1999/307

Rapport
Op 21 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te 's-Gravenhage, ingediend door DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Nadat verzoekers gemachtigde op respectievelijk 18 mei 1998 en 5 oktober 1998 nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden jegens hem op 19 mei 1997. Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaren:-        op die dag disproportioneel geweld tegen hem hebben gebruikt waardoor hij letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden; -        tijdens zijn insluiting op het politiebureau niet zijn ingegaan op zijn verzoek om medische hulp. Voorts klaagt verzoeker erover dat de korpschef van het regionale politiekorps Haaglanden bij brief van 6 mei 1998 zijn verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.

Achtergrond

1. Politiewet 1993(Wet van 9 december 1993, Stb. 724) Artikel 8:"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. (...)5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."2. Wetboek van StrafrechtArtikel 180:"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie." Artikel 184, eerste lid:"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar(Besluit van 8 april 1994, Stb. 275, zoals gewijzigd bij Besluit van 11 november 1994, Stb. 825):Artikel 32:"1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte."4. SchadevergoedingIn het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd. Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden. Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een nietbehoorlijke gedraging.In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid – eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.5. Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)Artikel 8:"1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan een halve milligram alcohol per milliliter bloed.3. Het is verboden een motorrijtuig als bestuurder te doen besturen door een persoon waarvan men weet of redelijkerwijs moet weten dat deze verkeert in een toestand als in het eerste of het tweede lid is omschreven." Artikel 160, vijfde lid WVW 1994:"Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig en degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen, verplicht hun medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en daartoe volgens door die persoon te geven aanwijzingen ademlucht te blazen in een door die persoon aangewezen apparaat." Artikel 163 WVW 1994:"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a.2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.3. De in het tweede lid genoemde verplichtingen gelden niet voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.4. In het geval bedoeld, in het derde lid, dan wel indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b. (...)5. Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Ook werd een door verzoeker genoemde getuige gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:.        FEITEN1. Op 19 mei 1997 kwamen er bij de regiopolitie Haaglanden diverse meldingen binnen dat drie mannen onder invloed van alcoholhoudende drank op een tractor over een grasveld in het Huygenspark te 's-Gravenhage zouden rijden. Omstreeks 20.20 uur begaf zich een aantal politieambtenaren naar de bewuste plek. Daar zagen zij een man op een tractor over het grasveld rijden. De betreffende man gaf na korte tijd gehoor aan de vorderingen van de politie om de tractor tot stilstand te brengen. De politie constateerde dat de betreffende man naar alcoholhoudende drank rook. Toen de politieambtenaren de man wilden aanhouden, mengde verzoeker zich in de zaak. Naar het oordeel van de betrokken politieambtenaren belemmerde verzoeker daardoor het politieoptreden tegen de man op de tractor. Daarop hielden zij (ook) verzoeker aan ter zake van belemmering. Verzoekers aanhouding ging met een worsteling gepaard. Hij liep daarbij verwondingen op (zie hierna, onder C.5.).2. Verzoekers gemachtigde diende bij brief van 29 mei 1997 een klacht in bij de politie over de wijze waarop de betrokken politieambtenaren zich ten opzichte van verzoeker hadden gedragen. In de klachtbrief was onder meer het volgende opgenomen:"De bestuurder van de tractor kreeg volstrekt onnodig het bevel om op de grond te gaan liggen, hoofd naar beneden. Cli nt maakte zich als eigenaar bekend doch kreeg van uw medewerkers te horen zich niet ermee te bemoeien. Cli nt werd echter ook in de boeien geslagen en hardhandig op de grond gesmeten. Reeds op de grond liggende werd hij nog door twee drie van uw medewerkers op de rug gesprongen. Ook werd het hoofd hardhandig naar achteren getrokken waardoor klachten aan de nek zijn ontstaan. Tevens kreeg cli nt als gevolg van dit hardhandige optreden last van hevige pijn ter hoogte van de schouder en arm. Achteraf bleek het sleutelbeen gebroken te zijn. Hoewel cli nt aangegeven had enorme pijnklachten te hebben werd hij desondanks aan de armen omhoog getrokken. Daarna werd hij afgevoerd naar bureau Hoefkade waar hij een verklaring heeft afgelegd. (...) Ten slotte stel ik uw organisatie aansprakelijk voor alle schade die cli nt leed, lijdt en eventueel nog zal lijden ten gevolge van het letsel dat hij ten gevolge van het onderhavige politieoptreden heeft opgelopen."3. De chef van het onderdeel Den Haag/Centrum deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat uw cli nt bij zijn aanhouding tegenwerkte, waarna vervolgens door de verbalisanten fysieke drang is toegepast ten einde bij uw cli nt de handboeien aan te brengen. Daarbij is uw cli nt uiteindelijk zo gecontroleerd mogelijk naar de grond gebracht. Bij het terechtkomen op de grond is mogelijk de bril van uw cli nt beschadigd. Op de grond bleef uw cli nt vervolgens het aanbrengen van de handboeien onmogelijk maken. Met hulp van andere politiemensen konden uiteindelijk de handboeien bij uw cli nt aangebracht worden. Aan het politiebureau is door uw cli nt n maal aangegeven dat hij last van zijn schouder had. De wijze waarop was niet dusdanig dat de betrokken rechercheur het noodzakelijk vond medische hulp in te roepen. Ook uw cli nt heeft hier niet om verzocht. Na verhoor is uw cli nt in vrijheid gesteld. De volgende dag is uw cli nt aan het bureau geadviseerd zijn schouder in het ziekenhuis te laten onderzoeken, waarbij vervolgens letsel werd geconstateerd. (...) Na een aanhouding dient een verdachte ten spoedigste te worden overgebracht naar een politiebureau waarbij zonodig proportionele dwang kan worden toegepast. Ik ben van mening dat door de betrokken politiemensen binnen de proportie van de bij deze aanhouding noodzakelijke dwang hebben gehandeld, daar uw cli nt zijn aanhouding en die van een andere verdachte tegenwerkte. De mogelijkheid is niet uitgesloten dat tijdens de aanhouding het letsel bij uw cli nt is ontstaan. De toegepaste dwang is rechtmatig en is aan het gedrag van uw cli nt te wijten. Van enige opzet tot het plegen van mishandeling is geen sprake. Op dit punt acht ik uw klacht niet gegrond."4. Verzoeker kon zich niet vinden in het oordeel van de districtschef. Zijn gemachtigde vroeg vervolgens de korpsbeheerder een oordeel over de klacht te geven. Bij dit verzoek was een brief van 12 december 1997 van verzoeker gevoegd. In deze brief was onder meer het volgende te lezen:"Ik heb de aanhouding van Dhr. L. niet verhinderd maar ik heb mij voorgesteld aan de politie als eigenaar van de tractor. Dit laatste vonden zij niet belangrijk. Ik deelde de betrokken agent dan ook mede dat ik mij zou vervoegen bij het betreffende politiebureau. Dat viel blijkbaar niet in goede aarde en zij beveelden mij op te rotten. Omdat mijn eigendom op het Huygenspark stond ben ik bij de tractor gebleven. Op een gegeven moment kwamen er meerdere agenten bij en toen wilde ik om meerdere redenen mij direct gaan begeven naar het politiebureau aan de Hoefkade. Dit werd mij verhinderd door een aantal agenten en ik werd op aanwijzen van de agent van de eerste politieauto door de agenten staande in de boeien geslagen. Natuurlijk heb ik hiertegen geprotesteerd, niet fysiek maar met de mededeling dat ik naar het bureau wilde gaan. Zij smeten mij geboeid op de grond en hebben met meerdere agenten behoorlijk huisgehouden en mij daarbij ernstig verwond. Op het politiebureau heb ik geklaagd over een behoorlijke pijn in hals en schouder. Zij stellen dat de betrokken rechercheur het niet noodzakelijk vond om medische hulp in te roepen. En stellen daarna er notabene bij dat ik daar niet om had verzocht. Dank je de koekkoek, als zij het al niet nodig achtten (met welke deskundigheid?) dacht U dan heus dat aan mijn verzoek om medische hulp zou worden voldaan? Het is toch zo als een arrestant klaagt over een hevige pijn dan is het toch noodzakelijk om een deskundige in te schakelen. Dit hebben zij nagelaten!"5.1. De korpsbeheerder achtte de klacht over "het aangewende geweld en het nalaten een arts te waarschuwen niet gegrond". Hij verwees voor de motivering van zijn oordeel naar het advies van de onafhankelijke commissie voor de politieklachten van de regio Haaglanden. In dit advies is ter zake het volgende opgenomen:"...De commissie constateert dat de lezingen over het gebeurde van de politieambtenaren enerzijds en van klager en zijn vrienden anderzijds uiteen lopen. De verklaringen van de politieambtenaren zijn op de essenti le klachtaspecten eensluidend. De verklaringen van klager, zijn vriend/getuige L. en zijn vriend/getuige E. wijken daarentegen op belangrijke punten onderling van elkaar af voor wat betreft de loop der gebeurtenissen. Een en ander met elkaar vergelijkend en afwegend komt de commissie tot de conclusie dat aan de lezingen van het gebeurde zoals die door de politieambtenaren zijn gegeven, gelet op de consistentie en onderlinge samenhang, m r geloof moet worden gegeven. De commissie hecht aan de verklaringen van klager en zijn vrienden, om hierna te noemen redenen, minder gewicht. De commissie baseert zich daarbij op diverse kenmerken en onderlinge verschillen in de verklaringen van klager en zijn vrienden, die door hen zijn afgelegd kort na het incident, toen zij werden gehoord vanwege de strafbare feiten waarvan zij werden verdacht en die door hen zijn afgelegd in het kader van de klachtbehandeling. In zijn bezwaarschrift voert klager twijfels aan over de manier van totstandkoming en daarmee de juistheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van getuige E. Deze zou klager hebben verteld zich bij nader inzien niet goed in zijn verklaring te kunnen vinden. De commissie heeft geconstateerd, dat getuige E. zijn verklaring heeft ondertekend en daarmee derhalve akkoord is gegaan. De getuige is bij de politie later niet op zijn verklaring teruggekomen. De commissie ziet geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de verklaring en deelt klagers zienswijze niet. De commissie gaat dan ook bij haar overwegingen van deze verklaring uit. Allereerst constateert de commissie, dat zowel uit de verklaringen van de optredende politiemensen, van de wachtcommandant n van L. en E. blijkt, dat klager en zijn vrienden v r het incident een al dan niet beduidende hoeveelheid alcoholhoudende drank hadden genuttigd. Bij de politiemeldkamer is ook een telefonische melding binnengekomen van een omstander die sprak over 'drie dronken lui op een tractor'. Alhoewel klager ontkent alcohol te hebben gebruikt, acht de commissie het aannemelijk, dat het gebruik van alcohol van negatieve invloed is geweest op de perceptie en het geheugen van klager en zijn vrienden. Voorts constateert de commissie, dat de lezing van klager en zijn vrienden over de gebeurtenissen op de volgende punten van elkaar afwijken. - L. ontkent de tractor te hebben bestuurd; O. (verzoeker; N.o.) en E. beweren dat L. de tractor als enige bestuurde. - Volgens E. werd L. door de politie van de tractor gesleept; volgens de politieambtenaren n klager stapte hij zelf van de tractor. De politiemensen verklaarden dit meerdere keren van hem te hebben moeten vorderen; klager ontkent dit laatste en beweert dat L. al was stilgehouden. L. verklaarde dat klager, E. en hijzelf door de politie van de tractor werden gesleurd. - E. verklaarde te hebben gezien, dat een vrouwelijke agent bij L. de handboeien heeft omgedaan; gebleken is, dat bij het hele vooral geen enkele vrouwelijke politieambtenaar aanwezig is geweest. - E. verklaarde dat klager zich rustig in de boeien liet slaan; in dezelfde verklaring zegt hij daarentegen dat klager door zich los te rukken verzette tegen het omleggen van de handboeien. - E. verklaarde kort na het incident, te hebben gezien dat de politiemensen klager met hun knuppels begonnen te slaan. In geen enkele andere lezing van het gebeurde is echter sprake van het gebruik van wapenstokken door de politieambtenaren. - In dezelfde verklaring zegt E. klager te hebben gezegd op de grond te gaan liggen, hetgeen hij ook deed. In een andere verklaring beweert hij te hebben gezien dat klager door de politiemensen op de grond was gegooid. In een latere verklaring zegt hij echter ook, dat de politiemensen hem op de grond legden, c.q. naar de grond brachten door hem een tik tegen de benen te geven. - E. bestrijdt de bewering van klager, dat hij – klager – pas werd geboeid toen de assisterende politiemensen ter plaatse waren verschenen. Volgens E. was dit al v r hun komst gebeurd. - Klager beweert bij het weglopen plotseling door n van de politieambtenaren in de rug te zijn gesprongen. De politieambtenaren ontkennen dit; klagers vrienden kunnen dit niet bevestigen. Volgens klager wilden de politieambtenaren n der omstanders, die beweerde misselijk te worden van het gebeuren, aanvankelijk ook aanhouden. De politiemensen verklaren hierover niet. De commissie heeft geconstateerd, dat bij het incident veel toeschouwers, mogelijk ook omwonenden, aanwezig zijn geweest. Klager heeft geen van hen kunnen benaderen voor het afleggen van een verklaring, ondanks het feit dat getuige E. ter plaatse woonachtig en bekend is. De commissie is van oordeel, dat de verklaringen van de politiemensen, in vergelijking met de daartegenover staande uiteenlopende verklaringen van klager en zijn vrienden, voldoende aannemelijk maken, dat aanvankelijk klager en later ook getuige E. zich door hun – door de politiemensen gedetailleerd omschreven – gedragingen schuldig hebben gemaakt aan het belemmeren of beletten van de aanhouding van L. Laatstgenoemde verzette zich tegen zijn aanhouding. Klager en E. zijn door de politieambtenaren gesommeerd te stoppen met hun handelingen. Toen zij daaraan niet voldeden werden ook zij aangehouden. Klager verzette zich tegen zijn aanhouding en het omleggen van de handboeien. Daarbij is hij door de politieambtenaren vastgepakt en met geweld naar de grond gebracht; om dit mogelijk te maken werd met de voet in de knieholte van klager getrapt. Klager belette ook toen hij op de buik op de grond lag nog het omleggen van handboeien. Om dit alsnog mogelijk te maken hebben de politieambtenaren aan zijn armen, die klager strak onder zijn lichaam hield, getrokken. Uiteindelijk gelukte het om de handboeien om te doen. Hiervoor bleek assistentie van andere politieambtenaren nodig. Daarbij zijn enkele politieambtenaren met de knie n op klager gaan zitten om hem in bedwang te houden; n van hen heeft bij klager een zogenaamde beenklem aangezet. Klager staakte toen zijn verzet. De commissie is van oordeel, dat het door de politieambtenaren toegepaste geweld rechtmatig, alsmede subsidiair en proportioneel is geweest. Klager heeft een en ander door eigen gedrag over zich afgeroepen. De politieambtenaren verklaarden niet aan klagers hoofd te hebben getrokken. Toen hij eenmaal was geboeid hebben ze hem op de zij gelegd, aan de bovenarmen beetgepakt en op beheerste wijze overeind gebracht. De getuige E. bevestigt deze lezing goeddeels. De commissie ziet daarom geen aanleiding de lezing van klager op dit punt geloofwaardiger te achten. Klager beweert bij deze handelingen pijn aan de linkerschouder te hebben opgelopen en dat een dag later in het ziekenhuis een gebroken sleutelbeen was geconstateerd. De politieambtenaren die klager hebben aangehouden, verklaarden dat klager daarbij tegenover hen niet geklaagd heeft over pijn of letsel aan de schouder. De getuigen ontkennen, noch bevestigen dit. Ook ontkennen de politieambtenaren, dat klager heeft gevraagd de handboeien losser te doen. De wachtcommandant, aan wie klager aan het politiebureau werd voorgeleid, heeft verklaard dat klager ook niet tegen hem heeft gesproken over pijn of letsel. W l heeft de wachtcommandant klager horen zeggen, dat de handboeien om zijn polsen geklemd hadden. Pas tegen de rechercheur die na de voorgeleiding een verklaring van hem afnam, heeft klager gezegd dat hij wat last had van zijn schouder. Hij heeft daarbij niet geklaagd over pijn of dergelijke. Klager heeft toen niet om medische hulp gevraagd. De rechercheur heeft gelet op bovenstaande, geen aanleiding gezien een arts te waarschuwen. Enkele dagen later heeft klager zijn verklaring aangevuld. De commissie is niet van mening, dat de rechercheur op grond van deze feiten toen beter had moeten weten. De commissie vindt dat er geen sprake is van een (verwijtbare) nalatigheid en acht de klacht op dit punt niet gegrond. De commissie heeft geconstateerd, dat uit de doktersverklaring van 10 juni 1997, die bij het opgemaakte proces-verbaal is gevoegd, niet blijkt, dat het sleutelbeen inderdaad is gebroken. Zij sluit niet uit, dat klager bij het incident inderdaad enig letsel heeft opgelopen als gevolg van de worsteling met en het tegen de grond werken door de politieambtenaren. Bij deze gebeurtenis is ook zijn bril beschadigd. De commissie is echter van oordeel, dat dit letsel – voorzover causaal verband en juiste aard is kunnen worden vastgesteld – te wijten is aan het gedrag van klager zelf en niet aan enig buitensporige of onrechtmatige toepassing van geweld door de politieambtenaren. (...) De commissie adviseert de korpsbeheerder de klacht over het aangewende geweld en over het nalaten een arts te waarschuwen niet gegrond te verklaren. De commissie adviseert de bezwaren van klager tegen de wijze van klachtafhandeling eveneens niet gegrond te verklaren. De commissie adviseert de korpsbeheerder naar klager over diens aansprakelijkheidsstelling wegens schade, alsnog afzonderlijk bij besluit te reageren..."5.2. Namens de korpschef van de regiopolitie Haaglanden deelde de chef Afdeling Schade en Verzekeringen verzoekers gemachtigde bij brief van 6 mei 1998 mee dat aan het verzoek om schadevergoeding "geen gevolg zal worden gegeven", aangezien uit de beschikbare informatie niet was gebleken van onrechtmatig optreden van de politie jegens van verzoeker.B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

, en nader toegelicht in de hierv r, onder A.2. en A.4., opgenomen brieven.C.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HAAGLANDEN1. De korpsbeheerder bracht in reactie op de klacht naar voren geen aanleiding te zien zijn eerder ingenomen standpunt te herzien (zie hierv r, onder A.5.1.).2.1. De korpsbeheerder voegde, ter nadere motivering van zijn ongewijzigde standpunt, een groot aantal stukken bij zijn reactie. Hieronder bevond zich een rapportage van de inspecteur van politie S. Deze rapportage was opgemaakt naar aanleiding van de bij de politie ingediende klacht. S. hoorde in dat kader onder meer de bij het politieoptreden betrokken ambtenaar B. In de rapportage is hierover het volgende te lezen:"...Op 20 juni 1997, omstreeks 9.00 uur, confronteerde ik agent B., met de inhoud van de klacht. Hij rapporteerde hierop als volgt:"Op maandag, 19 mei 1997, omstreeks 20.00 uur, reed ik, met collega R. (...) in uniform en met autosurveillance belast, in een herkenbaar politievoertuig. Op dat tijdstip kregen wij de opdracht te gaan naar het Huygenspark alhier, alwaar iemand met een tractor in het park zou rijden. Meerdere bewoners zouden hierover naar de meldkamer hebben gebeld. Ter plaatse zagen wij in het park, over het grasveld, een tractor heen en weer rijden. In het park is ook een kinderspeelplaats. Hier waren nog veel kinderen, ook wat oudere kindereen, aan het spelen. Daar het niet gebruikelijk is dat er in de stad en 's avonds, iemand met een tractor zomaar rondjes rijdt in een park, hielden wij onder andere rekening met de mogelijkheid dat de tractor van diefstal afkomstig was, dan wel dat er joyriding mee gepleegd werd. Mede omdat even verderop een bouwcomplex lag en de tractor mogelijk daarvan afkomstig was. Met ons voertuig zijn wij het park in gereden achter de tractor aan. Vervolgens heb ik middels de op het politievoertuig aangebrachte megafoon van de bestuurder gevorderd dat hij zijn voertuig tot stilstand moest brengen en zijn motor uit moest zetten. Hieraan voldeed hij ten dele. Hij bracht de tractor tot stilstand maar liet de motor draaien en bleef op de tractor. In verband met onze eigen veiligheid, zijn wij nog niet uitgestapt. Middels vorderen via de megafoon lukte het na enig aandringen, om de man de motor te laten uitzetten en uit te stappen. Hierop zijn wij naar de man toegelopen en hebben hem aangesproken. Wij roken aan de adem van de man dranklucht en constateerden aan spraak en gedrag dat hij onder invloed was. Hierop hebben wij de man aangehouden. Terwijl wij dit deden, stonden er al een aantal mensen rondom ons te kijken waaronder de al wat grotere jeugd. Tegelijk dat wij de bestuurder aanspraken begon een andere man zich te mengen in het gesprek. Dit bleek later de heer O. te zijn. Deze man zei tegen ons eigenaar te zijn van de tractor, hij zou het verder wel regelen en wij moesten het maar aan hem overlaten. Wij hebben beide mannen uitgelegd dat de bestuurder was aangehouden en met ons mee moest naar het bureau. O. zei dat dat niet nodig was en hij er voor zou zorgen dat het niet meer zou gebeuren. Wij roken nogal sterke alcohollucht aan de adem van O. en namen aan dat ook hij kennelijk onder invloed was. Ondertussen bemoeide zich een derde man, kennelijk behorend bij de eerste twee, zich met het geheel. Ook hij rook naar het gebruik van alcohol en ook hij liet blijken het er niet mee eens te zijn dat wij de verdachte hadden aangehouden. Ondertussen trachtten wij de verdachte richting politieauto te begeleiden teneinde hem zonder verdere problemen, af te voeren. Dit lukte ons uiteindelijk niet omdat de andere twee mannen met hun lichamen steeds tussen ons en de verdachte trachtten te komen en door voor ons te gaan staan de doorgang belemmerden. Tevens trachtten zij steeds weer door hun armen en handen tussen ons en de verdachte te brengen, deze van ons los te maken, ondertussen druk en luid op ons in pratend. Wij hadden de verdachte bij de armen vast. Ook de verdachte werkte niet vrijwillig mee en trachtte steeds weer zich los te trekken en rukken uit onze handen en trok aan ons in een andere richting dan waarin wij hem wilden brengen. Hierop heb ik O. gewaarschuwd dat hij daar mee moest stoppen daar hij ons belemmerde in ons werk en dat hij ons ons werk moest laten doen. Ik heb hem medegedeeld dat hij, bij het volhouden van de belemmering, door mij zou worden aangehouden. Daar wij aan zagen komen dat deze aanhouding waarschijnlijk niet soepel zou verlopen, hebben wij een tweede auto erbij gevraagd. Bij de auto gekomen, probeerden we de verdachte in de transportboeien te plaatsen. (...) Steeds weer belemmerden de andere twee mannen ons door nog steeds te proberen met de armen ons weg te duwen en zich als het lukte, met hun lichaam tussen ons en de verdachte te plaatsen. Meerder malen lukte het hen gezamenlijk bijna om de verdachte van ons los te trekken en te duwen. Daar het er steeds ruwer aan toe ging en de verdachte toch in de transportboeien te kunnen plaatsen, hebben we de verdachte naar de grond gebracht. (...) Daar zij, maar vooral O. nog steeds probeerden de verdachte vrij te krijgen, heb ik O. medegedeeld dat hij door mij was aangehouden en eveneens mee moest naar het bureau. Hij liep niet vrijwillig mee naar de politieauto, waarop ik hem bij zijn arm pakte en trachtte mee te voeren. Dit lukte niet doordat hij zich constant losrukte en als ik in de buurt kwam stevig tegen mijn lichaam sloeg, mij wegduwde en terug stapte, terwijl hij riep: 'Ik ga zeker niet mee, dat zal niet gebeuren' en woorden van gelijke strekking. De derde man bemoeide zich nu met mij en de klager en probeerde mij bij O. weg te krijgen. Ik moet zeggen dat deze derde man mij wel belemmerde maar dat ging allemaal minder heftig dan het gedrag van O.. Wel kon ik mede daardoor O. niet onder controle krijgen. Ik was het zicht op R. en de bestuurder kwijt. Ik wist ook niet of deze ondertussen geboeid was. Ik zag dat R. erbij was gekomen en mij hielp. Hierdoor kreeg ik een kans om achter O. te komen. Om ook O. gecontroleerd in de boeien te kunnen plaatsen en ik niet op enige medewerking kon rekenen, heb ik hem uiteindelijk van achteren rond de schouders beetgepakt en door een voet in zijn knieholte te plaatsen, naar de grond gebracht. Ik viel zelf mee naar de grond. Ik kan mij herinneren dat de val niet hard was. De verdachte O., nog steeds schreeuwend dat hij niet meeging, voorkwam dat hij in de boeien geplaatst kon worden door zijn armen stevig onder zich gedrukt te houden terwijl hij op zijn buik lag. Door zijn verzet lukte het ons niet hem om te draaien. Ook de derde man bemoeilijkte het aanhouden nog steeds. Er stond ondertussen een grote groep mensen te kijken waarvan er enkele steeds dichterbij kwamen en zich verbaal met de aanhouding gingen bemoeien. Op dit moment kwamen er andere collega's ter plaatse. Met behulp van hen konden uiteindelijk, zonder veel verder verzet, de verdachten, de derde man is door ons eveneens aangehouden, worden vervoerd. Wat ik mij ervan herinner gaf O., kennelijk door de aanwezigheid van zoveel politie, zijn verzet op waardoor hij eenvoudig in de boeien was te plaatsen. Er waren zoveel collega's ter plaatse dat toen alles erg snel verliep. Wie precies O. in de boeien heeft geplaatst, weet ik niet meer. Voor zover mij bekend heeft O. aan het bureau niet, tijdens de voorgeleiding noch tijdens de verhoren, geklaagd over pijn aan zijn schouders. Ik vernam later dat hij heeft verklaard dat tijdens de aanhouding zijn schouder is gebroken. Ik zou echter niet kunnen zeggen op welk moment dit zou zijn gebeurd."2.2. S. hoorde in het kader van zijn onderzoek ook de door B. genoemde politieambtenaar R. In de rapportage van S. is onder meer de volgende verklaring van R. opgenomen:"Hierop zijn wij naar hem (de bestuurder van de tractor; N.o.) toegelopen en spraken hem aan. Direct bemoeide de andere twee mannen zich met het gesprek. De latere aangehouden O. vond dat wij het wel zo konden laten en dat hij het verder wel zou regelen. Ik weet niet dat hij het er over gehad heeft dat hij eigenaar was van de tractor. Wij roken aan de adem van de bestuurder dat deze vermoedelijk alcohol had genuttigd. Hierop deelde ik de man mede dat hij in ieder geval ter zake het rijden in het park en het rijden onder invloed door ons was aangehouden en dat hij mee moest naar het bureau. Ten einde de verdachte over te brengen, wilden deze door hem bij de arm te nemen naar de politieauto brengen. Dit gelukte niet daar wij door O. hierin werden belemmerd. O. duwde en trok ons bij de armen, weg van de verdachte. Hij posteerde zich tussen de verdachte en ons. Ik heb hem, O., hierop zeer duidelijk aangegeven dat hij dat niet moest doen, dat hij ons ons werk moest laten doen en zich er niet mee moest bemoeien. Dit hielp niet. O. bleef proberen de aanhouding te voorkomen. (...) Ook de verdachte werkte niet mee. (...) Wij konden niet met ons twee n met de verdachte bezig houden daar steeds weer O. aan ons stond te trekken en tussen de verdachte en ons ging staan.. probeerde O. op afstand te houden en vertelde deze weer dat hij met de belemmering moest stoppen daar hij anders eveneens zou worden aangehouden. O. bleef echter doorgaan waarop B. de man mededeelde dat hij door ons was aangehouden en mee moest naar het bureau. B. pakte hem vast en wilde hem mee naar de auto nemen. De man rukte zich los en wilde weer tussen mij en de bestuurder komen. B. probeerde hierop O. te boeien, maar door het verzet, steeds weer losrukken, B. wegduwen en vervolgens bij B. weg lopen, lukte dit niet. Daar het verzet van O. het sterkst was, heb ik de bestuurder even gelaten en ben ik B. gaan helpen. Ik zag dat B., door mijn komst, de kans kreeg hem beet te pakken en hierdoor kon ik hem ook vastpakken. Volgens mij hadden wij ieder een arm van de man beet. Ik denk doordat B. een knie van de man van achter indrukte, ging hij, O., rustig door de knie n en konden wij vervolgens hem rustig op de grond leggen. Hij kwam hierdoor op zijn buik terecht met zijn onderarmen onder hem. Door deze stijf onder zich te houden, konden wij hem niet boeien. Wij hebben geprobeerd zijn armen onder hem vandaan te trekken, dat lukte niet. Daar wij de verdachten niet onder controle konden krijgen, heb ik aan de meldkamer personeel erbij gevraagd. (...) Een van de collega's hielp ons direct (...) Wij hebben zijn armen op zijn rug in de boeien geplaatst en vervolgens hebben wij hem eerst op zijn zij gedraaid en vervolgens samen op getild. Ik heb er speciaal op gelet dat dit voorzichtig ging en precies zoals ons is aangeleerd. Hierdoor werd O. door ons, rustig omhoog gebracht en kon hij lopend naar de surveillance auto gebracht worden. (...) Ik heb O. noch bij de aanhouding, noch aan het bureau, horen klagen over pijn. Wel liep hij te schelden dat hij voor niks was aangehouden daar het zijn eigen tractor was. Als hij verklaard dat hij met veel geweld is aangehouden is dit niet juist. Er is fysieke kracht gebruikt om hem onder controle te houden daar hij zelf door trekken, duwen en worstelen, steeds weer los en weg probeerde te komen. Het uiteindelijk naar de grond brengen gebeurde rustig, hij kwam eerst op de knie n te zitten en vervolgens werd hij op de buik gelegd. "2.3. Verder hoorde S. in het kader van zijn onderzoek ook verzoeker. In de rapportage van S. is onder meer de volgende, door verzoeker in het bijzijn van zijn gemachtigde afgelegde verklaring over zijn verblijf op het politiebureau opgenomen:"In het bureau is alles ordelijk verlopen. Ik heb een verklaring afgelegd over wat er is gebeurd. Ik heb de rechercheur die mij hoorde, gezegd dat ik pijn in mijn nek en in mijn schouder had. De pijn werd steeds erger. De rechercheur heeft dat opgenomen in zijn verbaal. Ik wist niet wat er aan de hand was en nu u mij vraagt of ik gevraagd heb om een dokter, moet ik zeggen dat dat niet zo is. Dat kwam niet bij mij op maar het is ook niet aan mij gevraagd. Omstreeks 01.00 uur ben ik in vrijheid gesteld tegelijk met de andere twee mannen. Dat kwam denk ik omdat ik middels de intercom van de cel had aangegeven dat ik zo een pijn had en omdat wij geen misdrijf hadden begaan best wel weg konden. Hierop is vrij snel gereageerd. Ik wil wel vermelden dat de afhandeling en behandeling aan het bureau allemaal heel correct is verlopen. (...) De volgende dag ben ik teruggegaan naar het bureau en heb daar meegedeeld dat ik aangifte wilde doen van mishandeling. Mij werd verteld dat dat niet kon, dat ik eerst moest aantonen dat ik mishandeld was. Ik gaf aan dat ik veel pijn had in mijn schouder en mijn arm en de schouder niet kon bewegen. Op advies van de agent achter de balie ben ik toen eerst naar het ziekenhuis Westeinde gegaan. Daar werd geconstateerd dat mijn linkersleutelbeen gebroken was (...)." Voor het overige kwam verzoekers verklaring overeen met hetgeen hierv r, onder A.2. en A.4., al is vermeld.2.4. Tevens hoorde S. in het kader van zijn onderzoek de politieambtenaar V. In de rapportage van S. is onder meer de volgende verklaring van V. opgenomen:"Ik kan mij de zaak nog goed herinneren. Ik heb op de betreffende avond de drie verdachten ter zake gepleegd verzet en/of belemmering afgehoord. Volgens mij waren alle drie de personen onder invloed van alcohol, daar ik o.a. alcohollucht waarnam en hun gedrag niet geheel gecontroleerd plaats vond. Ik kan mij herinneren dat een van de twee verdachten, dhr. L., mij heeft verteld dat zij, terwijl zij alle drie op de boot werkten, gezamenlijk een ongeveer gelijk verdeeld een fles jenever hebben opgedronken en later nog eens een paar biertjes in een caf hebben genomen. De vrienden wilden wel vertellen wat ze die dag hebben gedaan, maar klager wilde alleen over het gebeuren tijdens de aanhouding verklaren. Klager wisselde nog wel eens zijn verhaal. Ook de anderen hadden niet dezelfde verklaringen. Bij de een hebben ze alle drie op de tractor gezeten en werden ze er ook alle drie door de politie afgesleurd en de ander wist niet meer wie er op de tractor gereden had omdat hij zelf een eind verderop stond. Een van hen heeft het erover dat klager door de agenten met de gummiknuppels zou zijn geslagen, terwijl klager daar niets over zegt. Ik kan mij herinneren dat klager tijdens zijn verhoor vermeldde dat hij wat last had van zijn schouder, maar verder heeft hij niet over pijn of iets dergelijks gehad."2.5. S. hoorde in het kader van zijn onderzoek ook de betrokken politieambtenaar P. die later ter assistentie ter plaatse was gekomen. In de rapportage van S. is onder meer de volgende verklaring van P. over de gebeurtenissen op 19 mei 1997 opgenomen:"Ik zag dat enkele meters verder twee collega's, de collega's R. en B. naast een man op de grond zaten. De man, welke gekleed was in een blauwe overall, lag op zijn buik op de grond. Ik zag dat de man zijn handen onder zijn lichaam hield. Ik hoorde coll. R. roepen dat de man op de grond, in de transportboeien, en de man in de blauwe overall, aangehouden waren. Vervolgens wees collega R. een man aan welke in het publiek stond en zei dat die man ook aangehouden was. (...) Omdat de man in de blauwe overall, ik begrijp nu dat dat klager is, niet meewerkte en zijn armen onder zijn lichaam hield, ben ik daar gaan assisteren. Ik heb hierop de handen van verdachte in de transportboeien geplaatst. Ik ben met mijn been op de benen van de man in de blauwe overall gaan zitten ten einde deze onder controle te houden. De collega's probeerden de handen van de aangehouden verdachte, onder hem vandaan te trekken om deze in de transportboeien te plaatsen. Het lukte niet de handen van verdachte, onder het lichaam vandaan te krijgen. Hij hield ze stijf onder zijn lichaam gedrukt. Ik nam hierop een enkel van hem vast ten einde middels een klem te trachten de man tot medewerking te brengen. Op het moment dat ik de klem ging effectueren gaf de man op en ik zag dat het de collega's nu lukte om de handen van de verdachte op de rug te krijgen. Ik heb hierop de enkel losgelaten en de polsen van de man in de boeien geplaatst. (...) Vervolgens heb ik de man op een zijkant gedraaid en hebben we hem bij zijn bovenarmen en schouders van de grond getild. Hierop is de man vervoerd naar het bureau."2.6. Later hoorde S. de betrokken politieambtenaren B. en R. andermaal. S. confronteerde hen met de verklaring van verzoeker. Uit de rapportage van S. blijkt dat een en ander hen geen aanleiding gaf om op hun eerder afgelegde verklaringen terug te komen.2.7. Voorts hoorde S. de politieambtenaar Le. die eveneens naar aanleiding van het verzoek om assistentie ter plaatse was gekomen. In de rapportage van S. is onder meer de volgende verklaring van Le. opgenomen:"Ter plaatse gekomen zag ik op het grasveld van het park een tractor en een politieauto staan. Bij de politieauto stond een man of 20 publiek. In de nabijheid van de politieauto zag ik een man voorover op de grond liggen met naast hem, op de knie n zittend, twee politiemensen. Het publiek stond om hen heen. Ik zag dat de politiemensen probeerden de armen van de liggende man onderhem uit te halen. Dit lukte niet. (...) Mijn collega P. is ter assistentie naar de collega's bij de liggende man gegaan."2.8. S. hoorde in het kader van zijn onderzoek ook de heer E., een vriend van verzoeker die ook bij het voorval betrokken was geweest. In de rapportage van S. is onder meer de volgende verklaring van E. opgenomen:"In het Huygenspark gekomen reed L. op de tractor, enkele rondjes over het grasveld. Op een moment zag ik een politieauto het grasveld over rijden. Deze stopte en ik hoorde middels de speakers roepen: 'Halt geeft u over, handen omhoog', of iets dergelijks. Wij deden dit onmiddellijk. Wij gaven ons onmiddellijk over. L. stak zijn handen in de lucht. Deed de tractor uit en stapte af. Ik zag dat hij onmiddellijk op de grond ging liggen. De politieagenten liepen toen al naar de tractor toe. Ik zag dat O. naar de tractor liep want die stond nog te draaien op het veld. Een vrouwelijke agent deed L., die rustig op de grond lag, in de boeien. Dat gaf geen problemen en was gelijk gebeurd. De andere agent liep naar O. toe en ik zag dat O. met zijn handen naar voren naar de politieman toe liep en zich overgaf. Ik hoorde O. zeggen dat hij zich overgaf en zei dat hij niet in boeien hoefde. De agent hoorde ik zeggen dat dat een formaliteit was en dat hij zich gewoon in de boeien moest laten zetten. Ik zag dat O. zich heel rustig in de boeien liet slaan. Dit heeft alles bij elkaar hooguit 30 40 seconden geduurd. Op het moment dat hij de boeien zat, kwamen er een groot aantal politiemensen het veld oprennen. Ik zag dat deze agenten O. op de grond gooiden en vervolgens met zijn allen boven op hem sprongen. Ik ben toen pas het veld opgelopen en heb gezegd dat ze van hem af moesten blijven en hem niet moesten slaan. (...) Ondanks het gebruik van alcohol kan ik mij nog precies herinneren wat er is gebeurd. Als er gezegd wordt dat ik mij bemoeid heb met de aanhouding dan is dat niet juist. Ik heb mij er niet mee bemoeid. Pas toen ik zag dat O. werd geslagen heb ik er wat van gezegd. (...) U zegt mij dat O. heeft verklaard voor dat L. werd aangehouden al met de politie te hebben gesproken over het eigendom van de tractor. (...). wilde niet in de boeien. Hij zei dit netjes 'Ik wil niet in de boeien, ik ga zo wel mee'. Ik hoorde L. toen roepen 'Dat is een formaliteit, ze moeten je in de boeien slaan'. O. heeft toen onmiddellijk zijn medewerking verleend. U zegt mij dat O. heeft verklaard dat er een agent in zijn nek is gesprongen. Dat weet ik niet meer precies maar dat zal geweest zijn toen O. zich niet wilde laten boeien. Nadat de agenten hem verzocht hadden mee te werken om hem in de boeien te slaan liet hij dit niet toe. Zij dwongen hem, onder andere door beet te pakken, zich wel in de boeien te laten plaatsen. Hij wilde wel mee maar niet in de boeien. Hij trok zich steeds zodanig los dat hij niet in de boeien geplaatst kon worden. Pas toen L. zei dat hij mee moest werken, liet hij zich door de twee agenten in de boeien plaatsen. De agenten legden hem vervolgens op de grond. Ik zag dat zij O. door een tik tegen de benen te geven, hem onderuit haalden, en vervolgens naar de grond brachten. Zij hebben hem niet laten vallen maar hielden hem vast terwijl zij hem naar de grond brachten. Direct hierop lieten zij zich met de knie n bovenop hem vallen. De ter plaatse gekomen agenten deden hetzelfde. Als O. zegt pas later, toen er andere agenten bij waren gekomen, geboeid te zijn en dat dat dus anders is gegaan dan ik zojuist heb verklaard, dan is dat volgens mij niet juist. Hij was volgens mij al in de boeien gezet toen de andere agenten ter plaatse kwamen. (...) IK denk dat mijn verhaal waar is. Ik wil dit verklaren omdat de wijze waarop O. is aangehouden niet fatsoenlijk is gebeurd. Ze zijn met zijn allen op O. gaan zitten en slaan. Ik heb na de aanhouding verteld dat de agenten met gummi-latten hebben geslagen. Ik kan mij nu niet meer herinneren dat er met gummi-latten is geslagen. Als ik dat verteld heb zal het wel zo zijn. Ik hoor van u dat O. hier ook niets over heeft verklaard."2.9. In de rapportage van S. is voorts onder meer het volgende opgenomen:"Bij het rapport is gevoegd een schriftelijke omschrijving van het letsel van klager, opgemaakt door het ziekenhuis Westeinde. Hieruit blijkt dat de schouder van betrokkene mogelijk gebroken is, pijn veroorzaakte en gezwollen was. Volledig herstel in twee weken en volgens klager heeft hij in die periode een mitella moeten dragen. Door de medische dienst van het regiokorps is mij medegedeeld dat een sleutelbeen bij b.v. het vallen vrij eenvoudig kan breken. Er is niet veel kracht bij nodig, al bij het ongelukkig terecht komen zal het sleutelbeen kunnen breken."3. De korpsbeheerder voegde verder bij zijn reactie een afschrift van een op 19 mei 1997 opgemaakte mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie. Hierin was onder meer het volgende te lezen:"Toen wij hem wilden aanhouden ging O. tussen ons in staan. O. trok ons keer op keer bij L. weg. O. werd door ons gevorderd om door te lopen. Wij konden L. weer beet pakken. O. ging weer tussen ons in staan en trok ons weer bij L. weg. Hierop hebben wij ook O. aangehouden. Vervolgens ging E. zich er ook mee bemoeien. Hierop hebben wij er een wagen bij gevraagd. (...) Het gelukte ons niet om O. te boeien omdat deze zich bleef verzetten. Ook liep L. weer weg. Terwijl wij met O. bezig waren begon E. aan ons te trekken en te duwen. Hierop wederom een wagen erbij gevraagd. Tijdens het duw en trekwerk met O. en E. ontstond er een grote oploop in het park. Deze gingen zich met het voorval bemoeien. (...) Na een tijdje stoeien met O. en E. kwamen er diverse wagens tp. Hierop konden O. welke op zijn buik lag en E. geboeid worden. Door diverse wagens zijn de mannen naar het bureau overgebracht. Tijdens de aanhouding van O. is zijn bril gesneuveld. Het linkerpootje is verbogen en het rechter glas lag eruit en is er door (...) weer ingezet."4.1. De korpsbeheerder voegde voorts bij zijn reactie het naar aanleiding van de aanhoudingen van verzoeker en zijn vrienden opgemaakte proces-verbaal.. werd op 19 mei 1997 meteen verhoord over zijn aandeel in de kwestie. In het ter zake opgemaakte en door L. ondertekende proces-verbaal van verhoor is als verklaring van L. onder meer het volgende te lezen:"Vandaag 19 mei 1997, omstreeks 11.00 uur, ben ik samen met O. en een vriend van O. genaamd E. bezig geweest met de boot van O.. Op de boot hebben wij gedurende de dag een literfles Hoppe jonge jenever opgedronken. Ik denk dat we dus ieder ongeveer 5 borrels hebben gedronken. (...) Hierna zijn we met zijn drie n op de tractor weggereden. O. reed op de tractor. Wij zijn toen naar een kennis gereden in Mariahoeve en hebben daar ook nog enige biertjes gedronken. (...) Hierna zijn we richting het Huygenspark gereden. Hier hebben we de tractor geparkeerd en wilden we een biertje gaan drinken in de 'Kikkerbar'. We kregen hier geen bier omdat we daar vorige week ruzie hebben gehad. Hierna zijn we uit balorigheid met de tractor op het grasveld van het Huygenspark gaan rondrijden. O. reed de hele tijd. Ik zat op het spatbord achterop de tractor. E. zat ook op het spatbord. Plotseling kwam er een politieauto aan en werden we door de politiemensen van de tractor getrokken. Ik ben toen aangehouden en weggevoerd naar het politiebureau. Ik werd in de handboeien gedaan toen ik werd afgevoerd. Ik heb mij absoluut niet verzet tegen mijn aanhouding. Ik zag dat O. door een van de politiemensen op de grond werd gegooid en ik zag dat hij ook werd geboeid en werd afgevoerd. Wij hebben ons absoluut niet verzet. We zijn van de tractor gesleurd en afgevoerd. Ik was door de drank enigszins aangeschoten. Ik heb in de loop van de dag niet gegeten. Ik heb absoluut niet op de tractor gereden. Als andere mensen zeggen dat ik op de tractor gereden heb dan is dit pertinent niet waar."4.2. Uit het ter zake van het rijden onder invloed tegen L. opgemaakte proces-verbaal blijkt dat L. heeft erkend 5 bier en 5 borrels te hebben gedronken. Uit dit proces-verbaal blijkt voorts dat uit de op het politiebureau uitgevoerde ademanalyse volgde dat alcoholgehalte van L.'s adem ruim drie keer hoger was dan wettelijk is toegestaan (zie ook

Achtergrond

, onder 5.).D.       REACTIE VERZOEKERVerzoekers gemachtigde zond in reactie op de door de korpsbeheerder overgelegde stukken het commentaar daarop van zijn cli nt. In de brief waarin dit commentaar is vervat, is onder meer het volgende te lezen:"Belemmering en verzet bij aanhouding Om direct duidelijkheid te verschaffen aan de politieagenten ben ik direct naar hen toegelopen en heb verklaard dat ik de eigenaar van de tractor was en deze van het grasveld zou verwijderen. Bij deze mededeling reageerden B en R dat ik op moest sodemieteren en mij niet ermee moest bemoeien. Dat ik dit nogal vreemd vond is er natuurlijk een discussie ontstaan waarom zij geen gehoor gaven aan mijn mededeling. Ik vond en vind nog steeds dat mijn informatie aan hen relevant was. Ook hebben zij mij toen niet gezegd dat zij vermoeden hadden dat de tractor was ontvreemd. De agent B heeft ook verklaard op dinsdag 15 juli: Hij O. was steeds met ons in discussie. Ik heb getracht op redelijke wijze duidelijkheid te verschaffen waarom dit tractor op het grasveld stond. Ik vind dit geen belemmering. Nu het verzet bij aanhouding. Mijn enige verzet was dat ik wilde duidelijk maken dat er niets anders aan de hand was dan alleen dat de tractor op het grasveld stond en als wij er nu niet uitkomen zou ik mij naar het politiebureau begeven. Ik noem dit geen verzet. Alcohol Ik vind het nogal dubieus dat zij in hun latere rapportage hun reukkwaliteiten gebruiken en niet op het moment toen het relevant was. Ik heb tijdens de confrontatie op het grasveld en tijdens het verhoor duidelijk gezegd dat ik de bestuurder was van de tractor en hem naar het Huygenspark heb gereden. Niet ik alleen heb dat gezegd maar ook de anderen (L. en E.). Indien er op deze wijze onomstotelijk vast stond dat ik had gereden en naar drank rook dat hadden zij mij even zoals L. een blaastest moeten laten uitvoeren. Er was dus kennelijk geen reden aanwezig om mij te verzoeken een blaastest te doen. Ik vind het daarom dan ook onjuist dat er regelmatig door de agenten is verklaard dat ik een sterke dranklucht bij mij had. Ik kan u verzekeren dat ik absoluut niet had gedronken. (...) In de verklaringen van de agenten staat dat ik op de grond ben gebracht volgens de gebruikelijke procedure en mij hevig verzette tegen het aanbrengen van de handboeien. Welnu indien de lezing van de agenten juist is en mijn verklaring en van anderen onjuist is dan had ik op dat moment geen sleutelbeenfractuur want volgens de agenten verzette ik mij hevig met mijn linker arm. Dus laten wij ervan uitgaan dat ik bij het boeien geen verwondingen heb opgelopen, wanneer dan wel? Is deze fractuur dan ontstaan tijdens het transport of op het politiebureau? Indien ik een fractuur had voordat ik werd geboeid dan had ik mij onmogelijk zo hevig kunnen verzetten zoals de agenten hebben verklaard. Ik kan u verzekeren indien het sleutelbeen is gebroken het onmogelijk is om je arm te bewegen. Ik had tijdens de val en direct daarna toen de agenten op mij hosten een schreeuwende pijn en riep ook dat zij moesten ophouden. Ik vraag mij nog steeds af op welke gronden zij mij hebben aangehouden. De verwonding Toen ik werd opgesloten in de cel ben ik op de brits gaan liggen en voelde een hevige pijn in mijn nek en schouder. Ik wist natuurlijk niet op dat moment dat mij sleutelbeen was gebroken. Toen ik werd verhoord heb ik als eerste gemeld aan de agent die mij verhoorde dat ik hevige pijn had en mijn nek en arm amper kon bewegen. Hij reageerde als volgt: Dikke bult eigen schuld! Er werd op mijn verzoek om een arts niet gereageerd. De agent zei mij dat dit na een nachtje slapen wel weer over zou gaan. Het is niet juist als de agent vermeld dat ik 'niet' om een arts heb verzocht. Stel dat ik er niet om had verzocht, hij had toch duidelijke aanwijzing dat ik mijn nek en schouder nauwelijks kon bewegen. De politie heeft nagelaten hierin zorgvuldig te handelen."E. GETUIGENVERKLARINGEen door verzoeker opgegeven getuige Z verklaarde tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman over de gebeurtenissen op 19 mei 1997 onder meer het volgende:"De plaats van waar ik het hele gebeuren op 19 mei 1997 heb gezien, is ongeveer 25 meter verwijderd van de plek waar de heer O. - de man die bij u heeft geklaagd - is aangehouden. Ik heb gezien dat er op die dag een tractor door het park reed, en dat er op een gegeven moment politie bij is gekomen. Toen de politie daar aankwam, zat de heer O. eerst nog op een bankje. Hij liep vervolgens naar de politie toe. Er werd toen een gesprek gevoerd. Ik heb uiteraard niet kunnen horen waar dat over ging, daarvoor was de afstand te groot. Op een gegeven moment pakte n politieambtenaar O. van achteren vast. Deze politieambtenaar schopte O.'s benen onder hem vandaan en bracht hem naar de grond. Vervolgens gingen hij en de andere politieagent op de heer O. zitten. Ik ben toen naar buiten gegaan. Ik heb toen tegen die agenten iets gezegd als "moet dat nou zo", want ik vond dat de heer O. te hardhandig werd aangepakt. Inmiddels waren er al wat meer agenten ter plaatse gekomen. O. werd toen door een paar agenten aan zijn armen omhoog getrokken en op zijn benen gezet. Ook dat gebeurde wat mij betreft nogal ruw. Hij was toen met zijn handen op de rug geboeid. De schoenen van de heer O. waren daarbij kennelijk van zijn voeten geschoten, want die lagen naast hem op de grond. Ik wilde die nog aan hem geven, maar de politie wilde mij niet bij hem laten. Ik heb mij er toen verder niet meer bemoeid, want door de aanwezigheid van al die politieagenten was het nogal hectisch geworden. Als u mij vraagt of de heer O. enige aanleiding heeft gegeven tot geweldgebruik door de politie dan moet ik u zeggen dat ik dat niet heb gezien. Er werd eerst alleen gesproken; ik heb niet gezien dat aan het geweldgebruik door de politie enig duw- of trekwerk vooraf is gegaan. O. werd al vrij snel fysiek aangepakt."

Beoordeling

I. .       Ten aanzien van het geweldgebruik1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 19 mei 1997 disproportioneel geweld tegen hem hebben gebruikt waardoor hij letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden.2. Op 19 mei 1997 kwamen er bij de politie diverse meldingen binnen dat drie mannen onder invloed van alcoholhoudende drank op een tractor over een grasveld in het Huygenspark zouden rijden. Omstreeks 20.20 uur begaf zich een aantal politieambtenaren naar de bewuste plek. Daar zagen zij een man op tractor over het grasveld rijden. De betreffende man gaf na korte tijd gehoor aan de vorderingen van de politie om de tractor tot stilstand te brengen. De politie constateerde dat de betreffende man naar alcoholhoudende drank rook. Toen de politieambtenaren de man wilden aanhouden, mengde verzoeker zich in de zaak. Naar het oordeel van de betrokken politieambtenaren belemmerde verzoeker daardoor het politieoptreden tegen de man op de tractor. Daarop hielden zij (ook) verzoeker aan ter zake van belemmering. Verzoekers aanhouding ging met een worsteling gepaard. Hij liep daarbij verwondingen op.3. Verzoeker heeft meermalen naar voren gebracht dat de politie ten onrechte geweld tegen hem had gebruikt. Hij wilde zich alleen maar melden als eigenaar van de tractor. Hij kreeg toen te horen dat hij zich niet met de zaak moest bemoeien. Vervolgens werd hij vrijwel meteen hardhandig aangepakt. Verzoeker heeft in dit verband naar voren gebracht dat de politie hem eerst had geboeid en vervolgens hardhandig op de grond gegooid. Hij heeft verder meegedeeld dat hij zich op geen enkel moment fysiek had verzet tegen de politie.4. Volgens de betrokken politieambtenaren heeft verzoeker het politieoptreden wel degelijk tegengewerkt. Verzoeker ging steeds tussen L., die was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed, en de betrokken ambtenaren instaan. Verzoeker deelde de ambtenaren mee dat het niet nodig was om L. aan te houden, en dat hij de zaak wel zou oplossen. Hij trachtte L. bij de betrokken politieambtenaren weg te halen, en hij sprak luid en op drukke wijze op hen in. Ondertussen werkte ook de verdachte L. niet (meer) vrijwillig mee aan zijn overbrenging, aldus de betrokken politieambtenaren. Verder deelden de betrokken politieambtenaren nog mee dat zij verzoeker meermalen hadden meegedeeld op te houden met zijn tegenwerkende activiteiten en dat zij hem daarbij hadden gewaarschuwd dat hij anders zou worden aangehouden. Toen verzoeker hieraan geen gevolg gaf, deelden zij hem mee dat hij was aangehouden. Bij zijn overbrenging naar de politieauto verzette verzoeker zich, onder meer door zich los te rukken en door de politieambtenaar die hem vast had gepakt weg te duwen. Daarop had deze politieambtenaar verzoeker van achteren vastgepakt en naar de grond gebracht, door een voet in diens knieholte te plaatsen. Inmiddels was de tweede politieambtenaar te hulp geschoten. Toen verzoeker op de grond lag, probeerden zij gezamenlijk verzoekers armen op de rug te krijgen om hem te boeien. Aangezien verzoeker zijn armen strak onder zijn lichaam hield, lukte dat niet meteen. Pas toen andere politieambtenaren ter assistentie ter plaatse waren verschenen, lukte het om verzoeker te boeien.5. Verzoekers standpunt wordt gedeeltelijk bevestigd door getuige Z, die tegenover een medewerker van de Nationale ombudsman heeft verklaard dat verzoeker met de politie in gesprek was en dat hij toen vrij plotseling door n van de betrokken politieambtenaren werd beetgepakt en naar de grond gebracht. Volgens Z had verzoeker zich niet tegen de politie verzet of anderszins aanleiding gegeven tot geweldgebruik. Anders dan verzoeker heeft meegedeeld, volgt uit de verklaring van deze getuige niet dat verzoeker op dat moment al aan zijn handen was geboeid. Ook de verklaringen van de getuigen E. en L. bevestigen verzoekers zienswijze voor een deel. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat deze verklaringen onderling niet geheel consistent zijn. De commissie voor de politieklachten van de regio Haaglanden heeft hieraan in haar advies ruimschoots aandacht besteed. De Nationale ombudsman verwijst op deze plaats naar de betreffende opsomming (zie

Bevindingen

, onder A.5.1.). Zo verklaarde E. in eerste instantie dat verzoeker zich niet had verzet tegen de politie, terwijl hij later verklaarde dat verzoeker zich wel had verzet (zie

Bevindingen

, onder C.2.8.). 6. De politie is ingevolge artikel 8 van de Politiewet bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet dan wel voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie

Achtergrond

, onder 1.).7. Voor het oordeel over de rechtmatigheid van het geweldgebruik moet in eerste instantie worden vastgesteld of de betrokken politieambtenaren verzoeker terecht als verdachte van belemmering of verzet hebben aangemerkt en hem ter zake terecht hebben aangehouden (zie ook

Achtergrond

, onder 2.). Dan pas kan immers worden aangenomen dat de betrokken politieambtenaren in dit geval zijn opgetreden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.8. Al met al acht de Nationale ombudsman het voldoende aannemelijk dat verzoeker de aanhouding van L. heeft belemmerd. Er is onvoldoende reden voor kritiek op de beslissing van de betrokken politieambtenaren om hem ter zake aan te houden. Immers, er waren in eerste instantie (enkel) twee politieambtenaren ter plaatse. Uit de overgelegde stukken volgt dat die politieambtenaren tegen L. een terechte verdenking hadden ter zake van het rijden onder invloed (zie

Bevindingen

, onder B.5.). De wettelijke procedure ziet in dat verband op overbrenging van de verdachte naar het politiebureau voor een ademanalyse (zie ook

Achtergrond

, onder 5.). Verzoeker bemoeide zich met deze overbrenging en liet zich door de politieambtenaren niet overtuigen daarmee op te houden. Aldus kan worden vastgesteld dat de politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, zodat zij in beginsel bevoegd waren om geweld te gebruiken.9. Wat betreft het bij de aanhouding gebruikte geweld en dan met name wat betreft de noodzaak daarvan lopen de meningen sterk uiteen (zie ook hierv r, onder I.3.-5.). Uit het onderzoek zijn onvoldoende gegevens naar voren gekomen die aanleiding zouden moeten geven om aan een van deze zienswijzen meer gewicht toe te kennen dan aan de andere. Daarom moet de Nationale ombudsman zich op het punt van het gebruikte geweld van een oordeel onthouden.II. .      Ten aanzien van het niet ingaan op het verzoek om medische hulp1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie tijdens zijn insluiting op het politiebureau niet is ingegaan op zijn verzoek om medische hulp.2. De politie heeft in dit verband naar voren gebracht dat verzoeker op het politiebureau niet heeft gevraagd om medische hulp. Volgens de politie had verzoeker op het politiebureau wel nmaal aangegeven dat hij last had van zijn schouder. Maar hij had dat niet op zodanige wijze gedaan dat de betrokken politieambtenaar hierin reden had gezien om een arts te waarschuwen. Verzoeker gaf te kennen dat hij bij aankomst op het politiebureau heeft geklaagd over flinke pijn in zijn hals en zijn schouder. Hij is van mening dat dit voor de politie voldoende aanleiding had moeten zijn om deskundige hulp in te schakelen. Uit de door verzoeker overgelegde stukken volgt dat hij niet expliciet om een arts heeft verzocht (zie

Bevindingen

, onder A.4. en C.2.2 en 2.3.). Verder blijkt uit de overgelegde informatie dat verzoeker de volgende dag, 20 mei 1997, op advies van de politie naar het ziekenhuis is gegaan om naar zijn schouder te laten kijken. Toen bleek dat zijn sleutelbeen was gebroken.3. Ook als een aangehouden of ingesloten persoon niet expliciet om een arts vraagt, mag van de politie worden verwacht dat zij een arts inschakelt als er voldoende aanwijzingen zijn dat die persoon medische bijstand nodig heeft. Dat behoeft in beginsel niet al te gebeuren bij een enkele melding van de betreffende persoon dat hij pijn heeft. De politie dient dergelijke meldingen uiteraard wel serieus te nemen. Zo nodig dient de politie op eigen initiatief nadere vragen te stellen over de reden, oorzaak of mate van de pijn. Het moet immers zoveel mogelijk worden voorkomen dat een persoon, die onder de hoede van de politie is, de noodzakelijke medische hulp wordt onthouden enkel en alleen omdat die persoon niet voldoende duidelijk heeft gemaakt of heeft kunnen maken wat hem precies mankeert. In dit geval is niet meer vast te stellen of de politie de ernst van verzoekers verwondingen anders had moeten inschatten dan zij heeft gedaan, of anderszins verwijtbaar heeft gehandeld, bijvoorbeeld door niet adequaat te reageren op verzoekers pijnmelding. Evenmin valt nog vast te stellen of verzoeker op voldoende duidelijke wijze kenbaar had gemaakt dat hij medische hulp behoefde. Een en ander leidt ertoe dat de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel moet onthouden.III. .     Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de korpschef van het regionale politiekorps Haaglanden bij brief van 6 mei 1998 zijn verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.2. De korpschef wees het verzoek af omdat hij van mening was dat uit de beschikbare informatie niet was gebleken van onrechtmatig optreden van de politie jegens van verzoeker (zie

Bevindingen

, onder A.5.2.).3. Gelet op de overwegingen en het oordeel over het klachtonderdeel over het geweldgebruik en uitgaande van de terughoudende benadering die de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken volgt (zie ook

Achtergrond

, onder 4.), moet worden geconcludeerd dat verzoeksters schadeclaim niet zo evident juist is dat niet in redelijkheid had kunnen worden besloten om het verzoek om vergoeding van de schade af te wijzen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is niet gegrond ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Ten aanzien van het geweldgebruik en het niet ingaan op het verzoek om medische hulp wordt geen oordeel gegeven.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Disproportioneel geweldgebruik jegens verzoeker en tijdens zijn insluiting niet ingegaan op verzoek om medische hulp; verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel:

Geen oordeel