1999/368

Rapport

Op 29 juni 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Canton (Groot-Brittannië), met een klacht over een gedraging van de Bevelhebber der marechaussee te 's-Gravenhage.

Nadat verzoeker bij brief van 11 september 1998 nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker, die zeevarende is, klaagt over de afhandeling bij brief van 8 juni 1998 door de Bevelhebber der marechaussee van zijn klacht over het optreden van een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee te Karachi (Pakistan) op 1 maart 1998 toen verzoeker via Amsterdam naar Groot-Brittannië wilde vliegen om aldaar in te schepen.

1. Verzoeker is het niet eens met het standpunt van de Bevelhebber dat een transit visum wel degelijk was vereist voor zijn overstap in Amsterdam;

2. Voorts klaagt verzoeker er over dat de Bevelhebber niet is ingegaan op zijn klacht over de wijze waarop de betreffende ambtenaar hem heeft bejegend toen hij aan boord van het vliegtuig wilde gaan.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoeker, die zeevarende is, wilde op 1 maart 1998 in Karachi (Pakistan) aan boord gaan van een vliegtuig om daarmee via Amsterdam naar Cardiff (Groot-Brittannië) terug te vliegen. Daar lag het schip waarop hij zou inschepen. Naar aanleiding van de zogenaamde pre-boarding check gaf de controlerend ambtenaar van de Koninklijke marechaussee een negatief reisadvies aan de luchtvaartmaatschappij, omdat verzoeker bij het inchecken niet beschikte over een transitvisum. Dit was volgens de ambtenaar vereist voor verzoekers overstap in Amsterdam. Onder verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij is verzoeker vervolgens met het vliegtuig meegegaan.

2. Bij brief van 20 maart 1998 deed verzoeker zijn beklag bij de Bevelhebber der marechaussee (hierna: de Bevelhebber). De Bevelhebber reageerde bij brief van 8 juni 1998, waarin hij verzoekers klacht ongegrond verklaarde. Hij was van mening dat de betrokken ambtenaar terecht een negatief reisadvies had afgegeven, nu verzoeker niet over een transitvisum beschikte. Verzoeker klaagt over de afhandeling van zijn klacht door de Bevelhebber.

II. Ten aanzien van het vereiste van een transitvisum

1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de stelling van de Bevelhebber in zijn brief van 8 juni 1998 dat een transit visum wel degelijk was vereist voor zijn overstap op een vliegtuig naar Cardiff (Groot-Brittannië) op de luchthaven van Amsterdam.

De Minister van Defensie stelde in reactie op dit klachtonderdeel dat onderdanen of houders van door Pakistan afgegeven reisdocumenten door alle staten die zijn aangesloten bij het Verdrag van Schengen zijn onderworpen aan de transitvisumplicht voor luchthavens. Hij verwees hierbij naar de Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking (VAG) 1998/2. De verplichting om over een dergelijk transitvisum te beschikken, gold volgens de Minister ook voor verzoeker, nu deze geen geldig zogenaamd Continuous Discharge Certificate bij zich had en niet voldeed aan de (overige) voorwaarden - i.c. een bewijs van het voornemen om in te schepen in een schip dat in Groot-Brittannië lag afgemeerd - om gebruik te kunnen maken van de faciliteiten voor Pakistaanse zeelieden.

2. Artikel 41, eerste lid, onder a en derde lid van het Vreemdelingenbesluit (zie Achtergrond, onder 1.) bepaalt dat vreemdelingen om toegang tot Nederland te hebben in het bezit dienen te zijn van een paspoort dat is voorzien van een transitvisum, wanneer zij naar Nederland reizen voor een doorreis. Uit het derde lid van dit artikel in samenhang met artikel 16, eerste lid, onder b van het Voorschrift vreemdelingen en de daarbij behorende bijlage 3b (zie Achtergrond, onder 2.) volgt dat zeelieden met de Pakistaanse nationaliteit die in het bezit zijn van een Continuous Discharge Certificate en bovendien voldoen aan de in deze bijlage gestelde vereisten, zijn vrijgesteld van de verplichting om over een paspoort te beschikken. De verplichting om over een geldig transitvisum te beschikken, vervalt hiermee evenwel niet. Voor verzoeker, die vanuit Pakistan naar Nederland wilde reizen voor een doorreis naar Groot-Brittannië, gold derhalve in principe de hoofdregel van artikel 41, eerste lid, onder a van het Vreemdelingenbesluit, op grond waarvan hij diende te beschikken over een geldig transitvisum.

3. De Staatssecretaris van Justitie heeft aangegeven dat reizigers die komend uit een land dat geen partij is bij de Schengenovereenkomsten, via een Nederlandse luchthaven onmiddellijk doorreizen naar een andere niet-Schengenlidstaat, op basis van een internationaal voor luchtreizigers tussen staten overeengekomen faciliteit, in beginsel zonder visum en ongecontroleerd via de internationale transitzone van de luchthaven mogen reizen. De transitvisumplicht voor luchthavens (TVL) en de controle op de naleving daarvan vormen een uitzondering op deze faciliteit.

4. In Bijlage III bij de VAG 1998/2 is aangegeven ten aanzien van welke staten de Schengenlidstaten de TVL hebben vastgesteld voor houders van door deze staten afgegeven reisdocumenten. Pakistan is een van de staten die op de lijst van deze Bijlage staan vermeld. De Bevelhebber heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker bij binnenkomst in Nederland via Schiphol over een transitvisum diende te beschikken.

In dit opzicht is de onderzochte gedraging behoorlijk.

III. Ten aanzien van verzoekers klacht over de bejegening door een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee

1. In de tweede plaats klaagt verzoeker er over dat de Bevelhebber in de brief van 8 juni 1998 niet is ingegaan op zijn klacht over de wijze waarop een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee hem op de luchthaven van Karachi in het kader van de pre-boarding check voor zijn vlucht naar Groot-Brittannië had bejegend.

2. De Minister stelde zich in reactie op dit klachtonderdeel op het standpunt dat verzoeker expliciet had geklaagd over het feit dat de ambtenaar een negatief reisadvies had uitgebracht. De Minister gaf verder aan dat de zinsnede "the gentleman simply and quite rudely refused to accept my bona fides" geen aanleiding was geweest zulks als een concrete klacht over de wijze van bejegening te interpreteren. Volgens de Minister had verzoeker hiermee veeleer geconstateerd dat de ambtenaar krachtig "voet bij stuk hield".

3. Verzoeker opende zijn brief aan de Bevelhebber als volgt: "I wish to complain against the attitude of your immigration officers stationed at Karachi airport to 'assist' KLM staff there". Naast de opmerking zoals door de Minister aangehaald, vroeg verzoeker zich af: "But should it give free license to your officers to unnecessarily harass the genuine passengers from third world countries. I wish you could please educate your officials in Karachi about your legal requirements as well as the requirements of responsible human behavior." Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verzoeker expliciet klaagde over de bejegening door de betreffende ambtenaar van de Koninklijke marechaussee en verzocht te bewerkstelligen dat iets dergelijks voortaan niet meer zou gebeuren.

Door na te laten om in te gaan op verzoekers klacht ten aanzien van de bejegening door de bewuste ambtenaar heeft de Bevelhebber niet voldaan aan het vereiste van een behoorlijke klachtbehandeling dat op alle onderdelen van een klacht dient te worden ingegaan.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Bevelhebber der Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is niet gegrond ten aanzien van het standpunt van de Bevelhebber over het vereiste van een transitvisum, en gegrond wat betreft de behandeling door de Bevelhebber van verzoekers klacht over de bejegening door een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Voorts werd de Minister van Defensie een aantal specifieke vragen gesteld.

Tenslotte werd informatie ingewonnen bij het Ministerie van Justitie. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Nadat het rapport was uitgebracht, bleek uit een reactie van de staatssecretaris van Justitie dat tijdens het onderzoek was uitgegaan van een niet geheel juiste interpretatie van de relevante bepalingen van de vreemdelingenregelgeving.

Hoewel dit geen gevolgen had voor de conclusie, is niettemin besloten de overweging in de beoordeling waar deze interpretatie naar voren kwam, aan te passen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. Feiten

1. Op 1 maart 1998 wilde verzoeker, die zeeman is en de Pakistaanse nationaliteit heeft, in Karachi (Pakistan) aan boord gaan van een vliegtuig van luchtvaartmaatschappij KLM om daarmee naar Amsterdam te vliegen. Daar zou hij overstappen op een vliegtuig naar Cardiff (Groot-Brittannië), waar het schip lag waarop hij zou inschepen. Een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee gaf de luchtvaartmaatschappij een negatief reisadvies voor verzoeker toen tijdens de zogenaamde pre-boarding check bij het inchecken was gebleken dat hij geen transit visum had. De controlerende ambtenaar stelde dat een dergelijk visum was vereist om op de luchthaven van Amsterdam over te stappen. Verzoeker kreeg vervolgens toestemming van de luchtvaartmaatschappij om onder haar verantwoordelijkheid mee te vliegen naar Amsterdam.

2. Verzoeker deed bij brief van 20 maart 1998 zijn beklag bij de Bevelhebber der marechaussee (verder: de Bevelhebber):

"...I wish to complain against the attitude of your immigration officers stationed at Karachi airport to 'assist' KLM staff there.

I was travelling with KLM (Return) flight, Karachi-Amsterdam-Cardiff to depart on 1st March 1998. I had valid multi-entry U.K. visa and was to join this ship in U.K. As I reported on the check- in counter, your immigration officer refused to allow me to board the plane saying that I needed a transit visa for my flight transfer at Amsterdam. Earlier when booking the flight in U.K. also when travelling Cardiff-Amsterdam-Karachi and also on reconfirming the return flight, nobody had informed me of such a requirement.

I tried to explain all this to your immigration officer, I also showed him previous Dutch visas in my passport, but the gentleman simply and quite rudely refused to accept my bona fides. Although he accepted the fact that all my papers were genuine, still he would not let me board the plane.

After a lot of pleading with the local KLM manager (...) I managed to convince him to speak to your officer on my behalf. He ultimately managed to get me a boarding card on his own responsibility.

Irony is when transiting in Amsterdam, your officers on duty at the airport did not require any such visa from me. They confirmed that I definitely did not need such a visa.

I fully understand the problems of your immigration officials at EU airports. But should it give free license to your officers to unnecessarily harass the genuine passengers from third world countries. I wish you could please educate your officials in Karachi about your legal requirements as well as the requirements of responsible human behavior..."

3. De Bevelhebber antwoordde verzoeker bij brief van 8 juni 1998 als volgt:

"...Royal Marechaussee officials have been posted to Karachi for the purpose of checking the travel documents of passengers during the so-called Pre-Boarding Check. On the basis of this check, they are to give advice to airline companies on the status of the documents and the bearers of the documents.

In the event that travellers are found not to be in possession of the required documents for entry to or transit in the Schengen area, the airline company is given what is also referred to as a negative travel recommendation by Royal Marechaussee personnel.

It should be noted that the airline company has the discretion to follow or ignore the advice given. If, however, the airline company transports passengers who are not in possession of the required documents, they will be held liable for any ensuing consequences.

A report is made of each Pre-Boarding Check, showing the number of negative travel recommendations per nationality.

The Pre-Boarding Check of 1 March 1998 showed that a passenger of Pakistan nationality travelling to the United Kingdom was not in possession of the required transit visa for the Netherlands. A negative travel recommendation was made in this matter, which was ignored by the airline company.

(...)

Transit visas permit air passengers to stay in the international airport transit zone during stopovers, but they do not give passengers access to the territory of the state in question.

Therefore, the multi-entry UK visa mentioned by you is another matter altogether.

In addition to meeting a number of other requirements, passengers with the Pakistan nationality are required to be in possession of a transit visa prior to travelling to Amsterdam.

Apparently, your travel documents did not contain such a visa. Consequently, the airline company received a negative travel recommendation.

As mentioned before, the airline company in question has the discretion to follow or ignore this advice. I would like to emphasise that the responsability rests entirely with the airline company and not with the Royal Marechaussee officials.

In your case, the airline company chose to ignore the advice.

It is now not longer possible to establish whether Royal Marechaussee officials at Schiphol Airport did or did not give you confirmation of the fact that you did not require a transit visa. Where such to be the case, however, this assessment would be incorrect.

On the basis of the above, I conclude that the Royal Marechaussee personnel acted in accordance with the Pre-Boarding Check regulations.

I therefore consider your complaint to be unfounded..."

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht en naar zijn onder A. 2 genoemde brief van 20 maart 1998.

C. Standpunt Minister van Defensie

1. De Minister van Defensie reageerde als volgt op de klacht van verzoeker:

"...Ten aanzien van het gestelde onder 1.

Onderdanen of houders van door Pakistan afgegeven reisdocumenten zijn door alle Schengen-Staten aan de transitvisumplicht voor luchthavens (TVL) onderworpen (zie VAG 1998/2 (Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking; N.o.) (...)).

Voor grenspassanten die de Pakistaanse nationaliteit hebben en die ervoor kiezen als zeeman te worden aangemerkt, geldt dat zij in het bezit moeten zijn van een Continuous Discharge Certificate. Teneinde te voorkomen dat ten onrechte gebruik wordt gemaakt van de voor de categorie zeelieden toegestane faciliteiten, geldt bovendien dat de zeeman door middel van bewijsstukken moet kunnen aantonen dat hij - in de situatie van verzoeker - wil inschepen aan boord van een vaartuig dat in Groot-Brittannië ligt afgemeerd. Als bewijsstuk kan i.c. worden aangemerkt een schriftelijke verklaring van de betrokken reder of scheepsagent c.q. een met behulp van een stempel door de zeevaartautoriteiten gewaarmerkt contract (...).

Verzoeker was in het bezit van een geldig nationaal Pakistaans paspoort waarin géén transitvisum was aangebracht.

Verzoeker heeft op de luchthaven van Karachi tijdens een Pre-Boarding Check aan de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee zijn reisdoel kenbaar gemaakt. Daarbij is expliciet aan de orde geweest dat hij als zeeman wilde aanmonsteren aan boord van een schip dat lag afgemeerd in Groot-Brittannië.

Verzoeker was niet in het bezit van een bijzonder reisdocument voor zeelieden (Continuous Dicharge Certificate).

Verzoeker was niet in staat enig bewijsstuk te overleggen waaruit zijn reisdoel kon blijken.

Het gevolg was dat verzoeker als een vreemdeling werd aangemerkt die aan de transitvisumplicht voor luchthavens was onderworpen op grond waarvan - terecht - een negatief reisadvies door de betrokken ambtenaar van de Koninklijke marechaussee werd uitgebracht.

De luchtvaartmaatschappij heeft dit advies overigens niet opgevolgd.

2. Ten aanzien van het gestelde onder 2.

Met verwijzing naar het gerelateerde in de klachtbrief van verzoeker d.d. 20 maart 1998 kom ik tot de constatering dat verzoeker expliciet klaagde over het feit dat de ambtenaar een negatief reisadvies had uitgebracht.

De zinsnede "the gentleman simply and quite rudely refused to accept my bona fides" is geen aanleiding geweest zulks als een concrete klacht over de wijze van bejegening te interpreteren maar veeleer als een constatering van verzoeker dat de ambtenaar krachtig "voet bij stuk hield". Eerst in de brief d.d. 11 september 1998 aan de Nationale ombudsman geeft verzoeker (...) een feitelijke omschrijving van de bejegening. Aangezien de betrokken ambtenaar die gedraging heeft ontkend (...) is er sprake van een situatie waarbij ik mij onthoud van het geven van een oordeel daaromtrent..."

2. Bij de reactie van de Minister was onder meer een afschrift gevoegd van "Bijlage III" bij de "VAG 1998/2" (Vertrouwelijke Aanwijzing Grensbewaking). Deze bijlage betreft het "Overzicht van Staten wier onderdanen of houders van door deze Staten afgegeven reisdocumenten aan de transitvisumplicht voor luchthavens (TVL) zijn onderworpen".

In een nadere reactie merkte de Minister voorts het volgende op:

"...De VAG 1998/2 is - na afprocedering met de overige Schengen-partners - vastgesteld door de Staatssecretaris van Justitie.

(...)

Voor de goede orde wijs ik erop dat Groot-Brittannië niet tot de Schengen-landen behoort hetgeen meebrengt dat het al dan niet in bezit hebben van "multi-entry U.K. visa" niet relevant is voor de toelating tot Nederland. Voor een dergelijke toelating is, zoals uit het voorgaande blijkt, in beginsel een transitvisum verplicht..."

3. De Minister verstrekte voorts de volgende verklaring van de betrokken ambtenaar van de Koninklijke marechaussee:

"...(Verzoeker; N.o.) vervoegde zich 01 maart 1998 op de nationale luchthaven te Karachi, Pakistan, bij de incheckbalie van de KLM. Ik was aldaar werkzaam en belast met de controle op reisdocumenten. Ook het nationale Pakistaanse paspoort van (verzoeker; N.o.) is door mij gecontroleerd. In dit paspoort was geen transitvisum voor Nederland aanwezig, noch was hij in het bezit van enige correspondentie betreffende zijn aanmonstering in Groot-Brittannië of van een Pakistaans continuous discharge certificate.

Op grond van bovenstaande heb ik aan het KLM personeel ter plaatse een negatief reisadvies gegeven betreffende (verzoeker; N.o.). Dit advies is door KLM personeel niet opgevolgd. Dit resulteerde uiteindelijk in het vertrek vanuit Karachi naar Nederland van (verzoeker; N.o.).

Van de aantijgingen gedaan aan mijn adres, door (verzoeker; N.o.), wil ik mij dan ook distantiëren, Ik heb mijzelf nimmer verlaagd tot het uitspreken van krenkende dan wel discriminerende taal..."

D. Informatie van de staatssecretaris van Justitie

1. De Nationale ombudsman stelde de Staatssecretaris van Justitie de volgende vragen ter nadere informatie:

"...1.a. (...) Wat moet precies worden verstaan onder het begrip "doorreis"?

b. Binnen welk tijdsbestek moet een doorreis plaatsvinden? Welke regels c.q. beperkingen gelden er ten aanzien van het verblijf van vreemdelingen in Nederland die op doorreis zijn?

2. De Bevelhebber schrijft in zijn reactie van 8 juni 1998 op de klacht van verzoeker onder meer dat "Transit visa permit air passengers to stay in the international airport transit zone during stopovers, but they do not give passengers access to the territory of the state in question."

(...) (In artikel 41, eerste lid, onder a van het Vreemdelingenbesluit) wordt niets vermeld over enige beperking ten aanzien van de ruimte of het gebied waarin een vreemdeling moet verblijven.

Wat is uw oordeel hierover?

3. (...)

a. Vormen (de "valid multi-entry visa" van verzoeker) een geldige verblijfstitel voor Groot-Brittannië?

b. Zo ja, heeft dit tot gevolg dat op verzoeker (...) de TVL niet van toepassing is?

(...)

4.a. Als de TVL (in beginsel) van toepassing is, geldt deze dan ook wanneer de passagier na te zijn geland op de luchthaven Schiphol (...) tot zijn vertrek in de transit zone van de luchthaven blijft zonder deze te verlaten?

b. Zo nee, waar is een dergelijke regel dan vastgelegd?

5. Was voor verzoeker een transit visum vereist?..."

De Staatssecretaris van Justitie antwoordde als volgt:

"punt 1a:

Een "transitvisum" voorziet in een doorreis. Een doorreis wil in dit verband zeggen dat via het territoir van de desbetreffende staat of staten wordt gereisd.

punt 1b:

De verblijfsduur bij doorreis mag niet meer dan vijf dagen bedragen. De op het "transitvisum" te vermelden verblijfsduur zal afhankelijk worden gesteld van de te verwachten duur van de doorreis.

Overigens geeft een “luchthaven transitvisum", zijnde een bijzondere vorm van "transitvisum", geen recht op verblijf buiten de internationale transitzone van de luchthaven via welke de doorreis verloopt; het gaat immers slechts om het doorreizen met hetzelfde vliegtuig dan wel om het overstappen van één vliegtuig op een ander. Er wordt dan ook geen verblijfsduur op dit visum vermeld.

punt 2:

Een persoon heeft ingevolge artikel 6 van de Vreemdelingenwet op het moment dat het vliegtuig, waarmee hij of zij vervoerd wordt, landt op een Nederlandse luchthaven, toegang tot Nederland.

Onder normale omstandigheden worden reizigers, voor zover zij komende vanuit een Niet-Schengen lidstaat via een Nederlandse luchthaven onmiddellijk doorreizen naar een andere Niet-Schengen lidstaat, op basis van een internationaal voor luchtreizigers tussen staten overeengekomen faciliteit, in de gelegenheid gesteld dit zonder visumvereiste en ongecontroleerd via de internationale transitzone te doen. Op deze faciliteit bestaan echter uitzonderingen waarvan de luchthaven transitvisumplicht en de controle op de naleving daarvan er één is.

punt 3a en 3b:

Nee, een "visum" is als zodanig geen "verblijfstitel" als bedoeld in de aangehaalde voetnoot.

(...)

punt 4a en 4b:

Ja, zie ook hiervoor onder punt 2.

punt 5:

Voor (verzoeker; N.o.) was, voor zover ik op basis van de door u verstrekte informatie kan nagaan, een luchthaven transitvisum vereist..."

2. Daarnaar gevraagd deelde de Immigratiedienst- Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie verder mee de VAG 1998/2 een vertrouwelijk karakter draagt in verband met het feit dat zij is opgesteld conform het Gemeenschappelijk handboek Schengen, waarvan de betrokken Staten de vertrouwelijkheid zijn overeengekomen.

1. Vreemdelingenbesluit (Amvb van 19 september 1966, Stb. 387)

Artikel 41, eerste lid, onder a en derde lid

"1. Onverminderd de overige terzake bij de Wet gestelde vereisten moeten vreemdelingen om toegang tot Nederland te hebben in het bezit zijn van een geldig paspoort dat is voorzien van:

a. een geldig transitvisum, indien zij zich naar Nederland begeven voor een doorreis, al dan niet met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen.

3. Ter uitvoering van een verdrag, dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken ten gunste van vreemdelingen die voldoen aan de door Onze Minister vastgestelde vereisten ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding."

2.a. Voorschrift vreemdelingen (ministeriële regeling van 22 september 1966, Stcrt. 188)

Artikel 16, eerste lid, onder b

"1. Onverminderd de overige terzake bij de Wet gestelde vereisten hebben krachtens artikel 41, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit toegang tot Nederland:

b. vreemdelingen, behorende tot een der in bijlage 3b van deze regelingen vermelde categorieën, mits zij voldoen aan de voor hen gestelde voorwaarden en zij zich naar Nederland begeven voor een tijdsduur of doel, als bij die categorie aangeduid, voor zover een zodanige beperking is gesteld."

2.b. Bijlage 3b Voorschrift vreemdelingen

Vreemdelingen die ingevolge artikel 16, aanhef en onder b, van de regeling toegang tot Nederland hebben

"...J. Zeelieden

Vreemdelingen die in het bezit zijn van één der volgende door de hierna genoemde landen afgegeven geldige identiteitsbewijzen voor zeelieden;

(...)

Pakistan: Continuous Discharge Certificate

(...)

De houder van één der in bovengenoemde bijzondere documenten heeft echter uitsluitend toegang tot Nederland voor de volgende doeleinden:

a. binnenkomst met als doel inscheping aan boord van een schip dat reeds in een haven van een van de Schengenstaten is afgemeerd of aldaar binnenkort zal binnenlopen;

(...)

In het onder a. genoemde geval moet de mogelijkheid van aanmonstering blijken uit het bezit van een verklaring van de betreffende rederij, welke verklaring tevens een waarborg van de rederij moet inhouden voor de betaling van de kosten van terugreis indien de aanmonstering geen doorgang vindt..."

Achtergrond

Zie Bijlage.

Instantie: Bevelhebber der marechaussee Den Haag

Klacht:

Afhandeling klacht zeevarende over optreden marechaussee in Karachi (Pakistan) toen verzoeker via Amsterdam naar Groot-Brittannië wilde vliegen om daar in te schepen .

Oordeel:

Niet gegrond