1999/195

Rapport
Op 13 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer C. te Philippine, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te 'sGravenhage de sepotbeslissing van 10 juli 1996 inzake een tegen hem ingesteld strafrechtelijk onderzoek naar zijn oude adres heeft gestuurd, waardoor hij tot op 10 juli 1997 niet op de hoogte was van het sepot. Voorts klaagt verzoeker erover dat het parket niet inhoudelijk heeft gereageerd op het verzoek om informatie van zijn advocaat van 3 december 1996 over de voortgang van de zaak. Tot slot klaagt verzoeker erover dat het parket tijdens het telefoongesprek van 8 augustus 1997 niet heeft aangegeven welke personen of instanties inzage hebben gehad in zijn dossier.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering1.1. Artikel 585, eerste lid:"De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen (...) geschiedt, tenzij de wet anders bepaalt of toelaat, door toezending van een gewone of aangetekende brief over de post." 1.2. Artikel 51:"Ten aanzien van de bevoegdheid van den raadsman tot de kennisneming van processtukken en het bekomen van afschrift daarvan vinden de artikelen 30-34 overeenkomstige toepassing. Van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht ontvangt de raadsman onverwijld een afschrift." Sepotbeslissingen zijn geen stukken die in verband met het voorgaande in het Wetboek van Strafvordering worden genoemd.

2. Artikel 6:17 Algemene wet bestuursrecht

"Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde."3. A4/10.1.1. VreemdelingencirculaireIngevolge het gestelde in A4/10.1.1. van de Vreemdelingencirculaire dient in de gevallen dat een raadsman bekend is, deze een afschrift van de beschikking op grond van de Vreemdelingenwet te worden toegezonden.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 25 oktober 1995 werd verzoeker door de politie verhoord naar aanleiding van een aangifte op 10 mei 1995 van zijn zoon over seksueel misbruik gepleegd door verzoeker. Er werd geen gerechtelijk vooronderzoek geopend met betrekking tot deze kwestie.2. Op 1 mei 1996 werd verzoeker wegens verhuizing bij de Gemeentelijke Basisadministratie op een ander adres ingeschreven. Verzoeker berichtte het parket niet over zijn verhuizing.3. Op 10 juli 1996 werd de zaak tegen verzoeker geseponeerd wegens gebrek aan bewijs (sepotcode 02). De (toenmalige) advocaat van verzoeker werd hierover niet ge nformeerd.4. Bij brief van 15 juli 1996 werd de moeder van verzoekers zoon (verzoekers ex-echtgenote) over het sepot ge nformeerd.5. Bij brief van 3 december 1996 informeerde verzoekers advocaat bij het arrondissementsparket te 's-Gravenhage naar de stand van zaken in het onderzoek. Hij gaf aan dat verzoeker uitsluitsel wenste te verkrijgen omtrent de hem boven het hoofd hangende vervolging. Hij verzocht de officier van justitie hem te laten weten of deze voornemens was de vervolging van verzoeker voort te zetten. Op deze brief werd, behoudens een ontvangstbevestiging, niet gereageerd.B.       STANDPUNT VERZOEKERDe klacht van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

. Verzoeker bracht voorts naar voren dat hij pas op de hoogte was geraakt van de sepotbeslissing toen zijn advocaat op 10 juli 1997 nogmaals naar de stand van zaken had ge nformeerd. Pas toen verzoeker vervolgens zelf op 8 augustus 1997 (telefonisch) contact had opgenomen met het arrondissementsparket te 's-Gravenhage was hij erachter gekomen dat de sepotbeslissing al op 10 juli 1996 was genomen. In dat telefoongesprek had hij voorts verzocht om na te gaan welke personen of instanties inzage in het dossier was verschaft of inlichtingen waren verstrekt over het onderzoek en het sepot. Hem werd toen gezegd dat men dat wel kon nagaan, maar dat die informatie niet aan hem zou worden verstrekt.C.       STANDPUNT MINISTER VAN JUSTITIE1. De Minister van Justitie deelde in reactie op de klacht en in antwoord op haar door de Nationale ombudsman gestelde vragen bij brief van 17 juni 1998 onder meer het volgende mee:"De heer C. (verzoeker; N.o.) klaagt erover dat het arrondissementsparket te 'sGravenhage de sepotbeslissing van 10 juli 1996 inzake een tegen hem ingesteld strafrechtelijk onderzoek naar zijn oude adres heeft gestuurd, waardoor hij tot op 10 juli 1997 niet op de hoogte was van het sepot. Voorts klaagt hij erover dat het parket niet inhoudelijk heeft gereageerd op het verzoek om informatie van zijn advocaat van 3 december 1996 over de voortgang van de zaak. Tot slot klaagt verzoeker erover dat het parket tijdens het telefoongesprek van 8 augustus 1997 niet heeft aangegeven welke personen of instanties inzage hebben gehad in zijn dossier. Tevens heeft u verzocht aan te geven op welke manier bij de arrondissementsparketten in het algemeen de adressenbestanden worden bijgehouden. U zou graag willen weten of, en zo ja op welke wijze de parketten rechtstreeks toegang hebben tot de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Als de parketten rechtstreeks toegang hebben tot de GBA, dan zou u graag willen weten in welke gevallen de GBA wordt geraadpleegd. Voorts heeft u verzocht aan te geven op welke wijze het bijhouden van de adressenbestanden en het eventueel rechtstreeks raadplegen van het GBA bij het parket te 's-Gravenhage is geregeld. Tot slot heeft u verzocht aan te geven of de aan de heer C. gestuurde sepotbeslissing van 10 juli 1996 eventueel onbestelbaar is geretourneerd. Naar aanleiding van deze klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op de klacht bericht ik u thans het volgende. Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar (...) het ambtsbericht van 10 juni 1998 van de hoofdofficier van justitie te Den Haag, met bijlagen (zie hierna onder C.2.; N.o.). (...) Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel merkt het College het volgende op. Uit het door de hoofdofficier van justitie overgelegde proces-verbaal blijkt dat het proces-verbaal tegen de heer C. op 5 januari 1996 op het arrondissementsparket is ontvangen. De sepotbeslissing van de officier van justitie is op of omstreeks 13 juli 1996 verstuurd naar het (inmiddels) oude adres van de heer C. Uit het dossier is niet gebleken dat de heer C. het parket voor laatst genoemde datum op de hoogte heeft gebracht van zijn adreswijziging en tevens is de sepotmededeling van de officier van justitie niet als onbestelbaar geretourneerd. Het College is dan ook van oordeel dat de officier van justitie er van uit mocht gaan dat de sepotbeslissing klager had bereikt. Derhalve is het College van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Het College merkt in dit verband op dat bij verzending van een sepotmededeling artikel 585, eerste lid van het Wetboek van strafvordering (zie

Achtergrond

, onder 1; N.o.) van toepassing is. De wet vereist niet dat een sepotmededeling aan de verdachte wordt betekend. Ik kan mij met dit standpunt verenigen. Het klachtonderdeel dat het parket niet inhoudelijk heeft gereageerd op het verzoek van de advocaat van de heer C. van 3 december 1996 acht ik met het College gegrond. Uit de brief van de hoofdofficier van justitie van 28 februari 1998 (zie hierna onder C.3.; N.o.) blijkt immers dat deze brief niet is beantwoord. De hoofdofficier van justitie heeft dan ook in laatst genoemde brief hiervoor zijn verontschuldiging aangeboden. Naar aanleiding van het derde klachtonderdeel merk ik het volgende op. Zoals ook uit de brief van de hoofdofficier van justitie te Den Haag blijkt is niet met zekerheid na te gaan of op 8 augustus 1997 een telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen een medewerker van het parket en de heer C. Tevens is gebleken dat er wel een telefoongesprek heeft plaatsgevonden op 12 augustus 1997 tussen de heer C. en een parketmedewerkster. Helaas is dezerzijds de inhoud van dit telefoongesprek niet meer te reconstrueren. Het College onthoudt zich dan ook van een oordeel over het klachtonderdeel. Ik kan mij hiermee verenigen. Ten aanzien van de door u gevraagde informatie omtrent het bijhouden van adressenbestanden van verdachten en de toegang van parketten tot de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) verwijs ik u naar het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie Den Haag. De door de hoofdofficier van justitie te Den Haag gehanteerde werkwijze wordt in het algemeen ook door de andere parketten gehanteerd. Uit informatie van het College van procureurs-generaal is mij overigens gebleken dat de parketten niet rechtstreeks de GBA kunnen raadplegen. In het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie-Parket Administratiesysteem (Compas) is wel een zogenaamde modaliteit ingebouwd waardoor de GBA-gegevens electronisch kunnen worden aangevraagd. Deze gegevens worden dan na ongeveer twee dagen ontvangen. Van deze modaliteit wordt met name gebruik gemaakt door de parketten indien een gerechtelijke mededeling, die ingevolge artikel 585, tweede lid, Wetboek van strafvordering dient te worden betekend, op het adres dat op het parket bekend is niet betekend kan worden en deze mededeling ook niet is afgehaald op het postkantoor." 2. In het ambtsbericht van 10 juni 1998 van de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage, waarnaar de Minister van Justitie in haar reactie verwees, staat onder meer het volgende:"Voor wat betreft de vragen die de NO aan de Minister van justitie stelt over adressenbestanden bij de arrondissementsparketten kan ik u het volgende mededelen. Bij elk proces-verbaal dat de politie opmaakt en instuurt naar het parket zit een verificatie- en informatiestaat van de verdachte. De persoonlijke gegevens van de verdachte worden standaard door de politie gecontroleerd met de gegevens die de gemeente bijhoudt in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Op het parket worden bij de primaire registratie (in het automatiseringssysteem van de parketten, Compas) de verdachtengegevens overgenomen van deze v-en i staat. Bij het parket in Den Haag is het vooralsnog niet mogelijk de GBA rechtstreeks te raadplegen. Indien stukken niet uitgereikt kunnen worden is de procedure dat er een bevolkingsonderzoek plaatsvindt bij de gemeente waar de verdachte zijn/of haar laatst bekende woon- of verblijfplaats had. Indien bij deze GBA-controle door de gemeente aan het parket wordt gemeld dat de verdachte is verhuisd wordt het juiste adres in Compas ingevoerd en de stukken opnieuw verzonden of betekend. Een dergelijke adrescontrole duurt in de regel 2 dagen. De eerste medewerker van de afdeling registratie misdrijven heeft mij medegedeeld dat de sepotbeslissing in de strafzaak contra de heer C. niet als onbestelbaar is geretourneerd. Indien dat wel het geval was geweest had het parket een nieuw GBA-onderzoek laten plaatsvinden. Diezelfde eerste medewerker heeft na raadpleging van de aantekeningen in het Post Registratie Systeem (PRS) geen aantekening gevonden van een telefoongesprek dat klager met iemand van het parket op 8 augustus 1997 zou hebben gevoerd. Wel staat er geregistreerd dat verdachte/klager op 12 augustus 1997 heeft gebeld en dat hem is bericht dat de zaak tegen hem is geseponeerd. Of dit het gesprek is waarop klager doelt is mij niet bekend. Helaas is dit en de vraag wat er van parketzijde is geantwoord niet meer te verifi ren aangezien de medewerkster (een contractant) die destijds met deze werkzaamheden was belast niet meer werkzaam is op het parket. Inhoudelijk ingaand op de vraag aan wie er inzage is verstrekt is op basis van informatie uit het strafdossier nog het volgende te melden. Er is met de getuige V. een slachtoffergesprek geweest waarbij deze zaak inhoudelijk is besproken en inzage mogelijk is geweest. Niet meer na te gaan is of inzage feitelijk heeft plaatsgevonden. Aan de (...) advocaat van de heer C. is een afschrift van het proces-verbaal verzonden. Uit het strafdossier en de Compasregistratie blijkt verder niet van inzage." 3. Bij de stukken die de Minister van Justitie verder overlegde bevond zich voorts een afschrift van een brief van de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage van 20 februari 1998 aan verzoeker. Dit was een reactie op een door verzoeker op 1 december 1998 bij de hoofdofficier van justitie ingediende klacht. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:"Op 10 juli 1996 is besloten om niet tot vervolging over te gaan. Het is standaard-procedure dat de verdachte eerst bericht krijgt en dat daarna pas het slachtoffer in kennis wordt gesteld. Ook in uw geval is deze procedure gehanteerd. Drie dagen na de beslissing is deze beslissing aan u aan het op het proces-verbaal vermelde adres verzonden. Deze brief heeft u echter niet bereikt. Op dat moment was op het parket niet bekend dat u was verhuisd. Dit deelde u pas later telefonisch mee. Vervolgens werd aan uw ex-vrouw schriftelijk de beslissing meegedeeld. In september 1996 is zij tevens op haar verzoek ook mondeling op de hoogte gebracht. De brief van uw advocaat de heer S. van 3 december 1996 is helaas niet beantwoord. Pas nadat hij telefonisch gerappelleerd had, is hij in augustus 1997 van de sepotbeslissing op de hoogte gebracht. Latere correspondentie van de heer S. is niet geregistreerd op het parket. Mogelijk heeft hij telefonisch ge nformeerd. Betrokken parketmedewerker is op deze fouten aangesproken. Inmiddels heeft zij u alsnog een sepotmededeling toegezonden. Ik bied u mijn verontschuldiging aan voor het feit dat de brief aan uw advocaat niet direct is beantwoord. Tevens betreur ik het dat u door genoemde omstandigheden pas zo laat in kennis werd gesteld van de afloop van uw strafzaak."4. Voorts bevond zich bij de overgelegde stukken onder meer een afschrift van de brief van 15 juli 1996 van de officier van justitie te 's-Gravenhage aan verzoekers ex-echtgenote. Er bevond zich bij de stukken geen kopie van de brief die volgens de Minister op 13 juli 1996 aan verzoekers oude adres zou zijn gezondenD.       REACTIE VERZOEKERIn reactie op hetgeen de Minister van Justitie naar voren had gebracht en in reactie op de daarbij gevoegde stukken deelde verzoeker onder meer nog het volgende mee. Het bevreemdde hem dat zich bij de stukken geen afschrift bevond van de brief die op 13 juli 1996 aan zijn oude adres was verstuurd. Voorts deelde hij mee dat de PTT drie maanden zijn post had doorgestuurd naar zijn nieuwe adres, maar dat de sepotbeslissing hem niet had bereikt. Ook de huidige huurder van zijn huis zond alle post aan hem door. Voorts viel het hem op dat de sepotbeslissing op een zaterdag zou zijn verstuurd. Verzoeker concludeerde dat de brief van 13 juli 1996 nooit had bestaan.E.       NADERE INFORMATIE VAN DE MINISTER VAN JUSTITIEVervolgens werd op 29 juli 1998 aan de Minister van Justitie gevraagd om toezending van een kopie van de sepotbrief van 13 juli 1996 aan verzoeker, of, indien geen kopie van die brief zou zijn bewaard, om een uitdraai uit het zogenoemde Compas-systeem waaruit kon blijken dat de sepotbeslissing omstreeks die datum aan verzoeker was verstuurd. Bij brief van 30 september 1998 deelde de Minister van Justitie in reactie hierop mee:"...In mijn brief van 17 juni 1998 heb ik u bericht dat de sepotbeslissing van de officier van justitie op of omstreeks 13 juli 1996 is verstuurd naar het (inmiddels) oude adres van de heer C. Uit de bijgevoegde uitdraai van het Communicatiesysteem Openbaar Ministerie-Parket Administratiesysteem (COMPAS) blijkt namelijk dat de sepotbrief op 10 juli 1996 door de behandelend parketmedewerker is aangevraagd en op zaterdag 13 juli 1996 automatisch is aangemaakt door COMPAS. Dit betekent dat de sepotbrief waarschijnlijk op maandag 15 juli 1996 is verstuurd naar het adres (...) (verzoekers oude adres; N.o.). Aangezien de heer C. het arrondissementsparket te Den Haag niet op de hoogte heeft gebracht van zijn adreswijziging acht ik het met het College juist dat de brief is verzonden naar laatst genoemd adres. Van de standaardbrieven die door COMPAS worden aangemaakt, zoals de onderhavige sepotmededeling, wordt in de regel op het arrondissementsparket te Den Haag geen kopie in het dossier gevoegd. Zoals uit het voorgaande blijkt wordt wel in COMPAS geregistreerd of een dergelijke brief is aangevraagd en uitgeprint..." Bij faxbericht van 21 oktober 1998 werd vervolgens de uitdraai uit het COMPAS-systeem toegezonden. Daarin staat, naast verzoekers naam en het parketnummer, vermeld dat op 10 juli 1996 een aanvraag om het aanmaken van een "kennisgeving sepot" was gedaan en dat deze op 13 juli 1996 was aangemaakt.F.       NADERE REACTIE VERZOEKER.In een faxbericht van 22 oktober 1998 sprak verzoeker zijn twijfels uit over de authenticiteit van de uitdraai uit het systeem.G.       ANTWOORD MINISTER VAN JUSTITIE OP NADERE VRAGENDe Nationale ombudsman stelde de Minister van Justitie op 30 november 1998 een aantal vragen. Het antwoord van de Minister van Justitie op deze vragen luidt:"Bij brief van 30 november 1998, 98.00729 022, heeft u mij in het kader van uw onderzoek naar de klacht van de heer C. te Philippine de volgende vragen gesteld.1. Voorziet het COMPAS-systeem er in dat in het geval een verdachte zich laat bijstaan door een raadsman, ook aan hem een sepotbericht wordt verzonden?2. Indien dat niet het geval is, heeft u verzocht te berichten of in het algemeen raadslieden uit eigen beweging door het arrondissementsparket te Den Haag op de hoogte worden gehouden van een sepot.3. Zo niet, dan heeft u mij verzocht aan te geven waarom dit niet gebeurt. Immers, in gevallen zoals de onderhavige, waarin de verdachte inmiddels is verhuisd zonder een verhuisbericht te zenden aan het desbetreffende parket, zou de verdachte dan door zijn raadsman op de hoogte kunnen worden gesteld van de afloop van de strafzaak. Naar aanleiding van uw brief heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In antwoord op uw vragen bericht ik u thans het volgende.1. Nee, het COMPAS-systeem voorziet hier vooralsnog niet in. Derhalve zou de verzending aan de raadsman handmatig dienen te geschieden. Het College heeft wel het voornemen om deze voorziening in COMPAS op te laten nemen. Gezien de prioriteiten die moeten worden gesteld in verband met de zogenaamde millenium-problematiek kan dit helaas niet op korte termijn worden gerealiseerd.2. en 3. Indien een gerechtelijk vooronderzoek (gvo) is geopend en uiteindelijk op grond van artikel 243 van het Wetboek van strafvordering door de officier van justitie een kennisgeving van niet verdere vervolging aan de verdachte wordt betekend, wordt in de regel door het arrondissementsparket een exemplaar van de kennisgeving aan de raadsman toegestuurd. Dit is echter anders bij strafzaken, waar geen gvo is geopend. De behandelend parketmedewerker die in een degelijke strafzaak besluit tot een sepot dient deze beslissing in te voeren in COMPAS. Tegelijkertijd kan in COMPAS een (standaard)sepotbrief worden aangevraagd. Indien de sepotbrief via COMPAS wordt aangevraagd wordt deze automatisch door COMPAS uitgeprint en vervolgens verstuurd aan de verdachte. Voor de feitelijke gang van zaken bij het versturen van (standaard)sepotbrieven verwijs ik u naar mijn brief van 30 september 1998. Het College heeft in dit verband nog opgemerkt dat in een minderheid van strafzaken als de onderhavige, te weten zonder een gvo, een raadsman bekend is. Uit het voorgaande blijkt dat COMPAS en de administratieve organisatie van de parketten niet voorzien in het verzenden van een exemplaar van een sepotbrief aan een raadsman, indien deze bekend is. Zoals uit mijn antwoord op uw eerste vraag blijkt zal COMPAS op dit punt niet op korte termijn worden aangepast. Gezien de beperkte capaciteit die op de parketten aanwezig is acht het College het niet verantwoord om de verzending handmatig te laten geschieden. Ik kan mij hiermee verenigen."H.       LAATSTE REACTIE VERZOEKERVerzoeker vroeg zich in zijn reactie op het antwoord van de Minister van Justitie op de gestelde vragen af waarom het millenium-probleem er werd "bijgesleept". Hij stelde dat men hieruit zou kunnen opmaken dat het openbaar ministerie niet voldoende was toegerust voor de taken waarvoor het is aangesteld.I.       REACTIE VERZOEKER OP VERSLAG VAN BEVINDINGENIn zijn reactie op het verslag van bevindingen gaf verzoeker onder meer aan dat hij geen klacht bij de Nationale ombudsman zou hebben ingediend als het openbaar ministerie adequaat zou hebben gereageerd op de brieven van zijn advocaat. Hij zond de Nationale ombudsman een brief van zijn advocaat van 2 april 1999 waarin deze aangaf dat het openbaar ministerie op brieven van 3 december 1996, 17 juni 1997, 10 juli 1997, 15 augustus 1997, 20 augustus 1997 en 9 september 1997 omtrent de gang van zaken met betrekking tot het niet doorgeven van de sepotmededeling nimmer had geantwoord. Voorts deelde verzoeker (nogmaals) mee dat het openbaar ministerie naar zijn mening niet had aangetoond dat op 13 juli 1996 een brief aan hem was aangemaakt. Zelfs als er, aldus verzoeker, al een brief was uitgeprint, dan was nog niet aangetoond dat de brief in een enveloppe was gestopt en daadwerkelijk was verstuurd. Verzoeker, die aangaf zelf computerprogrammeur te zijn, stelde dat een computerbestand gemakkelijk achteraf aan elke wens kan worden aangepast. Naar zijn mening kan een uitdraai uit een computerbestand dan ook nooit enig juridisch bewijs opleveren.

Beoordeling

I. .       Met betrekking tot de verzending van de sepotbeslissing1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het arrondissementsparket te 'sGravenhage de sepotbeslissing van 10 juli 1996 inzake een tegen hem ingesteld strafrechtelijk onderzoek naar zijn oude adres heeft gestuurd. Hierdoor was hij tot op 10 juli 1997 niet op de hoogte van het sepot. Hoewel verzoeker gaandeweg het onderzoek is gaan twijfelen aan het bestaan van het aan hem medio juli 1996 gezonden sepotbericht, wordt in het hiernavolgende verzoekers klacht zoals die in onderzoek is genomen, als uitgangspunt genomen. Aangenomen wordt derhalve dat vast staat dat het sepotbericht is verzonden aan verzoekers oude adres.2. Het staat voldoende vast dat verzoeker, die vanaf 1 mei 1996 op een ander adres woonachtig was dan ten tijde van de tegen hem gedane aangifte, geen verhuisbericht heeft verzonden aan het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Uit het onderzoek is gebleken dat in dit geval alvorens tot verzending van het sepotbericht aan verzoeker is overgegaan, geen adresverificatie heeft plaatsgevonden, en dat dat in soortgelijke gevallen ook niet gebruikelijk is. Pas als post als onbestelbaar retour wordt ontvangen door het parket, gaat het parket over tot adresverificatie.3. Het Wetboek van Strafvordering schrijft niet voor dat sepotbeslissingen per aangetekende post worden verzonden. Het is dan ook niet onjuist dat de onderhavige sepotbeslissing niet per aangetekende brief is verzonden. Voorts kan van een arrondissementsparket niet worden verwacht dat het te allen tijde overgaat tot adresverificatie, behoudens in die gevallen dat kan worden vermoed dat een persoon niet meer op zijn tot dan bekende adres woont, bijvoorbeeld bij personen die in opvangcentra en dergelijke verblijven. Van zulke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Nu het arrondissementsparket te 's-Gravenhage (nog) niet in staat is rechtstreeks de bevolkingsadministratie te raadplegen, behoeft de praktijk om alleen tot adresverificatie over te gaan als post onbestelbaar retour komt, niet te worden afgekeurd, mede gelet op de veelheid van sepotbeslissingen die dagelijks worden genomen en in aanmerking genomen dat een verdachte door het niet-ontvangen van een sepotbericht in het algemeen niet direct in zijn belangen wordt geschaad. In de gevallen dat een verdachte mogelijk wel in zijn belangen wordt geschaad door het niet-ontvangen van het sepotbericht, mag het parket ervan uitgaan dat een verdachte zelf het parket van een verhuizing op de hoogte stelt. Het bovenstaande houdt in dat de onderzochte gedraging in zoverre behoorlijk is.4. Het staat vast dat het arrondissementsparket te 's-Gravenhage medio juli 1996 niet (mede) verzoekers raadsman op de hoogte heeft gesteld van de sepotbeslissing. Indien de raadsman wel een afschrift van de sepotbeslissing zou zijn gezonden, had de onderhavige situatie zich niet voorgedaan, omdat verzoeker dan door zijn raadsman had kunnen worden ge nformeerd over het sepot.5. De Minister van Justitie bracht in reactie op gestelde vragen op dit punt naar voren dat, in situaties als deze, het COMPAS-systeem en de administratieve organisatie niet voorzien in het verzenden van een exemplaar van een sepotbrief aan een raadsman (indien deze bekend is) en dat het COMPAS-systeem niet op korte termijn zou worden aangepast op dit punt. Het College van Procureurs-generaal achtte het voorts niet verantwoord de verzending van sepotberichten aan raadslieden handmatig te laten verrichten, gelet op de beperkte capaciteit op de parketten.6. Artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (zie

Achtergrond

, onder 1.2.) ziet niet op stukken waarin sepotbeslissingen als de onderhavige zijn vastgelegd. Het is in het maatschappelijk verkeer echter gebruikelijk dat indien iemand zich laat bijstaan door een advocaat, met de advocaat wordt gecorrespondeerd, dan wel dat de advocaat afschriften van correspondentie met zijn cli nt ontvangt. In het bestuursrecht is deze praktijk, voorzover het bezwaar- en beroepschriften betreft, met de invoering van de Algemene wet bestuursrecht wettelijk geregeld (zie

Achtergrond

, onder 2). In het Vreemdelingenrecht is deze praktijk vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire (zie

Achtergrond

, onder 3). De praktijk om in de gevallen dat geen gerechtelijk vooronderzoek is geopend, bij het parket bekende raadslieden niet op de hoogte te stellen van sepotbelissingen, loopt achter bij hetgeen inmiddels, blijkens het voorgaande, elders in de overheid gebruikelijk is. Dit klemt te meer nu voorafgaand aan het sturen van de sepotbeslissing aan de gewezen verdachte geen adresverificatie plaatsvindt. Bij dit alles is van belang dat de sepotbeslissing voor betrokkenen een gewichtige mededeling is. Hoewel begrip kan worden opgebracht voor de capaciteitsproblemen van het openbaar ministerie, kunnen deze problemen niet gelden als rechtvaardiging voor de gebleken handelwijze. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. Het bovenstaande vormt een reden om een aanbeveling te verbinden aan dit rapport.II. .      Met betrekking tot het verzoek om informatie van 3 december 19961. Verzoeker klaagt er voorts over dat het arrondissementsparket te 'sGravenhage niet inhoudelijk heeft gereageerd op het verzoek om informatie van 3 december 1996 van zijn advocaat.2. Met inachtneming van hetgeen hiervoor onder I.6. is overwogen, is het, zoals de Minister van Justitie ook aangaf, niet juist dat het arrondissementsparket te 'sGravenhage niet heeft gereageerd op het verzoek om informatie van verzoekers raadsman. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.III. .     Met betrekking tot het telefoongesprek van 8 augustus 19971. Verzoeker klaagt er tot slot over dat het arrondissementsparket te 's-Gravenhage tijdens een telefoongesprek op 8 augustus 1997 niet heeft aangegeven welke personen of instanties inzage hebben gehad in zijn dossier.2. De Minister van Justitie bracht naar voren dat niet met zekerheid kon worden nagegaan of er op 8 augustus 1997 een telefoongesprek had plaatsgevonden. Van een telefoongesprek van 12 augustus 1997 was de inhoud niet meer te reconstrueren. Met betrekking tot dit klachtonderdeel kunnen aldus de feiten niet worden vastgesteld. Daarom wordt op dit punt geen oordeel gegeven over de onderzochte gedraging.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te 'sGravenhage, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond wat betreft het verzenden van het sepotbericht naar het oude adres van verzoeker en gegrond wat betreft het niet (mede) verzenden van een sepotbericht aan de raadsman en het niet-reageren op het verzoek van 3 december 1996 van verzoekers raadsman, terwijl over het telefoongesprek op 8 augustus 1997 geen oordeel wordt gegeven. AANBEVELING De Minister van Justitie wordt in overweging gegeven te bevorderen dat het openbaar ministerie er zo spoedig mogelijk toe overgaat om, in de gevallen dat een raadsman bekend is, deze raadsman een afschrift te sturen van het aan de betrokkene verzonden sepotbericht, en om in verband daarmee de mogelijkheid te doen nagaan om het COMPAS-systeem in deze op kortere termijn aan te passen dan momenteel - kennelijk - is voorzien.

Instantie: arrondissementsparket Den Haag

Klacht:

Sepotbeslissing naar oude adres gestuurd, niet inhoudelijk gereageerd op verzoek om informatie over voortgang zaak; niet aangegeven welke personen of instanties inzage hebben gehad in dossier verzoeker.

Oordeel:

Geen oordeel