Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Geen van hen gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. In de avond van 12 april 1997 had verzoekster ruzie met haar partner in zijn woning te 's-Gravenhage. Naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast zijn twee ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden naar de desbetreffende woning gegaan. Na enige tijd hebben zij verzoekster vanuit de woning overgebracht naar het politiebureau Segbroek-Loosduinen. Nadat dezelfde politieambtenaren enige tijd op het bureau met verzoekster hadden gesproken, heeft een van de op het politiebureau aanwezige politieambtenaren een taxi gebeld om verzoekster te vervoeren vanuit Den Haag naar haar woning in Leiden. Verzoekster weigerde gebruik te maken van de vervolgens aan het bureau verschenen Haagse taxi. Verzoekster is enige tijd later met een uit Leiden afkomstige taxi vanaf het politiebureau vertrokken.2. Op 25 mei 1997 heeft verzoekster een klacht ingediend bij het regionale politiekorps Haaglanden over het politieoptreden in de nacht van 12 op 13 april 1997.3. In reactie op verzoeksters klacht deelde de waarnemend chef van het gebiedsgebonden onderdeel Segbroek-Loosduinen namens de burgemeester van 's-Gravenhage verzoekster bij brief van 30 juli 1997 onder meer het volgende mee:"Nadat u de politiemedewerkers een half uur lang op vervelende wijze had beziggehouden ging u op een gegeven ogenblik mee naar het Bureau Loosduinen. In Bureau Loosduinen zijn politiemedewerkers nogmaals een uur lang met u in de weer cq in gesprek geweest. Ad 1:Tijdens en na het gesprek werd u duidelijk te kennen gegeven dat u niet aan het Bureau kon blijven en dat de politiemedewerkers bereid waren om een taxi voor u te bellen. Op het moment dat de bestelde Haagse taxi aan het Bureau Loosduinen verscheen begaf de wachtcommandant zich naar u toe en gaf u te kennen dat de taxi voor stond. U vroeg of het een Leidse taxi was en weigerde gebruik te maken van de Haagse taxi omdat u geen geld bij u zouhebben maar wel een rekening zou hebben lopen bij de Leidse taxi. De Haagse taxi werd door de wachtcommandant weggestuurd. Nadat een Leidse taxi was gebeld werd u, in afwachting van de komst van deze taxi, in de receptie ondergebracht. U zat nog maar net in de receptie toen u een telefoon ter hand nam kennelijk om te bellen. De dienstdoende wachtcommandant zag dit, liep op u toe, nam de telefoon uit uw handen en deponeerde deze onder de balie. Tevens zei hij tegen u dat u niet zo maar, zonder toestemming, van een diensttelefoon gebruik kon maken en geen troep moest maken. Nadat de Leidse taxi bij Bureau Loosduinen was gearriveerd wilde u ook niet met deze taxi mee. U wilde eerst aangifte doen van vernieling van een armband. De wachtcommandant zei tegen u dat u ook deze taxi niet mocht laten wachten of weg sturen en dat u de politie al anderhalf uur bezig hield. De wachtcommandant had in Bureau Loosduinen de leiding en de verantwoordelijkheid en heeft u, rekening houdende met de wijze waarop u zich gedroeg, niet onwelvoeglijk behandeld. Hij heeft zijn naam niet aan u kenbaar gemaakt omdat u hem daar niet naar heeft gevraagd. Had u hem naar zijn naam gevraagd dan had u deze gekregen. Ik acht dit klachtpunt derhalve ongegrond. Ad 2:De politiemedewerker P. heeft u, zoals eerder aangehaald, te kennen gegeven dat u niet aan het Bureau Loosduinen kon blijven en dat de politie bereid was om een taxi te bellen. Op een gegeven ogenblik vond u het goed dat er een taxi werd gebeld. P. belde een Haagse taxi. Toen de taxi aan het Bureau verscheen weigerde u om mee te gaan. U zou geen geld hebben voor een taxi, hoewel u in ieder geval in het bezit was van honderd gulden en u wilde een Leidse taxi omdat u daar een rekening had lopen. Na veel vijven en zessen vond u het goed dat er een Leidse taxi werd gebeld. De politiemedewerker P. draaide het telefoonnummer en overhandigde u de telefoonhoorn waarna u zelf de Leidse taxi bestelde. Dit klachtpunt acht ik eveneens ongegrond."4. Bij brief van 27 augustus 1997 tekende verzoekster bij de korpsbeheerder beroep aan tegen de beslissing van de burgemeester. In deze brief deelde zij onder meer het volgende mee:"Om te beginnen ben ik nog steeds van mening dat ik onjuist behandeld ben op het moment dat ik in de hal van het politiebureau, wegens hevige buikloop als gevolg van de mishandeling, een telefoon pakte met het doel te vragen waar het toilet zich bevindt, daar een politieagent die zich niet nader bekend heeft
gemaakt de telefoon uit mijn hand griste en mij de woorden toevoegde: 'Wij hebben al anderhalf uur last van je en maak hier geen troep', waarna hij zich uit de voeten maakte waardoor ik niet in staat was naar zijn naam te vragen. Ik heb daardoor bovendien niet de gelegenheid gekregen om te verklaren wat ik met de telefoon beoogde. (...)2. In het oordeel van de (burgemeester; N.o.) staat dat de politiemedewerkers bereid waren om een taxi voor mij te bellen, terwijl ik hier nooit om heb gevraagd en zij mij hier nooit een voorstel toe hebben gedaan. Nadat de Haagse taxi is weggestuurd is er druk op mij uitgeoefend, door het nummer reeds voor mij te draaien en de hoorn in mijn hand te drukken, om een Leidse taxi te bellen. In de staat waarin ik toen verkeerde, na een mishandeling en bovenomschreven behandeling door de politie, was ik onmachtig mijn wens te kennen te geven om met het openbaar vervoer te reizen. Hierdoor ben ik op kosten gejaagd die ik me gezien mijn financi le situatie niet kan veroorloven, welke kosten ik graag vergoed wil zien. Nadat ik ontdekt had dat twee gouden armbanden vernield waren wilde ik hiervan tevens aangifte doen. Inmiddels was echter de taxi gearriveerd en heeft de dienstdoende wachtcommandant mij gezegd dat ik deze taxi niet mocht laten wachten of wegsturen."5. Bij brief van 7 oktober 1997 verklaarde de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzoeksters beroep tegen de afdoening van de klacht ongegrond, conform het schriftelijke advies van 6 oktober 1997 van de onafhankelijke commissie voor de politieklachten van de regio Haaglanden. In dit advies deelde de commissie onder meer het volgende mee:"Ten aanzien van het bezwaar ad. a: Uit het rapport van onderzoek is de commissie duidelijk geworden, dat klaagster gedurende de tijd dat zij aan het politiebureau verbleef reeds enkele keren van het toilet, bereikbaar vanuit de hal waar zij zich bevond, had gebruik gemaakt. Geconcludeerd kan worden dat klaagster wel degelijk wist waar het toilet was te vinden en dat zij dat kon gebruiken. De commissie acht klaagsters bewering, dat zij de telefoon ter hand wilde nemen om te informeren naar het toilet, dan ook niet aannemelijk. Gelet op hetgeen tevoren was voorgevallen rond het waarschuwen en vervolgens weer afzeggen van een taxi en gelet op klaagsters trainerende gedrag, was het te rechtvaardigen, dat de politieambtenaar kordaat tegen klaagster optrad. Alhoewel de lezingen van klaagster en de politieambtenaar over deze bejegening uiteen lopen, acht de commissie – de feiten en
omstandigheden in hun onderlinge samenhang in aanmerking nemende de lezing van de politieambtenaar aannemelijker. Dit geldt ook voor klaagsters bewering, dat de politieambtenaar zich niet bekend wenste te maken. (...) De commissie acht het bezwaar niet gegrond. Ten aanzien van het bezwaar ad. b: De commissie heeft geconstateerd, dat uit de onderzoeksrapportage duidelijk is geworden dat er tussen klaagster en de politiemensen enkele keren overleg is geweest over het bellen van een taxi. De lezingen hierover lopen uiteen. Klaagster kan haar bewering echter niet nader onderbouwen. De verklaring van de politiemensen maken volgens de commissie een overtuigende indruk. Klaagster heeft immers zelf aan de politiemensen medegedeeld – na de eerste vergeefse poging een Haagse taxi te roepen – dat zij bij de Leidse taxicentrale een rekening had lopen. Zo is er ook door n van de politiemensen telefonisch contact geweest met de vriend van klaagster, die er in toestemde dat klaagster het geld (f 100,-) dat zij van hem had meegenomen, voor taxivervoer gebruikte. De commissie kan klaagster dan ook niet volgen in haar bewering, dat zij onder druk is gezet om met een taxi af te reizen en daarmee onnodig kosten heeft gemaakt. De commissie begrijpt ook haar bewering niet, dat zij door de mishandeling en de politiebehandeling onmachtig was haar wil kenbaar te maken omtrent de keuze van haar transport, maar in diezelfde toestand w l machtig was met het openbaar vervoer te reizen. De commissie acht het bezwaar niet gegrond."B. Standpunt verzoeksterHet standpunt van verzoekster staat – samengevat – weergegeven onder
Klacht
.C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden1. In zijn reactie op verzoeksters klacht verwees de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden bij brief van 5 maart 1998 naar zijn oordeel in beroep van 7 oktober 1997 (zie hiervoor onder A.5.).2.1. Voor een meer inhoudelijke reactie op verzoeksters klacht verwees de korpsbeheerder naar een bij zijn brief gevoegd ambtsbericht van 25 februari 1998 van de chef van het gebiedsgebonden onderdeel Segbroek-Loosduinen. Hierin deelde de onderdeelschef onder meer het volgende mee:"In de nacht van 12 op 13 april 1997 kreeg een surveillance-eenheid van Politie Haaglanden, GGO IV Segbroek-Loosduinen, Bureau Loosduinen de opdracht zich te begeven naar perceel U.straat (...) te Den Haag. Indicatie: Moeilijkheden binnen. In de woning waren een man en een vrouw aan het vechten. De partijen werden uit elkaar gehaald. De personen bleken te zijn genaamd: de heer M. (...) te Den Haag en mevrouw V. (...) te Leiden. De situatie was zodanig dat partijen gescheiden dienden te worden. Omdat het incident plaatsvond in de woning van M. leek het de medewerkers het beste dat mevrouw V. de woning zou verlaten. Mevrouw V. werd indachtig het nachtelijke tijdstip overgebracht naar Bureau Loosduinen. Na ongeveer anderhalf uur politiebemoeienis stapte mevrouw V. in een taxi om te worden vervoerd naar haar woning te Leiden. (...) De in de klachtafhandelingsbrief gebezigde tekst: "De wijze waarop u zich gedroeg" cq de in het advies aan de korpsbeheerder inzake het bezwaarschrift van mevrouw V. gebezigde tekst: "Op vervelende wijze had bezig gehouden" cq de in de brief van de Nationale ombudsman, d.d. 11-02-1998 (...) gebezigde tekst: "Overlast" is opgevoerd aan de hand van het volgende: In perceel U.-straat (...) te Den Haag was mevrouw aan het vechten. Zij gedroeg zich agressief. Zij had alcoholhoudende dranken genuttigd. Ondanks het feit dat de politiemensen probeerden te praten en te bemiddelen bleef zij schelden. Ze probeerde telkens weer haar tegenpartij aan te vallen. Ze gooide een glas naar n van de politiemedewerkers. Ze poepte waar ze stond in haar broek maar ook op de grond. Vervolgens vond ze het kennelijk nodig om door de poep te stampen. Tijdens de gelegenheid die gegeven werd om te douchen zorgde ze er voor dat een politiemedewerker daar getuige van moest zijn. Zij zwabberde met haar borsten in de richting van de politiemedewerker. In het Bureau Loosduinen werd ongeveer een uur met haar gepraat. Er was niet op een normale wijze met haar te praten. Zij pakte van de balie een telefoon om te vragen waar het toilet was terwijl zij al wist waar het toilet was. Om service te verlenen werd een taxi gebeld. Zij weigerde om gebruik te maken van de taxi zodat deze weggestuurd moest worden. Zij wilde alleen door een Leidse taxi vervoerd worden. Hoewel zij niet in Bureau Loosduinen kon blijven en ook niet terug kon naar het perceel waar zij gevochten had weigerde zij om het bureau te verlaten en naar huis te gaan. Ook bij aankomst van een Leidse taxi wilde zij in rste instantie geen gebruik van deze taxi maken. De klacht van mevrouw V. acht ik ongegrond. Ik heb geen aanlei
ding gevonden tot enigerlei maatregel of actie ten behoeve van verzoekster."2.2. Bij het ambtsbericht was een aantal bijlagen gevoegd. Een daarvan betrof een rapport van 22 juli 1997 van de heer D., inspecteur van politie aan bureau Loosduinen, opgemaakt in het kader van de afhandeling van verzoeksters klacht van 25 mei 1997. Hierin rapporteert hij onder meer het volgende:"Mevrouw V. (...) verklaarde het volgende:'(...) Ik weet alleen nog dat ik in mijn nachthemd in de gang stond toen de politie kwam. Wat er verder is gebeurd weet ik niet want ik had een black out. Ik had hoofdklachten. Maar het is goed mogelijk dat ik met mijn hoofd ergens tegenaan geslagen ben. Ik heb mijn spullen gepakt en opeens liep mijn ontlasting er uit. De agenten hebben dat gezien. Ik heb nog drie handdoeken erover gelegd. Ik mocht van de politie douchen. Toen ben ik door de agenten meegenomen naar het politiebureau. (...) Ik heb een klacht tegen een agent die in de nacht van 12 op 13 april 1997 in Bureau Loosduinen dienst had. Ik wil weten wie dat was. Ik zat tussen 01.00 en 02.00 uur in de hal van het Bureau Loosduinen te wachten op een taxi uit Leiden. Opeens moest ik weer nodig naar het toilet en er zat nog een mijnheer in de hal. Daar er aan de balie niemand was heb ik geprobeerd te bellen met de telefoon. Ik wilde vragen waar het toilet was. Er kwam een agent aangestormd die de telefoon uit mijn handen haalde en ergens onder de balie smeet. Hij zei tegen mij: 'Wij hebben al anderhalf uur last van je en maak hier geen troep.' Toen stormde hij weer weg. De klacht gaat over het verbale optreden van de agent en waarom ik zijn naam niet te horen kreeg. (...) Ook heb ik een klacht tegen de agent P. Hij heeft buiten mij om een taxi gebeld. Daar had ik geen geld voor. Uit nood heb ik een taxi uit Leiden laten komen op rekening. (...)' Op verschillende data heb ik de klacht besproken met K., dienstdoend wachtcommandant in de nachtdienst van 12 op 13 april 1997. Hij verklaarde mij het volgende:'In de nachtdienst van 12 op 13 april 1997 was ik wachtcommandant aan Bureau Loosduinen. Op 12 april 1997 omstreeks 24.00 uur zag ik dat door de collega's P. en M. een vrouw via de hoofdingang werd binnengebracht. Deze vrouw was door de betreffende collega's, na een ruzie met haar vriend in diens woning, overgebracht naar het bureau. (...) De vrouw bleek te zijn genaamd: V. (...). De collega's plaatsten de vrouw in een zogenaamde opvang/ aangiftekamer en gingen een gesprek aan met de vrouw. Na ongeveer 50 minuten begaf ik mij naar de betreffende opvangkamer om te vernemen hoe de zaken er voor stonden. Van collega M. hoorde ik dat er moeilijk met de vrouw te praten was, kennelijk omdat zij
nogal behoorlijk veel alcohol had genuttigd. Collega P. deelde mij mede dat het gesprek met de vrouw bijna ten einde was en dat hij op verzoek van de vrouw een taxi ging bellen om haar te laten vervoeren naar haar woonhuis in Leiden. Op het moment dat de bestelde taxi voor de deur verscheen begaf ik mij naar mevrouw V. en deelde haar mede dat de taxi voor de deur stond. Zij vroeg aan mij of het een taxi uit Leiden was en vertelde dat zij een rekening had lopen bij de Leidse taxi en dat zij geen gebruik wilde maken van een Haagse taxi. Ik heb de vrouw op dat moment gezegd dat zij die wens eerder kenbaar had moeten maken en dat zij het niet kon maken de Haagse taxichauffeur weg te sturen. Zij hield voet bij stuk en ik heb de taxi weggestuurd. Door personeel van Bureau Loosduinen is naar de Leidse taxi gebeld en aan mevrouw V. is te kennen gegeven dat de Leidse taxi onderweg was. De vrouw werd vervolgens, in afwachting van haar taxi, in de receptieruimte van het bureau geplaatst. Mevrouw V. zat daar nog maar 5 minuten op de bank in de receptie toen ze opstond en naar de balie liep. Ik zag dat zij een diensttelefoon opnam en kennelijk wilde telefoneren. Ik liep terstond naar haar toe en heb haar de telefoon uit haar handen gehaald en deze onder de balie geplaatst. Ik deelde haar mede dat zij niet zomaar, zonder te vragen, gebruik kon/mocht maken van de diensttelefoon. Vervolgens arriveerde er een Leidse taxi aan het bureau. Nadat de taxichauffeur zich had aangekondigd zei mevrouw V. dat zij nog niet mee ging omdat zij eerst aangifte wilde doen van vernieling van haar armband. Ik zei tegen mevrouw V. dat zij ook deze taxichauffeur niet kon laten wachten of weg sturen en dat zij ons, de politie, al anderhalf uur bezig hield. Ik stelde haar voor om een andere keer, wanneer zij nuchter was, eventueel aangifte te komen doen. Ik merkte dat zij het hier niet mee eens was en mopperend het bureau verliet. Mevrouw V. heeft mij niet naar mijn naam gevraagd. Ik zou er totaal geen moeite mee hebben gehad om haar mijn naam te geven. (...)' De hoofdagent van politie P. verklaarde mij het volgende:'Zij werd geplaatst in een zogenaamde aangiftekamer. In deze kamer hebben we bijna een uur met haar zitten praten zodat de wachtcommandant K. kwam informeren hoe ver het met de zaak stond in verband met andere zaken. Ik heb haar heel duidelijk uitgelegd waar het op stond, dat zij het bureau uiteindelijk moest verlaten, dat het al na middernacht was en dat er naar een vervoersoplossing gezocht moest worden. Zij gaf toestemming om een taxi te bellen. Ik belde een Haagse taxi en deze verscheen aan het bureau. De vrouw ging niet met de taxi mee en zei dat zij geen geld had. Zij wilde een Leidse taxi omdat zij daar een rekening had lopen. De Haagse taxi werd weg gestuurd. Tussentijds had ik telefonisch contact met de heer Me. Hij wist
dat zijn vriendin honderd gulden had meegenomen en zei dat zij dit mocht houden voor de taxi. Ondanks dit hield de vrouw vol dat zij geen geld had voor een taxi. Na veel vijven en zessen vond mevrouw V. het goed dat de Leidse taxi werd gebeld. Ik draaide het nummer en gaf de telefoonhaak over aan mevrouw V. Zij bestelde vervolgens de taxi. De vrouw werd in afwachting van de Leidse taxi in de receptieruimte geplaatst. Ik hoorde dat de wachtcommandant K. woorden met haar had gehad. Zij zou ondermeer de telefoon gepakt hebben om te telefoneren en wilde weten waar het toilet was. Mevrouw V. wist echter waar het toilet was want ze had daar al enkele keren gebruik van gemaakt.' (...)"D. Verklaringen betrokken ambtenaren1. Op 24 maart 1998 verklaarde de betrokken ambtenaar K. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"In de nacht van 12 op 13 april 1997 was ik werkzaam als wachtcommandant op het bureau Loosduinen. Uit hoofde van die functie heb ik de collega's P. en M. op een gegeven moment op een melding van burengerucht uitgestuurd. Het betreft hier twee tamelijk jonge en nog niet erg ervaren collega's. Omdat ik als wachtcommandant verantwoordelijk ben voor het wel en wee van collega's buiten op straat, hield ik met behulp van de mobilofoon contact met deze collega's. De melding betrof een ruzie in een woning waarbij mevrouw V. betrokken was. Ik vond dat de collega's erg lang, dat wil zeggen zeker zo'n drie kwartier, ter plaatse bezig waren. In die tijd heb ik meermaals mobilofooncontact met ze gehad. Uiteindelijk kwamen de collega's, samen met mevrouw V. naar het bureau. Zij hebben toen plaats genomen in een verhoorkamer. Omdat ik opnieuw constateerde dat deze collega's erg veel tijd kwijt waren aan mevrouw V., heb ik op een gegeven moment poolshoogte genomen. Omdat het gesprek op dat moment vrijwel afgerond was, is vervolgens een taxi gebeld om mevrouw V. naar huis terug te brengen. Er is toen een Haagse taxi besteld. Toen de chauffeur van die taxi zich meldde, gaf mevrouw te kennen alleen met een Leidse taxi naar huis te willen. Dat was omdat zij een abonnement had bij een Leids taxibedrijf. Ik vond dit een heel erg vervelende situatie voor de betreffende taxichauffeur. Ik heb hem verzocht maar weer te vertrekken en ik heb hem excuses aangeboden voor de ontstane overlast. Daarop is de door mevrouw V. verlangde Leidse taxi besteld. Het is goed mogelijk dat ik slechts eenmaal een taxi heb besteld en dat de andere taxi door een collega is opgeroepen. Welke taxi dan door mij is opgroepen weet ik niet meer.
In afwachting van de komst van die taxi, heb ik mevrouw bij de balie in de centrale hal doen plaatsnemen. Ik zelf heb toen weer plaats genomen in de kamer van de wachtcommandant. Via een monitor had ik zicht op de centrale hal. Na enige tijd, het zal ongeveer een half uur zijn geweest, zag ik via die monitor dat mevrouw V. uit haar stoel was opgestaan en een telefoon op de balie pakte. Op zich had ik er geen bezwaar tegen dat zij de telefoon zou gebruiken, maar daar had zij dan wel even toestemming voor moeten vragen. Zij had dat gemakkelijk kunnen doen. De centrale hal ligt direct naast de kamer van de wachtcommandant, er was geen sprake van een gesloten tussendeur en bovendien kan de wachtcommandant via de monitor ook horen wat zich in de hal afspeelt. Ik ben daarop vanuit de kamer van de wachtcommandant naar haar toegegaan en ik heb de telefoon uit haar hand genomen en deze in een la achter de balie gelegd. Op ongeveer hetzelfde moment belde de Leidse taxichauffeur aan de voordeur. Voordat zij met deze taxi zou vertrekken, wilde mevrouw V. nu echter opeens eerst nog aangifte doen van vernieling. Volgens haar was eerder op de avond, bij het optreden van de collega's P. en M. in de woning van haar kennis, haar halsketting vernield. Het opnemen van een aangifte neemt normaal gesproken al gauw een half uur tijd in beslag. Ik vond het ongepast de taxichauffeur al die tijd te laten wachten en dat terwijl mevrouw V. eerder meer dan genoeg tijd had gehad om dat onderwerp aan te snijden. Ik heb haar daarop meegedeeld dat ik niet bereid was op dat moment haar aangifte op te nemen, maar dat ze daarvoor op een ander tijdstip maar terug moest komen. Als mevrouw V. stelt dat zij de telefoon pakte om te informeren naar het toilet, dan wil ik erop wijzen dat de publiekstoilet zich direct naast de centrale hal bevindt en dat mevrouw al die tijd recht tegenover de deur van die wc heeft gezeten. Op de deur staat aangegeven dat die deur toegang geeft tot de publieke wc. Mevrouw V. heeft gedurende haar verblijf aan het bureau niet naar mijn naam gevraagd."2. Op 6 april 1998 verklaarde betrokken ambtenaar P. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"In de avond van 12 april 1997 ben ik, samen met enkele collega's, geruime tijd bezig geweest met de afhandeling van de zaak V. Op een gegeven moment gaf verzoekster aan dat zij naar huis wilde. Ik heb haar toen gevraagd of ik een taxi voor haar moest bestellen. Daarmee ging zij toen akkoord.
Ik heb toen een taxi gebeld. Gewoon een Haagse taxi, zoals wij dat altijd in zo'n geval doen. Na aankomst van deze taxi, zei verzoekster plotseling dat zij niet met deze taxi naar Leiden wilde gaan, maar dat ze met een Leidse taxi naar huis wilde. Ze had, zo vertelde ze, een abonnement bij een Leids taxibedrijf. Ik weet niet meer of ik toen de Leidse taxi heb gebeld. Het is heel goed mogelijk dat niet ik dat heb gedaan, maar hetzij de wachtcommandant, hetzij mijn collega M. Of verzoekster ons naar onze namen heeft gevraagd, weet ik niet meer. Maar als ze dat gedaan heeft, dan heb ik haar mijn naam genoemd. Er was geen enkele reden om haar niet mijn naam te geven."3. Op 6 april 1998 verklaarde betrokken ambtenaar M. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"In de avond van 12 april 1997 werd ik samen met een collega op een melding van geluidsoverlast afgestuurd. In de woning waar wij toen heengingen troffen wij onder andere klaagster aan. Omdat zij niet op dat adres woonde en daar naar ons oordeel ook niet kon blijven, hebben wij klaagster op een gegeven moment vanuit die woning overgebracht naar het bureau. Wij zijn toen lang met haar bezig geweest; eerst in die woning en daarna aan het bureau. (...) Toen wij na ongeveer een uur eindelijk klaar waren met klaagster, gaf zij te kennen dat zij met een taxi naar huis wilde. Er is toen een taxi voor haar besteld. Wie van de aanwezige politieambtenaren deze taxi gebeld heeft, weet ik niet meer. Het is goed mogelijk dat ik dat zelf was, maar het kan ook een collega zijn geweest. Toen de taxi voorreed, gaf klaagster te kennen dat zij niet met deze Haagse taxi naar Leiden wilde. Zij vond dat te duur en ze beweerde dat ze geen geld bij zich had. Omdat zij echter bij een Leids taxibedrijf een abonnement had lopen, verlangde zij met een taxi van dit Leidse bedrijf te worden vervoerd. Wij hebben daarop de Haagse taxi weer laten vertrekken. Vervolgens heeft iemand de Leidse taxi gebeld. Het is best mogelijk dat wij klaagster zelf deze taxi hebben laten bellen. Maar ook dat weet ik niet meer precies. Nadat de Leidse taxi was besteld, hebben wij klaagster in de hal bij de balie laten plaatsnemen. Ik ben toen iets anders gaan doen en ik heb klaagster niet meer gezien."E. Verklaring verzoeksterIn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en de verklaringen
van de betrokken ambtenaren verklaarde verzoekster op 21 juli 1998 mondeling tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Ik ben het niet eens met de verklaring van de heer K. Naar aanleiding van het lezen van deze verklaring deel ik u het volgende mee. Ik zat in de hal te wachten en voelde dat ik naar het toilet moest. Ik wist niet waar het toilet zich bevond. Hoewel de politie achteraf aangeeft dat dit duidelijk genoeg was aangegeven, wil ik u toch zeggen dat ik dat niet heb gezien. Ik had namelijk slaapmiddelen geslikt, wijn gedronken en meerdere black-outs gehad. Hierdoor kon ik mij slecht concentreren. Ik had tijdens dit voorval hevige buikloop en wilde het politiebureau niet bevuilen. Omdat ik daarom snel aan de politie wilde vragen waar het toilet was, liep ik naar de telefoon op de balie om aan de politieambtenaren te vragen waar het toilet was. Ik heb het nummer 09 gebeld. Hierop kwam een politieambtenaar, achteraf gezien de heer K., naar mij toe en zei mij dat ik van de telefoon af moest blijven, geen troep mocht maken en dat hij al anderhalf uur last van mij had. Deze agent liep weer weg zonder dat ik tijd had om naar zijn naam te vragen. Hierna kwam er een andere agent naar mij toe. Dit was de heer Ve. Ik heb hem gevraagd waar het toilet was. Nadat de heer Ve. mij het toilet heeft gewezen, ben ik naar het toilet gegaan. Toen ik terugkwam, heb ik de heer Ve. nog enige spullen van mijn ex-vriend gegeven. Ook kwam ik er toen achter dat mijn armbanden kapot waren. Ik wilde hier alsnog aangifte van doen. Ik heb de heer Ve. voorts gevraagd wat de naam van zijn collega was. Hij gaf deze naam niet. Toen ik naar zijn naam vroeg, gaf hij een visitekaartje met zijn eigen naam erop. De heer K. heeft in zijn verklaring niet vermeld dat ik met de heer Ve. heb gesproken. Het was namelijk de heer Ve., die met mij heeft gesproken over de aangifte en de taxi. Hij heeft mij gevraagd om een andere keer terug te komen om aangifte te doen, omdat de Leidse taxi stond te wachten. De heer Ve. heeft mij overigens keurig behandeld. Tijdens het voorval had ik last van buikloop. Ik had vier rode wijnen gedronken en medicijnen geslikt, waaronder seresta (kalmeringsmiddel) en normison (slaapmiddel). Ik heb op het bureau meerdere black-outs gehad. Over het bellen van de taxi wil ik nog het volgende meedelen. De Haagse taxi is zonder mijn toestemming gebeld vanuit een andere kamer. Ik wilde deze taxi niet, omdat ik daar geen geld voor had. Ik had wel f 100,= op zak, maar dit geld was van mijn ex-vriend.
Om die reden wilde ik dit geld dan ook niet uitgeven. De Haagse taxi is vervolgens weggestuurd. Ik ben van mening dat de politie mij onder druk heeft gezet om toch een taxi te bestellen. Als u mij vraagt hoe ik zelf had gedacht naar huis te gaan, kan ik u zeggen dat ik hoe dan ook een taxi nodig had om naar het station te komen. Verder zeg ik u dat ik me tijdens het voorval niet goed voelde door de mishandeling door mijn ex-vriend en de alcohol in combinatie met de slaapmiddelen. Nadat de Haagse taxi is weggestuurd, heb ik de politieambtenaren verteld dat ik een abonnement op de Leidse taxi had. De heer P. heeft de Leidse taxi gebeld. Ik heb de telefoon toen overgenomen om een taxi te bestellen. Ik heb deze taxi besteld omdat ik anders niet wist hoe ik naar huis moest komen. Ik wil graag dat de politie de taxikosten vergoedt, omdat ik toch van mening ben dat zij mij onder druk hebben gezet om een taxi te bestellen."F. Reactie van de beheerder van het regionale politiekorps HaaglandenIn reactie op de verklaring van verzoekster zond de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden de Nationale ombudsman bij brief van 10 september 1998 een ambtsbericht - met bijlagen - van 26 augustus 1998 van de chef van het district Segbroek-Loosduinen. De korpsbeheerder deelde mee dat hij zich kon vinden in de inhoud daarvan.1. E n van de bijlagen betrof een op 18 en 19 augustus 1998 tegenover inspecteur van politie D. afgelegde verklaring van politie-ambtenaar Ve. Hierin verklaarde hij het volgende:"Op het moment dat K. zich onderhield met mevrouw V., bevond ik mij in de kamer van de wachtcommandant. Op een gegeven ogenblik begaf K. zich weer naar zijn werkplek, de kamer van de wachtcommandant. Ik hoorde dat mevrouw V. vanuit de receptie over de balie stond te brullen. Ik begaf mij naar mevrouw V. en hoewel ik niets met de zaak te maken had ging ik een gesprek met haar aan. Zij wilde naar het toilet. Ik wees naar het toilet. Na een bezoek aan het toilet zei mevrouw V. tegen mij dat zij aangifte wilde doen van haar kapotte armbanden. Ik heb haar daarop gevraagd om op een andere dag aangifte te komen doen. Dit verzoek deed ik omdat de toestand van mevrouw V. in verband met het gebruik van alcoholische dranken zodanig was dat het opnemen van een aangifte op dat moment niet relevant was en de Leidse taxi reeds op haar stond te wachten. Mevrouw V. overhandigde mij een kledingstuk (hemd) van haar ex-vriend en zei tegen mij dat ik dit kon weggooien of terug geven aan haar ex-vriend. Ik heb het kledingstuk
(hemd) weggegooid. Ik heb mevrouw V. niet gedwongen om een taxi te nemen."2. Onder de bijlagen bevond zich verder een op 18 en 19 augustus 1998 tegenover inspecteur van politie D. afgelegde verklaring van politieambtenaar K. Hierin verklaarde hij het volgende:"Ik was niet op de hoogte van het feit dat agent Ve. zich op enigerlei wijze met mevrouw V. had bemoeid. Mevrouw V. is op geen enkele wijze gedwongen om een taxi te nemen. Er is door collega's alleen bemiddelend opgetreden bij het bestellen van een taxi. Toen de Leidse taxi voor het bureau stond wilde mevrouw V. plotseling aangifte doen van vernieling van haar halsketting. Ik vond het ongepast de taxichauffeur al die tijd te laten wachten. Zij had meer dan genoeg tijd gehad om dat onderwerp aan te snijden. Ik heb haar medegedeeld dat ik niet bereid was op dat moment een aangifte op te nemen of op te laten nemen en dat zij daarvoor beter op een ander tijdstip kon komen. Mevrouw V. pakte volgens haar de telefoon om te informeren naar het toilet. Ik wil er op wijzen dat het publiekstoilet zich in de toegangshal, bij de receptie, bevond en dat mevrouw V. de tijd dat zij op de taxi zat te wachten recht tegenover de deur van die WC heeft gezeten."
Beoordeling
AlgemeenIn de avond van 12 april 1997 kwam bij de meldkamer van het regionale politiekorps Haaglanden een melding binnen van geluidsoverlast vanuit de woning van de heer Me., bij wie verzoekster op dat moment op bezoek was en met wie zij was verwikkeld in een handgemeen. Om de rust te herstellen brachten ter plaatse verschenen ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekster vanuit de woning over naar het politiebureau Segbroek-Loosduinen. Nadat politieambtenaren enige tijd op het bureau met verzoekster hadden gesproken, is een taxi gebeld om verzoekster te vervoeren vanuit Den Haag naar haar woning in Leiden. Verzoekster weigerde gebruik te maken van de vervolgens aan het bureau verschenen Haagse taxi. Terwijl verzoekster in afwachting was van de komst van de Leidse taxi, kreeg zij een woordenwisseling met de wachtcommandant over het gebruik van een diensttelefoon. Enige tijd later vertrok zij met een uit Leiden afkomstige taxi.I. . Bejegening door de wachtcommandant1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de wachtcommandant haar heeft belet gebruik te maken van de genoemde diensttelefoon, en haar daarbij verbaal onheus heeft bejegend.2. Verzoekster verbleef in afwachting van de komst van een Leidse taxi in de receptieruimte van het politiebureau Segbroek-Loosduinen. De dienstdoende wachtcommandant bevond zich in de naast de receptieruimte gelegen kamer van de wachtcommandant. De tussen de beide ruimtes aanwezige deur stond open. Via een intern videosysteem had de wachtcommandant vanuit zijn kamer zicht op de receptieruimte. Door middel van het videosysteem nam de wachtcommandant op een gegeven moment waar dat verzoekster haar zitplaats had verlaten en bij de in de receptieruimte aanwezige balie een telefoon had gepakt. De wachtcommandant heeft zich daarop vanuit zijn kamer naar verzoekster begeven en haar de telefoon uit handen genomen. Tegenover verzoeksters stelling dat zij door middel van het telefoontoestel had willen informeren waar zij een wc kon vinden, hebben de korpsbeheerder en betrokken ambtenaar K. gesteld dat verzoekster op het moment dat zij de diensttelefoon wilde gaan gebruiken, moet hebben geweten waar de publieks-wc zich bevond.3. Wat ook de reden was voor het willen gebruiken van de diensttelefoon door verzoekster, de wachtcommandant kon er in redelijkheid toe overgaan verzoekster te beletten zonder voorafgaande toestemming de diensttelefoon te gebruiken. Gezien de ligging van de receptieruimte en de kamer van de wachtcommandant met openstaande tussendeur, had verzoekster zich voor het verkrijgen van informatie direct tot de wachtcommandant kunnen wenden.4. Gezien de ervaringen die de wachtcommandant en de overige betrokken politieambtenaren in de voorafgaande uren met verzoekster hadden opgedaan, is het begrijpelijk dat de wachtcommandant enigszins ge rriteerd was geraakt toen verzoekster ongevraagd de diensttelefoon ter hand nam. Dat de wachtcommandant daarbij grenzen heeft overschreden, is niet gebleken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.II. . Het zich voorstellen door de wachtcommandant1. Verzoekster klaagt er verder over dat de wachtcommandant heeft geweigerd haar zijn naam te noemen.2. Betrokken ambtenaar K, de wachtcommandant, heeft te kennen gegeven dat verzoekster hem niet naar zijn naam had gevraagd. Wanneer zij dat wel zou hebben gedaan, zou hij haar zonder aarzeling zijn naam hebben genoemd.3. Verzoekster heeft tijdens het onderzoek verklaard dat haar confrontatie met wachtcommandant K. over de diensttelefoon dusdanig snel was verlopen, dat zij in het geheel geen gelegenheid had gehad om hem naar zijn naam te vragen.
Daarmee staat vast dat geen sprake is geweest van een weigering van de wachtcommandant zijn naam te noemen.4. Op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Ambtsinstructie (zie