Op 2 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te 's-Gravenhage, ingediend door het Justitieel Klachtenbureau te 'sGravenhage, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps RotterdamRijnmond, district RotterdamCentrum, op 30 april 1997 tijdens de beslechting van een ruzie in het huis waar verzoeker op dat moment aanwezig was. Met name klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren:1. in dat huis honden op de aanwezigen hebben afgestuurd waardoor hij een diepe beetwond in zijn hand heeft opgelopen;2. hem een uur lang geboeid hebben gehouden, terwijl hij nog steeds gewond was;3. pas twee uur na het incident een dokter naar zijn wond hebben laten kijken en hem pas zes uur na het incident naar het ziekenhuis hebben gebracht ter behandeling van de wond;4. in het ziekenhuis bloed van hem hebben laten afnemen zonder hem daarvoor toestemming te vragen. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de chef van het district RotterdamCentrum zijn klacht over het politieoptreden van 30 april 1997 niet in behandeling heeft genomen.
Achtergrond
zie BIJLAGE.Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Enkele getuigen werden telefonisch gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en een betrokken ambtenaar berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Op 30 april 1997 was verzoeker op bezoek bij schoonfamilie aan de C.-straat te Rotterdam. In deze woning ontstond in de vooravond een gespannen situatie rond een van de leden van de schoonfamilie van verzoeker, P1. Deze situatie mondde uit in een vechtpartij, waarna de moeder van P1, mevrouw P., de politie belde met de mededeling dat er een vechtpartij was waarbij messen zouden worden gebruikt. De politie kwam ter plaatse. Tijdens de daaropvolgende gebeurtenissen werd verzoeker gebeten door een van de politiehonden. Nadat verzoeker was gebeten, heeft hij op enig moment een politieagent in het gezicht geslagen. Verzoeker is vervolgens aangehouden en overgebracht naar het politiebureau Eendrachtsplein te Rotterdam. Nadat hij om 20.35 in het politiebureau was voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, is hij om 22.00 uur gezien door de politiearts. De politiearts gaf de politie het advies verzoeker voor verdere behandeling door te sturen naar het Dijkzigt-ziekenhuis. Om 01.30 uur in de nacht van 30 april op 1 mei 1997 werd verzoeker in het Dijkzigt-ziekenhuis behandeld.2. Verzoekers gemachtigde diende op 5 juli 1997 een klacht in bij de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond over het politieoptreden in de avond en nacht van 30 april 1997. 3. In antwoord op de klacht deelde de districtschef Rotterdam-Centrum van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzoekers gemachtigde bij brief van 24 juli 1997 onder meer het volgende mee:"Uw klacht is ruimschoots te laat ingediend gelet op de termijnen die gesteld zijn in de klachtenregeling van de politie Rotterdam-Rijnmond (zieAchtergrond
, onder C.; N.o.). Overigens is dat niet uitsluitend een basis om te beslissen of een klacht al dan niet in behandeling is genomen. Echter gelet op het feit dat uw cli nt als verdachte is aangemerkt in deze zaak en het feit dat hij ruimschoots de gelegenheid had om direct bij het personeel van mijn district een klacht in te dienen, acht ik het niet noodzakelijk dat de klacht alsnog in behandeling moet worden genomen. Daarnaast heeft een kort onderzoek naar de opgemaakte geweldsrapportages van deze zaak geleerd dat er geen reden is om aan te nemen dat er niet proportioneel is gehandeld in het door u beschreven geval. Gezien het bovenstaande ben ik van oordeel dat de klacht niet verder in behandeling moet worden genomen."B. STANDPUNT VERZOEKER1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onderKlacht
.2. Bij het verzoekschrift was een verklaring gevoegd die verzoeker op 2 juni 1997 tegenover zijn gemachtigde had afgelegd. In deze verklaring staat onder meer:"Op 30 april (1997; N.o.) zaten we bij mevrouw P., wonende aan de C.-straat in Rotterdam, koninginnedag te vieren. Plotseling begonnen twee zonen van mevrouw P. (P1 en P2; N.o.) met elkaar te bekvechten en het begon een beetje uit de hand te lopen. De politie werd gebeld om P1 een beetje te laten kalmeren. Er waren eerst twee agenten aanwezig en daarna kwamen voor de tweede keer nog meer agenten erbij en hadden deze keer ook honden bij zich. Zonder enige aanleiding benaderden de honden P2 en mijn broer La. en ze werden door de honden gebeten. Het was toen ongeveer 20.00 uur. Ik zag dat de honden ze gebeten hadden en ik ging naar de agent toe om te zeggen om de honden bij zich te houden. Vervolgens werd ik in mijn hand gebeten door een van de honden. Ik ging toen snel naar binnen om de wond te wassen. Pas toen zag ik hoe erg diep de wond was. Ik ging toen naar buiten en ik heb een van de agenten een klap gegeven. Ik werd gelijk geboeid (met wond) en weggebracht naar het bureau Eendrachtsplein in Rotterdam. Ik werd gelijk in een cel gegooid (met boeien om). Pas 2 uur na het ongeval om ongeveer 22.00 uur kwam er een dokter om de wond te bekijken. Na lang wachten (om 2 uur 's nachts) werd ik naar het ziekenhuis gebracht (Dijkzigtziekenhuis) waar ik pas om 3 uur 's nachts werd geholpen. In het ziekenhuis vraagt n van de agenten of ik aids heb en wordt mijn bloed afgetapt zonder mij te vragen. 's Ochtends om 11 uur mocht ik na mijn verklaring naar huis gaan."2. In aanvulling op het verzoekschrift zond verzoeker een foto van de wond die hij had opgelopen toen de politiehond hem had gebeten. Tevens zond hij een verslag van de behandeling die hij in het Dijkzigtziekenhuis had ondergaan, ten behoeve van verdere behandeling door de huisarts. Uit dit verslag komt onder meer het volgende naar voren. Verzoeker had in zijn rechterhand twee grote wonden rond de duimmuis. De wonden waren met medicamenten behandeld en met nat verband omzwachteld. De wonden waren open gelaten. Verzoeker deelde voorts mee dat zijn huisarts hem had doorverwezen naar het ziekenhuis in zijn woonplaats, waar hij twee maal was behandeld in de verbandkamer/EHBO. Na zes weken in de ziektewet was verzoeker weer aan het werk gegaan.C. STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS ROTTERDAM-RIJNMOND1. In reactie op de klacht zond de korpsbeheerder de rapportage die de chef van het district Rotterdam-Centrum naar aanleiding van de klacht had opgesteld. De korpsbeheerder deelde mee zich in diens oordeel te kunnen vinden. Voorts deelde de korpsbeheerder het volgende mee:"In de reactie is niet ingegaan op de laatste door u gestelde vraag, namelijk waarom in het ziekenhuis bloed van de heer L. is afgenomen, zonder hem daarvoor toestemming te vragen. Hierop kan geen antwoord worden gegeven, omdat dit waarschijnlijk gebeurd is om medische redenen."2. In de rapportage van de chef van het district Rotterdam-Centrum van 7 januari 1998 staat onder meer:"Op grond van het niet in behandeling nemen van de klacht van de heer L., in het kader van optreden politiemedewerkers van de basiseenheid Oude Westen van het district Centrum te Rotterdam, heeft de Nationale ombudsman (...) de klacht alsnog in behandeling genomen. Onder meer gelet op de overschrijding van de termijnen gesteld in de klachtenregeling van de politie Rotterdam, is de klacht in eerste instantie niet in behandeling genomen. Daarnaast heeft destijds een kort onderzoek naar de opgemaakte geweldsrapportages van deze zaak geleerd, dat er geen reden was aan te nemen dat tijdens het incident er niet proportioneel is gehandeld. De beslissing kwam tot stand op basis van de navolgend informatie. Op 30 april (1997; N.o.) omstreeks 20.00 uur komt er een verzoek politieassistentie in een woning aan de C.-straat te Rotterdam. In dit pand is onenigheid gaande tussen een aantal personen en er is sprake van gebruik van messen. Drie politiemedewerkers gaan ter plaatse om een eind te maken aan deze onenigheid en constateren dat er sprake is van overvloedig drankgebruik. Ter plaatse wordt P1 aangehouden omdat hij een van de politiemedewerkers een schop geeft. Vervolgens gaan familieleden zich met het incident bemoeien. De zaak escaleert en komt op betrokken politiemedewerkers dermate bedreigend over dat zij een verzoek doen tot assistentie. Door ter plaatse gekomen politiemedewerkers van de hondenbrigade van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond worden 2 diensthonden ingezet om de drie politiemedewerkers te assisteren. Daarbij wordt een gangmaker, niet met naam en toenaam bekend, buiten de woning door een diensthond in zijn linkerbovenarm gebeten. Vervolgens wordt betrokken familie gesommeerd naar binnen te gaan. Een man geeft geen gevolg aan deze sommatie en loopt op de naderende diensthond in en wordt vervolgens door deze diensthond in zijn rechteronderbeen gebeten. Een derde persoon, genaamd L. (verzoeker; N.o.), loopt in de richting van een diensthondgeleider en haalt naar hem uit, kennelijk met de bedoeling hem een klap te geven. Deze man wordt door de diensthond van deze politiemedewerker in zijn rechterhand gebeten. Met eveneens ter assistentie verschenen drie politiemedewerkers van de verkeerspolitie van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, wordt geprobeerd de orde te herstellen. Een van deze politiemedewerkers wil de plaatselijke GGD ter assistentie vragen om de verwondingen van betrokkenen te verzorgen. Op dat moment komt echter de heer L. naar buiten en ziet kans bedoelde politiemedewerker in zijn gezicht te slaan. Middels gebruikmaking van de wapenstok wordt betrokkene aangehouden. Zowel P1 alsmede de heer L. worden respectievelijk om 20.55 uur en 20.35 uur in het politiebureau Eendrachtsplein te Rotterdam voorgeleid bij een dienstdoende hulpofficier van justitie. Gelet op de verwondingen van de heer L. wordt de dienstdoende politiearts geactiveerd, die vervolgens omstreeks 22.00 uur de verwondingen van de heer L. voorlopig verzorgde, met het advies de verwondingen in het Dijkzigt ziekenhuis te Rotterdam te laten behandelen. De volgende ochtend om 01.30 uur vindt behandeling in het Dijkzigt ziekenhuis plaats. Mogelijke reden van het ruime tijdsbestek tussen behandeling politiearts en behandeling in het Dijkzigt ziekenhuis is gelegen in het feit dat de nasleep van de jaarlijkse Koninginnedag-regeling in het centrum van Rotterdam veel politie-inzet heeft gevergd. Zowel tegen P1 als tegen de heer L. is proces-verbaal opgemaakt ter zake van mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar in functie. (...) Beide heren zijn op 1 mei 1997 omstreeks 12.30 uur heengezonden."3. De korpsbeheerder verstrekte voorts onder meer de volgende stukken:- een opgave van de verrichtingen van de forensische arts, waaruit blijkt dat verzoeker op 30 april 1997 om 22.00 uur is onderzocht in het politiebureau Eendrachtsplein, en op 1 mei 1997 om 01.25 uur is onderzocht in de EHBO-afdeling van het Dijkzigt-ziekenhuis; - het mutatierapport van 30 april 1997 ten aanzien van de gebeurtenissen en aanhoudingen van die dag (zie hierna onder C.4.); - het dagrapport hondenbrigade van 30 april 1997 (zie hierna onder C.5.); - de geweldsrapportages van de hondengeleiders Sc. en M. (zie hierna onder C.6.); - de processen-verbaal terzake van de aanhouding van P1, de aangifte door de politieambtenaar T., en de verklaring van de verdachte P1 (zie hierna onder C.7. tot en met C.9.); - de processen-verbaal terzake van de aanhouding van verzoeker, de aangifte door de politieambtenaar Pa., en de verklaring van verzoeker (zie hierna onder C.10. tot en met C.12.);4. In het mutatierapport van 30 april 1997 ten aanzien van de gebeurtenissen en aanhoudingen van die dag staat onder meer de aanhouding van verzoeker beschreven. Voorts staat onder meer het volgende in het mutatierapport:Mutatie van de verbalisanten Pa., Bij. en R. ten aanzien van de aanhouding van verzoeker. N.a.v. een spoedass. tp (ter plaatse; N.o.) gegaan. Hierbij bemiddeld t.o.v. een groep Vervelia's. I.v.m. diverse bijtwonden bij de tegenstanders getracht ze rustig te krijgen om de GGD ter plaatse te kunnen laten komen. Hierbij werd de verb. Pa. door een omstander zonder aanwijsbare reden in het gelaat geslagen. Deze verdachte vervolgens met geweld (wapenstok) aangehouden i.v.m. het feit dat hij verzet bleef plegen. Bij deze strubbelingen werd verb. Bij. tevens in het gelaat geslagen door een verder onbekend gebleven verdachte." Mutatie van de verbalisanten Sm., T. en Li. ten aanzien van de aanhouding van P1:"Gegaan naar voornoemd perceel alwaar gevochten zou worden. Tevens zouden er messen in het spel zijn. Tp gesprek aangegaan. Echter nadat verd. zich ermee ging bemoeien liep de situatie uit de hand. Verd. was kennelijk zwaar onder invloed en maakte een zeer agressieve indruk. Verd. klampte zich onder meer vast aan coll. en schopte zelfs T. in zijn knieholte. Verd. (P1; N.o.) hierop aangehouden. Situatie liep toen verder uit de hand daar de overige familieleden zich ermee gingen bemoeien. Inmiddels assistentie tp gekomen incl. hondenmannen. Twee man zijn in ieder geval gebeten door de honden. Coll. Pa. heeft later ook een klap gekregen. Deze man is toen ook nog aangehouden (...). Gaarne collega Sc. (hondenman) een pv van bevindingen laten opmaken daar hij precies gezien zou hebben wat er zich afspeelde tijdens deze vechtpartijen. "5. Het dagrapport hondenbrigade van 30 april 1997, opgesteld door de hondengeleiders Sc. en M. bevat onder meer het volgende:"feit: spoedassistentie bij een vechtpartij in de woning. maatregel: Toen wij als eersten ter plaatse kwamen werd er nogmaals om spoed gegild. Met beide dh (diensthonden; N.o.) in richting woning gelopen, waar het op dat moment escaleerde. Een gangmaker (P1; N.o.) werd door beide diensthonden aangevallen, omdat hij, nadat hij door Bor in de linkerbovenarm was gebeten, tegen de dh Boy aanliep. Toen het weer een beetje rustig was, kwam de gehele familie uit de woning om zich ermee te gaan bemoeien. Enkele malen gesommeerd om iedereen naar binnen te krijgen. Een man bleef buiten staan en stapte op de naderende dh Boy in en werd gebeten in het rechteronderbeen. Toen wij ons een tiental meters hadden teruggetrokken, kwam plotseling een derde man (verzoeker; N.o.) in de richting van rapp. M. om hem een klap te geven. Dh Boy aarzelde niet en beet de man in zijn rechterhand. De laatste man ontving ook nog een klap van rapp. M. (...) tijd incident: 20.00 uur duur: 120 minuten"6.1. De geweldsrapportage van de hondengeleider Sc. bevatte onder meer de volgende informatie:- het doel van het toepassen van c.q. dreigen met geweld was het handhaven van de orde, het verdedigen van lijf en/of goed van andere ambtenaren en van andere derden; - door het geweldgebruik werd het doel bereikt; - er was geen voorafgaande dreiging door betrokken verdachte(n); - de waarschuwing vooraf bestond uit het dreigen met de diensthond; - de betrokkenen hebben deze waarschuwing waarschijnlijk wel begrepen; - door de waarschuwing werd het beoogde doel niet bereikt; - door het geweldgebruik ontstond schade bij degenen tegen wie het geweld was gericht; - de schade bestond uit gescheurde kleding en licht letsel bij de betrokkenen.6.2. De geweldsrapportage van de hondengeleider M. bevatte onder meer de volgende informatie:- het doel van het toepassen van c.q. dreigen met geweld was het aanhouden van diverse personen als verdachte van overtreding van artikel 141 Wetboek van Strafrecht (zieAchtergrond
, onder D.), diverse personen te kalmeren, het handhaven van de orde, het verdedigen van eigen lijf en/of goed en dat van andere ambtenaren; - door het geweldgebruik werd het doel bereikt; - de voorafgaande dreiging door betrokken verdachte(n) was gericht tegen M. en andere ambtenaren, waarbij gebruik werd gemaakt van fysieke kracht; - de waarschuwing vooraf bestond uit diverse sommaties en vorderingen; - de betrokkenen hebben deze waarschuwing gehoord en begrepen; - de rapportage geeft niet aan of door de waarschuwing het beoogde doel werd bereikt; - door het geweldgebruik ontstond schade bij degenen tegen wie het geweld was gericht; - de schade bestond uit gescheurde kleding en in twee gevallen uit licht letsel, in n geval uit ernstig letsel.7. Het proces-verbaal van aangifte door de politieambtenaar T. van 1 mei 1997 houdt onder meer de volgende verklaring van T. in:"Op woensdag 30 april 1997, omstreeks 20.00 uur ging ik, in gezelschap van drie collega's naar de C.-straat te Rotterdam. Daar zou binnen in een woning een vechtpartij zijn. Wij waren allen gekleed in uniform. Mijn drie collega's gingen de woning binnen en ik nam positie in bij de toegangsdeur van de woning. Omstreeks 20.05 uur kwam er een man (P1; N.o.) mijn richting oplopen. Hij benaderde mij in de rug. Op het moment dat ik mij wilde omdraaien schopte hij met kracht en kennelijk met opzet tegen mijn rechterknieholte aan. Ik hoorde de man tegen mij zeggen: "Zo nu kan je me dan aanhouden". Ik voelde dat mijn knieholte door de schop pijn deed. Ik heb samen met twee collega's de man aangehouden als verdacht van mishandeling van een politieambtenaar. Later bleek mij dat de bewuste man in de woning (...) betrokken was geweest bij een handgemeen. Deze man had kennelijk daarna de woning via het raam verlaten waarna hij mij in de rug naderde."8. In het proces-verbaal van verhoor van de verdachte P1 van 1 mei 1997 is als verklaring van P1 onder meer het volgende opgenomen:"Ik was op het moment dat het n en ander gebeurde dronken zodat ik niet precies weet wat er gebeurd is. Op 30 april 1997, omstreeks 18.00 uur, was ik in een kamer in de woning aan de C.-straat te Rotterdam. Deze woning is van mijn moeder. Ik was in de kamer in gesprek met mijn vriendin. Ik wilde haar uitleggen waarom ik het uitmaakte. Dit gesprek duurde erg lang. Verschillende personen, familie en kennissen, kwamen zich met ons gesprek bemoeien. Ik reageerde hierop nogal kwaad, waarop ik door deze personen gemaand werd om rustig aan te doen. Ik voldeed hier niet aan zodat ik door hen werd vastgepakt. Ik heb toen geprobeerd mij los te rukken wat mij gelukte. Ik ben vervolgens naar buiten gelopen. U vertelt mij dat ik binnen in de woning met twee politieambtenaren heb gevochten. Dit zou kunnen. Ik weet het niet meer. U vertelt mij dat ik buiten een politieambtenaar een schop heb gegeven. Ik weet zeker dat ik dat niet gedaan heb. Ik heb buiten een politieambtenaar opzettelijk een zacht tikkie tegen zijn buik gegeven. Ik heb hierbij gezegd dat hij me mee kon nemen. Hierna ben ik aangehouden door de politie."9. In het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte P1 van 30 april 1997 staat als tijdstip van aanhouding vermeld woensdag 30 april 1997 omstreeks 20.05 uur. Voorts zijn in dit proces-verbaal onder meer de navolgende bevindingen van de verbalisanten vermeld:"Op woensdag 30 april 1997, omstreeks 20.00 uur kregen wij van het politiepersoneel op het Eendrachtsplein, middels de portofoon de opdracht te gaan naar perceel C.-straat (de woning van de familie P.; N.o.). Aldaar zou gevochten worden, waarbij tevens messen in het spel zouden zijn. Ter plaatse gekomen werden wij, verbalisanten Sm. en Li., aangesproken door een mevrouw wier identiteit ons onbekend is gebleven. Zij verklaarde ons dat er in het huis een vechtpartij was geweest tussen twee broers waarvan zij de moeder is. Zij verklaarde verder dat bij de vechtpartij geen messen zijn gebruikt en dat er derhalve niemand gewond was. Op dat moment waren wij verbalisanten Sm. en Li. binnen in de centrale hal van voornoemd perceel. Tevens was de verbalisant V. bij ons. Verbalisant T. kwam even later aan en bleef bij de buitendeur staan. Wij zagen dat in het perceel een groot aantal mensen aanwezig was, die kennelijk familie van elkaar waren. De moeder verklaarde tegenover ons dat de twee broers in een apart kamertje zaten. Hierop wees zij ons een kamertje aan. Op het moment dat de verbalisant V. richting deze kamer liep, kwam uit deze kamer een man (P1; N.o.) lopen die een nogal agressieve houding ten toon spreidde. Dit uitte zich door uitdagend te schreeuwen en ons vast te pakken. Nadat deze man verbalisant V. had vastgepakt aan zijn kleding, hield verbalisant V. de man van zich af door met zijn beide armen de man van zich af te drukken. Dit gelukte echter niet. De man werd hierop steeds agressiever. De man pakte op dat moment tevens verbalisant Li. beet aan haar trui en begon hier hard aan te trekken. Op dat moment begonnen ook de nadere familieleden zich met de onenigheid te bemoeien. In eerste instantie probeerden ze de man die zich vasthield aan verbalisant V. te kalmeren. Ik verbalisant Sm. hoorde de moeder toen nog roepen dat zij graag wilde dat de man die zich vasthield aan verbalisant V. het huis uit ging. In eerste instantie wilden wij dat de man die zich vasthield aan de verbalisanten V. en Li. mee ging naar buiten om daar verder te kunnen praten. Echter de andere personen, kennelijk familieleden, wilden hier niets van weten. Op dat moment kregen wij de indruk dat deze mensen zich tegen ons keerden. Ik zag onder meer dat verbalisant Li. door geduw en getrek van de aanwezige mensen in een hoek van de hal, die aansluit op de slaapkamers, werd geduwd. Ik, verbalisant Sm., heb toen via de portofoon om extra personeel gevraagd. Vervolgens zijn wij min of meer door de andere aanwezige personen naar de centrale hal van de woning geduwd. De man die zich aan verbalisant V. vasthield, verdween toen in een aangrenzende kamer. Op dat moment zag verbalisant T. dat een man hem van achteren naderde. Hierop wilde verbalisant T. hem aanspreken. Echter voordat hij dit kon doen, schopte deze man verbalisant T. in zijn knieholte. Verbalisant T. hoorde de man hierop zeggen "zo nu kan je me dan aanhouden". Hierop hielden wij, verbalisanten T., Sm. en Li., deze man aan. Ik verbalisant Sm. zag dat deze man dezelfde man was, als degene die zich zojuist aan verbalisant V. had vastgehouden. Later bleek dat deze man de woning via een raam had verlaten en daarna weer via het trappenhuis op de binnenplaats was gekomen waarna hij collega T. had getrapt. (...) Inmiddels waren er verscheidene collega's ter plaatse gekomen voor assistentie, inclusief twee diensthondengeleiders. Daar de overige mensen vanuit het perceel C.-straat (...) zich steeds meer met de situatie begonnen te bemoeien en ook, naar wij zagen, door middel van fysiek geweld zich tegen de aanwezige politieambtenaren keerden, escaleerde de situatie. In ieder geval twee mensen, die aanwezig waren in voornoemd perceel zijn gebeten door een politiehond, daar zij niet wilden voldoen aan onze vordering om naar binnen te gaan en zich te dicht bij de honden begaven. De identiteit van deze personen is ons tot op heden onbekend gebleven."10. Het proces-verbaal van aangifte door de politieambtenaar Pa. van 30 april 1997 houdt onder meer de volgende verklaring van Pa. in:"Op woensdag 30 april 1997, omstreeks 20.05 uur, bevond ik mij naar aanleiding van een spoedassistentie voor politiecollega's aan de C.-straat te Rotterdam. Ik stond daar met een aantal mensen te praten i.v.m. bemiddeling van een vechtpartij die daar had plaatsgevonden. Plotseling zag en voelde ik dat een gekleurde man, die vanuit een woningdeur naar buiten kwam, mij met een vlakke hand en met kracht hard sloeg in mijn gezicht. Ik voelde daarbij een hevige pijn aan mijn gezicht. Ik zag en voelde dat ik bloedde uit een wondje boven mijn bovenlip. (...) Die man bleek mij later te zijn L. (verzoeker; N.o.)."11. In het proces-verbaal van aanhouding van verzoeker van 30 april 1997, dat werd opgesteld door de verbalisanten Pa., Bij. en R., staat onder meer vermeld dat verzoeker omstreeks 20.05 werd aangehouden. Voorts zijn in het proces-verbaal onder meer de navolgende bevindingen van de verbalisanten vermeld:"Ter plaatse aangekomen zag ik (verbalisant Pa.; N.o.) dat er door collegae een verdachte was aangehouden en dat deze werd weggevoerd. Hierop werd ik door een aantal personen aangesproken die mij lieten zien dat ze verwondingen hadden opgelopen. Deze personen maakten een zeer agressieve indruk. Gezien de ernst van de wonden heb ik (Pa.; N.o.) getracht met de aanwezige personen een afspraak te maken om de GGD voor behandeling ter plaatse te laten komen. Hierbij werd afgesproken dat de GGD ter plaatse werd verzocht en dat de mensen alleen behandeld zouden worden als de situatie ter plaatse rustiger zou worden. Ik zag dat de genoemde personen hierdoor rustiger werden. Ik zag dat er hierna vanuit de genoemde woning een man naar buiten kwam. Ik zag dat hij in mijn richting liep en ik hoorde dat hij zei: "Jullie hadden die honden niet moeten gebruiken". Ik zag dat hij hierna op een afstand van ongeveer een meter voor mij ging staan. In verband met het feit dat ik hiervoor in gesprek was met de gewonde personen draaide ik me hun kant weer op. Op dat moment sloeg de verdachte L. (verzoeker; N.o.) mij plotseling opzettelijk en met kracht in het gelaat. Hierop heb ik samen met genoemde collegae de verdachte ter plaatse aangehouden. (...) De transportboeien werden gebruikt om reden van ontvluchting en veiligheid. (...) verdachte om 20.35 uur geleid voor de (...) hulpofficier van justitie. Op diens last is de verdachte in het bureau voor nader onderzoek ingesloten".12. In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker van 1 mei 1997 is als verklaring van verzoeker staat onder meer het volgende opgenomen:"Ik had die dag veel gedronken, bier. (...) Toen wij boven (in de woning; N.o.) kwamen zag en hoorde ik dat P1 nog steeds aan het bekvechten was. U vraagt mij met wie hij aan het bekvechten was. Ik kan u vertellen dat ik dat niet weet want er waren nog meer mensen aanwezig in de woonkamer. Ik zag ook dat hij helemaal opgefokt was. Daarmee bedoel ik dat hij kwaad was. Ik wilde met hem ook niks te maken hebben en ik bemoeide me ook niet met zijn zaken. Ongeveer vijf minuten later nadat wij binnen waren hoorde ik van de aanwezige mensen dat P1 weer naar buiten was gegaan. Vervolgens ben ik ook naar buiten gegaan om te kijken wat er gebeurd was met P1. Toen ik buiten de deur van de woning aan de C.-straat stond zag ik dat de politie P1 aan het kalmeren was. Ik zag een zestal politieagenten waaronder volgens mij een politieagent met zijn hond. Ik ben hierop naar hem toegelopen om te vragen "is het nou nodig?". U vraagt mij waarom ik vind dat er zoveel politieagenten waren. Ik kan u vertellen dat ik niet zoveel politieagenten nodig acht voor een kleine ruzie. Plotseling zag en hoorde ik dat de politiehond mij vastbeet op mijn rechterhand. U vraagt mij wat de afstand was tussen mij en de agent met de hond. Ik denk dat ik ongeveer n meter of anderhalf van de agent stond. Hierna ben ik naar binnen gegaan. Ik voelde pijn aan mijn rechterhand en ben daarom naar binnen gegaan om schoon te spoelen. Want ik zag dat mijn rechterhand onder het bloed zat. Toen ik bloed zag aan mijn rechterhand ben ik mijn zelfbeheersing kwijtgeraakt. Ik had toen ook bier gedronken. U vraagt mij wat ik hierna gedaan heb. Ik kan u vertellen dat ik weer naar buiten ging. Ik weet niet waarvoor. Ik zag een heleboel mensen voor de deur van de woning van mijn schoonmoeder staan. Ik zag voor de deur een politieagent staan. Ik zag dat hij aan het praten was met mensen. Ik kan mij niet herinneren met wie die agent aan het praten was. Ik zag dat hij met zijn gezicht naar mij toe stond. U vraagt mij wat ik hierna gedaan heb. Ik kan u vertellen dat ik dat niet meer kan herinneren. Na wat er allemaal gebeurd is kan ik mij achteraf wel herinneren dat ik een agent geslagen heb met mijn rechterhand, die gebeten is door de politiehond. U vraagt mij wat er daarna gebeurd is. Ik denk dat de agenten mij toen hebben aangehouden."D. STANDPUNT HOOFDOFFICIER VAN JUSTITIE TE ROTTERDAMIn reactie op de klacht deelde de hoofdofficier van justitie te Rotterdam onder meer het volgende mee:"(Uit de beschikbare stukken; N.o.) is ten aanzien van de gang van zaken die heeft geleid tot bovenvermelde klacht het volgende op te maken:a. Op 30 april 1997 rond 19.30 (uur; N.o.) is er in de C.-straat sprake van onenigheid. P1, die onder invloed is van alcohol, heeft aanvankelijk ruzie met zijn vriendin en later ook met familie en kennissen. Hij verkeert in zeer opgewonden staat. Ook andere aanwezigen hebben alcohol gebruikt. b. Drie ambtenaren van het district Centrum van de regionale politie Rotterdam-Rijnmond komen ter plaatse. c. P1 benadert deze ambtenaren zeer agressief, waarna op enig moment ook andere aanwezigen zich tegen de politie lijken te keren. d. de genoemde ambtenaren vragen assistentie, waarna onder meer twee diensthondengeleiders met hun honden arriveren. e. P1 wordt aangehouden ter zake van mishandeling van een ambtenaar. f. Vanwege de escalatie die rond dat moment plaatsvindt wordt de familie gesommeerd om naar binnen te gaan. g. In de loop van de gebeurtenissen wordt klager, die eveneens veel alcohol heeft gebruikt, in de hand gebeten door een politiehond. h. Klager gaat daarop naar binnen, komt even later weer naar buiten en wordt om 20.05 uur aangehouden ter zake van mishandeling van een ambtenaar. i. Klager wordt om 20.35 voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. j. Omdat klager aan de hand gewond is, wordt de politiearts gewaarschuwd, die hem om ongeveer 22.00 uur aan die wond behandelt. k. De politiearts adviseert om de hand in het Dijkzigt ziekenhuis te laten behandelen. l. Op 1 mei 1997 te omstreeks 1.30 uur vindt behandeling in het Dijkzigt-ziekenhuis plaats. Over de precieze gebeurtenissen rond de beet in de hand van klager (onderdeel g) lopen de lezingen uiteen. Klager verklaart dat hij de woning uitgaat op het moment dat de politie op straat in gesprek is met P1, dat hij op een politieman met diens hond toeloopt om te vragen of dat het 'wel nodig is', dat hij in de hand wordt gebeten, dat hij weer naar binnen gaat, dat hij zijn zelfbeheersing verliest, dat hij weer naar buiten gaat en dat hij een agent een klap geeft. In de lezing van de politie, weergegeven in de genoemde mutatie en in de brief van mr. G. (de districtschef; N.o.), is de gang van zaken op dit punt de volgende geweest. Terwijl sprake is van escalatie en de familie duidelijk is gesommeerd om naar binnen te gaan, loopt klager plotseling in de richting van een diensthondengeleider en lijkt hij deze te gaan slaan. Op dat moment bijt de hond hem in de hand. De eerste door klager geformuleerde klacht is deze dat de ambtenaren in het huis honden op de aanwezigen hebben afgestuurd waardoor hij een beetwond heeft opgelopen. Mijn oordeel over deze klacht is het volgende. Uit alle bovenaangehaalde bronnen is aannemelijk dat op 30 april (1997; N.o.) op de plaats van het latere incident, mede vanwege het alcoholgebruik van de aanwezigen, een voor de aanwezige agenten bedreigende situatie ontstond. Het verzoek om assistentie en de inzet van politiehonden is daarmee op zichzelf gerechtvaardigd. Met betrekking tot het bijten in de hand van klager is diens stelling dat 'de honden op de aanwezigen zijn afgestuurd' feitelijk onjuist. Aannemelijk is immers, ook in de lezing van klager zelf, dat deze onder invloed van alcohol verkeerde en, op een moment dat de gemoederen al hoog waren opgelopen en de aanwezigen waren gesommeerd om weer naar binnen te gaan, op een hondengeleider en diens hond is toegelopen. Ik meen dat daarmee in het midden kan blijven of klager daadwerkelijk heeft geprobeerd de hondengeleider te slaan, dat niet aannemelijk is dat de hond op hem is 'afgestuurd' en dat klager de beet aan zichzelf te wijten heeft. De tweede klacht betreft de stelling van klager dat deze een uur lang geboeid is geweest. Mijn oordeel hierover is dat de toepassing van handboeien, gelet op de toestand ter plaatse, het door klager gepleegde misdrijf en het gegeven dat hij onder invloed verkeerde, op zich zelf terecht is geweest. Of klager langer geboeid is gehouden dan noodzakelijk laat zich thans op basis van de voorhanden gegevens niet meer goed vaststellen. Op dit punt zal ik mij daarom overigens van een oordeel onthouden. Voorts wordt geklaagd dat medische verzorging van de hand van klager te lang is uitgebleven. Hierover merk ik het volgende op. De politie heeft terecht de politiearts laten komen om de hand van klager te verzorgen. Er is geen aanwijzing dat de politie onredelijk lang heeft gewacht met het waarschuwen van de politiearts. Uit telefonische informatie, op 9 juni jl. door het bureau van de politiearts verstrekt aan een medewerkster van het parket, blijkt dat in de administratie aldaar geen gegevens meer voorhanden zijn. Niet uit te sluiten valt dat de komst van de arts, mede gelet op de drukte van de politiewerkzaamheden rond de Koninginnedagviering, enige tijd op zich heeft laten wachten. Voorts is er geen aanwijzing dat de politiearts, toen deze klager eenmaal onderzocht, heeft aangedrongen dat klager met grote spoed moest worden behandeld. Gelet op deze omstandigheden ben ik van oordeel dat het tijdsverloop tussen de aanhouding, de verzorging in de cel en die in het ziekenhuis niet zolang is geweest dat de klacht gegrond moet worden verklaard. Ik meen derhalve dat de klacht in dit onderdeel ongegrond moet worden verklaard. Tenslotte wordt geklaagd dat in het ziekenhuis bloed is afgenomen zonder toestemming. Op dit punt ontbreekt nadere informatie. Gegeven dat informatie van de kant van de politiearts ontbreekt lijkt aannemelijk dat, als er al bloed is afgenomen, dit is gebeurd door een arts van het Dijkzigt-ziekenhuis. Als dit zo is, is beoordeling van dit onderdeel van de klacht niet te mijner competentie."E. REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR1. In reactie op de klacht deelde de betrokken ambtenaar T. onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van een telefonisch verzoek om hulp van een van de bewoners van een pand gelegen aan de C.-straat te Rotterdam ben ik vergezeld van twee andere collega's ter plaatse gegaan. In het bedoelde pand aan de C.-straat troffen wij een heftig ge motioneerde familie aan, die te oordelen aan de toestand waarin de woning zich bevond, met elkaar aan het vechten waren geweest. Ook zagen en roken wij dat nagenoeg alle aanwezigen (zeker het mannelijke gedeelte daarvan) verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank. Nadat wij de hectische toestand enigszins tot bedaren hadden gebracht begreep ik dat er ruzie was tussen een aantal familieleden. Een van de familieleden, die volgens zeggen de ruzie had veroorzaakt, zou inmiddels door het raam zijn gevlucht. Daar er op dat moment verder voor ons niet veel te doen was wilden wij de woning gaan verlaten. Terwijl ik met mijn rug naar de toegangsdeur stond hoorde ik dat deze deur werd opengeduwd. Vervolgens voelde ik dat er een persoon met kracht van achter tegen mijn knie schopte. Hierop heb ik mij omgedraaid en de persoon die mij had geschopt ter plaatse aangehouden. Het bleek te gaan om de persoon (familielid) die eerder door het raam zou zijn gevlucht. Nadat ik, geholpen door de twee aanwezige collega's, deze persoon in de handboeien had geplaatst ten einde hem te kunnen overbrengen naar het politiebureau zag ik dat een van de aanwezige familieleden onze arrestant wilde aanvallen. Ik zag dat een man mijn, geboeide arrestant in het gelaat sloeg. Hierop zag ik dat ook andere familieleden zich met de zaak begonnen te bemoeien, in die zin dat zij mijn arrestant wilden aanvallen terwijl anderen dat weer probeerden te voorkomen. Hierop heeft een van de twee collegae met wie ik samen was, per portofoon, assistentie aangevraagd ten einde de veiligheid van onze arrestant te waarborgen en om de inmiddels ontstane vechtpartij waarbij wij (politie) ook zelf in de problemen kwamen, te doen ophouden. Kort hierna verscheen politieassistentie ter plaatse en ontspon zich een zeer onoverzichtelijke situatie van vechtende, schreeuwende en sussende familieleden en politiemensen. Wel zag ik dat dezelfde man die eerder had geprobeerd onze arrestant aan te vallen telkens opnieuw probeerde onze arrestant te slaan. Ondanks herhaalde sommaties zich te verwijderen bleef deze man volharden in zijn aanvallen. Toen een van de aanwezige politiemensen probeerde hem tot bedaren te brengen zag ik dat deze man de politieman in het gezicht sloeg. Toen de man wederom probeerde de arrestant aan te vallen zag ik dat de man gebeten werd door een, onder begeleiding, ter assistentie verschenen politiehond. Nadat deze man was aangehouden bleek de situatie onder controle en konden de arrestanten ter voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie worden overgebracht naar het politiebureau aan het Eendrachtsplein. Daar het op die dag (30 april) op meerdere plaatsen in onze wijk onrustig was, ben ik op straat gebleven zodat ik u over het verdere verloop van de zaak en de daarover gedane klacht geen inlichtingen kan verstrekken. Wel kan ik u verklaren dat in tegenstelling tot wat in (de klachtformulering; N.o.) staat, er geen sprake van is dat de politiehond in de woning op aanwezigen zou zijn afgestuurd. Het hierboven beschrevene heeft zich afgespeeld op de binnenplaats (achterzijde woning) van de C.-straat. Tegen de persoon die mij zonder enige reden van achter tegen de knie heeft geschopt heb ik een dag later aangifte gedaan van mishandeling. Achteraf is mij gebleken dat de man die door de politiehond was gebeten L. (verzoeker; N.o.) was."2. In reactie op de klacht deelden de hondengeleiders M. en Sc. onder meer het volgende mee:"Op 30 april 1997 verleenden wij op hun verzoek assistentie aan politieambtenaren die naar aanleiding van een melding betreffende een vechtpartij bemiddelden in een woning aan de C.-straat te Rotterdam. Omdat deze collegae op een gegeven moment ernstig werden bedreigd door in de woning aanwezige personen en het zelfs tot een handgemeen kwam tussen deze personen en de politieambtenaren, verzochten laatstgenoemden met spoed om assistentie, waarna wij ter plaatse kwamen. Toen wij ter plaatse arriveerden zagen wij, dat er door diverse personen fysiek geweld werd gebruikt tegen de aanwezige politieambtenaren. Hierop hebben wij, met de aangelijnde diensthonden getracht de politieambtenaren te ontzetten, tijdens welke actie twee personen werden gebeten. Een en ander vond plaats buiten de desbetreffende woning. Onmiddellijk na deze actie hebben wij ons nog enige tijd opgehouden op ruime afstand van de desbetreffende woning. Wij zagen dat een man, kennelijk L. (verzoeker; N.o.), op een gegeven moment uit dit pand kwam en naar de diensthondengeleider M. liep, terwijl deze met zijn kort aangelijnde diensthond op een afstand van ongeveer twintig meter van genoemd pand stond. Deze man liep rechtstreeks naar M. toe en probeerde hem te slaan; wij zagen namelijk dat deze man met zijn rechterarm met gebalde vuist een zwaaiende beweging naar het gelaat van M. maakte. Omdat de aanvaller voordat hij zijn aanval uitvoerde zijn arm langs zijn lichaam had, moest hij zijn arm geheel opzwaaien, waarbij hij deze arm binnen het bereik van de diensthond bracht. Deze diensthond is onder meer afgericht in het verdedigen van zijn baas als deze wordt aangevallen. De diensthond beet de man kort in zijn rechterhand, waardoor de aanval van de man werd gestopt. Nadat de hond was losgecommandeerd, liep de aanvaller weer terug naar de woning en ging naar binnen. Verder hebben wij geen bemoeienis met deze man of een van de andere aanwezigen gehad."F. VERKLARINGEN GETUIGEN1. De getuige La., een broer van verzoeker, legde tegenover een medewerker van de Nationale ombudsman een verklaring af. In deze verklaring staat onder meer:"Ik ben een volle broer van verzoeker. Ik was op 30 april 1997 aanwezig in het huis van de schoonmoeder van verzoeker, mevrouw P., aan de C.-straat te Rotterdam. Het was voor mij de eerste keer dat ik in dit huis aanwezig was. Ik kende de namen van de aanwezigen dan ook niet goed. Het huis was vol met mensen, ik denk 15 volwassenen en ook heel wat kinderen. Naast mijzelf en verzoeker was ook onze oudste broer aanwezig. We zijn met het hele gezelschap 's middags het Koninginnedagfeest gaan vieren op de Kruiskade. Toen wij na afloop van dit feest terug gingen naar het huis van de schoonmoeder van verzoeker, merkte ik al dat n van haar zonen goed dronken was geworden. U vraagt mij of de naam van deze persoon P1 is. Ik denk dat dat inderdaad zijn naam is. Hij is een zoon van mevrouw P., de schoonmoeder van verzoeker. Toen we aankwamen bij de voordeur van het complex waarin de woning van de schoonmoeder van verzoeker zich bevindt, zagen we daar een meisje staan. P1 ging vervolgens als een wildeman tegen haar tekeer. We moesten hem in bedwang houden en hebben tegen het meisje gezegd dat ze beter weg kon gaan. Ik begreep dat er sprake was van een relatieprobleem tussen deze beide personen. P1 is vervolgens naar boven gebracht, naar de woning van de schoonmoeder. Deze woning ligt daar aan een soort binnenplein op de eerste verdieping. We gingen allemaal naar binnen toe. P1 bleef de hele tijd erg moeilijk doen. Hij leek wel bezeten. Verzoeker, mijn andere broer en ik zelf hebben toen geprobeerd om hem in een slaapkamer te brengen om hem daar tot rust te laten komen en hem zijn roes te laten uitslapen. Dat lukte niet, we kwamen niet verder dan de zijgang, waar de slaapkamers zich bevinden. Terwijl we daar bezig waren, verschenen opeens drie politieambtenaren in uniform: twee mannen en een vrouw. Achteraf bleek dat de schoonmoeder ongeveer 10 minuten na onze aankomst in haar woning naar de politie had gebeld met een verzoek om hulp in verband met het gedrag van P1. De politie arriveerde ongeveer 10 minuten daarna. We waren het er eigenlijk niet mee eens dat de politie P1 zou meenemen. Hij was gewoon dronken en hij had verder niets gedaan. Hij moest gewoon even tot rust komen. Omdat de politieambtenaren toch probeerden P1 mee te nemen, ontstond er enig duw-en trekwerk. Toen bleek dat zij P1 niet mee konden krijgen, zijn ze weggegaan. Vervolgens lukte het ons al snel om P1 toch in een slaapkamer te krijgen, waar we hem alleen lieten om hem tot rust te laten komen. We gingen toen naar de woonkamer om daar met de overige aanwezigen te eten en te drinken. Na ongeveer vijf minuten hoorde ik buiten de woning gestommel dat mijn aandacht trok. De voordeur was op dat moment dicht. Een aantal aanwezigen ging naar buiten, ik deed dat kort daarna ook. Toen ik een stap buiten de voordeur had gezet, stond ik oog in oog met een politieman in een blauwe overall. Hij stond op twee of drie meter van mij af, recht voor de voordeur. Ik schrok enorm. Naast mij zag ik bovendien tot mijn verbazing dat P1 ook buiten was. Ik denk dat hij door een raam naar buiten is gegaan. Ik heb hem in ieder geval niet door de woning naar buiten zien lopen. P1 lag op de grond. Hij werd tegen de grond gedrukt door een politieagent. De politieman met de hond riep tegen mij: " Naar binnen of ik laat de hond los". Ik was op dat moment zo geschrokken dat ik niets deed of zei. Dat duurde misschien 10 of 20 seconden. Ik stond echt roerloos. De politieman liet toen de hond los. Omdat ik me niet verzette, leek het alsof de hond niet wist waar hij moest bijten. Toen begon hij in mijn been te bijten. Ik heb daar 10 tot 15 wonden en wondjes aan overgehouden. Twee van de wonden waren ongeveer twee centimeter in het rond en waren erg diep. Op dat moment wist ik dat echter niet, ik voelde alleen maar de pijn. Toen de agent zag dat ik niets deed, haalde hij de hond terug. Ik vluchtte toen naar binnen. Ik weet niet precies hoe lang ik binnen ben geweest. Op een gegeven moment ging ik weer naar buiten. Er was op dat moment een motoragent aanwezig die ik daarvoor nog niet had gezien. Hij stond te schrijven in zijn boekje en gaf ons de gelegenheid onze grieven te uiten. Hij belde een ambulance. Wij vonden dat erg fijn. We waren nog steeds erg geschrokken. Ik bleek niet de enige te zijn die gebeten was. Ook mijn broer verzoeker en een andere man waren door de hond gebeten. Ik weet niet hoe of wanneer dat is gebeurd. Terwijl de motoragent stond te schrijven, zag ik dat de andere agenten, ik dacht zes of zeven in totaal, zich in een soort omsingeling voor ons hadden opgesteld. Ik vond dat erg vreemd, alsof het een soort vechtpartij moest worden. Ik was ook erg boos. Ik heb nog geroepen of ze soms trots waren op wat ze ons hadden aangedaan. Verzoeker was ook erg boos. Hij ging door het lint, en gaf de motoragent een klap in het gezicht. Dat had hij natuurlijk niet moeten doen, maar daar staat tegenover dat ze ons erg veel pijn hebben gedaan. Verzoeker werd toen geboeid en afgevoerd. P1 werd eveneens afgevoerd. Dit laatste gedeelte van de gebeurtenissen vond ik erg lang duren: we hebben daar wel 15 minuten gestaan terwijl iedereen nog aanwezig was. Misschien dat het daarom ook uit de hand liep met verzoeker. Achteraf vind ik het ook erg vreemd dat ze met zoveel overmacht zijn afgekomen op een melding van een dronken jongen. Zoals gezegd, ging het in tweede instantie om zes of zeven agenten. Ik dacht dat er n politiehond aanwezig was, maar het kunnen er ook twee zijn geweest. Ik heb overwogen om zelf een klacht in te dienen en heb daarvoor ook mijn relaas opgeschreven. Ik heb dit echter nooit aan de korpsbeheerder toegestuurd omdat ik bang was dat de zaak in de doofpot zou belanden. Nu mijn broer deze klacht heeft ingediend, wil ik hem steunen door mijn verhaal te doen. Ik zal u mijn relaas toesturen."2. De getuige La. zond in aanvulling op zijn verklaring afschrift van een conceptklacht over het politieoptreden van 30 april 1997. In de conceptklacht staat onder meer:"Op koninginnedag 1997 met familie naar Rotterdam. Aan het eind van de middag schoonmoeder bezocht. Daar was de zoon van de schoonmoeder ook aanwezig, in zeer beschonken toestand. Hij deed zeer wild en zijn moeder besloot daarop de politie te bellen. Er kwam 4 man politie met hond. Politie en familie probeerden samen de jongen in bedwang te houden. Op een gegeven moment was hij tot bedaren gebracht, en de politie vertrok. Jongen ging weer naar buiten, en hoorde buiten lawaai en ging kijken. Ik zag dat de jongen in de boeien werd geslagen." 3. De getuige mevrouw I. legde tegenover een medewerker van de het Bureau Nationale Nationale ombudsman de volgende verklaring af:"Ik ben de vriendin van Lm., een van de broers van verzoeker. (...) Op 30 april van dit jaar gingen mijn vriend Lm. en ik samen met familie naar Rotterdam in verband met Koninginnedag. Een van mijn dochters was daarbij aanwezig. Zij is tien jaar oud. De verdere leden van de familie waren verzoeker en zijn vrouw A. en haar drie kinderen, en de andere broer van verzoeker met zijn gezin. Deze broer (...) heet officieel La. Wij zijn in de middag van 30 april 1997 met name aanwezig geweest bij de festiviteiten op de Kruiskade. Rond een uur of zes 's middags gingen we naar het huis van de moeder van A. Ik was nog nooit in dat huis geweest, en heb de achternaam van de familie van A. niet goed onthouden. U vraagt mij of dit de familie P is. Dat is juist. Toen wij naar het huis van de familie P. gingen, waren ook twee broers van A. bij de groep. Dit waren P1 en zijn broer (P2; N.o.). Van de wandeling naar dat huis kan ik mij niets bijzonders herinneren. Toen we waren aangekomen in het huis ben ik met de meeste andere mensen in de woonkamer gaan zitten. P1 ging ergens anders in het huis tekeer. Hij schreeuwde iets over een meisje. Ik vroeg op een gegeven moment aan zijn zus wat er met hem aan de hand was en of hij misschien gedronken had. Ik heb geen goede herinnering van zijn gedrag van dat moment, mede omdat ik hem niet heb gezien terwijl hij in die slaapkamer was. Ik heb hem alleen maar gehoord. Ik ben op een gegeven moment naar de keuken gegaan en kwam hem daarbij niet tegen. Ik denk daarom dat hij in een slaapkamer was. Ik weet nog dat P2, zijn broer, bezig was om hem weer rustig te krijgen. Toen ik in de keuken was, werd er aangebeld door twee agenten. Zij zeiden dat de politie gebeld was in verband met een ruzie. Dat verbaasde mij, en ik kon zien dat het de anderen die bij de voordeur kwamen ook verbaasde. Toen de agenten binnen kwamen, zei iedereen dat de politie niet nodig was, omdat het gewoon een familieruzie was en dat we het zelf wel afkonden. Volgens mij hebben die agenten alleen in de gang staan praten en gingen ze daarna weer weg. Nadat de politieagenten weg waren gegaan, stond iedereen in gang na te praten, omdat we allemaal verbaasd waren over het feit dat de politie gebeld was. Het kon volgens mij niet iemand in het huis geweest zijn, omdat ze daar volgens mij geen telefoon hebben. Volgens mij ging P1 niet zodanig tekeer dat mensen buiten het huis er last van zouden hebben. Ik teken daar wel bij aan dat het die dag mooi weer was, zodat de ramen van die woning waarschijnlijk wel open hebben gestaan. Kort daarna is P1 naar buiten gegaan. Omdat hij nog steeds onrustig was, heeft P2 P1 weer naar binnen gehaald. Hij zei dat P1 rustig moest zijn. P1 is vervolgens waarschijnlijk via het slaapkamerraam toch weer naar buiten gegaan. Dat is helemaal niet zo moeilijk omdat dat raam laag is. P2 ging naar buiten, ik denk om P1 weer naar binnen te halen. Ik ging ook naar buiten. Ik hoorde op dat moment honden blaffen. Het geluid was wel hard maar ik kon geen honden zien. Omdat mijn dochtertje op dat moment buiten speelde, vond ik het gevaarlijk worden en wilde ik haar naar binnen halen. Toen ik buiten kwam, werd het geluid steeds harder. Mijn dochtertje en de andere kinderen die buiten speelden, vluchtten op dat moment een trap op. Ik ging meteen achter ze aan. Het was een open trap naar de galerij met woningen die zich tegenover de woning van de familie P. bevinden. Tussen de woningen is daar een soort binnenplein met banken en ook een klein muurtje. Toen ik bovenaan die trap stond, zag ik aan de andere kant van het pleintje allemaal politiemensen met honden komen aanrennen. Ze hadden blauwe overalls aan en hadden politiehonden aan de lijn. Ik denk dat het zeven of acht politiemensen waren en evenveel politiehonden. Ik ben daar vreselijk van geschrokken. De kinderen die met mij boven aan de trap stonden, schrokken ook en begonnen te gillen. Voor de deur van de woning van de familie P. stonden op dat moment in ieder geval mijn vriend en zijn beide broers en P2 en P1. Ik denk dat er nog meer mensen stonden die daarvoor nog in de woning waren geweest. P2 werd meteen in zijn arm gebeten door de voorste politiehond. Het was verschrikkelijk, hij werd helemaal tegen de grond getrokken door die hond. Ik was op dat moment echt bang dat die hond hem zou verscheuren. Later na afloop van het hele voorval zag ik dat er een hele hap uit de arm van P2 was genomen. Ik weet niet of de hondenbegeleider iets heeft geroepen of gezegd tegen zijn hond of tegen P2, Ik weet ook niet meer of de hond was aangelijnd. Het ging allemaal zo snel. Ik meen mij te herinneren dat kort daarop ook een politiehond in de woning naar binnen is gegaan. Kort nadat P2 gebeten was, zag ik dat P1 tegen de grond werd gegooid en werd geboeid aan zijn handen. P1 werd niet gebeten. Ik heb gezien dat verzoeker werd gebeten. Verzoeker was naar een politieman gelopen met volgens mij de vraag waarom al die politiehonden erbij waren gehaald. Het leek er even op dat de hond van de politieman verzoeker in zijn been zou bijten, maar in plaats daarvan beet hij verzoeker opeens in zijn hand. Verzoeker liep daarna meteen naar binnen. Ik weet dat de andere broer van verzoeker ook is gebeten. Ik heb dat echter niet zien gebeuren. Ik heb wel gezien dat die andere broer van verzoeker, La., bij de voordeur van de woning stond op het moment dat de politie met de honden het binnenplein opkwam. Kort nadat P2 was gebeten en P1 was geboeid, ging de politie in een soort lijnopstelling staan. Het leek wel of de familie als voetbalhooligans werden behandeld. Deze lijn van agenten liep van de woning van de familie P. helemaal naar de ingang van het binnenplein. Gezien vanaf die ingang is deze woning de tweede of de derde woning. Toen vervolgens de politiemensen met de honden verdwenen en het daardoor rustiger was geworden, durfde ik weer naar beneden. Ik ben toen meteen naar binnen gegaan. De mannen stonden nog met de politie te praten. Er waren volgens mij nog politiemensen in blauwe overalls en in gewone uniformen. Er was ook een motoragent die stond te schrijven. Volgens mij heeft hij ook een ambulance opgeroepen. Toen ik binnen was, zag ik dat de wond van verzoeker heel ernstig was. Hij liep vervolgens weer naar buiten toe. Ik heb niet gezien wat er buiten gebeurd is. Ik heb later wel gehoord dat hij een politieman een klap heeft gegeven, dat had hij natuurlijk niet moeten doen. Ik heb gehoord dat hij daarna is meegenomen door de politie. Verder heb ik nog gezien dat mijn vriend op het moment dat hij de woning binnen kwam heel wazig keek. Ik vroeg hem toen wat er aan de hand was, of hij misschien was geslagen. Hij zei toen dat de politie hem met een knuppel op zijn hoofd had geslagen toen hij de woning in had willen lopen. Ik heb het geheel als een zeer schokkende gebeurtenis ervaren. Ik hoop dit nooit meer mee te maken omdat ik er echt heel bang van ben geworden." G. REACTIE VERZOEKER1. In reactie op de informatie zoals die door de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en de getuigen was verstrekt, liet verzoekers gemachtigde weten dat verzoeker zijn klachten onverkort handhaafde.2. De Nationale ombudsman heeft verzoeker voorts enkele nadere vragen gesteld. Dit betreft onder meer de volgende vraag:"Ten aanzien van de klacht over het afnemen van bloed bij verzoeker zonder zijn toestemming, stellen de hoofdofficier en de korpsbeheerder zich op het standpunt dat dit vermoedelijk is gebeurd om medische redenen. Heeft verzoeker informatie omtrent het doel van de bloedafname? Heeft verzoeker aanwijzingen dat de bloedafname een ander dan een medisch doel had?"3. In antwoord op deze vraag deelde verzoekers gemachtigde het volgende mee:"Het afnemen van bloed bij L. is gebeurd door een dienstdoende arts in het Dijkzigt ziekenhuis. L. heeft het idee dat het hier niet een medisch ingrijpen betrof, aangezien verzoeker nooit een uitslag van de bloedtest heeft ontvangen. Noch van zijn huisarts noch van het ziekenhuis."4. In een telefonische toelichting op dit antwoord deelde de gemachtigde mee dat verzoeker niet wist of de politie iets met het afgenomen bloed had willen doen. Verzoeker had de politieambtenaren tijdens de behandeling in het Dijkzigt-ziekenhuis geen verzoek of opdracht tot bloedafname aan de arts horen doen. Verzoeker bedoelde met dit klachtonderdeel dan ook eerder een vraag te stellen dan een veronderstelling te uiten, aldus de gemachtigde.5. Daarnaast deelde de gemachtigde van verzoeker de Nationale ombudsman onder meer mee van mening te zijn dat nog een aantal getuigen zou moeten worden gehoord. Hij heeft echter geen opgave van de namen van deze getuigen verstrekt, en heeft evenmin nadere getuigenverklaringen toegezonden binnen de daartoe verleende termijn.H. NADERE INFORMATIE KORPSBEHEERDER1. In antwoord op nadere vragen van de Nationale ombudsman over de telefonische melding van de vechtpartij op 30 april 1997 deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:"Volgens de medewerkers van de politiepost aan de West Kruiskade te Rotterdam, is de melding omstreeks 19.50 uur telefonisch binnengekomen. De meldster was in dit geval vermoedelijk mevrouw P. (...) Die dag is omstreeks 19.58 uur ook bij de meldkamer van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond telefonisch een melding binnengekomen over het feit dat op de locatie C.straat een vechtpartij gaande was. Personeel van de meldkamer heeft vervolgens omstreeks 19.59 uur personeel van de hondenbrigade van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond naar het adres gedirigeerd. Op een later tijdstip is door de ter plaatse aanwezige medewerkers van de genoemde politiepost via de meldkamer van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond assistentie gevraagd omdat de zaak escaleerde. Zowel van het binnengekomen telefoongesprek, alsmede het assistentieverzoek is geen opname of verslag meer aanwezig. Opnames worden slechts voor een periode van 2 maanden bewaard."2. In antwoord op nadere vragen van de Nationale ombudsman naar gegevens over het verblijf van verzoeker in het politiebureau Eendrachtsplein op 30 april 1997 deelde de korpsbeheerder onder meer mee:"Op dinsdag 23 maart 1999 bleek mij bij navraag bij de centrale arrestantenafdeling dat daar niets geregistreerd staat met betrekking tot het verblijf van klager. Dat betekent in ieder geval dat meneer niet op het hoofdbureau heeft vastgezeten, maar op het bureau Eendrachtsplein. Dan blijven er vervolgens twee mogelijkheden over. Of men is op het bureau Eendrachtsplein vergeten te registreren dat meneer als arrestant daar verbleef of meneer is toen niet overgebracht naar een cel maar heeft slechts in een VAV (voorlopig arrestantenverblijf) gezeten."3. Daarnaast zond de korpsbeheerder in antwoord op de hierv r onder 2. bedoelde vragen van de Nationale ombudsman, een rapport van inspecteur Lx. die in de nacht van 30 april 1997 was opgetreden als hulpofficier van justitie. In dit rapport staat onder meer:"Op die dag werd een aantal personen aangehouden, waaronder L., verder klager te noemen, in verband met een vechtpartij waarbij tevens tegen politiepersoneel geweld werd gebruikt. De situatie ter plaatse was van dien aard dat de inzet van diensthonden was geboden teneinde de orde te kunnen herstellen. Tijdens dit incident werd klager door een diensthond gebeten en door politiepersoneel aangehouden, geboeid en overgebracht naar het politiebureau Eendrachtsplein. Bovengenoemde informatie haal ik uit het Multipolregistratiesysteem van politie Rotterdam-Rijnmond, waarbij ik mij slechts vaag kan herinneren dat dit incident heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot het gebruik van handboeien bij de klager kan ik het volgende verklaren. Uit diverse documenten blijkt dat de handboeien bij klager zijn gebruikt. Dit kan ik mij echter niet meer herinneren. Voor wat betreft het in de boeien laten van de klager binnen het politiebureau, terwijl klager gewond zou zijn geweest, kan ik mij niets meer herinneren. Wel kan ik iets verklaren over de wijze waarop door mij omgegaan wordt met aangehouden verdachten. Direct na de aanhouding en overbrenging van een verdachte wordt deze zo snel mogelijk voor mij geleid teneinde een beslissing te nemen of de aanhouding rechtmatig dan wel onrechtmatig is geweest. Tijdens deze voorgeleiding stel ik vragen naar de wijze waarop de aanhouding heeft plaatsgevonden. Verder stel ik een onderzoek in indien er door de politie geweld is gebruikt, dus ook het gebruik van de handboeien, waarbij zowel het politiepersoneel alsmede de verdachte worden gehoord. Indien mij blijkt dat een aangehouden verdachte met de handboeien om in een zogenaamd voorlopig arrestantenverblijf (VAV) zit, beoordeel ik of het gebruik van de handboeien nog noodzakelijk was dan wel is en laat de handboeien in de regel verwijderen bij de voorgeleiding. Het kan echter voorkomen dat ik de beslissing neem om de handboeien niet direct te laten verwijderen. Een dergelijke beslissing wordt door mij genomen uitsluitend in gevallen waarin de aangehouden verdachte dermate agressief is dat hij een gevaar kan vormen voor zichzelf en zijn omgeving. Indien mij blijkt dat een aangehouden verdachte gewond is, wordt door mij de politiearts ten spoedigste gewaarschuwd en ter plaatse verzocht voor het instellen van een onderzoek. Bij het waarschuwen van de politiearts wordt deze door mij altijd op de hoogte gebracht van de klachten en/of verwondingen van een verdachte waarna door de arts het spoedeisend karakter op voorhand wordt beoordeeld, waarna eventueel de nodige maatregelen worden genomen (bijvoorbeeld het ter plaatse laten komen van de G.G.&G.D.). Alhoewel ik mij het incident van 30 april 1997, voor wat de gang van zaken binnen het politiebureau betreft, slechts vaag kan herinneren, kan ik met enige zekerheid stellen dat met de klager op een wijze is omgegaan die overeenstemt met de bovengenoemde en door mij gehanteerde werkwijze."I. NADERE INFORMATIE HOOFDOFFICIER VAN JUSTITIEIn antwoord op een nadere vraag van de Nationale ombudsman deelde een medewerkster van het openbaar ministerie te Rotterdam mee dat verzoeker op 3 februari 1999 door de politierechter te Rotterdam is veroordeeld tot een geldboete, wegens mishandeling van een ambtenaar gedurende de rechtmatige bediening van zijn ambt gepleegd op 30 april 1997 (zieAchtergrond
, onder IV.). De verdachte P1 werd op 3 juli 1998 door de politierechter te Rotterdam eveneens veroordeeld tot een geldboete wegens mishandeling van een ambtenaar gedurende de rechtmatige bediening van zijn ambt gepleegd op 30 april 1997.J. ONDERZOEK TER PLAATSEEen medewerker van het Bureau Nationale ombudsman heeft een bezoek gebracht aan de plaats waar de gebeurtenissen zich op 30 april 1997 hebben afgespeeld. Uit het onderzoek ter plaatse kwam het volgende naar voren. De woning van de familie P. is gelegen aan een binnenplein. Dit binnenplein is gelegen op de eerste verdieping van een woningcomplex en ligt, omringd door deze woningen, in de openlucht. De toegang naar het binnenplein vanaf de openbare weg kan uitsluitend worden verkregen via een centrale, afsluitbare buitendeur en een trappenhuis. Aan de overzijde van het plein bevindt zich een trap die leidt naar de galerij op de tweede verdieping. De woning van de familie P. is, gezien vanuit het trappenhuis, de derde woning aan de linkerkant van het plein. De woning heeft aan de zijde van het plein een voordeur en twee ramen, die van binnenuit kunnen worden geopend. De afstand van de voordeur van de woning van de familie P. tot de voordeur van de daar tegenover gelegen woning bedraagt plm. 9.5 meter. De voordeur van de woning van de familie P. bevindt zich op plm. 25 meter van het trappenhuis.Beoordeling
I. TEN AANZIEN VAN DE INZET VAN DIENSTHONDEN1. Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps RotterdamRijnmond, district RotterdamCentrum, op 30 april 1997 tijdens de beslechting van een ruzie in het huis waarin verzoeker op dat moment aanwezig was. In de eerste plaats klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren in dat huis honden op de aanwezigen hebben afgestuurd, waardoor hij een diepe beetwond in zijn hand heeft opgelopen. 2.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid van de Politiewet, dient de daadwerkelijke inzet van een diensthond, evenals iedere andere geweldstoepassing door de politie, in overeenstemming te zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan het gebruik van geweld moet bovendien zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan (zieAchtergrond
, onder I.). Wanneer de politie in het kader van haar optreden geweld gebruikt, zijn daaraan risico's verbonden. De politie dient in dat verband bij de inzet van een diensthond rekening te houden met het ervaringsgegeven dat die hond niet (altijd) in staat is om onderscheid te maken tussen personen die wel of niet in aanmerking komen om te worden gebeten. Dit onderstreept het grote belang van een duidelijke waarschuwing aan alle aanwezigen om zich van de plaats te verwijderen. Daarnaast komt aan de burger die - al dan niet bedoeld - wordt geconfronteerd met een dergelijk politieoptreden een zekere eigen verantwoordelijkheid toe waar het betreft (het vermijden van) het risico om betrokken te raken bij eventueel geweldgebruik. In dit verband mag van hem worden verwacht dat hij zich, zo enigszins mogelijk, van de plaats van het (mogelijke) politieoptreden verwijdert, ongeacht de vraag of de politie daar al dan niet om vraagt.3. De klacht betreft gebeurtenissen die zich op 30 april 1997 hebben afgespeeld op een binnenplein aan de C.-straat te Rotterdam. Dit binnenplein is gelegen op de eerste verdieping van een woningencomplex en ligt, omringd door de woningen, in de openlucht (zieBevindingen
onder J.). Voor zover verzoeker erover klaagt dat de diensthonden zouden zijn ingezet tegen de aanwezigen in de woning van de familie P., mist deze klacht, mede gezien verzoekers eigen verklaringen op dat punt, feitelijke grondslag. Gelet op de bevindingen in dit onderzoek wordt de klacht van verzoeker uitgelegd als betrekking hebbend op de inzet van diensthonden op het binnenplein, direct voor de woning van de familie P. 4.1. Uit de beschrijvingen van de aanwezigen en van de betrokken ambtenaren komt het volgende beeld van de opeenvolgende gebeurtenissen naar voren. Op 30 april 1997 waren ongeveer vijftien volwassenen en een vrij groot aantal kinderen aanwezig in de woning van de familie P. aan de C.-straat te Rotterdam. Zij waren daar bijeen na afloop van de Koninginnedagviering in het centrum van Rotterdam. Een aantal van de aanwezigen, onder wie in ieder geval verzoeker en de broers P1 en P2, had alcoholhoudende drank gedronken en was onder invloed daarvan. In de vooravond ontstond een ernstig verschil van mening tussen P1 en enkele andere aanwezigen, waarbij werd gevochten. P1 werd door een broer apart genomen in een slaapkamer in de woning, maar kon niet goed worden gekalmeerd. De moeder van P. verzocht de politie van het bureau West Kruiskade om 19.50 uur telefonisch om hulp en maakte daarbij melding van een vechtpartij met messen. Vanuit dit bureau werden vier agenten naar de woning gestuurd, die daar rond 20.00 uur arriveerden. Even daarvoor, omstreeks 19.58 uur, werd ook de meldkamer van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond gebeld met de melding van de vechtpartij aan de C.-straat. De meldkamer stuurde twee hondengeleiders naar de C.-straat, die daar kort na 20.00 uur arriveerden.4.2. De vier politieambtenaren die als eersten arriveerden, vernamen bij aankomst van mevrouw P. dat er bij de vechtpartij toch geen sprake was van het gebruik van messen. Drie van de politieambtenaren zijn vervolgens de woning ingegaan om te bemiddelen. De vierde, T., bleef bij de voordeur. In de woning slaagden de drie agenten er niet in de gemoederen te bedaren. Er ontstond enig duw- en trekwerk, waardoor zij in het nauw kwamen. Zij verzochten de meldkamer meteen daarop om assistentie. Vervolgens zagen zij zich genoodzaakt de woning te verlaten.4.3. Onderwijl had P1 zich, kennelijk via een van de ramen van de woning, naar het binnenplein begeven. Hij gaf de daar aanwezige ambtenaar T. van achteren een schop, waarna hij om 20.05 uur werd aangehouden. De inmiddels gearriveerde hondengeleiders hebben geassisteerd, waarbij P1 werd gebeten. Eveneens omstreeks 20.05 uur arriveerden drie politieambtenaren naar aanleiding van het verzoek om assistentie van de eerste groep politieambtenaren. De op dat moment aanwezige negen politieambtenaren, onder wie twee diensthondgeleiders, werden geconfronteerd met de families van P1 en van verzoeker. Met name verzoeker en zijn broer La. richtten zich daarbij rechtstreeks tot de politie. Daarbij negeerden zij aanzeggingen van de diensthondgeleiders om zich te verwijderen, danwel terug te keren in de woning.5.1. Voor zover verzoeker erover klaagt dat de politie diensthonden op de aanwezigen heeft afgestuurd, waarbij hij was gebeten, is het volgende van belang. De inzet van, uiteindelijk, negen politieambtenaren, onder wie twee diensthondgeleiders, is begrijpelijk in het licht van de twee meldingen van een vechtpartij, waarbij in n melding sprake was van een vechtpartij met messen. Gelet op het grote aantal aanwezigen in de woning en het agressieve gedrag van enkele aanwezigen was daarbij bovendien sprake van een meer dan geringe vechtpartij.5.2. Na de aanhouding van P1 bleven de aanwezigen zich op (verbaal) agressieve wijze richten tot de aanwezige politieambtenaren. Verzoeker is daarbij zelf naar n van de diensthondgeleiders gegaan. De diensthondgeleiders hebben op dat moment geen aanleiding gezien n van beide diensthonden in te zetten tegen verzoeker of n van de andere aanwezigen. Verzoeker was, door de eerdere uitdrukkelijke aanzeggingen zich te verwijderen, echter wel voldoende gewaarschuwd zich niet in de directe nabijheid van een diensthond te begeven. Toen hij dit toch deed en zijn arm begon te heffen, werd hij door n van de diensthonden gebeten, zonder dat daartoe een commando werd gegeven. Uit het voorgaande volgt dat verzoeker zichzelf in de situatie heeft gebracht dat hij mogelijk zou worden gebeten. In zoverre treft de politieambtenaren geen verwijt. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.II. . Ten aanzien van bejegening van verzoeker na zijn aanhouding1. Verzoeker klaagt er voorts onder meer over dat de politie hem een uur lang geboeid heeft gehouden, terwijl hij nog steeds gewond was. De klacht van verzoeker richt zich daarmee niet tegen het boeien, voorzover dat is toegepast tijdens het vervoer van de plaats van aanhouding naar de plaats van voorgeleiding.2. Verzoeker werd omstreeks 20.05 uur aangehouden, nadat hij een politieambtenaar in het gezicht had geslagen. Om 20.35 uur werd hij voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Volgens verzoeker werd hij vervolgens in een cel geplaatst terwijl hij nog geboeid was.3. Uit de informatie die de korpsbeheerder heeft verstrekt, blijkt dat de betrokken ambtenaren verzoeker in zogeheten transportboeien hadden geplaatst, ter voorkoming van vluchtgevaar en om veiligheidsredenen. Na aankomst op het politiebureau hadden zij verzoeker gefouilleerd. Bij de voorgeleiding hadden zij geconstateerd dat verzoekers verwondingen medische aandacht behoefden, waarna zij de dienstdoende politiearts hadden verzocht te komen.4. De korpsbeheerder is niet ingegaan op de vraag of verzoeker ook na het transport geboeid is gebleven. De hoofdofficier van justitie gaf in dit verband aan dat hij zich van een oordeel onthield, omdat de feiten niet langer voorhanden zijn. Uit de informatie die de korpsbeheerder heeft verstrekt, blijkt niet hoe lang verzoeker geboeid is gebleven, of van enige bijzondere omstandigheid in het gedrag van verzoeker op grond waarvan het noodzakelijk zou zijn geweest om verzoeker langer geboeid te houden. In de verklaring die verzoeker op 1 mei 1997 als verdachte heeft afgelegd, wordt geen melding gemaakt van het gedurende enige tijd geboeid in de cel verblijven. De hulpofficier van justitie aan wie verzoeker op 30 april 1997 was voorgeleid, kon zich deze specifieke zaak nog wel herinneren, met uitzondering van de specifieke omstandigheden van de voorgeleiding van verzoeker. Daarnaast is ten aanzien van verzoeker geen gedetineerdenregistratie opgesteld, althans teruggevonden, zodat over de precieze omstandigheden van de insluiting van verzoeker geen nadere gegevens beschikbaar zijn. 5 Gelet op het voorgaande zijn onvoldoende gegevens ter beschikking gekomen om tot een oordeel te kunnen komen. De Nationale ombudsman onthoudt zich daarom op dit punt van een oordeel.III. . Ten aanzien van de medische verzorging van verzoeker1. Verzoeker klaagt er wat betreft de hem geboden medische zorg allereerst over dat de politie pas twee uur na het incident een dokter naar zijn wond heeft laten kijken en hem pas zes uur na het incident ter behandeling van de wond naar het ziekenhuis heeft gebracht;2. De korpsbeheerder bracht naar voren dat de politiearts na de voorgeleiding van verzoeker was gewaarschuwd. De politiearts was vervolgens om 22.00 uur verschenen en had verzoeker onderzocht. De politiearts had de wond voorlopig verzorgd en had voor verdere verzorging verwezen naar het Dijkzigt ziekenhuis. Uit de verstrekte informatie komt niet naar voren dat de behandeling in het Dijkzigt ziekenhuis met spoed diende plaats te vinden. Verzoeker was pas na middernacht naar het Dijkzigt ziekenhuis vervoerd, waar hij omstreeks 01.30 uur in de ochtend was verzorgd. Hoewel de korpsbeheerder hieromtrent geen nadere gegevens heeft overgelegd, veronderstelde hij dat de nasleep van de Koninginnedag in het centrum van Rotterdam voor dit tijdsverloop had gezorgd. Het is de Nationale ombudsman ambtshalve bekend dat de Koninginnedagviering van 30 april 1997 in het centrum van Rotterdam in de avonduren gepaard is gegaan met ernstige ordeverstoringen en grootschalige politie-inzet.3.1. Medische behandeling van inverzekeringgestelden dient met voortvarendheid te worden aangeboden. Hoewel het tijdstip waarop de politiearts arriveerde ruim twee uur ligt na het tijdstip waarop verzoeker werd aangehouden, is geen reden aan te nemen dat in dit geval niet met voldoende voortvarendheid is gehandeld. Allereerst was de keuze om verzoeker naar het politiebureau te vervoeren, en daarmee niet naar een ziekenhuis, tegen de achtergrond van de omstandigheden rond de aanhouding van verzoeker begrijpelijk. Hij was op dat moment agressief en onder invloed van alcoholhoudende drank. De keuze om hem te vervoeren naar de beveiligde omgeving van een bureau, waar hem medische zorg kon worden geboden, lag daarmee voor de hand. De politieambtenaren die de aanhouding hadden verricht, mochten er voorts op vertrouwen dat er tijdig medische zorg zou worden geboden.3.2. Bij het bureau van de politiearts waren geen gegevens meer voorhanden ten aanzien van de behandeling van verzoeker door de politiearts. Gezien de eerdergenoemde grote drukte van de Koninginnedagviering van 30 april 1997 is het niet onwaarschijnlijk dat de politiearts niet sneller heeft kunnen komen dan in dit geval is gebeurd. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.4. Ten aanzien van het transport van verzoeker naar het ziekenhuis geldt het volgende. Tegen de achtergrond van de eerdergenoemde grote drukte van 30 april 1997 is niet aannemelijk dat verzoeker eerder had kunnen worden vervoerd. Hoewel niet is gebleken dat de politie anderszins heeft getracht verzoeker naar het ziekenhuis te laten vervoeren, bijvoorbeeld door middel van een ambulance, is niet aannemelijk dat daartoe ook een aanleiding bestond. Uit de beschikbare gegevens is immers niet gebleken dat de politiearts van mening was dat de behandeling in het ziekenhuis met spoed moest plaatsvinden. Bovendien had de politiearts verzoeker een voorlopige medische behandeling gegeven, zodat de eerste medische opvang van verzoeker correct was verlopen. In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook behoorlijk.5. Ten aanzien van de medische behandeling klaagt verzoeker er voorts over dat de politie in het ziekenhuis bloed van hem heeft laten afnemen zonder hem daarvoor toestemming te vragen. Uit de nadere toelichting van verzoekers gemachtigde blijkt dat bloed van verzoeker is afgenomen, zonder dat hij had begrepen dat de politie daar om had gevraagd of daartoe opdracht had gegeven. De korpsbeheerder stelde zich op het standpunt dat door de politie niet om bloedafname was gevraagd, zodat naar zijn mening sprake was geweest van handelen om medische redenen. Het is niet aannemelijk dat de politie op enigerlei wijze heeft bevorderd dat bloed bij verzoeker zou worden afgenomen. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.I. V. Ten aanzien van het niet in behandeling nemen van verzoekers klacht1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de chef van het district RotterdamCentrum zijn klacht over het politieoptreden van 30 april 1997 niet in behandeling heeft genomen.2. Verzoekers gemachtigde diende op 5 juli 1997 namens verzoeker een klacht over het politieoptreden van 30 april 1997 in bij de korpschef van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. De chef van het district Rotterdam-Centrum deelde verzoekers gemachtigde op 24 juli mee dat de klacht te laat was ingediend, gezien de voor het indienen van klachten geldende termijn van zes weken (zieAchtergrond
, onder C.). De districtschef wees er daarbij op dat verzoeker voldoende gelegenheid had gehad een klacht in te dienen tijdens zijn verblijf in het politiebureau. Nu de klacht is ingediend na het verstrijken van de toen geldende termijn van zes weken uit de klachtenregeling, treft de districtschef geen verwijt voor het niet meer in behandeling nemen van de klacht. In dit opzicht is de onderzochte gedraging behoorlijk. 3. Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt. Het stellen van een termijn waarbinnen een klacht dient te worden ingediend is op zichzelf, onder meer om redenen van onderzoekbaarheid, alleszins aanvaardbaar. De termijn van zes weken uit de oude klachtenregeling van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond was echter wel buitengewoon kort. Hij heeft in er in dit geval toe geleid dat de regiopolitie verzoeker niet ontvankelijk heeft geacht in zijn klacht terwijl hij, omdat hij zich hield aan de jaartermijn in de Wet Nationale ombudsman, bij de Nationale ombudsman wel ontvankelijk was. Met een zo korte termijn deed het korps de klager en ook zichzelf tekort. Met instemming heeft de Nationale ombudsman daarom kennisgenomen van de verruiming, per 1 januari 1999, van de klachttermijn tot een jaar.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond, met dien verstande dat ten aanzien van het geboeid insluiten van verzoeker geen oordeel wordt gegeven. BIJLAGEAchtergrond
I. GEWELDTOEPASSING DOOR DE POLITIE1. Artikel 8, eerste lid van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf." 2. Artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994, en gewijzigd bij Besluit van 11 november 1994, Stb. 825):"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is." 2.1. Ingevolge artikel 4 van deze Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:"a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend." 2.2. Artikel 15 van deze Ambtsinstructie:"1. Het inzetten van een politiesurveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:a. de surveillancedienst, en b. het optreden van de mobiele eenheid na toestemming van het bevoegd gezag.2. De geleider dient in het bezit te zijn van een krachtens artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen vastgesteld certificaat." II. HANDBOEIEN 1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.2. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.4. In art. 23 van de Ambtsinstructie is opgenomen dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens het vervoer, dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere moet melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid. III. KLACHTENREGELING 1. Artikel 3, tweede lid van de Klachtenregeling van de politieregio Rotterdam-Rijnmond van 27 juni 1994, zoals die gold tot 1 januari 1999:"Een klacht wordt ingediend binnen een termijn van zes weken, nadat de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, plaatsvond. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediende klacht blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."2. In artikel 6 van de klachtenregeling van de politieregio Rotterdam-Rijnmond zoals die sedert 1 januari 1999 geldt, is de termijn van indienen van klachten gesteld op een termijn van een jaar nadat de gedraging, waarop de klacht betrekking heeft, plaatsvond. De nieuwe klachtenregeling is daarmee in overeenstemming met de termijn van artikel 12, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman (zie ook Jaarverslag Nationale ombudsman 1997, pagina 173, en het op die plaats besproken Rapport 97/55). IV. WETBOEK VAN STRAFRECHT 1. Artikel 141, eerste en tweede lid:"1. Zij die openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.2. De schuldige wordt gestraft:1 . met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie, indien hij opzettelijk goederen vernielt of indien het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft; 2 . met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft; 3 . met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien dat geweld de dood ten gevolge heeft."2. Artikel 300, eerste lid:
"1. Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."3. Artikel 304:"De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:(...) 2 . indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;..."