1999/181

Rapport
Op 30 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman door tussenkomst van de Gemeentelijke ombudsman Amsterdam een verzoekschrift van de heer H. te Amsterdam, gedateerd 23 juli 1998, met een klacht over een gedraging van de Dienst omroepbijdragen te 's-Gravenhage. Nadat verzoeker op 6 oktober 1998 nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat de Dienst omroepbijdragen hem omroepbijdragen in rekening heeft gebracht over de periode dat zijn televisie door verzegeling niet bruikbaar was.

Achtergrond

1. Mediawet (Wet van 21 april 1987, Stb. 249) Artikel 145f, eerste, vierde en vijfde lid:"1. Indien een houder na aanmaning in gebreke blijft de achterstallige omroepbijdrage en de kosten van de aanmaning te voldoen, kan de directeur van de Dienst omroepbijdragen de ontvanginrichtingen die de houder aanwezig heeft, doen verzegelen (...).4. De kosten van verzegeling (...) worden de houder in rekening gebracht (...).5. Het opheffen van de verzegeling (...) vindt slechts plaats, nadat de verschuldigde omroepbijdrage, de kosten van de aanmaning en de kosten van de verzegeling (...) zijn voldaan."

2. Mediabesluit (Amvb van 19 november 1987, Stb. 573) Artikel 44:"Indien de houder wordt ontheven van de verschuldigdheid van de omroepbijdrage, vindt terugbetaling plaats van de reeds betaalde omroepbijdrage over het tijdvak waarvoor de ontheffing is verleend." Artikel 46:"Verrekening of terugbetaling van de omroepbijdrage vindt alleen plaats over een tijdvak van een of meer kalandermaanden."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Dienst omroepbijdragen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Dienst omroepbijdragen berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FeitenDe Dienst omroepbijdragen (Dob) verzegelde op 9 oktober 1996 verzoekers televisietoestel vanwege een achterstand in de betaling van zijn omroepbijdrage. Eind juni 1998 werd de verzegeling van verzoekers televisie ongedaan gemaakt.B. Standpunt verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

. Verzoeker baseert zijn stelling met name op de ongedateerde vordering van de Dob, waarin staat dat hij met ingang van oktober 1996 een totaalbedrag van f 240,50 (bestaande uit een achterstand in de betaling van de omroepbijdrage tot en met september 1996 ad f 144,50 vermeerderd met de nieuwe periode oktober 1996 tot en met maart 1997 ad f 96) is verschuldigd aan omroepbijdrage voor de periode tot en met maart 1997. Uit verzoekers verzoekschrift van 23 juli 1998 valt op te maken dat hij stelt dat hij deze vordering ontving, nadat hij op 12 juni 1998 f 205 had betaald. Hij stelde verder nog onder meer dat hij in maart 1996 f 193 had overgemaakt naar de Dob.C. Standpunt Dienst omroepbijdragen1. In reactie op de klacht bracht de Dob het volgende naar voren:"...(Verzoeker; N.o.) is sinds augustus 1993 geregistreerd als houder van een televisie. Op 9 oktober 1996 is zijn televisie verzegeld, aangezien hij op dat moment – nadat hij diverse mogelijkheden heeft gehad om de verschuldigde omroepbijdrage te betalen – een achterstand in de betaling van omroepbijdrage niet had betaald. De achterstand in de betaling bedroeg tot en met september 1996 ƒ 144,50. Vanaf het moment dat zijn televisie werd verzegeld was (verzoeker; N.o.) behalve de omroepbijdrage tot en met de maand van verzegeling, derhalve tot en met oktober 1996, ook ƒ 40,- aan verzegelingskosten verschuldigd. Derhalve was hij vanaf oktober 1996 in totaal ƒ 216,50 (inclusief ƒ 16,-- voor de maand oktober 1996) (bedoeld is: f 200,50; N.o.) aan Dienst Omroepbijdragen verschuldigd. Nadat de verzegeling had plaatsgevonden heeft een toezichthouder een controlebezoek aan (verzoeker; N.o.) gebracht. De televisie was nog steeds verzegeld. De toezichthouder heeft geacht dat in de woning geen bruikbare televisie aanwezig was en ook niet op korte termijn aanwezig zou zijn. Derhalve is de televisie op advies van de toezichthouder afgeschaft. In juni 1998 heeft (verzoeker; N.o.) zich wederom aangemeld als houder van een televisie. Vanaf dat moment is de oude vordering ten bedrage van ƒ 216,50 (bedoeld is: f 200,50; N.o.) weer lopend gemaakt. Aangezien (verzoeker; N.o.) zich in juni 1998 weer als houder van een televisie heeft aangemeld, is het beleid van Dienst Omroepbijdragen om het betalen van omroepbijdrage n maand later dan de aanmelding te laten ingaan, in onderhavige zaak derhalve met ingang van juli 1998. Over de periode van juli 1998 tot oktober 1998 is een bedrag van ƒ 50,- voor omroepbijdrage in rekening gebracht. Vervolgens is voor de periode van oktober 1998 tot oktober 1999 een bedrag van ƒ 200,- voor omroepbijdrage in rekening gebracht. Aangezien dit bedrag niet direct na het toezenden van de eerste nota werd betaald, is een aanmaning verzonden als gevolg waarvan de omroepbijdrage is vermeerderd met aanmaningskosten ten bedrage van ƒ 6,25. Hieronder volgt een overzicht van de bedragen die Dienst Omroepbijdragen in rekening heeft gebracht met vermelding van de periode waarop het bedrag betrekking heeft:- april 1995 tot en met september 1995   ƒ 94,-- - aanmaningskosten       ƒ 5,-- - oktober 1995 tot en met maart 1996     ƒ 94,-- - april 1996 tot en met september 1996   ƒ 96,-- - oktober 1996   ƒ 16,-- - 6 oktober 1996 verzegelingskosten      ƒ 40,-- - juli 1998 tot en met september 1998    ƒ 50,-- - oktober 1998 tot en met september 1999         ƒ 200,-- - aanmaningskosten       ƒ 6,25 Totaal te betalen        ƒ 601,25

Het hieronder volgende overzicht geeft een weergave van de door (verzoeker; N.o.) verrichte betalingen:- 11 april 1996  ƒ 144,50 - 12 juni 1998   ƒ 205,-- - 3 september 1998       ƒ 45,50 - 2 december 1998        ƒ 206,25 Totaal betaald   ƒ 601,25 Zoals uit het bovenstaande is gebleken is over de periode dat de televisie was verzegeld geen omroepbijdrage in rekening gebracht. Ten overvloede merk ik nog het volgende op. Het overzicht van de verschuldigde omroepbijdrage tot en met maart 1997 heeft het bezoek van de toezichthouder in oktober 1996 gekruist. De omroepbijdrage over de periode van oktober 1996 tot en met maart 1997 is, zoals uit het voorgaande blijkt, niet in rekening gebracht. Voorts heeft (verzoeker; N.o.) een betaalbewijs toegezonden in de vorm van een strookje waaruit zou moeten blijken dat hij een bedrag van ƒ 142,- (bedoeld is f 193; N.o.) aan omroepbijdrage zou hebben betaald. Uit dit strookje kan niet worden opgemaakt dat voornoemd bedrag is betaald. (Verzoeker; N.o.) heeft geen giroafschrift overgelegd en aan het strookje is niet te zien of op het postkantoor is betaald. Immers, indien op het postkantoor wordt betaald, brengt het postkantoor een zogenaamde "staat G9 nummer" op het strookje aan, bestaande uit een code alsmede het bedrag dat wordt betaald in drukletters..." 2. In reactie op nadere vragen deelde de Dob nog het volgende mee:"...Zoals ik u reeds telefonisch heb bericht is het niet mogelijk om afschriften van rekeningen te overleggen. Het is ondoenlijk om alle rekeningen van ruim 6,2 miljoen geregistreerden te bewaren. In het registratiesysteem wordt echter nauwkeurig bijgehouden op welke datum voor welk bedrag met vermelding van de periode waarop het bedrag betrekking heeft een geregistreerde de nota betaalt: per automatische incasso, per girokaart, per overschrijvingskaart etc. De nota voor het bedrag van ƒ 200,50 is in de vorm van een stortingskaart op 9 oktober 1996 (de dag van verzegeling) door de toezichthouder bij (verzoeker; N.o.) achtergelaten (...). Bij brief van 29 december 1998 (zie hierboven onder 1.; N.o.) heb ik uiteengezet waaruit het bedrag van ƒ 200,50 – in deze brief staat abusievelijk een bedrag van ƒ 216,50 vermeld – bestaat. De eerste betaling nadat zijn televisietoestel is verzegeld heeft (verzoeker; N.o.) op 12 juni 1998 gedaan. Met een eigen overschrijvingskaart heeft hij een bedrag van ƒ 205,- betaald. Dit bedrag betreft de op het moment van verzegeling verschuldigde omroepbijdrage inclusief de verzegelingskosten. Echter, voornoemd bedrag bedroeg ƒ 200,50. Aldus had (verzoeker; N.o.) op dat moment ƒ 4,50 te veel betaald. Voor de periode van juli 1998 tot en met september 1998 is het aanvankelijk bedrag aan omroepbijdrage ƒ 50,- verminderd met het bedrag van ƒ 4,50 dat door (verzoeker; N.o.) te veel was betaald. In juli 1998 is aan (verzoeker; N.o.) een nota van ƒ 45,50 toegezonden, welke door hem op 3 september 1998 is betaald. Voorts verzocht u om afschriften van brieven die door Dienst Omroepbijdragen in de maanden juni en juli 1998 aan (verzoeker; N.o.) zouden zijn gestuurd. In voornoemde periode is er echter geen correspondentie tussen (verzoeker; N.o.) en Dienst Omroepbijdragen geweest. Anders dan ik in mijn brief van 29 december 1998 heb aangegeven is op het moment dat (verzoeker; N.o.) op 12 juni 1998 betaalt, de verzegeling opgeheven en is zijn registratie weer lopend gemaakt..." Nadere informatie Op het verzoek van de Nationale ombudsman aan verzoeker om een afschrift te verstrekken van zijn (bank-) girorekeningafschrift waaruit blijkt dat hij in maart 1996 f 193 aan de Dob had betaald, werd door verzoeker niet gereageerd. Ook reageerde hij niet op de vraag wanneer hij de rekening van f 240,50 had ontvangen.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat de Dienst omroepbijdragen (Dob) hem omroepbijdragen in rekening heeft gebracht over de periode van 9 oktober 1996 tot eind juni 1998. Gedurende deze periode was zijn televisie door de Dob verzegeld en als gevolg daarvan niet bruikbaar. Hij baseert zijn standpunt met name op een nota van de Dob ten bedrage van f 240,50, die deels betrekking heeft op de verzegelde periode.2. In zijn reactie op de klacht heeft de Dob aangegeven dat verzoeker uitsluitend over de maand oktober 1996 nog omroepbijdrage verschuldigd was, die hem in rekening is gebracht. Voor de daaropvolgende periode is dit niet het geval geweest. Pas nadat de verzegeling van het televisietoestel in juni 1998 ongedaan werd gemaakt, is verzoeker, met ingang van juli 1998, weer omroepbijdrage in rekening gebracht. De Dob verstrekte in dit verband een overzicht van de door hem in rekening gebrachte bedragen en van de door verzoeker gedane betalingen. Volgens de Dob heeft verzoeker kort na de verzegeling nog wel een nota ontvangen, waarin naast de achterstand in de betaling van de omroepbijdrage tot en met september 1996, ook de verschuldigde omroepbijdrage voor de nieuwe halfjaarlijkse periode van oktober 1996 tot en met maart 1997 was verwerkt. De verzending van die nota had het controlebezoek na verzegeling in oktober 1996 evenwel gekruist. Het bedrag van die nota over de periode van oktober 1996 tot en met maart 1997 was verzoeker echter niet in rekening gebracht. Van een betaling door verzoeker van f 193 in maart 1996 was de Dob niets bekend.3. Verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de Dob hem ten onrechte omroepbijdrage in rekening heeft gebracht over de periode dat zijn televisietoestel als gevolg van de verzegeling door de Dob niet bruikbaar was. Uit het door de Dob verstrekte overzicht blijkt dat de Dob verzoeker van deze periode uitsluitend de maand oktober 1996 - de maand waarin de verzegeling plaatsvond - in rekening heeft gebracht. Gelet op het bepaalde in het Mediabesluit (zie

Achtergrond

, onder 2.) is deze handelwijze correct. Over het resterende gedeelte van de periode - november 1996 tot en met juni 1998 - is verzoeker geen omroepbijdrage in rekening gebracht. Pas nadat verzoeker zich in juni 1998 weer had aangemeld bij de Dob is de oude vordering, bestaande uit de achterstand tot en met oktober 1996 en de kosten van de verzegeling, weer lopend gemaakt en is verzoeker, vanaf juli 1998, weer omroepbijdrage verschuldigd. Het feit dat verzoeker van de Dob een nota ontving die deels betrekking had op de verzegelde periode, doet hieraan niet af. Het is aannemelijk dat deze nota, zoals de Dob stelt, de verzegeling in oktober 1996 heeft gekruist. Voorts is niet gebleken van betalingen van verzoeker anders dan die welke door de Dob zijn aangegeven en die overeenkomen met de door verzoeker verschuldigde omroepbijdrage inclusief kosten. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst omroepbijdragen te 's-Gravenhage is niet gegrond.

Instantie: Dienst Omroepbijdragen

Klacht:

Omroepbijdrage in rekening gebracht voor periode dat tv verzegeld was.

Oordeel:

Niet gegrond