebouw hebben zich - naar zeggen van B. - geen ongeregeldheden voorgedaan. Tot zover de bevindingen rondom de rol van de heer B. In uw hierboven gememoreerde brief verzoekt u mij aan te geven welke onderdelen van de klacht gegrond worden bevonden. Ik meen dat de klacht gegrond moet worden geacht waar het gaat om het slaan met het uiteinde van een hondenriem. Hoewel het een bescheiden tik was (de riem is naar mijn beeldvorming niet als zweep gehanteerd) acht ik hantering van een dergelijke ge mproviseerd geweldsmiddel niet acceptabel. Ook de tijd die gemoeid is geweest met de klachtbehandeling acht ik te ruim. Weliswaar blijkt regelmatig dat een zorgvuldig onderzoek vraagt om meer tijd dan de regeling voorschrijft, strikt genomen kan ik niet anders dan concluderen dat een overschrijding van de gestelde termijnen moet leiden tot een gegrondverklaring wanneer men daarover klaagt. Ook het niet per ommegaande reageren op een brief van een klager is een klachtonderdeel dat door mij gegrond wordt bevonden."2.1. Voorafgaande aan de reactie van de korpsbeheerder had de politie bij brief van 29 april 1999 de op de klacht betrekking hebbende stukken toegezonden. Daarbij bevonden zich vier rapportages van betrokken politieambtenaren. De hoofdinspecteur van politie W. bracht in een aanvullende rapportage van 20 augustus 1997 (zie ook W.'s rapportage van 7 mei 1997 hierv r, onder A.5.) onder meer het volgende naar voren:"Op woensdag 7 mei 1997 tussen 17.00 uur en 18.00 uur ben ik rapporteur, W., Hoofdinspecteur van Politie Gelderland Zuid, samen met enkele medewerkers van het rayon Zuid op verzoek van de Inspecteur van Politie B. gegaan naar het universiteitscomplex Radboud bij het dierenlaboratorium.. was aldaar aanwezig in het kader van de opening van het nieuwe dierenlaboratorium. Aldaar waren enkele tientallen demonstranten aanwezig die verhinderden dat genodigden het betreffende gebouw zouden kunnen betreden via de hoofdingang. (...) Na gesprekken met de demonstranten gevoerd door de inspecteur van politie B. was besloten om de demonstratie bij de hoofdingang ongemoeid te laten en de genodigden via de achteringang het gebouw te laten betreden. De demonstranten zouden zich dan tot de hoofdingang beperken. Toen deze afspraak echter ge ffectueerd ging worden verplaatsen de demonstranten zich voor het grootste gedeelte ook naar de achteringang. Alleen de aan het hek bij de hoofdingang vastgeketende demonstranten bleven achter. Hierdoor was het voor de genodigden opnieuw niet mogelijk om het gebouw op een normale manier binnen te komen. Hierop kreeg ik, rapporteur dan ook het verzoek om samen met enkele medewerkers vanaf het politiebureau gelegen aan de Muntweg, ter ondersteuning van de ter plaatse aanwezige collega's, ter plaatse te gaan. Ter plaatse aangekomen zag ik dat een tiental personen zich van de voorkant van het gebouw naar de achterzijde van het gebouw verplaatsten. Het aanwezige bewakingspersoneel van het universiteitscomplex probeerde de gasten een toegang tot het gebouw te verschaffen. Dit werd ze echter onmogelijk gemaakt door de op dat moment aan komen lopende demonstranten. In eerste instantie heb ik geprobeerd met praten de demonstranten daar weg te krijgen dat ging echter niet. Men was niet voor rede vatbaar. Ook niet met de toezegging dat we niet voornemens waren om de demonstratie te breken. Dus demonstreren mag. Ook zou niet opgetreden worden tegen het geblokkeerd houden van de hoofdingang. Hierop werd niet gereageerd. In eerste instantie heeft V. zijn diensthond uit het voertuig gehaald, echter op mijn aangeven heeft hij de diensthond weer in het voertuig terug gedaan. Vervolgens heb ik, tot drie keer toe, van de demonstranten gevorderd dat ze de betreffende ingang zouden vrij maken. Hierop werd met hoongelach gereageerd. Samen met de op dat moment ter plaatse aanwezige collega's is toen geprobeerd de ingang vrij te maken. Dit mislukte omdat de afgevoerde demonstranten weer naar de blokkade terugliepen nadat ze verwijderd waren. Hierop heb ik de actie afgebroken en de meldkamer om meer personeel gevraagd. Hierop kwamen nog zo'n 6 medewerkers ter plaatse. Ik heb toen aan de demonstraten verteld wat we voornemens waren te gaan doen. Echter men reageerde wederom met hoongelach. Conform hetgeen ik aan de demonstranten had gezegd heb ik toen V. opdracht gegeven zijn voertuig ter linkerzijde naast de blokkade strak tegen de aldaar aanwezig muur aan te zetten, opdat niemand meer via de linkerkant de blokkade zou kunnen benaderen. Dit was voor de demonstranten aanleiding om hevig ge rriteerd te reageren, op de bumper van het voertuig te gaan staan, tegen het voertuig aan te schoppen en n van de twee op de voorruit aanwezige ruitenwissers af te breken. Om de zaak niet te laten escaleren heb ik besloten dat we de daders van deze vernieling niet zouden aanhouden. Ook al waren ze duidelijk identificeerbaar en daarmee bij ons bekend. Immers we hadden het zien gebeuren. Na daartoe opnieuw de demonstranten te hebben gevorderd zich te verwijderen, heb ik opdracht gegeven de blokkade te doen ophouden middels alleen pakken en slepen. Echter het verzet hiertegen vanuit de demonstranten was zodanig, schoppen, trappen, spugen en slaan, dat ik ook dit niet langer verantwoord vond. Ik heb deze actie dan ook afgebroken. Vervolgens heb ik tegen de demonstranten gezegd dat we nu, indien nodig met gebruik van de korte wapenstok, dus geweld, de demonstratie zouden gaan breken als ze zich niet vrijwillig zouden verwijderen. Wederom hoongelach. Ik ben toen naar de genodigden gelopen en heb hun verzocht om zich achter het opgestelde voertuig, en daarmee achter de linie bij elkaar op te stellen, opdat men dan na ontruiming van de blokkade, achter de linie langs via de achterdeur het gebouw in zou kunnen. Aldus geschiedde. Hierop heb ik een linie laten formeren door het aanwezige personeel, en heb ik vier agenten aangewezen als "pakkers". Deze pakkers zouden de demonstraten oppakken en achter de linie plaatsen. De ene zijde van de linie grensde aan de muur van het betreffende pand, terwijl de andere zijde van de linie "beveiligd" werd door de diensthondgeleider met hond. Deze hond was inmiddels door hem in mijn opdracht weer uit het voertuig gehaald. Bij het oppakken van de demonstranten is gebruik gemaakt van de wapenstok om het elkaar vasthouden te laten ophouden. Hierbij is wellicht geslagen op handen, armen dan wel benen om het verzet te doen ophouden. Er is niet gericht op de hoofden van demonstranten geslagen, toch is het niet uit te sluiten dat daarbij er ook klappen op hoofden terecht zijn gekomen. Door de achter de linie geplaatste demonstranten werd tot een aantal keren toe geprobeerd de linie te doorbreken door hard op de linie in te lopen. Verder is er vanuit de demonstranten veelvuldig naar politie agenten gespuugd. Dat hierbij door de in linie opgestelde agenten naar de aanstormende demonstranten vanuit de linie naar demonstranten is geslagen met de korte wapenstok is zeer waarschijnlijk. (...) Samen met de aanwezige politiemedewerkers en enkele medewerkers van de interne bewakingsdienst van de universiteit hebben we toen de demonstranten achter de linie gehouden en zijn de gasten via de betreffende achterdeur het gebouw in gegaan. Toen alle genodigden binnen waren is de bewakingsdienst ook naar binnen gegaan en hebben wij ons direct daarop terug getrokken naar de voertuigen. Bij het teruglopen werd ik door enkele demonstranten aangesproken. Ze eisten mijn naam en die van de andere agenten. Ik heb toen gevraagd waarom ze onze namen wilden hebben. Hierop vertelden ze dat men een klacht wilden indienen. Ik heb ze toen verwezen naar het politiebureau omdat ik het op dat moment niet de juiste plaats en de juiste tijd vond om over de al of niet juistheid van het optreden te discussi ren."2.2. In een rapportage van 28 november 1997 van de betrokken politieambtenaar P. staat onder meer het volgende:"In een schriftelijke klacht gedaan door klager NN-3 wordt mij verweten dat ik hem met beide handen heb vastgepakt rond zijn keel en vervolgens ongeveer 10 meter over de grond zou hebben gesleurd. Op een gegeven moment werd ik door een man met twee stokken waarom heen een spandoek zat gewikkeld geslagen. Daar het zeer lange stokken waren en ik niet uit de linie wilde stappen in verband met de veiligheid van mijn collega's, heb ik mij alleen kunnen afweren met mijn armen. Toen deze man mij weer wilde slaan met deze stokken, greep ik een van deze stokken en wilde deze bij de man uit de handen trekken teneinde het geweld in mijn richting te laten stoppen. Ik sommeerde de man om de stokken los te laten en aan mij af te geven. Vervolgens kwam deze man met de tweede stok naar mij toe en wilde mij hiermee slaan. Omdat hij nu zo dicht bij mij kwam en ik in een hand nog steeds die eerste stok vasthield, greep ik hem met mijn andere hand bij zijn bovenkleding. Mijn bedoeling hierbij was om de man te bewegen de stokken aan mij af te geven en hem te beletten mij nogmaals te slaan. De man bewoog vervolgens van mij af en liet vervolgens de stokken los. Toen de man de stokken los liet, heb ik de man direct los gelaten. De stokken heb ik in veiligheid gesteld achter de linie. Het is niet juist dat ik de man met beide handen bij de keel heb vastgepakt. Ook heb ik de man geen 10 meter over de grond gesleurd. Ik ben namelijk in de linie blijven staan. (...) Ook wordt mij verweten dat ik tijdens mijn optreden hardhandig en langdurig op mensen heb ingeslagen. Ik verklaar dat ik tijdens mijn optreden een aantal malen met mijn wapenstok een klap heb gegeven op de handen van personen die zich hadden opgesteld voor de ingang van het dierenlab en die zich aan de deur en aan elkaar vasthielden. Het geweld heb ik pas toegepast nadat herhaaldelijk aan de betrokken demonstranten gevraagd en gevorderd was om los te laten en zich te verwijderen. Mij wordt ook verweten dat ik mijn naam niet heb opgegeven aan een van de demonstranten die mij daar naar vroeg. Ik verklaar u dat dit juist is. De situatie was naar mij toe zo dreigend dat ik het niet verantwoord vond om mijn naam en dienstnummer op te geven en met hun in discussie te gaan. Ik heb hen verwezen naar het bureau Muntweg indien zij mijn naam en dienstnummer wilden weten." 2.3. In een rapportage van 28 november 1997 van de betrokken politieambtenaar L. is onder meer het volgende opgenomen:"Door collega W. werd toen aan de groep demonstranten uitgelegd wat er zou gebeuren als ze niet aan het verzoek te vertrekken zouden voldoen. Hierop werd door de groep demonstranten geschreeuwd en gelachen, zij voldeden dus niet aan het verzoek. Hierop hebben we met alle collega's geprobeerd de blokkade middels duw- en trekwerk te verwijderen. Dit lukte niet omdat de groep demonstranten zich hevig verzette door middel van schoppen, slaan en spugen. Hierop werd de aktie afgebroken. Hierna is de groep demonstranten duidelijk gemaakt dat er nu geweld zou worden gebruikt door de aanwezige agenten door middel van de wapenstok. Hierop reageerden de demonstranten wederom door middel van hoongelach. Hierna ben ik, rapporteur L., in een linie gaan staan, samen met andere collega's. De bedoeling was dat enkele collega's de blokkade bij de ingang zouden gaan breken en degenen die daar verwijderd werden voor deze linie te plaatsen en te houden. De demonstranten werden vervolgens door de collega's verwijderd en voor onze linie gezet. Ik, rapporteur L., had de korte wapenstok ter hand genomen. De demonstranten die nu met een groeiend aantal voor onze linie kwamen te staan schreeuwden, sloegen, trapten en spuugden in onze richting. De demonstranten die te dicht bij me in de buurt kwamen heb ik met de korte wapenstok geprikt in de borststreek. Dit prikken gebeurde om de betreffende demonstranten op een, voor mij en andere collega's, veilige afstand te houden. Ik, rapporteur L., heb alleen met de korte wapenstok geprikt en niet geslagen."2.4. De betrokken politieambtenaar Z. bracht in zijn rapportage van 5 januari 1998 onder meer het volgende naar voren:"In een schriftelijke klacht die wordt gedaan door een NN klager 2 wordt mij verweten dat ik deze man meerdere malen zou hebben geslagen. Op genoemde datum werd ik samen met een collega gestuurd naar de opening van het dierenlab op het terrein van de katholieke Universiteit Nijmegen. Aldaar aangekomen werd ons door collega W., die de algehele leiding had, uitgelegd wat de situatie was en wat er zou gaan gebeuren. Het kwam er op neer dat een groep demonstranten verwijderd moest worden bij een deur zodat genodigden, van de opening van het dierenlab, het pand konden betreden. In eerste instantie is getracht deze mensen met zachte dwang te verwijderen. Hierbij is getracht door mensen vast te pakken en weg te trekken de blokkade te be indigen. Dit leverde echter geen effect op en verschillende collegae, waaronder ik zelf, werden bespuwd en er werd door de demonstranten getracht zogenaamde knietjes te geven. Hierna werd door de collega W. twee groepen gevormd uit de aanwezige collegae. Een groep had tot taak een linie te vormen waar achter de demonstranten konden weggebracht als zij uit de blokkade verwijderd waren. De tweede groep bestond uit een aantal pakkers die een voor een de demonstranten uit de blokkade dienden te halen en achter de linie brengen. Ik behoorde tot de groep pakkers. Samen met andere collegae heb ik verschillende mensen uit de groep vast gepakt en achter de linie gebracht. Hierbij hebben wij gebruik gemaakt van aangeleerde opbrengtechnieken welke werden toegepast met handen of wapenstok. Ook heb ik verschillende malen met de wapenstok geslagen op de handen van de demonstranten zodat deze handen dan konden worden vastgepakt. Hierna konden meestal de demonstranten verwijderd worden uit de groep. Ik dien wel op te merken dat ik 1 maal, per ongeluk het hoofd van een demonstrant heb geraakt. Ik kan mij niet meer herinneren wie dit is geweest. Ik heb deze persoon toen alles was afgelopen mijn excuses aangeboden die hij ook accepteerde. Ik ontken dat ik mensen meerdere malen met opzet en met gerichte klappen op het hoofd heb geslagen."3. Daarnaast zond de politie de Nationale ombudsman een afschrift toe van het door de hoofinspecteur van politie S. opgemaakte verslag van de gesprekken die hij op 4 september 1997 had gevoerd met verzoekers en hun gemachtigde (zie ook hierv r, onder A.4.). In dit verslag is onder meer het volgende te lezen:"Ten aanzien van klager 2.:De kern van het gesprek met klager 2 ging over het slaan met een wapenstok op het hoofd door twee door hem aangewezen agenten (op de foto). De rest van de inhoud van de klacht, zoals het aan de haren wegslepen door politiemensen bij de ontruiming in een eerdere fase van de politieactie was voor hem minder belangrijk. Hij schetste de situatie zoals onderstaand weergegeven, waarbij hij op mij een zeer stellige en oprechte indruk maakte. Hij vertelde dat hij aan het einde van de laatste politieactie, waarna de blokkade dus gebroken was, als een van drie laatst vasthoudende actievoerder zich aan de spijlen van het hek, samen met de andere twee ingehaakt, de handen en armen in elkaar gevlochten. Hij gaf toe dat hij in die situatie in een geestestoestand van "alles op alles willen zetten" en mogelijk daardoor verkrampt, niet los kon laten, ook niet nadat hij enkele forse tikken met de wapenstok op de handen gehad had. Er stonden 6 7 agenten in een kringetje om hem heen waarbij de twee aangewezen agenten iets naar achteren. De eerste vijf agenten begonnen aan vingers en duimen te rukken om de ingehaakte armklemmen te ontwarren. Dit lukte niet gezien de verstarring van klager op dat moment. Vervolgens werd met de wapenstok op handen en onderamen geslagen. Klager geeft duidelijk aan dat op dat moment de voorste vijf agenten nog rustig aan het werk zijn maar dat de twee aangewezen agenten "kennelijk" door het lint gaan en in zijn totaal minstens 10 slagen met de korte wapenstok met volle kracht op dezelfde plek op zijn hoofd hebben gegeven. Een paar klappen terwijl hij nog aan het hek stond en een paar klappen nadat hij al naar de grond ging (zoals in de klacht omschreven). Hiertegen aan heb ik de lezing uit het rapport van W. (zie voor de inhoud van dit rapport hierv r, onder A.5.; N.o.) gezet waaruit bleek dat er sprake was van een grote mate van discrepantie. Na een aantal toetsvragen zoals over zijn kennelijke zekerheid dat het om minimaal tien slagen - voluit - ging terwijl een dergelijke geweldsaanwending met de huidige wapenstok zeer zwaar, zo niet dodelijk letsel veroorzaakt, bleef klager volledig bij zijn oorspronkelijke versie, maar tevens ook bij de stelling dat hij geen aangifte wilde doen om hem moverende redenen. (Verzoekers' gemachtigde; N.o.) motiveerde dit vanuit de waarneming dat een collega PID ter plaatse gezien was en dat het voor hem duidelijk was dat het doen van klacht zou kunnen leiden tot registratie door deze dienst. (...) Klager 3. Deze klager heeft zijn klacht nog een keer toegelicht waarbij hij nog aan feitelijke details toevoegde dat hij na aan zijn keel vastgepakt te zijn tegen een container geslingerd was. Ook nuanceerde hij in de 3e alinea van zijn klacht de "klap met de wapenstok", in die zin dat hij hiervan een "duw met de elleboog maakte". De grief waaraan hij bleef vasthouden was dat hij niet in de gelegenheid was gesteld namen en dienstnummers van chef en betrokken agent te krijgen. Klager 1. (Een vrouw) Klager 1 bestrijdt dat zij vlak voordat zij geslagen werd met de hondenriem geprobeerd had langs de linie te lopen. Zij zegt volledig onschuldig als toeschouwer naar het gebeuren te hebben gekeken. Zij zegt niet gehoord te hebben van een waarschuwing. Het was op dat moment stil dus ze had het moeten horen. Het slaan gebeurde geheel in het begin. Kennelijk kreeg de hondengeleider hierna opdracht de hond terug in de auto te zetten van de chef W. De hond is hierna niet meer uit de auto geweest. Ze interpreteerde het feit dat de hondengeleider buiten de auto, zonder hond met de riem in de hand had gestaan als agressief en uit op nog een klap. Hierop heb ik aangegeven dat de riem, als hij aan de hond in de auto blijft, na 5 minuten onbruikbaar is. Omdat de hond deze riem dan gebruikt om op te kauwen. Algemeen:De duidelijke gefaseerde opbouw van de ontruiming in de zin van herhaalde waarschuwingen en opvoeren van aantal politiemensen en de doortastendheid van het optreden werd door de klagers niet herkend. Hierbij gaven ze het herhaalde malen aan mogelijk ook niet alles gehoord en gezien te hebben, waarbij mogelijke andere woordvoerders de politie te woord gestaan hadden dan zijzelf, waarbij dit hen ontgaan zou kunnen zijn. Zij ontkenden dan ook de fasering van het rapport W. dat ik in detail met hen doorgesproken heb. En focusten zich op de laatste fase van het optreden. Op mijn opmerking dat door de groep de opschaling zelf a.h.w. uitgelokt was, meenden zij dat de politie in een veel eerdere fase had kunnen terugtrekken om het gebruikte geweld te voorkomen. Ik heb hierop aangevoerd dat de politie zich vanuit haar rechtshandhavende taak niet kan en mag terugtrekken. Actie tegen uitvoering van deze taak roept reactie op."D.       REACTIE VERZOEKERSVerzoekers' gemachtigde bracht in reactie op de door de politie overgelegde stukken nog onder meer het volgende naar voren:"Het is inderdaad zo dat het de heer Y is geweest die met de heer B. heeft gesproken. Ik blijf van mening dat hierbij de afspraak is gemaakt dat de heer Y een seintje zou krijgen voordat de politie zou gaan optreden. Zodoende zou de heer Y de gelegenheid hebben de actievoerders te bewegen voor de deur weg te gaan. (...) Als van de door de heer B. genoemde intentie wordt uitgegaan, dan heeft de heer B. ook daar niet naar gehandeld. De heer B. bevond zich in een positie, het afgesloten tuingedeelte aan de voorzijde van het gebouw, van waaruit hij geen zicht had op het gebeuren bij de geblokkeerde deur, aan de achterzijde. Verder heeft hij ook niet, per portofoon o.i.d., de leidinggevende politieman (dhr. W.), die zich bij de achterdeur bevond, van de afspraak/intentie op de hoogte gebracht. Geconcludeerd moet worden dat er van de mogelijkheid om politiegeweld te voorkomen, door de heer B., geen gebruik is gemaakt."E.       REACTIE OP HET VERSLAG VAN BEVINDINGENDe gemachtigde van verzoekers bracht in reactie op het verslag van bevindingen nog het volgende naar voren:"...bij 'A. Feiten', onder 15.: de drie politieambtenaren zijn niet bezig om de vier demonstranten in bedwang te houden. Zij zijn juist bezig om, door middel van slaan en prikken met de korte wapenstok, de demonstranten van elkaar te scheiden om ze vervolgens weg te kunnen halen."

Beoordeling

A.       TEN AANZIEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS GELDERLAND-ZUID I.       Inleiding1. Verzoekers (hierna individueel aangeduid als NN1, NN2 en NN3) klagen over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid jegens hen op 7 mei 1997 toen zij deelnamen aan, dan wel aanwezig waren bij een blokkade van een proefdierenlaboratorium te Nijmegen. De politie is een aantal keren opgetreden tegen de blokkade. Daarbij heeft zij geweld gebruikt. Uiteindelijk is de blokkade door toedoen van de politie opgeheven.2. Voorafgaand aan de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen wordt het volgende opgemerkt over de beslissing van de politie om gebruik te maken van haar bevoegdheid om geweld aan te wenden. Verzoekers hebben samen met een aantal andere personen op 7 mei 1997 gedemonstreerd tegen de opening van een laboratorium van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Om hun afkeur tegen dit laboratorium te onderstrepen, blokkeerden zij in eerste instantie de hoofdtoegang tot het laboratorium. Daardoor konden de genodigden voor de feestelijke opening niet naar binnen. Een ambtenaar van de door de universiteit ter plaatse geroepen politie, B., trad vervolgens in overleg met een woordvoerder van de actievoerders. Als vaststaand wordt aangenomen dat daarbij is afgesproken dat de woordvoerder van de actievoerders door B. op de hoogte zou worden gesteld als de politie tegen de actievoerders zou optreden. Nadat de hoofdingang door de actievoerders was geblokkeerd, is getracht de genodigden via de achteringang van het laboratorium naar binnen te laten. Dit werd door de actievoerders belet door ook die ingang te blokkeren. Inmiddels was er nog een aantal politieambtenaren ter plaatse gekomen. Zij begaven zich naar de achterzijde van het laboratorium. Politieambtenaar W., die de leiding had over deze groep politieambtenaren, deelde de actievoerders mee dat zij w l mochten demonstreren maar dat zij n et de toegang tot het laboratorium mochten blokkeren. Tussen W. en B., die eerder met de actievoerders had gesproken, had niet of nauwelijks overleg plaatsgevonden over de wijze waarop de actievoerders tegemoet getreden zouden worden. Aangenomen wordt dat W. niet op de hoogte was van de afspraak die B. met de actievoerders had gemaakt.. deelde de actievoerders meermalen mee dat zij de blokkade moesten stoppen. Dat gebeurde niet. Nadat een eerste poging mislukte om de blokkade te breken door te trachten de actievoerders weg te trekken, heeft W. de actievoerders andermaal gevorderd de ingang naar het laboratorium vrij te maken. Hij heeft hen toen ook meegedeeld wat de politie zou doen als zij de ingang zouden blijven blokkeren. Inmiddels was op verzoek van W. nog een aantal politieambtenaren ter plaatse gekomen. Toen een tweede poging met duwen en trekken geen resultaat had, gaf W. de actievoerders te kennen dat de geweld zou worden gebruikt als zij zouden volharden in hun blokkade. Toen de actievoerders zich hierdoor niet lieten overtuigen, heeft de politie geweld gebruikt, onder meer door het slaan en prikken met de korte wapenstok.3. Verzoekers hebben niet weersproken dat W. meermalen heeft gevorderd de blokkade af te breken. Uit de door verzoekers overgelegde stukken volgt voorts dat de politie meermalen heeft getracht de blokkade te breken en dat dit pas na de derde poging van de politie is gelukt. Ook hieruit volgt dat verzoekers geen gevolg hebben gegeven aan de oproep van de politie, en dat zij zich - in ieder geval lijdelijk – tegen de politie hebben verzet. Een en ander leidt tot de conclusie dat de politie bevoegd was tot het gebruik van geweld. Zij kon in dit geval ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik maken. Immers verzoekers gaven meermalen geen gehoor aan de vordering van de politie zich te verwijderen, althans de blokkade op te breken. Verder heeft de politie verzoekers niet verboden te demonstreren, maar zij heeft hen slechts verboden andere personen te hinderen. Ook heeft de politie eerst een aantal keren geprobeerd de blokkade te be indigen door middel van het wegtrekken van de actievoerders. Pas nadat bleek dat dit geen resultaat had, is voor krachtdadiger optreden gekozen. In de tussentijd is de actievoerders ruimschoots de gelegenheid gegeven hun demonstratie op een andere wijze vorm te geven.4. Overigens wordt opgemerkt dat het beter was geweest als (ook) B. de actievoerders had meegedeeld dat de politie zou optreden als zij de genodigden nog langer de doorgang zouden beletten. Het feit dat dit niet is gebeurd, maakt het politieoptreden echter niet onjuist. De afspraak tussen de politie en de actievoerders dat zij op de hoogte gesteld zouden worden v rdat feitelijk tegen hen zou worden opgetreden, is op zichzelf beschouwd niet geschonden. W. heeft de actievoerders duidelijk gevraagd de blokkade op te heffen en hen afdoende gewaarschuwd dat geweld zou worden gebruikt als zij daaraan geen gehoor zouden geven. Toen de actievoerders geen gehoor aan deze oproep gaven, was de politie bevoegd om haar woorden kracht bij te zetten. II.      Ten aanzien van de klacht van NN11. NN1 klaagt er over dat een hondengeleider ten onrechte geweld tegen haar heeft gebruikt. Het tegen NN1 gebruikte geweld bestond uit het slaan met het uiteinde van een hondenriem.2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat hij de klacht op dit punt gegrond acht. Verder gaf hij te kennen de hantering van een dergelijke ge mproviseerd geweldsmiddel niet acceptabel te vinden. De Nationale ombudsman deelt dit standpunt. Verder moet worden vastgesteld dat ook het geweldgebruik op zichzelf de toets der kritiek niet kan doorstaan. Zoals onweersproken naar voren is gebracht, vond dit geweldgebruik tegen NN1 plaats aan het begin van het politieoptreden. Op dat moment was er nog niet dan wel onvoldoende gewaarschuwd dat het niet opvolgen van de aanwijzingen van de politie tot geweldgebruik zou (kunnen) leiden. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. III.     Ten aanzien van de klacht van NN21.       Ten aanzien van het slaan met de korte wapenstok1.1. NN2 klaagt er in de eerste plaats over dat de politie hem - bij de tweede poging om de blokkade te breken - meermalen met de korte wapenstok op zijn hoofd heeft geslagen.1.2. NN2 heeft naar voren gebracht dat hij veelvuldig – ongeveer tien keer – en zeer hard met de korte wapenstok op dezelfde plek op zijn hoofd is geslagen. De getuigen bevestigen dat hij meermalen op het hoofd is geslagen. De betrokken politieambtenaar Z. heeft verklaard NN2 misschien n keer per ongeluk met de wapenstok op het hoofd te hebben geraakt.1.3. Indien NN2 inderdaad op een wijze zou zijn geslagen als door hem gesteld, dan zou dat sterke afkeuring verdienen. Een en ander verhoudt zich evenwel niet met het letsel zoals de door NN2 geraadpleegde arts dat kort na het politieoptreden heeft geconstateerd (zie bevindingen, onder B.4.). In de ter zake opgemaakte medische verklaring wordt melding gemaakt van 'een wondje tgv klap met knuppel door politie', en dat er 3 hechtingen moesten worden aangebracht. Gelet op het voorgaande acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat NN2 zo vaak op zijn hoofd is geslagen als gesteld. Wel moet de wijze waarop in dit geval de wapenstok is gehanteerd, worden afgekeurd. Uit de door verzoekers overgelegde foto's (zie bevindingen, onder A.15.), in samenhang bezien met de diverse afgelegde verklaringen, is voldoende aannemelijk dat de politie meermalen met de wapenstok in verticale richting, van boven naar beneden, op de groep actievoerders heeft ingeslagen. Het risico van hoofdletsel is bij een dergelijke wijze van slaan te groot. Voorts is niet gebleken van een rechtvaardiging voor het op deze wijze slaan, die in de gegeven omstandigheden als te weinig gecontroleerd en te risicovol moet worden aangemerkt. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.2.       Ten aanzien van het aan de haren trekken en aan de haren meesleuren2.1. NN2 klaagt er verder over dat politieambtenaren - bij de eerste poging om de blokkade te breken - aan zijn haren hebben getrokken en hem aan zijn haren hebben meegesleurd.2.2. Uit de overgelegde stukken volgt dat de eerste poging om de blokkade te breken gepaard is gegaan met enig duw- en trekwerk. De politie heeft die poging al snel opgegeven en heeft, voorafgaande aan (eventueel) nader ingrijpen, eerst versterking ter plaatse geroepen. Uit de stukken blijkt niet dat bij dat eerste ingrijpen personen door de politie zijn weggetrokken uit de groep demonstranten. Gedurende het onderzoek van de Nationale ombudsman hebben verzoekers dit punt niet nader toegelicht. Bij gelegenheid van het door de politie verrichte klachtonderzoek heeft verzoekers' gemachtigde op enig moment aangegeven – naar onweersproken door de politie naar voren is gebracht - dat dit punt voor NN2 niet van groot gewicht was (zie bevindingen, onder C.3.). Al met al is onvoldoende aannemelijk geworden dat NN2 aan zijn haren is meegetrokken en weggesleurd. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.2.3. NN2 klaagt er verder over dat de politie hem bij de tweede poging om de blokkade te breken wederom aan zijn haren heeft meegesleurd, terwijl hij op dat moment half buiten bewustzijn was, en dat de politie hem tijdens het wegslepen heeft geslagen en geschopt.2.4. Op dit punt geldt in grote lijnen hetzelfde als bij het vorige klachtonderdeel. Uit de door de politie overgelegde stukken blijkt dat zij erkent de wapenstok te hebben gehanteerd om de blokkade te breken, en dat daarbij ook gericht is geslagen op armen, benen en handen. Voorts zijn volgens de politie demonstranten met gebruikmaking van opbrenggrepen uit de groep getrokken om de blokkade te be indigen. In diverse rapportages wordt niets gezegd over het trekken aan de haren. Verzoekers gemachtigde heeft in reactie op door de korpsbeheerder overgelegde stukken aangegeven getuigen te hebben van het slaan van NN1, het slaan van NN2 en van het niet verstrekken van namen en/of dienstnummers aan NN3. De door verzoekers overgelegde verklaring van getuige X over het optreden tegen NN2 betreft alleen het slaan van NN2. NN2 heeft zich in zijn eigen verklaringen geconcentreerd op het slaan met de wapenstok, ook nadat de politie had bestreden dat hij aan zijn haren was weggesleept. Op de door verzoekers overgelegde foto's is niet te zien dat demonstranten aan de haren worden weggesleept. Alles bijeen is onvoldoende aannemelijk geworden dat NN2 aan de haren is meegesleurd. Daarmee is ook onvoldoende aannemelijk geworden dat hij tijdens het meesleuren/wegslepen is geslagen en geschopt. De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk. IV.      Ten aanzien de klacht van NN31.       Ten aanzien van het wegsleuren1.1. NN3 klaagt er in de eerste plaats over dat een politieambtenaar hem met twee handen aan zijn nek heeft weggesleurd.1.2. De betrokken politieambtenaar P. heeft naar voren gebracht dat hij op een gegeven moment een spandoek met twee stokken van NN3 heeft afgepakt. Dat ging met een korte worsteling gepaard, waarbij hij NN3 onder meer bij zijn bovenkleding had vastgepakt. P. ontkende NN3 met beide handen bij de keel te hebben vastgepakt, en hem over de grond te hebben gesleurd (zie bevindingen, onder C.2.2.).1.3. NN3 erkende in een reactie hierop dat er wederzijds aan het spandoek was getrokken, en dat het spandoek hem op een gegeven moment was afgenomen (zie bevindingen, onder A.11.). Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat NN3 op een eerder moment, in een gesprek met de klachtbehandelaar van de politie S. op 4 september 1997, naar voren had gebracht dat hij, na bij zijn keel te zijn vastgepakt, tegen een container was aangeslingerd (zie bevindingen, onder C.3.).1.4. Uit het voorgaande volgt dat de weergave van de gebeurtenissen door NN3 niet geheel consistent is. In zijn oorspronkelijke klacht heeft hij naar voren gebracht dat hij bij zijn keel is gepakt en daarna tien meter over de grond is gesleurd; later heeft hij tegenover politieambtenaar S. verklaard dat hij bij zijn keel is gepakt en tegen een container is geslingerd. Op de door verzoekers overgelegde foto's is te zien dat achter de groep actievoerders een aantal containers staat (zie bevindingen, onder A.15.).1.5. De afgelegde verklaringen in onderlinge samenhang bezien, acht de Nationale ombudsman het het meest aannemelijk dat NN3 bij de worsteling om het spandoek door de betrokken politieambtenaar tegen de container is aangeduwd. Het is niet ondenkbaar dat de betrokken politieambtenaar daarbij, op enig moment, NN3 bij de keel heeft vastgepakt. Van het doelbewust bij de keel pakken is echter niet gebleken. Al met al is er dan ook geen reden de betrokken politieambtenaar op dit punt een verwijt te maken. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk. 2.       Ten aanzien van het niet opgeven van naam en/of dienstnummer2.1. NN3 klaagt er verder over dat de politieambtenaar die hem had weggesleurd, en de leidinggevende politieambtenaar hebben geweigerd hun namen en/of dienstnummer op te geven, toen hij aangaf een klacht over het politieoptreden te willen indienen.2.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie achtergrond, onder 3.), is een politieambtenaar in uniform gehouden zich, daarnaar gevraagd, te legitimeren met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt. Deze regel leidt slechts uitzondering in het geval dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het verstrekken van de naam tot gevolg zal hebben dat inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die politieambtenaar zal worden gemaakt. In dergelijke gevallen kan worden volstaan met het verstrekken van het dienstnummer.2.3. Vast is komen te staan dat de betrokken politieambtenaren, daar naar gevraagd, hun namen noch hun dienstnummer hebben opgegeven. De betrokken politieambtenaar W. gaf daarvoor als reden op dat hij het op dat moment niet de juiste plaats en tijd vond om over het politieoptreden te discussi ren, en dat hij klager om die reden naar het politiebureau had verwezen. De betrokken politieambtenaar P. heeft op dit punt naar voren gebracht dat hij inderdaad zijn naam noch zijn dienstnummer heeft opgegeven. Hij vond de situatie op dat moment zo dreigend dat hij het niet verantwoord vond om een en ander aan verzoeker op te geven. Ook hij had verzoeker naar het politiebureau Muntweg verwezen voor het verkrijgen van zijn naam of dienstnummer.2.4. Deze opstelling van P. en W. is tegen de achtergrond van hetgeen zich kort daarvoor had afgespeeld weliswaar begrijpelijk, maar kan de toets der kritiek niet doorstaan. Het valt te billijken dat zij hun naam niet hebben opgegeven, gelet op de gebeurtenissen die zich kort daarvoor hadden voorgedaan. Verder waren zij er op dat moment geenszins toe verplicht om met NN3 in discussie te gaan. Zij hadden NN3 echter wel hun dienstnummer kunnen en moeten opgeven. Dat had nauwelijks tijd gekost, en daarvoor was ook voldoende gelegenheid. Door dit na te laten, hebben de betrokken politieambtenaren in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 2 van de Ambtsinstructie. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. 3.       Ten aanzien van de bejegening van NN33.1. NN3 klaagt er ten slotte over dat de leidinggevende politieambtenaar door het maken van een aantal onbetamelijke opmerkingen ervan blijk heeft gegeven zijn klacht niet serieus te nemen.3.2. NN3 heeft verder niet concreet aangegeven in welke bewoordingen de betrokken politieambtenaar W. ervan blijk heeft gegeven de klacht niet serieus te nemen. W. heeft in dit verband aangegeven dat hij niet met NN3 in discussie wilde gaan over het politieoptreden en dat hij betrokkene voor het doen van een klacht naar het politiebureau had verwezen.3.3. Uit het voorgaande volgt dat W. verzoeker in ieder geval niet heeft willen afhouden van zijn recht een klacht in te dienen over het politieoptreden. In welke specifieke bewoordingen hij NN3 te woord heeft gestaan, is niet duidelijk geworden. Al met al is er echter onvoldoende reden om het politieoptreden op dit punt af te keuren. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.B.       TEN AANZIEN VAN DE KORPSBEHEERDERI. .       Ten aanzien van de behandelingsduur van de klacht1. Verzoekers klagen verder over de wijze waarop hun klachten door de korpsbeheerder zijn behandeld. Zij klagen in dit verband in de eerste plaats over de lange duur van het klachtonderzoek.2. Verzoekers hebben hun klacht bij brief van 8 juni 1997 voorgelegd aan de burgemeester van Nijmegen. Formele bemiddeling leidde niet tot een voor alle betrokkenen bevredigend resultaat. Vervolgens werd de klacht ter formele afhandeling voorgelegd aan de korpsbeheerder. Deze berichtte verzoekers bij brief van 22 juni 1998 dat de klacht zou worden afgedaan, en dat de klacht (dus) in de fase van de formele behandeling was aangeland (zie bevindingen, onder A.13.). Hij gaf voorts te kennen dat advies gevraagd zou worden aan de klachtencommissie. Nadat verzoekers' gemachtigde bij brief van 21 juli 1998 was ingegaan op het verzoek van de korpsbeheerder om een nadere toelichting op de wens van verzoekers om anonimiteit, vernam hij niets meer van de korpsbeheerder. Ook nadat hij de korpsbeheerder bij brief van 10 november 1998 had gerappelleerd, kregen verzoekers geen inhoudelijke reactie op de klacht.3. De korpsbeheerder heeft zelf al aangegeven dat op dit punt niet juist is gehandeld. Door niet (tijdig) op de klacht te reageren, is in strijd gehandeld met het bepaalde in de artikelen 4 en 9 van de klachtenregeling van de politie Gelderland-Zuid (zie achtergrond, onder 4.). De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.II. .      Ten aanzien van de reactie op de wens van verzoekers om anonieme behandeling van de klacht1. Verzoekers klagen verder over het dubbelhartige beleid met betrekking tot de door hen gewenste anonimiteit.2. In eerste instantie vroeg de burgemeester van Nijmegen verzoekers' gemachtigde om een (nadere) motivering van het in de klachtbrief neergelegde verzoek om behandeling van de klacht met behoud van anonimiteit van de klagers. Nadat de gemachtigde aan dit verzoek had voldaan, besloot de burgemeester het verzoek om anonimiteit te honoreren en nam hij de klacht in onderzoek. Enige tijd later werd de klacht voorgelegd aan de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (tevens de burgemeester van Nijmegen). Deze vroeg (in de hoedanigheid van korpsbeheerder) verzoekers' gemachtigde ook om een toelichting op de wens van verzoekers om anonimiteit. Voorts legde hij de gemachtigde de vraag voor of het niet beter zou zijn om in het kader van de formele behandeling van de klacht de namen van verzoekers bekend te maken. Verzoekers bleven echter bij hun wens om anoniem te blijven; w l waren zij bereid om hun namen op te geven aan leden van de onafhankelijke klachtencommissie. Vervolgens is de procedure voortgezet. De korpsbeheerder heeft daarna niet meer aangedrongen op bekendmaking van de namen van verzoekers.3. Al met al valt niet in te zien dat hier sprake zou zijn van dubbelhartig beleid ten aanzien van de door verzoekers gewenste anonimiteit. De korpsbeheerder heeft weliswaar (ook zelf) om een toelichting gevraagd op de wens om anonieme behandeling van de klacht, maar dat was ook alleszins redelijk. De korpsbeheerder heeft immers in de eerste plaats een (eigen) verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige klachtbehandeling. Verder is ingevolge artikel 12 van de klachtenregeling het oordeel over de toelaatbaarheid van anoniem klagen voorbehouden aan de korpsbeheerder; anoniem klagen is niet toegestaan tenzij aantoonbare zwaarwegende belangen naar het oordeel van de korpsbeheerder tot een andere conclusie aanleiding geven (zie achtergrond, onder 4.). Voorts is ook niet gebleken dat (namens) de korpsbeheerder op een of andere wijze oneigenlijke druk (is) heeft uitgeoefend op verzoekers om van hun wens om anonimiteit af te zien. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.III. .     Ten aanzien van het niet beantwoorden van de brief van 10 november 19981. Ten slotte klagen verzoekers erover dat de korpsbeheerder niet heeft gereageerd op de brief van 10 november 1998 van hun gemachtigde.2. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat overheidsinstanties aan hen gerichte brieven afhandelen binnen een redelijke termijn. Indien directe afhandeling niet mogelijk is, behoort de betrokkene binnen twee drie weken een behandelingsbericht te ontvangen, met informatie over de reden waarom directe afhandeling niet mogelijk is en over de tijd die naar verwachting nog met de afhandeling zal zijn gemoeid. Dit bericht zal tevens gegevens moeten bevatten die hem in staat stellen om direct toegang te krijgen tot de afdeling of ambtenaar die zich met de behandeling van zijn brief bezighoudt. Als naderhand blijkt dat de behandeling langer gaat duren dan in het behandelingsbericht was aangegeven, behoort de betrokkene daarover, door middel van een tussenbericht, tijdig te worden ge nformeerd. In dit tussenbericht dient de reden van de ontstane vertraging te worden vermeld en dient een nieuwe termijn te worden genoemd waarbinnen afhandeling naar verwachting zal plaatsvinden. Indien het noemen van zo'n nieuwe termijn niet mogelijk is, moet dit worden meegedeeld en uitgelegd.3. Het staat vast dat dit in dit geval niet in overeenstemming met deze gedragsregel is gehandeld. De korpsbeheerder heeft ook zelf al aangegeven dat hij de klacht over het niet reageren op de betreffende brief gegrond acht. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Nijmegen), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het slaan van NN1 met de hondenriem, het op het hoofd slaan van NN2 met de wapenstok, en het niet opgeven van het dienstnummer aan NN3; op die punten is de klacht gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid is gegrond ten aanzien van de duur van het klachtonderzoek en het niet reageren op de brief van 10 november 1998, en is niet gegrond ten aanzien van de reactie op de wens van verzoekers om anonieme behandeling van hun klacht.

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

Optreden tijdens blokkade van proefdierenlaboratorium in Nijmegen (geweldgebruik; geweigerd zich te identificeren; bejegening); wijze van behandeling klachten.

Oordeel:

Niet gegrond