Op 23 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer J. te Noordwijk, ingediend door de heer J.A. Nijenhuis te Noordwijk, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Haarlem. Nadat het verzoekschrift op 25 november, 26 november en 21 december 1998 nader was aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, wiens bestelbus op 29 juni 1997 is inbeslaggenomen wegens onverzekerd rijden, klaagt er over dat het arrondissementsparket te Haarlem:- ten onrechte machtiging heeft gegeven de bestelbus te (laten) vernietigen op 15 september 1997; - het kenteken van de bestelbus op naam van een derde heeft laten overschrijven; - hem tot 18 juni 1998 niet heeft meegedeeld dat de bestelbus al op 15 september 1997 was vernietigd; - niet tijdig heeft zorggedragen voor verslaglegging van het verlenen van de machtiging tot vernietiging van de bestelbus en van de tenuitvoerlegging van de vernietiging; - niet heeft gereageerd op het voorstel van zijn gewezen gemachtigde om in verband met voorgaande tot schadevergoeding over te gaan.
Achtergrond
A. Wetboek van Strafvordering Artikel 116:"1. Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, doet het openbaar ministerie dit teruggeven aan degene bij wie het is inbeslaggenomen.2. Indien deze ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een andere opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan het openbaar ministerie:a. het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; b. gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven, indien teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is; c. in geval degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen verklaart dat het hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.3. Wordt een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet afgelegd, dan kan het openbaar ministerie de in dat lid genoemde beslissingen nemen, indien degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen, zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk heeft kennis gegeven van het voornemen tot zodanige beslissing, daarover heeft beklaagd of het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard. (...)4. Indien een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet wordt afgelegd en het openbaar ministerie voornemens is het voorwerp terug te geven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, is het bevoegd het voorwerp reeds aanstonds, in afwachting van de mogelijkheid tot teruggave, aan deze in bewaring te geven, indien degene bij wie het voorwerp is inbeslaggenomen, dit kennelijk door middel van een strafbaar feit aan die rechthebbende heeft onttrokken of onttrokken hield. Degene aan wie het voorwerp is afgegeven, is in dat geval bevoegd het voorwerp te gebruiken." Artikel 117:"1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.2. De in het eerste lid bedoelde machtiging kan door het openbaar ministerie worden verleend ten aanzien van voorwerpen (...) b. waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde; (...)3. De in het eerste lid bedoelde machtiging is gericht tot de bewaarder of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft. Degene aan wie de machtiging is gericht, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.4. Indien inbeslaggenomen voorwerpen op grond van de machtiging van het openbaar ministerie tegen baat worden vervreemd, blijft het beslag, onverminderd het bepaalde in artikel 116, rusten op de verkregen opbrengst.5. Indien het openbaar ministerie op het schriftelijk verzoek van de bewaarder hem de machtiging te verlenen als bedoeld in het tweede lid, niet binnen zes weken een beslissing heeft genomen, is de bewaarder bevoegd te handelen overeenkomstig het tweede lid." B. Besluit inbeslaggenomen voorwerpen Artikel 10:"3. Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, zijn in ieder geval begrepen:1 . motoren en auto's of onderdelen daarvan met een waarde van minder dan 1000 gulden;" Artikel 12:"1. De griffier draagt aan het Hoofd van Domeinen Roerende Zaken over de inbeslaggenomen voorwerpen, a . die zijn uitgeleverd of waarvan afstand is gedaan ter voldoening aan een voorwaarde op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht; b . ten aanzien waarvan het openbaar ministerie de last, bedoeld in artikel 116, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering heeft gegeven; c . waarvoor ingevolge artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering machtiging tot vervreemding of vernietiging is verkregen; d . waarover door de rechter een onherroepelijke beslissing tot bewaring ten behoeve van de onbekende rechthebbende, tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer is genomen;" Artikel 14:"1. Alvorens aan een verkregen machtiging tot het vernietigen, prijsgeven of bestemmen tot een ander doel dan het onderzoek uitvoering wordt gegeven, wordt de prijs geschat, die het betrokken voorwerp bij verkoop redelijkerwijs zou moeten opbrengen.2. De schatting geschiedt door of namens de bewaarder of de opsporingsambtenaar aan wie de machtiging is verleend. Indien aannemelijk is dat de waarde van het voorwerp meer bedraagt dan vijf duizend gulden of indien de specifieke aard van het voorwerp daartoe aanleiding geeft, vraagt deze daartoe het oordeel van tenminste n persoon die geacht kan worden goed op de hoogte te zijn van de marktprijzen van dergelijke voorwerpen.3. De geschatte prijs en het oordeel van de in het tweede lid bedoelde deskundige worden in een rapport aan de officier van justitie vermeld." . Wet Nationale ombudsman ARTIKEL 26, TWEEDE LID: "Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekers gemachtigde deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Op 29 juni 1997 raakte verzoeker met zijn bestelbus betrokken bij een aanrijding. Omdat verzoeker de bestelbus niet had verzekerd, nam de politie de bestelbus in beslag.2. Bij brief van 6 januari 1998 deelde het arrondissementsparket te Haarlem verzoeker onder meer het volgende mee:"Hierbij deel ik u mee dat ik van plan ben om over de in bijlage 1 genoemde onder u inbeslaggenomen voorwerpen / gelden (verzoekers bestelauto; N.o.) de onderstaande beslissing te nemen. Beslissing: 116 Sv - Handelen als onttrokken verklaard U kunt zich binnen veertien dagen na de betekening c.q. dagtekening van deze mededeling over dit voornemen beklagen. Dit kunt u doen door een klaagschrift in te dienen bij de griffie van de arrondissementsrechtbank te Haarlem." 3. Op 26 januari 1998 diende verzoeker een klaagschrift tegen de inbeslagneming in bij de arrondissementsrechtbank te Haarlem. Het proces-verbaal van de zitting van de arrondissementsrechtbank te Haarlem op 19 maart 1998 vermeldt:"PROCES-VERBAAL van de in het openbaar gehouden raadkamer van bovengenoemde arrondissementsrechtbank, enkelvoudige kamer, op 19 maart 1998. (...) De officier verklaart dat de auto pas terug kan als de verzekering in orde is. Indien daarvoor stukken nodig zijn welke in de auto liggen kan daar contact over worden opgenomen met de politie. De rechter schorst daarop de behandeling en houdt deze voor onbepaalde tijd aan teneinde klager in de gelegenheid te stellen zijn autoverzekering in orde te maken." 4. Verzoekers gemachtigde deelde het arrondissementsparket te Haarlem bij brief van 31 maart 1998 onder meer mee:"Onder referte aan de zitting van donderdag, 19 maart 1998 - waarbij U toezegde de betreffende auto vrij te geven, zodra een bewijs van verzekering kon worden overgelegd - deel ik U mede, dat ik op onverwachte moeilijkheden gestuit ben. Volgens de assurantie-tussenpersoon in Noordwijk, Hu. & Co, die de informatie van het R.D.W. te Veendam verkregen heeft, staat de wagen niet meer op naam van de heer J., doch op naam van N. BV, (...) te Haarlem. Het merkwaardige is, dat de heer J. hiervan niets weet en dat ik in het bezit ben van het volledige kentekenbewijs incl. deel III (zie fotokopie). Gaarne verneem ik, of de auto nog in Haarlem staat onder toezicht van de Politie."5. Bij brief van 27 april 1998 deelde verzoekers gemachtigde de arrondissementsrechtbank te Haarlem onder meer het volgende mee:"Ik heb mij inmiddels gewend tot de Fa N. BV te Haarlem. Volgens aldaar verkregen inlichtingen levert de politie inbeslaggenomen voertuigen bij hen in, waarna ze vernietigd worden. Dit zou dus hoogstwaarschijnlijk ook gebeurd zijn met de auto en elke minuut, die ik nog aan deze zaak zou besteden, zou weggegooid geld zijn. Ik kan mij echter niet voorstellen, dat de rechtsgang in Nederland dit verloop heeft, al heb ik er geen al te hoge muts van op. De volgende vragen rijzen bij mij op:a. De wagen heeft in 1987 ruim f. 29000,== gekost. Er is zeer weinig mee gereden. De echtgenote van de heer J. is jarenlang verpleegd in Sassenheim en hij maakte dagelijks een rit van Noordwijk naar Sassenheim vice versa, waar hij de hele dag verbleef. De wagen was nog APK gekeurd tot 19 sept.1997 en had zeker nog een waarde van f. 5000,==. b. Waarom heeft U ter rechtszitting geen melding gemaakt van het feit, dat de wagen zou zijn vernietigd, zo dit juist zou zijn? c. Waarom is het kenteken overgeschreven op naam van N. BV en op welke rechtsgronden heeft dit kunnen plaatsvinden? Het totale kenteken is in mijn bezit. Het kenteken is overgeschreven ondanks het feit, dat de wagen zou worden vernietigd. d. Is de wagen wel vernietigd, of is er door van N. gebruik gemaakt van de wagen c.q. gebeurt dit wellicht nog steeds? e. Hoe is de verdere procedure?"6. Verzoekers gemachtigde nam de advocaat mr. Van Lent in de arm. Nadat hij op 29 mei 1998 telefonisch contact met het arrondissementsparket te Haarlem had gehad, berichtte de heer van Lent het arrondissementsparket bij brief van 8 juni 1998 onder meer het volgende:"U deelde mij mede dat de auto van de heer J. inmiddels is vernietigd bij Sloperijbedrijf N. BV. Gebleken is dat de auto reeds in september 1997 is gesloopt, dat wil zeggen ruim een halfjaar voor de raadkamerprocedure. Ter zitting is dit niet meer naar voren gekomen, ondanks dat dit bekend was dan wel bekend had moeten zijn. U deelde mij tevens mede dat u doende bent te achterhalen waar nu de fout is gemaakt, bij het Arrondissementsparket te Haarlem of bij het Korps Landelijke Politiediensten. U heeft daartoe op 13 mei jl. een fax gestuurd aan deze dienst. Op het moment dat bekend zou worden welke instantie een fout heeft gemaakt, zou met mij worden overlegd aangaande een regeling ter afdoening van deze zaak. Cli nt heeft het gevoel dat er geen schot in de zaak zit. Dit wordt bevestigd door het feit dat een bevestiging dan wel opheldering uwerzijds uitblijft. De auto had een gebruikswaarde van ƒ 6.000,--. Bovendien heeft cli nt kosten moeten maken om dit verhaal opgehelderd te krijgen en zijn schade te verhalen. Indien de heer Nijenhuis, de adviseur van cli nt, zich niet had ingespannen om dit verhaal op te helderen, was het werkelijke verhaal hoogstwaarschijnlijk nooit boven tafel gekomen. De kosten die met de bemoeienissen van de heer Nijenhuis gemoeid zijn bedragen ƒ 2.700,-- exclusief B.T.W. (18 uren x ƒ 150). Ook aan mijn bemoeienissen zijn voor cli nt uiteraard kosten verbonden, die hij noodzakelijk dient te maken, teneinde zijn schade te kunnen verhalen. Uiteraard staat nog niet vast hoe hoog deze kosten zullen worden. Deze kosten zullen minimaal ƒ 2.000,-- exclusief B.T.W. bedragen, zijnde het voorschot, dat ik aan cli nt in rekening zal brengen. In totaal vordert cli nt derhalve een bedrag van ƒ 11.522,50."7. Het arrondissementsparket te Haarlem deelde verzoekers tweede gemachtigde, de heer mr. Van Lent, bij brief van 18 juni 1998 onder meer het volgende mee:"Op 10 juni 1998 ontving ik het proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten, waarin op mijn verzoek gerelateerd wordt omtrent de hierboven bedoelde inbeslaggenomen bestelauto. In dit proces-verbaal wordt inderdaad bevestigd dat de bestelauto is vernietigd, en wel op 15 september 1997. Evenwel blijkt uit dit proces-verbaal dat deze vernietiging is geschied met inachtneming van het bepaalde ex artikel 117 lid 2 sub b Sv. In genoemde wetsbepaling wordt het openbaar ministerie de bevoegdheid gegeven een machtiging tot vernietiging te verlenen met betrekking tot inbeslaggenomen voorwerpen 'waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde'. In het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen van 27 december 1995, Stb. 699, wordt een en ander nader uitgewerkt, door te bepalen dat 'motoren en auto's en onderdelen daarvan met een waarde van minder dan 1000 gulden' hier in ieder geval onder begrepen moeten worden (zie artikel 10 lid 3 sub 1 BIV). Zoals artikel 14 van het besluit voorschrijft, werd de prijs geschat die de bestelauto bij verkoop redelijkerwijs zou moeten opbrengen. Nadat op 8 september 1997 de bestelauto van de heer J. op fl. 900,- werd getaxeerd, werd uitvoering gegeven aan de verleende machtiging tot vernietiging. Uit het proces-verbaal volgt derhalve dat de politie binnen haar bevoegdheid heeft gehandeld."8. Verzoekers tweede gemachtigde berichtte bij brief van 23 juni 1998 het arrondissementsparket te Haarlem onder meer:"In uw brief deelt u mede dat de bestelauto is vernietigd met inachtneming van het bepaalde ex artikel 117 lid 2 b Sv. De uitwerking van dit artikel is geregeld in het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen van 27 december 1995. Dit besluit bepaalt dat inbeslaggenomen auto's en motoren en onderdelen daarvan door middel van een door het openbaar ministerie gegeven machtiging kunnen worden vernietigd indien de kosten van bewaring niet in redelijke verhouding staan tot hun waarde. De kosten staan volgens dit besluit in ieder geval niet in redelijke verhouding tot de waarde, indien de inbeslaggenomen auto en motor en onderdelen daarvan een waarde hebben van minder dan fl. 1000,-. De bestelauto van de heer J. is getaxeerd op fl. 900,-. Dit zou er de reden van zijn dat de machtiging is verleend. Cli nt kan zich niet vinden in de door u aangegeven taxatiewaarde van zijn bestelauto. Naar de mening van cli nt was de gebruikswaarde van de bestelauto fl. 6000,-. Volgens een schriftelijke verklaring van de vaste onderhoudsmonteur van de auto, had de auto een verkoopwaarde van fl. 4500,-. Cli nt stelt zich dan ook op het standpunt dat de bestelauto onterecht is vernietigd. Op grond van het bovenstaande verzoek ik u mij een afschrift van het procesdossier alsmede van het taxatierapport te doen toekomen."9. Verzoekers tweede gemachtigde deelde per faxbericht van 22 juli 1998 het arrondissementsparket te Haarlem onder meer mee:In mijn brieven d.d. 8 juni jl. en 23 juni jl. heb ik reeds aangegeven dat de heer J. door het verlies van zijn auto schade heeft geleden. Bovendien heeft hij de heer Nijenhuis en ondergetekende in moeten schakelen. Ook daaraan zijn uiteraard kosten verbonden. Gaarne verneem ik van u of u de heer J. een constructief voorstel kunt doen ter afhandeling van de zaak in der minne. Ik verzoek u daarbij rekening te houden met het feit dat de heer J. aantoonbaar schade heeft geleden als gevolg van het handelen van politie en justitie, ongeacht de vraag of de taxatie deugdelijk is geschied. Kunt u zich tevens uitlaten over de mogelijke strafrechtelijke vervolging van de heer J.?" 10. Het arrondissementsparket te Haarlem deelde verzoekers tweede gemachtigde bij brief van 3 augustus 1998 onder meer mee:"Zoals u wellicht ook bekend zal zijn, heeft de Hoge Raad op 31 maart j.l. een arrest gewezen (nog niet gepubliceerd, ook wel 'cashewnotenarrest' genoemd) waarin gesteld wordt dat de officier niet meer ex artikel 116 lid 3 WvSv kan 'handelen als ware onttrokken verklaard' indien beslagene geen afstand heeft gedaan. Een en ander heeft tot gevolg dat de raadkamerrechters zich heden ten dage op het standpunt stellen dat, nu voorgaande beslissing wettelijke grondslag mist, een klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat zal derhalve ook in deze procedure te verwachten zijn. Daarom wil ik de beslissing over de inbeslaggenomen bestelbus gaan voorleggen aan de zittingsrechter, teneinde deze daaromtrent een definitieve uitspraak te doen ontlokken. Mocht een 'last tot teruggave' volgen, zullen wij de waarde van de bestelbus gaan uitkeren."11. Bij brief van 5 oktober 1998 deelde het arrondissementsparket te Haarlem verzoekers tweede gemachtigde onder meer mee:"De kantonrechter zal op de 13de oktober, tegelijkertijd met de strafzaak zelve, een beslissing nemen omtrent de inbeslaggenomen bestelauto. Indien de kantonrechter beslist dat onttrekking aan het verkeer dan wel verbeurdverklaring aangewezen is, zal daardoor het beslag (in navolging op de feitelijke vernietiging op basis van de machtiging ex artikel 117 Sv.) formeel tot een einde komen. Mocht de rechter evenwel beslissen dat de bestelauto dient te worden geretourneerd aan uw cli nt, zullen wij de bewaarder bij de Domeinen opdracht geven tot teruggave. Omdat de bewaarder feitelijk geen uitvoering zal kunnen geven aan de last tot teruggave, zal de getaxeerde waarde van de bestelauto (fl. 900,-) aan uw cli nt worden uitgekeerd. Indien uw cli nt de hoogte van de taxatie betwist, dient hij een en ander kenbaar te maken aan de bewaarder bij de Domeinen. Immers, een bewaarder is financieel aansprakelijk voor alle onder zijn hoede verkerende, inbeslaggenomen goederen. Nogmaals, een en ander is eerst aan de orde ingeval de rechter zal gelasten tot teruggave."12. De kantonrechter veroordeelde op 13 oktober 1998 verzoeker wegens het onverzekerd rijden en verklaarde de bestelbus verbeurd.B. STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.2. Voorts deelde verzoekers eerste gemachtigde in het verzoekschrift van 23 oktober 1998 onder meer mee:"In 1987 kochten zij daartoe nog een VW-busje ter waarde van f.34000,== van wat spaargeld. Helaas werd Mevr. J. ziek en na een langdurig verblijf in een verpleeghuis, alwaar hij haar elke dag gezelschap hield, is zij overleden. De heer J. was geheel ontredderd, de administratie was belabberd en de autoverzekering werd opgezegd en hij kon dit niet meer voor elkaar krijgen. Teneinde toch te kunnen zeilen en zijn contacten te kunnen onderhouden is hij -uiteraard onverantwoord - toch blijven rijden met gevolg op zeker moment ten gevolge van nat wegdek in een file een lichte aanrijding op 29 juni 1997. De heer J. had op 29 aug.1995 na keuring zijn rijbewijs nog verlengd. FEITEN. Er werd proces-verbaal opgemaakt en de auto werd - wegens onverzekerd rijden - in beslag genomen. De heer J. had geen hulp en door ouderdom en onbekendheid met deze zaken heeft hij de zaak laten versloffen. Eerst toen hij op 6 januari 1998 van de rechtbank bericht kreeg, dat deze van plan was art.116 SV - Handelen als onttrokken verklaard - toe te passen, heeft hij mij geraadpleegd. Nadat ik een klaagschrift had ingediend, werden wij opgeroepen in de raadkamer van de arrondissementsrechtbank te Haarlem te verschijnen op 19 maart 1998. Ter zitting werd mij verteld, dat de heer J. de auto kon terugkrijgen, nadat ter rechtbank was aangetoond, dat de auto verzekerd was, hetgeen redelijk was. Met geen woord werd gesproken over de strafbare feiten of anderszins. Het lukte mij niet om de auto verzekerd te krijgen, om reden dat hij niet meer op naam stond van de heer J. - terwijl het volledig kenteken in mijn bezit is - doch op naam van N. BV te Haarlem. Op 31 maart 1998 heb ik de rechtbank in Haarlem van de feiten op de hoogte gesteld en om uitleg gevraagd. Hier heb ik nimmer antwoord op gekregen, ook niet na een tweetal nadere verzoeken. Wel heb ik een telefoontje gehad, dat de zaak in onderzoek was. Op mijn verzoek zou dit schriftelijk bevestigd worden doch ook dat is nimmer gebeurd!! Vervolgens heb ik een bezoek gebracht aan N. BV te Haarlem, alwaar mij verteld werd, dat de wagen waarschijnlijk was vernietigd. Dit gebeurt, nadat een wagen getaxeerd wordt op een waarde, minder dan f. 1000,==. Omdat er voor mij teveel juridische aspecten aan te pas kwamen, heb ik mij in verbinding gesteld met Teekens Advocaten te Leiden. Op verzoek van de advocaat heb ik onderzoek gedaan naar de waarde van de auto bij garage H. te Lisse, die de auto altijd in onderhoud gehad hebben. Deze verklaarden, dat de wagen nog in goede staat was en een geschatte dealer-verkoopprijs had van f. 4500,== incl. btw. Na bemoeienis van Teekens werd de heer J. gedagvaard om op 13 oktober 1998 ter zitting te verschijnen van de kantonrechter te Haarlem, waarbij hem ten laste gelegd werd, dat hij onverzekerd had gereden en ten tweede een aanrijding had veroorzaakt. Voor deze feiten werd hij veroordeeld, met geen woord werd gerept over de vernietigde auto. Slechts werd vermeld, dat deze een getaxeerde waarde had van f. 900,==. Alhoewel ik persoonlijk veel bemoeienissen gehad heb met deze zaak, werd het mij niet vergund een enkel woord te spreken ter zitting! Volgens Mevr. L., parketsecretaresse, zou echter door het parket een reactie geformuleerd worden op het voorstel van Teekens Advocaten d.d. 8 juni 1998 om aan de heer J. een schadevergoeding te betalen van ruim f. 11000,==, gebaseerd op de volgende grieven:ad.1. Achteraf blijkt volgens verklaring van het parket, dat de auto in september 1997 reeds vernietigd is. Nimmer is hiervan mededeling gedaan, noch werd de heer J. in de gelegenheid gesteld een tegentaxatie te laten uitbrengen. ad 2. Waarom werd het kenteken op naam van N. BV gesteld en hoe kan dit gebeuren? Heeft deze nog met de auto gereden? ad 3. Ook het arrondissementsparket is niet op de hoogte gesteld van de taxatie en vernietiging van de auto, getuige het feit, dat mij op de zitting van 19 maart 1998 werd gezegd, dat de auto kon worden opgehaald na vertoon van een bewijs van verzekering! Het is duidelijk, dat door de gemaakte fouten van Justitie van januari 1998 tot heden hoge kosten gemaakt zijn door mij en door Teekens advocaten, afgezien van de immateri le schade voor de heer J. (vele slapeloze nachten). De kosten worden beraamd op f. 8500,== excl. btw, waarbij dan nog komt de getaxeerde waarde van de auto ad f. 4500,==. Volgens Teekens heeft hoger beroep tegen de uitspraak van 13 oktober 1998 geen zin, aangezien deze zaken niet aan de orde zijn geweest. Wel zou een civiele procedure ingesteld kunnen worden, doch de kosten daarvan bedragen zeker f. 5000,== f. 6000,==. Aangezien de heer J. moet rondkomen van een uitkering AOW en wat huursubsidie, kan hij dit niet betalen."3. Voorts legde verzoekers tweede gemachtigde een verklaring over van 26 mei 1998 van het garagebedrijf waar de bestelbus in onderhoud was geweest. In deze verklaring staat onder meer vermeld:"Hiermee verklaren wij dat de auto met het kenteken (...) op 2 januari 1997 voor het laatst bij ons in de werkplaats is geweest. De auto had toen een kilometerstand van 100.143 kilometer. In de herinnering van onze service-adviseur, de heer B., was bovenvermelde auto een 'nog keurige auto, die er goed uitzag'. Uitgaande van deze informatie, waaraan overigens geen enkel recht ontleend kan worden, durven wij een geschatte dealer-verkoopprijs te noemen van f 4500,- inclusief BTW. Dit is een ruwe schatting van de prijs die wij een cli nt zouden vragen voor een vergelijkbare auto. Hierbij dient vermeld te worden dat wij geen be digd taxateurs zijn en dat wij deze prijs louter op onze eigen ervaring en inzicht in de markt bepalen."C. STANDPUNT MINISTER VAN JUSTITIE1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 21 april 1999 op verzoekers klacht. Hij deelde onder meer mee: "De klacht over het geven van een machtiging om de bestelbus van de heer J. te laten vernietigen acht ik ongegrond. De bestelbus is vernietigd op grond van een algemene machtiging van de hoofdofficier van justitie te Haarlem aan de Dienst Domeinen, die de Domeinen onder andere de bevoegdheid geeft om motorvoertuigen met een waarde van minder dan ƒ 1.000,- te vernietigen. Een kopie van de machtiging d.d. 14 juni 1995 waarop de vernietiging is gebaseerd treft u in de bijlagen aan. Ik merk hierbij op dat abusievelijk is uitgegaan van de machtiging van 14 juni 1995, terwijl deze machtiging ten tijde van de vernietiging van de bestelbus reeds was vervangen door een algemene machtiging van 4 april 1996. Aan de bevoegdheid tot vernietiging doet dit echter niet af, de uitvoering van de machtiging van 4 april 1996 blijkt echter niet geheel volgens het in die machtiging gestelde te zijn verlopen. Ik licht dit toe. De machtiging van 4 april 1996 schrijft voor, anders dan de machtiging van 14 juni 1995, dat de in artikel 117 lid 2 Sv bedoelde voorwerpen pas worden vervreemd als tussen het moment van inbeslagneming (in casu: 29 juni 1997) en vervreemding (in casu: 15 september 1997) tenminste drie maanden zijn verstreken. Hoewel de bestelbus van de heer J. dus binnen deze voorgeschreven periode is vervreemd, is hij naar mijn mening daardoor niet in zijn belangen geschaad, nu de bestelbus door de kantonrechter bij vonnis van 13 oktober 1998 verbeurd is verklaard. De heer J. heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend. Bovendien wijs ik er in dit verband nog op dat de heer J. heeft nagelaten om binnen twee weken na 29 juni 1997, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld door een politieambtenaar van de KLPD, de verzekering van de bestelbus in orde te maken. De klacht over het laten overschrijven van het kenteken op naam van een derde acht ik ongegrond. Alvorens tot vernietiging van een voertuig over te gaan dient het kenteken op naam te worden gesteld van de sloper (in casu N. BV te Haarlem), die verplicht is de auto via de On-line Registratie Auto Demontage (ORAD) van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) af te melden. In casu is de bestelbus van de heer J. op 15 september 1997 om 13.59 uur afgemeld en blijkens inlichtingen van de RDW op 22 september 1997 gesloopt. De klacht over het achterwege blijven van een mededeling dat de bestelbus al op 15 september 1997 was vernietigd, alsmede de klacht over het niet tijdig zorgdragen voor verslaglegging van het verlenen van de machtiging tot vernietiging en tenuitvoerlegging daarvan, acht ik gegrond. Uit het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Haarlem d.d. 29 maart jl. blijkt immers dat de terugkoppeling van de vernietiging aan de officier eerst op 25 mei 1998 heeft plaatsgevonden. De behandeling bij de kantonrechter van het klaagschrift ex artikel 552b Sv was toen al aangevangen. Indien de vernietiging van de bestelbus bij het begin van de behandeling van het klaagschrift ex artikel 552b Sv, op 19 maart 1998, bekend zou zijn geweest, dan zou het zeer onwaarschijnlijk zijn geweest dat de rechter aanleiding had gezien om de heer J. alsnog in de gelegenheid te stellen de bestelbus te verzekeren. Nu dat wel is gebeurd en nu door de heer J. onnodig moeite is gedaan om alsnog voor die verzekering zorg te dragen, ben ik bereid de eventuele kosten die de heer J. daarvoor heeft gemaakt te vergoeden, voor zover die kosten redelijk zijn en ook redelijkerwijs moesten worden gemaakt. De hoofdofficier heeft in de klacht van de heer J. aanleiding gezien om (problemen bij) de afhandeling van beslagzaken aan de orde te stellen in het kader van het project Systematische Aanpak Integrale Logistiek, teneinde soortgelijke problemen in de toekomst te voorkomen. De klacht over het niet reageren op het verzoek om schadevergoeding van de gewezen gemachtigde van de heer J. acht ik ongegrond. Op het verzoek van mr. Van Lent van 22 juli 1998 om een constructief voorstel ter compensatie van de geleden schade te doen, heeft de officier van justitie immers bij brief van 3 augustus 1998 gereageerd. De officier schrijft daarin voornemens te zijn de beslissing over de inbeslaggenomen bestelbus voor te leggen aan de rechter. De officier geeft aan dat, indien een last tot teruggave zou worden gegeven, de waarde van de bestelbus aan de heer J. zou worden uitgekeerd. Hoewel de officier zich niet met zoveel woorden uitlaat over een eventuele regeling in der minne, mocht van de gewezen gemachtigde -een advocaat- worden verwacht dat hij zou begrijpen dat de officier de beslissing over een regeling in der minne aanhield totdat de rechter zou hebben beslist over het beslag. In dit verband wijs ik er nogmaals op dat de kantonrechter bij vonnis van 13 oktober 1998, naast een veroordeling tot een geldboete en ontzegging van de rijbevoegdheid, de verbeurdverklaring van de auto van de heer J. heeft gelast. Voor wat betreft uw vraag over de wijze waarop een inbeslaggenomen voertuig wordt vernietigd en volgens welke voorschriften dat gebeurt, bericht ik u op basis van inlichtingen van de Domeinen het volgende. De Domeinen heeft met een aantal -door de RDW erkende- slopers overeenkomsten afgesloten waarin voorwaarden zijn opgenomen voor het vernietigen van voertuigen die daarvoor in aanmerking komen. Voor de wijze waarop en de voorwaarden waaronder dat gebeurde ten tijde van de vernietiging van de bestelbus van de heer J., verwijs ik u naar bijgevoegde standaardovereenkomst tussen de Domeinen (in dit geval: regio-eenheid Amsterdam) en een sloper. (...) Over de wijziging van de tenaamstelling van de bestelbus van de heer J. bericht ik u dat de sloper, N. BV te Haarlem, zelf voor die wijziging zorg draagt middels de eerder genoemde ORAD. Blijkens inlichtingen van de RDW is N. BV sinds 24 april 1995 bevoegd om zelfstandig voertuigen af te melden uit de registratie van het RDW."2. De Minister van Justitie voegde bij zijn reactie onder meer een ambtsbericht van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Haarlem van 29 maart 1999, waarin onder meer staat vermeld: "Verzoeker klaagt er over dat ten onrechte machtiging is gegeven om een inbeslaggenomen bestelbus te vernietigen. De officier van justitie kan aan de bewaarder een machtiging tot vernietiging verlenen voor inbeslaggenomen voorwerpen waarvan de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde. Auto's met een waarde van minder dan 1000 gulden kunnen in elk geval hieronder worden begrepen. Aan de Dienst Domeinen is op 14 juni 1995 machtiging verleend motorvoertuigen met een waarde van minder dan 1000 gulden te vernietigen. Na de inbeslagname op 29 juni 1997 heeft de KLPD verzoeker 14 dagen de mogelijkheid geboden om de verzekering van de bestelbus in orde te maken teneinde het beslag op te heffen. Omdat verzoeker hiervan geen gebruik heeft gemaakt is het beslag op de bestelbus blijven rusten en is de bestelbus bij de Dienst Domeinen aangemeld. De Dienst Domeinen heeft vervolgens conform de machtiging gehandeld. De klacht, dat het arrondissementsparket Haarlem ten onrechte een machtiging tot vernietiging heeft verleend, acht ik ongegrond. Het tweede klachtonderdeel, het laten overschrijven van het kenteken op naam van een derde, betreft een feitelijke handeling die noodzakelijk is ter uitvoering van de machtiging. Derhalve wordt hiervoor verwezen naar hetgeen is vermeld aangaande het eerste klachtonderdeel. Het derde en vierde klachtonderdeel lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. De officier van justitie dient er voor zorg te dragen dat de gegevens betreffende de uitvoering van machtigingen zo spoedig mogelijk aan hem worden teruggekoppeld. De terugkoppeling heeft echter eerst bij bericht van 25 mei 1998 plaatsgehad nadat de officier van justitie daarom heeft verzocht. Gelet op het tijdsverloop na de vernietiging is de klacht, dat niet tijdig is zorg gedragen voor verslaglegging van het verlenen en tenuitvoerleggen van de machtiging, gegrond. Dat aan verzoeker eerst in een laat stadium is meegedeeld dat de bestelbus was vernietigd houdt verband met de late terugkoppeling van de vernietiging. De problematiek wordt ten parkette meegenomen in het kader van het project Systematische Aanpak Integrale Logistiek. Voorts is een en ander in een bericht van het Parket-Generaal van 15 maart 1999 aangaande inbeslagneming aan de orde gesteld. Dit bericht is volledigheidshalve bijgevoegd. In het bovenstaande zie ik overigens geen aanleiding om verzoeker alsnog een schadevergoeding toe te kennen. De kantonrechter heeft immers in zijn vonnis reeds een oordeel over het beslag op de bestelbus gegeven door de verbeurdverklaring uit te spreken. Verzoeker heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat niet is gereageerd op het voorstel van zijn gewezen gemachtigde om tot schadevergoeding over te gaan. Alvorens schadevergoeding in overweging te nemen heeft de officier van justitie, geenszins onbegrijpelijk, een beslissing van de rechter omtrent de inbeslaggenomen bestelbus willen afwachten. Deze beslissing is eerst bij vonnis van 13 oktober 1998 door de kantonrechter genomen door de verbeurdverklaring van de bestelbus. Ik acht de klacht op dit punt ongegrond."3. Voorts voegde de Minister van Justitie bij zijn reactie een schrijven van de hoofdofficier van justitie te Haarlem van 4 april 1996, gericht aan de directeur van de Dienst Domeinen, waarin onder meer staat vermeld: "De hoofdofficier van justitie in het arrondissement Haarlem; Gelet op het verzoek van de directeur van de Dienst Domeinen (...) van 27 maart 1996, strekkende tot het verkrijgen van een machtiging tot het vervreemden dan wel prijsgeven van voorwerpen als bedoeld in artikel 117, lid onder a, b en c van het Wetboek van Strafvordering en omschreven in art. 10 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (...) voorzover de daarin genoemde voorwerpen bij de Dienst Domeinen worden gedeponeerd; Overwegende, dat bedoelde voorwerpen in alle gevallen geacht kunnen worden vervangbaar te zijn en dat daarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald, dan wel dat de kosten van bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde, dan wel niet geschikt zijn voor opslag; Gezien artikel 117 tweede lid, onder a, b en c van het Wetboek van Strafvordering; Verleent machtiging aan de bewaarder van de in artikel 10 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen te vervreemden dan wel prijs te geven met in achtneming van de in het Besluit genoemde voorwaarden in het bijzonder de artikelen 14, 15 en 16 en de navolgende voorwaarden.1. Van elk vervreemd of prijsgegeven motorvoertuig wordt een foto gemaakt;2. Voorwerpen als bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder b en c Sv worden pas vervreemd als tussen het moment van inbeslagneming en vervreemding tenminste drie maanden zijn verstreken."4. Tevens voegde de Minister van Justitie bij zijn reactie een faxbericht van 20 mei 1998 van de Dienst Domeinen waarin onder meer staat vermeld:"Op 8 september 1997 heb ik de bestelbus, VW Transporter, met het kenteken (...) op ƒ 900,- getaxeerd. Aangezien dit bedrag onder die grens ligt van die ƒ 1000,-, heb ik onze sloper (N. BV uit Haarlem) opdracht gegeven om deze bestelbus op te halen en te vernietigen. Bij afhaling heeft onze sloper een vrijwaring overhandigd aan de heer A., werkzaam bij de KLPD te Hoofddorp. Mocht bovengenoemde bestelbus aan de eigenaar teruggegeven moeten worden, kan deze opdracht naar mij gestuurd worden. Wij zullen dan de eigenaar aanschrijven en het getaxeerde bedrag aan hem/haar uitkeren! "D. REACTIE VERZOEKERIn reactie op het standpunt van de Minister van Justitie deelde verzoekers gemachtigde onder meer mee:"ad 1. De auto is intern getaxeerd op f.900,=, waardoor een juridische mogelijkheid ontstond om de wagen te kunnen vernietigen. Ik heb het tegendeel aangetoond (ook de foto's wijzen dit al uit), doch de heer J. is nimmer op de hoogte gesteld noch in de gelegenheid gesteld van de mogelijkheid van bezwaar. Ik neem daarbij aan, dat deze mogelijkheid er altijd moet zijn. ad 2. De wagen is zelfs binnen drie maanden na inbeslagname vernietigd, terwijl de wettelijke termijn tenminste drie maanden is. Enige argumentatie ter vergoelijking doet m.i. niet terzake. ad 3. Terwijl de auto reeds lang vernietigd is, ontvangt J. de brief d.d. 6/1/98, waarna de procedure door mij is overgenomen. Op de door mij bijgewoonde zitting d.d. 19 maart 1998 van het arrondissementsparket te Haarlem was men heel aardig tegen de heer J. en besloten werd, dat nadat het bewijs van verzekering zou zijn getoond (hetgeen ik zeer plausibel vond) de auto in ontvangst kon worden genomen. Verder is er met geen woord gesproken over verdere complicaties of anderszins! In mijn visie dient Justitie zich aan deze besluitvorming te houden en zo zij dat niet kan, terzake een schadevergoeding toe te kennen voor het verlies van de auto en de bijkomende kosten. Overigens is er m.i. niet gesproken over zich in de auto bevindende papieren, het volledige kenteken was en is nog steeds in mijn bezit. Tot 3x toe heb ik een brief geschreven aan het parket om opheldering. Slechts eenmaal heb ik een telefoontje gehad, dat er een fout gemaakt was en dat dit uitgezocht werd. Ik heb verzocht dit schriftelijk te bevestigen, doch ondanks toezegging, is dit nimmer gebeurd."E. REACTIE MINISTER VAN JUSTITIEDe Minister van Justitie liet op 31 mei 1999 weten dat geen reactie op verzoekers brief van 6 mei 1999 werd gegeven.Beoordeling
INLEIDING Op 29 juni 1997 raakte verzoeker betrokken bij een aanrijding. Hierbij werd zijn bestelbus licht beschadigd. De politie nam de bestelbus in beslag omdat verzoeker deze bus niet had verzekerd. Verzoeker heeft op 26 januari 1998 bij de arrondissementsrechtbank te Haarlem een klaagschrift ingediend tegen het op 6 januari 1998 aan hem kenbaar gemaakte voornemen van het arrondissementsparket om de bestelbus te vernietigen. Op de zitting van de arrondissementsrechtbank te Haarlem op 19 maart 1998 bepaalde de rechter dat verzoeker zijn bestelbus kon terugkrijgen als hij deze had verzekerd. Het lukte verzoeker niet de bestelbus te verzekeren, naar later bleek omdat deze al op 22 september 1997 was vernietigd. De kantonrechter veroordeelde verzoeker op 13 oktober 1998 wegens het onverzekerd rijden en verklaarde de bestelbus verbeurd.I. TEN AANZIEN VAN DE MACHTIGING TOT HET VERNIETIGEN VAN DE AUTO1. Verzoeker heeft er in de eerste plaats over geklaagd dat het arrondissementsparket te Haarlem ten onrechte machtiging heeft gegeven de bestelbus te vernietigen. Vlak voor de vernietiging van de bestelbus op 22 september 1997 was de waarde daarvan ten onrechte geschat op f 900,-, aldus verzoeker. Verzoeker heeft laten weten dat de verkoopwaarde van de bestelbus begin 1997 f 4500,- heeft bedragen en hij heeft daartoe een verklaring van een garagebedrijf overgelegd. 2. De Minister van Justitie heeft meegedeeld dat hij verzoekers klacht ongegrond achtte, omdat de bestelbus was vernietigd op grond van een algemene machtiging van de hoofd-officier van justitie te Haarlem aan de Dienst Domeinen. Deze machtiging geeft de Dienst Domeinen de bevoegdheid motorvoertuigen met een waarde van minder dan f 1000,- te vernietigen na een tijdsverloop van ten minste drie maanden na de inbeslagneming. Voorts was verzoeker niet in zijn belangen geschaad, omdat de kantonrechter op 13 oktober 1998 verzoekers bestelbus had verbeurd verklaard, aldus de Minister. 3. Het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het openbaar ministerie machtiging tot vernietiging kan verlenen ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen waarvan de kosten van bewaring niet in redelijke verhouding staan tot hun waarde (zie achtergrond, onder A.). Onder deze voorwerpen worden begrepen auto's met een waarde van minder dan f 1000,-. De waarde dient te worden geschat door of namens de bewaarder of de opsporingsambtenaar aan wie de machtiging is verleend. 4. Het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen geeft een strikte omschrijving van voorwerpen waarvan de kosten van de bewaring niet in redelijke verhouding staan tot hun waarde (zie achtergrond, onder B.). Gelet daarop heeft de hoofdofficier van justitie in redelijkheid kunnen besluiten de genoemde algemene machtiging tot vernietiging van die voorwerpen te verlenen aan de Dienst Domeinen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.5. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De machtiging van de hoofdofficier van justitie bepaalt dat inbeslaggenomen voorwerpen pas worden vervreemd als tussen het moment van inbeslagneming en vervreemding ten minste drie maanden zijn verstreken. In dit geval bestond de vervreemding uit vernietiging. Verzoekers bestelauto is op 29 juni 1997 inbeslaggenomen en op 15 september 1997 vernietigd. Dit betekent dat de bestelauto te vroeg is vernietigd. Dit is niet juist. Gelet op de verantwoordelijkheid van het arrondissementsparket voor inbeslaggenomen voorwerpen moet deze fout het arrondissementsparket worden aangerekend.6. Voorts wordt met betrekking tot de waarde van de vernietigde bestelbus het volgende overwogen. Blijkens het door de Minister van Justitie overgelegde faxbericht van de Dienst Domeinen (zie C. Standpunt Minister van Justitie, onder 4.), was de waarde van de bestelbus kort voor de vernietiging op 15 september 1997 geschat op f 900,-. Verzoeker heeft gesteld, onder overlegging van een verklaring van het garagebedrijf waar het voertuig in onderhoud was geweest, dat de verkoopwaarde van de bestelbus op 2 januari 1997 op f 4500,- diende te worden geschat. De bestelbus was door de aanrijding op 29 juni 1997 (licht) beschadigd. De verklaring van het garagebedrijf geeft echter reden voor twijfel of de waarde van de bestelbus op het moment van vernietigen wel net lag onder het grensbedrag van f 1000,-. Zou de waarde (net) boven f 1000,- hebben gelegen, dan zou dat betekenen dat in dit geval artikel 10, derde lid, van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (zie achtergrond, onder B.) en de machtiging van 4 april 1996 tot vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen (zie C. Standpunt Minister van Justitie, onder 3.) niet van toepassing zouden zijn geweest. Wat er echter ook zij van de waarde van de bestelbus, de kantonrechter heeft bij zijn uitspraak van 13 oktober 1998 de bestelbus verbeurd verklaard. De Nationale ombudsman dient deze uitspraak te respecteren (zie achtergrond, onder C.). Daarom is er voor de Nationale ombudsman geen ruimte om nader op dit punt in te gaan. II. TEN AANZIEN VAN HET OVERSCHRIJVEN VAN HET KENTEKEN 1. Verzoeker heeft er tevens over geklaagd dat het arrondissementsparket te Haarlem het kenteken van de bestelbus op naam van een derde heeft laten overschrijven; mede daardoor had verzoeker de bestelbus niet meer kunnen verzekeren.2. De Minister van Justitie heeft meegedeeld dat het kenteken op naam van de sloper dient te worden gesteld voordat deze aan zijn verplichting kan voldoen om het kenteken in verband met de sloop af te melden bij de RDW.3. Uit hetgeen hiervoor onder I.5 is overwogen, vloeit voort dat het kenteken (nog) niet op naam van het sloopbedrijf had mogen worden gesteld. De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk. III. TEN AANZIEN VAN HET MEEDELEN VAN DE VERNIETIGING 1. Voorts heeft verzoeker er over geklaagd dat het arrondissementsparket te Haarlem hem tot 18 juni 1998 niet heeft meegedeeld dat de bestelbus al op 15 september 1997 was vernietigd. Verzoeker heeft laten weten dat de arrondissementsrechtbank hem op 19 maart 1998 had meegedeeld dat hij de bestelbus kon terugkrijgen als deze zou zijn verzekerd. Het was niet gelukt de bestelbus te verzekeren omdat het kenteken op naam van N. BV. was gesteld. Pas toen was verzoeker op de hoogte gekomen van de vernietiging op 22 september 1997.2. De Minister van Justitie heeft meegedeeld dat het onwaarschijnlijk is dat verzoeker op de zitting van 19 maart 1998 in de gelegenheid zou zijn gesteld de bestelbus te verzekeren als toen bij het arrondissementsparket bekend was geweest dat de bestelbus al was vernietigd. De Minister achtte verzoekers klacht op dit punt gegrond.3. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 19 maart 1998 heeft de officier van justitie meegedeeld dat verzoekers bestelbus pas kon worden teruggegeven als de verzekering in orde zou zijn (zie A. Feiten, onder 3.). Hiermee staat vast dat het arrondissementsparket toen niet op de hoogte was van de vernietiging van de bestelbus op 22 september 1997. Het arrondissementsparket heeft dan ook onjuiste informatie aan verzoeker verschaft. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk. IV. TEN AANZIEN VAN DE VERSLAGLEGGING 1. Verzoeker heeft er eveneens over geklaagd dat het arrondissementsparket te Haarlem niet tijdig heeft zorggedragen voor verslaglegging van het verlenen van de machtiging tot vernietiging van de bestelbus en van de tenuitvoerlegging van de vernietiging.2. Gelet op hetgeen hierv r onder III. is geoordeeld, staat voldoende vast dat er eveneens geen sprake is geweest van adequate verslaglegging van het verlenen van de machtiging tot vernietiging van de bestelbus alsmede van de tenuitvoerlegging van de vernietiging. Zoals ook de Minister van Justitie heeft geoordeeld is het niet juist dat dit niet is gebeurd. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.V. TEN AANZIEN VAN DE REACTIE OP HET VOORSTEL TOT SCHADEVERGOEDING1. Ten slotte heeft verzoeker er over geklaagd dat het arrondissementsparket te Haarlem niet heeft gereageerd op het voorstel van zijn gewezen gemachtigde om tot schadevergoeding over te gaan. Verzoekers gewezen gemachtigde had bij faxbericht van 22 juli 1998 verzocht om een constructief voorstel ter compensatie van de geleden schade n om uitsluitsel over een eventuele strafrechtelijke vervolging van verzoeker.2. De Minister van Justitie liet weten dat het arrondissementsparket bij brief van 3 augustus 1998 had gereageerd op het verzoek tot schadevergoeding. Het parket had namelijk meegedeeld dat het voornemen bestond de beslissing over de inbeslaggenomen bestelbus voor te leggen aan de rechter, aldus de Minister. De Minister heeft meegedeeld dat van verzoekers gewezen gemachtigde had mogen worden verwacht dat hij daarmee begreep dat het arrondissementsparket de beslissing over het verzoek tot schadevergoeding aanhield totdat de rechter zou hebben beslist over het beslag op de bestelbus.3. De beslissing van de rechter over de inbeslagneming van de bestelbus hangt nauw samen met de beslissing van het arrondissementsparket over het verzoek om schadevergoeding. Uit de mededeling van het arrondissementsparket van 3 augustus 1998 dat de beslissing over de inbeslaggenomen bestelbus werd voorgelegd aan de rechter, had verzoekers gemachtigde kunnen begrijpen dat de beslissing over het verzoek tot schadevergoeding werd aangehouden tot na de beslissing van de rechter over de inbeslagneming. Hieraan doet niet af dat het arrondissementsparket niet expliciet heeft vermeld dat de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding werd aangehouden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Haarlem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond, behalve met betrekking tot het verlenen van de algemene machtiging tot het vernietigen van inbeslaggenomen voorwerpen en met betrekking tot de reactie op het verzoek tot schadevergoeding; op die punten is de klacht niet gegrond.