1999/094

Rapport
Op 21 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Voorburg en de heer S. te 'sGravenhage, ingediend door het Haags Meld- en Registratiepunt Discriminatiezaken te 'sGravenhage, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers, M. en S., klagen over de wijze waarop zij op 8 februari 1997 op het politiebureau in de Heemstraat te 'sGravenhage zijn behandeld door ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden, nadat verzoeker M. betrokken was geweest bij een vechtpartij in een caf . Verzoeker M. klaagt er met name over dat:- hem op het politiebureau geen gelegenheid werd geboden zelf te telefoneren met de EHBO; - hem op het politiebureau geen gelegenheid werd geboden zelf te telefoneren met verzoeker S.; - een gesprek met een andere bij de vechtpartij betrokken persoon werd gearrangeerd, zonder dat hij daarvoor toestemming had gegeven; - hij nauwelijks gehoor vond, en zijn aangifte pas werd opgenomen na bemiddeling door verzoeker S. Hierdoor voelde hij zich gediscrimineerd vanwege zijn afkomst. Verzoeker S. klaagt er met name over dat:- aan zijn verzoek om een ambulance voor verzoeker M. te bellen door de politie geen gehoor werd gegeven; - hij door een politieambtenaar belachelijk werd gemaakt, toen hij meedeelde een klacht over het optreden van de politie te willen indienen.

Achtergrond

Artikel 161 Sv geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt

gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Verzoekers werden in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Zij maakten van die gelegenheid geen gebruik. Aan de korpsbeheerder werd een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekers en de korpsbeheerder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.. Feiten Op zaterdag 8 februari 1997, 's avonds, was verzoeker M. in een caf te 's-Gravenhage betrokken bij een vechtpartij. Nadat de politie ter plaatse was gekomen ging verzoeker M., evenals een andere betrokkene, mee naar het politiebureau in de Heemstraat. Daar werd gepoogd tussen beide partijen te bemiddelen. Enige tijd later vervoegde verzoeker S. zich op verzoek van M. op het politiebureau. In verband met door M. opgelopen verwondingen hebben S. en M. die avond een bezoek gebracht aan de EHBO van het Westeinde-ziekenhuis. Op een verzoek om een ambulance te bellen was door de politie afwijzend gereageerd. Er is die avond geen aangifte opgenomen. Op maandagavond 10 februari 1997 heeft verzoeker alsnog aangifte gedaan van jegens hem gepleegde mishandeling. B. Standpunt verzoekers 1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht.2. In een op 27 maart 1997 bij de chef van het regionale politiekorps Haaglanden ingediende klacht deelde verzoekers' intermediair onder meer het volgende mee:

"1. Volgens de heer M. is hij met de 2 agenten die hem op straat vonden, nadat hij was mishandeld, meteen meegegaan naar het politiebureau de Heemstraat (...). Aldaar werd hij volgens zijn zeggen niet in de gelegenheid gesteld aangifte op te nemen. Pas later toen de heer S., zijn vertrouwensman, gesproken had met de heer P. van bovengenoemd bureau werd een afspraak gemaakt om de aangifte op te nemen.2. In eerste instantie werd hem niet toegestaan de heer S. te bellen op het bureau. De heer M. is ondanks zijn verwondingen naar een telefooncel gegaan om te bellen.3. Later werd er in het bijzijn van de heer S. geweigerd een ambulance voor de heer M. te bellen. Toen hij aangaf daarover een klacht te willen indienen werd dit belachelijk gemaakt. (...) Door een medewerkster van de EHBO van het Westeinde Ziekenhuis is hierover later contact opgenomen met de wachtcommandant.4. De heer M. voelt zich door deze bejegening van de politie gediscrimineerd vanwege zijn afkomst. Hij heeft de indruk dat hij nauwelijks gehoor vond en dat zijn aangifte niet zou zijn opgenomen wanneer hij het zonder de bemiddeling van de heer S. had moeten stellen."3. Bij het verzoekschrift waarmee verzoekers zich tot de Nationale ombudsman wendden bevond zich een aantal bijlagen.3.1. In een stuk waarin de lezing van verzoeker M. met betrekking tot de gebeurtenissen op 8 februari 1997 wordt weergegeven staat onder meer het volgende:"Op straat te zijn gekomen ben ik daar neergevallen en kwam bij in een grote plas bloed. Op straat zag ik politie komen ik heb hun gevraagd een ambulance voor mij te bellen omdat ik zoveel bloed verloor. Politie zegt eerst naar het bureau mee te gaan waarop ik zei of zij eerst mee naar binnen wilde gaan in de bar om aan te wijzen wie op mijn gezicht heeft staan beuken. De politie zei als wij gaan wordt er weer gevochten. Ik ben met de politie meegegaan naar het bureau en het bloeden hield niet op. Toen mocht ik binnenkomen in een kamer en in die kamer zat ook de man met de bril die mij heeft afgetakeld cq. mishandeld. Politie jullie mogen samen praten. Ik gevraagd waarom hij heeft mij o.a. ook mishandeld. Hij zegt omdat jij de vriendin van mijn vriend heb geslagen. Waarom moet jij mij slaan en niet de vriend van vrouw van bar. Je bent een leugenaar want ik heb niemand geslagen, alleen haalde ik de hand weg van de vrouw die mijn

keel vast had. Hij reikt mijn hand om te zeggen sorry. Ik heb dit geweigerd. M. heeft de politie gevraagd naar hem te willen luisteren en alles op papier te zetten (proces-verbaal). Hr. St. zei dat doe ik niet, ik hoor jou goed. Hij stuurt de andere man weg. Ik heb tegen de politie gezegd ik kan niet meer ik moet naar ZH ik voelde mij kapot gaan. Politiefunktionaris zegt dan "dan moet jezelf bellen naar de ambulance" wij gaan dit niet doen voor jou. Als jullie dit niet doen bel ik mijn vertrouwensman. Ook daar moet je zelf voor zorgen. Ik moest toen bloedend de straat naar een telefooncabine om te bellen."3.2. In een stuk waarin de lezing van verzoeker S. met betrekking tot de gebeurtenissen op 8 februari 1997 wordt weergegeven staat onder meer het volgende:"- 21.30 uur hr. M. belt naar mij en zegt te zijn op het H.plein van waaruit hij belt. Hij vraagt mij om te komen "hij is door een groep mensen in elkaar geslagen. M. zegt dat politie niet naar hem wil luisteren en willen zijn aangifte niet in behandeling nemen. Ik zeg naar hem toe te komen maar zal eerst de Politie Heemstraat bellen. - direct gebeld naar politie Heemstraat: ik ben net gebeld door M. en zegt dat hij geen gehoor bij u vindt. Ik kom nu naar hem toe en wil dat u zijn aangifte in behandeling neemt. De persoon zegt de wachtcommandant W. te zijn en kent de kwestie. Hij zegt dat M. geen aangifte wil doen op de vraag aan hem hiertoe. S.: dat is onjuist hij wil aangifte doen en ik kom hem nu hierbij assisteren. U kunt nu niet komen niet eerder dan maandagochtend. We hebben het druk i.v.m. met een schietpartij. U kunt uw vriendje komen halen hij heeft aardig gezopen. Laat eerst thuis maar eens nuchter worden. S.: pardon vriendje ik ben een vertrouwensman van hr. M. (er was geen sprake van drankmisbruik, zowel ik als artsen hebben dit kunnen constateren). - Direct hierna naar het bureau Heemstraat gegaan. Ik zag daar de hr. M. op een bank zitten met hoofd achterover. Papier in handen vol met bloed. Gezicht was volledig dichtgeslagen. Volgens M. wilde de politie niet hebben dat ik van hieruit naar jou ging bellen ook wilde zij geen ambulance voor mij bellen. Wilde ik bellen dat moest ik maar naar een telefooncel gaan. Ik moest de straat op naar een telefoonhuis gaan bloedend. Dat heb ik gedaan en ben hierna teruggekeerd op het bureau. Op het bureau heb ik S. op de bel gedrukt en na enkele minuten kwam er eindelijk iemand. Ik zei dat ik net telefonisch met de wachtcommandant gesproken had en ben hier voor de heer M. Wijzende naar de heer M. U ziet hoe hij eruit ziet. Ik verzoek u om voor hem een

ambulance te bellen, hij zou best hersenletsel kunnen hebben. U bent geen medicus en ik ook niet. Het is uw taak om hiervoor te zorgen. Antwoord: Wij doen dit niet. Als hij medische hulp nodig heeft dan gaat hij zelf maar naar het WZ, en hij belde hierop de wachtcommandant om hem hierover ook te vragen. Ook deze reageerde afwijzend. Ik vroeg hierop de wachtcommandant aan de lijn hetgeen niet werd ingewilligd. Ik moest als ik dat wilde hem maar meenemen naar een EHBO-post. Ik vroeg hierop aan de dienstdoende agent om zijn naam aangezien dit optreden naar de burger buiten alle proporties was. Ik zou dit punt aan derden willen voorleggen evt. ook de burgemeester. "Die krijgt u niet" tot tweemaal toe waarna hij lachende wegliep. U doet maar, de naam van de burgemeester is Deetman. - Hierna met M. gegaan naar de EHBO van het Westeinde ziekenhuis. Gemeld dat de politie op het verzoek van M. geen ambulance wilde bellen. Ook zij vonden dit zeer ongepast en onjuist. De dame van deze post heeft hierop direct de wachtcommandant gebeld waarom er zo gehandeld is. Een voorzichtige sorry van die kant, het is ook niet helemaal juist, maar we hebben het zo druk met een schietpartij. - artsen stellen diagnose w.s. ook een gebroken neus."3.3. In een aan het Haags Meldpunt Discriminatiezaken gerichte brief van 9 december 1997 naar aanleiding van de reactie van de chef van het onderdeel Den Haag Centrum van het regionale politiekorps Haaglanden (namens de burgemeester van 's-Gravenhage) op de bij de korpschef ingediende klacht (zie hierna onder C.2.) deelde verzoeker S. onder meer mee dat aan verzoeker M. geen instemming was gevraagd om mee te gaan naar het politiebureau voor een gesprek met de andere betrokkene; hij had daarvoor ook geen toestemming gegeven. Verzoeker M. had diverse malen, vanaf het begin, gevraagd om medische hulp. S. vond het onmenselijk dat een persoon die zo was toegetakeld als M. en die onder het bloed zat eerst een gesprek had moeten voeren. M. had wel om een ambulance gevraagd. Volgens S. was er sprake geweest van discriminatie. De politie had niet bemiddeld bij het verkrijgen van medische hulp, M. had zelfs geen gebruik mogen maken van de telefoon. Onder het bloed, en met een "dichtgeslagen" gezicht, had hij naar buiten gemoeten om een telefooncel te zoeken.3.4. Tevens waren zes foto's bij het verzoekschrift gevoegd. Op drie ervan staat een bruin leren jack met bloedvlekken. Op de drie andere foto's staat het gezicht van verzoeker M. Op n foto is duidelijk te zien dat M.'s rechteroog bloeddoorlopen is. Op een andere foto is duidelijk te zien dat M. een aantal verwondingen in het gezicht heeft. C. Standpunt korpsbeheerder 1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden deelde in

zijn reactie op de klacht mee dat, gelet op de overeenkomst tussen de formulering van de klacht die in eerste aanleg door de chef van het onderdeel Den Haag Centrum van het regionale politiekorps Haaglanden was afgedaan en de door de Nationale ombudsman geformuleerde klacht, hem geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend waren geworden die aanleiding gaven tot nader onderzoek. Hij zag geen aanleiding tot herziening van het oordeel over de klacht.2. De aan de intermediair van verzoekers gerichte reactie van de chef van het onderdeel Den Haag Centrum, namens de burgemeester van 'sGravenhage, van 6 oktober 1997, op de door verzoekers op 27 maart 1997 bij de korpschef ingediende klacht luidt als volgt:"...Naar aanleiding van de door u ingediende klacht heb ik een onderzoek laten instellen door de inspecteur van politie Bl., waarmee u op 17 juni 1997 aan het bureau De Heemstraat (...) een onderhoud heeft gehad. Tijdens dit gesprek verduidelijkt de heer S. de klacht onder punt 3 met:"Toen ik de agent die mij bij de balie te woord stond erop wees dat de heer M. onder het bloed zat en hem verzocht een ambulance te bellen, belde hij met de wachtcommandant, die afwijzend reageerde. Ik mocht de wachtcommandant niet spreken. Ik moest M. zelf maar meenemen naar de EHBO. Toen ik de agent naar zijn naam vroeg, aangezien ik dit optreden buiten alle proporties vond, zei hij tot tweemaal toe dat ik die niet kreeg, waarna hij lachend wegliep." Na dit gesprek bleek dat de standpunten niet nader tot elkaar gekomen waren. Met u is afgesproken, na instemming van de heren M. en S., dat nader onderzoek zou worden gedaan naar hetgeen de politieman aan de balie tegen de heer S. heeft gezegd. Tevens zou een tweede gesprek geen zin meer hebben daar niet verwacht mag worden dat dit enige verandering in de zaak zal brengen.

FEITEN

Uit het onderzoek is mij het volgende gebleken:Naar aanleiding van een melding van een vechtpartij in caf "X", gelegen aan het H.-plein te Den Haag, gingen diverse politiemensen ter plaatse. Twee hoofdagenten stelden een onderzoek in, waarna de heer M., die buiten stond, met deze politiemensen meeging naar het bureau. Ook de tegenpartij ging met politiemensen mee naar dat bureau.

Volgens verklaringen van de aanwezige personen in het caf bleek dat betrokkenen met elkaar op de vuist gingen, nadat de heer M. de vrouw van de eigenaar had lastig gevallen. Geen van hen wilde een getuigenverklaring afleggen. In het bureau stelde de wijkagent voor, met instemming van beide partijen, een gesprek met elkaar te hebben gezien het feit dat het een zogenaamde " n - n situatie" betrof. De heer M. heeft het tijdens dit gesprek niet eenmaal over een ambulance gehad. Tijdens dit gesprek voerde de heer M. steeds aan dat hij schadevergoeding wilde hebben voor het feit dat zijn lederen jack onder het bloed zat. Toen de tegenpartij hier niet op inging begon M. hem te bedreigen en hem te beschuldigen van discriminatie. Na ongeveer drie kwartier bleek dat de partijen niet nader tot elkaar zouden komen. De heer M. (...), was daarna niet meer voor rede vatbaar. Daarop besloten de hoofdagenten het gesprek af te breken. Hierna begon de heer M. te eisen dat er een ambulance voor hem gebeld zou worden en dat een aangifte opgenomen moest worden. Op dit tijdstip vond ook een schietpartij plaats op de P.-laan, hetgeen de dienstdoende wachtcommandant deed besluiten het beschikbare personeel daarvoor in te zetten. De politiemensen deelden dit aan de heer M. mede en verzochten hem, indien hij alsnog aangifte wilde doen, de volgende dag terug te komen. Hierna begon M. te eisen dat de politiemensen zijn advocaat moesten bellen. Hierop deelde men hem mede dat hij dat dan maar thuis moest doen. Hierop verliet de heer M. het bureau. CONCLUSIE EN OORDEEL Op grond van bovenstaande kom ik aan de hand van de klachtelementen tot de volgende conclusie. ad.1. Met instemming van de heer M. is besloten tot een gesprek met de tegenpartij. Toen dit na drie kwartier voor de heer M. niet het gewenste resultaat had wilde hij aangifte doen. Gezien het feit dat op dat moment al het beschikbare personeel werd ingezet bij een schietincident, werd hem verzocht op een later tijdstip terug te komen. Later is door de wachtcommandant telefonisch aan de heer S. dezelfde uitleg gegeven. Gezien de ervaring van het schietincident is het begrijpelijk dat de wachtcommandant zo'n beslissing neemt. Aan betrokkenen is voldoende uitleg gegeven over de situatie en werd verzocht later terug te komen. Strikt genomen is derhalve niet geweigerd een aangifte op te nemen. Alleen is aangegeven dat opnemen op dat moment niet mogelijk was. Ik acht de klacht op dit punt niet gegrond.

ad.2. Gezien het gedrag van de heer M. ten opzichte van de tegenpartij, de bedreigingen en het feit dat hij eiste dat zijn advocaat zou worden gebeld, is door de betrokken politiemensen besloten het gesprek met de heer M. te be indigen. Het feit dat hij ondanks zijn verwondingen reeds meer dan een uur aan het bureau had gezeten zonder om medische hulp te verzoeken kan mijns inziens nu niet tegen de betrokken politiemensen worden gebruikt mede omdat er geen sprake was van een plotseling ernstig verslechterende toestand van uw cli nt. Ik acht de klacht op dit punt niet gegrond. ad.3. Toen de heer S. de agent, die bij de balie stond, erop wees dat de heer M. onder het bloed zat en hem verzocht een ambulance te bellen, belde de agent met de wachtcommandant. Deze reageerde afwijzend en deelde mede dat de heer S. hem niet mocht spreken. De heer S. moest de heer M. zelf maar meenemen naar de EHBO indien hij dit noodzakelijk vond. Toen de heer S. de agent naar zijn naam vroeg, aangezien hij dit optreden buiten alle proporties vond, zei hij tot tweemaal toe dat hij die niet kreeg waarna hij lachend wegliep. De wachtcommandant had besloten dat de heer M. geen medewerking meer werd verleend om bovenstaande redenen. Ik kan zijn redenatie billijken en acht de klacht op dit punt niet gegrond. Naar de identiteit van de agent die de heer S. te woord stond bij de balie is onderzoek verricht. Door de vakanties heeft dit enige tijd in beslag genomen. De heer S. is hiervan door de inspecteur van politie Me. telefonisch in kennis gesteld. Alle personeelsleden van bureau De Heemstraat, die op dat moment in dienst waren, zijn benaderd. Geen van hen gaf aan degene te zijn geweest die de heer S. te woord had gestaan. Gezien het feit dat door het schietincident dat op dat moment had plaatsgevonden er diverse personeelsleden van andere bureaus aanwezig waren is het mogelijk dat de heer S. door n van hen te woord is gestaan. Dit is echter niet meer te achterhalen. Ook de wachtcommandant kan zich niet meer herinneren wie die agent was. Volgens de geldende voorschriften is het personeel verplicht om, indien dat verzocht wordt, zich te legitimeren en/of zijn of haar naam danwel kledingnummer te verstrekken. Als dit in onderhavig geval niet is gebeurd, dan is dit in strijd met de voorschriften. Tevens valt niet te achterhalen of uw cli nt daadwerkelijk belachelijk is gemaakt. Aangenomen dat dit gebeurd zou zijn, is

dit een onprofessionele manier van optreden welke niet te accepteren valt. Bovendien bied ik u mijn verontschuldigingen aan voor de ruim overschreden afhandelingstermijn. Ik acht uw klacht op dit punt gegrond."3. Voor de beantwoording van door de Nationale ombudsman aan hem gestelde vragen verwees de korpsbeheerder naar het bij zijn reactie gevoegde ambtsbericht van de chef van het onderdeel Den Haag Centrum van het regionale politiekorps Haaglanden. Dit ambtsbericht luidt als volgt:"...Naar aanleiding van deze klacht heeft de Nationale ombudsman een aantal klachtelementen geformuleerd. Daar ik in mijn antwoordbrief van 6 oktober 1997 (zie hiervoor, onder C.2.; N.o.) al ben ingegaan op deze klachtelementen, zal ik thans in deze brief reageren op de onderstaande vragen van de Nationale ombudsman. 1.       In welke situatie gaat de politie in het algemeen over tot inschakelen van medische hulp voor personen die zich in het politiebureau bevinden? 2.       Waarom is voor de heer M. geen medische hulp ingeroepen? 3.       Waarom is hij niet zelf in de gelegenheid gesteld om medische hulp in te roepen? (...) Uit nader onderzoek naar bovengenoemde vragen kom ik tot de volgende conclusies. Ad1 In het algemeen gaat de politie over tot het inschakelen van medische hulp voor personen die zich in het politiebureau bevinden in de situaties waarbij; •         de in het politiebureau binnengekomen burger op dat moment aangeeft dat hij/zij zich onwel voelt en/of duidelijk zichtbaar is dat directe medische hulp noodzakelijk kan zijn. In zo'n situatie wordt ogenblikkelijk de GGD ingeschakeld. •         de behoefte aan directe medische hulp minder spoedeisend lijkt. In deze situatie wordt medische hulp aangeboden. De keus is aan de burger om al dan niet in te stemmen met het inschakelen van de GGD. Als de burger het op dat moment niet nodig vindt, wordt er door de politie geen medische hulp ingeschakeld. Ad2 Voor de heer M. is er geen medische hulp ingeschakeld. In de verklaring van n van de aanwezige politieambtenaren komt naar voren dat er op een eerder moment in het contact met de heer M. medische hulp is aangeboden. Dit werd door de heer M. afgewezen.

Vervolgens is er met instemming van zowel de heer M. als de heer L., die ook betrokken was bij de vechtpartij, een bemiddelingsgesprek gevoerd onder leiding van twee politieambtenaren. Uit de reacties van de heer M. bleek duidelijk dat het verloop van het gesprek zijn goedkeuring niet wegdroeg. In het gesprek wilde M. het vooral hebben over een schadevergoeding van zijn jas en niet over het doen van aangifte van mishandeling. Nadat na ongeveer drie kwartier duidelijk bleek dat de andere partij niet van plan was de schade aan zijn jas te vergoeden (bloedvlekken), begon de heer M. deze te bedreigen en stelde hij zich agressief op. Beide ambtenaren die bij het gesprek aanwezig waren, hadden de indruk dat de heer M. onder invloed van alcohol was. Op dat moment werd door de betrokken politieambtenaren besloten het gesprek te be indigen. Vervolgens werden door de heer M. plotseling verschillende eisen gesteld. Met name voelde hij zich plotseling niet goed en wilde met spoed medische hulp. Ook wilde hij op dat moment aangifte doen van mishandeling. Beide betrokken ambtenaren kwamen tot de conclusie dat het verzoek om medische hulp niet was ingegeven door een (acute) verslechterende gezondheid, maar door onvrede over het verloop van de bemiddeling. Vervolgens is op basis van deze conclusie aan de heer M. gezegd om bij behoefte, op eigen gelegenheid naar het ziekenhuis te gaan. Gezien het feit dat een korte tijd terug een schietpartij had plaatsgevonden, was het noodzakelijk dat vrijwel alle in dienst zijnde politiemensen van het politiebureau de Heemstraat en andere omliggende bureaus zich direct of indirect hiermee bezig hielden. Door de dienstdoende wachtcommandant werd aan de heer M. gevraagd om eventueel de volgende dag aangifte te komen doen. Overigens dient opgemerkt te worden dat er geen aangifte wordt opgenomen als enigszins blijkt dat de aangever onder invloed van alcohol is. Ook in dit geval wordt er verwezen naar een moment waarop de aangever ontnuchterd kan zijn en dat er meer ruimte is voor het opnemen van aangifte. Ad3 De vraag waarom de heer M. niet zelf in de gelegenheid is gesteld om medische hulp in te roepen is mijns inziens onder "Ad2" beantwoord. Ad4 De heer S. klaagt over het feit dat een politieambtenaar, die in de nacht van 8 op 9 februari 1997 zich in het politiebureau De Heemstraat bevond, daar naar gevraagd geweigerd heeft zijn identiteit bekend te maken. Dit klachtelement is gegrond.

Een politieman is verplicht om in zo'n situatie zijn identiteit bekend te maken. Naar de identiteit van deze politieman is onderzoek gedaan. Gezien het feit dat in de nachtdienst verschillende bureaus samengevoegd worden en gezien het feit dat door de schietpartij in die nacht er ook personeel van andere dan de samengevoegde bureaus in het pand aan de Heemstraat waren, is het niet gelukt om de identiteit van deze politieman te achterhalen. In mijn afhandelingbrief van 6 oktober 1997 heb ik mijn verontschuldigingen aangeboden..."4. Bij de reactie was tevens de rapportage gevoegd die door inspecteur Bl. van het regionale politiekorps Haaglanden naar aanleiding van de in eerste instantie bij de politie ingediende klacht was opgesteld. Daarin staat onder meer het volgende:"Op woensdag, 23 april 1997, hoorde ik, Bl., inspecteur van regiopolitie Haaglanden, de inspecteur van regiopolitie Haaglanden, W., die nadat ik hem terzake had ingelicht, verklaarde:'St. en B. hadden beide partijen verzocht mee te gaan naar het politiebureau om een en ander uit te praten. Ik heb van St. en B. begrepen dat beide partijen er aan het bureau niet uit kwamen. Het enige dat de Egyptische man wilde was van de Nederlandse man een schadevergoeding van F 1200,- voor bloedvlekken op zijn jas. Ik heb van St. en B. begrepen dat de man geen aangifte tegen de Nederlandse man wilde doen en dat hij in eerste instantie ook geen medische hulp wilde. Het is juist dat ik een telefoontje heb gehad van een man genaamd S., die zich aankondigde als zaakwaarnemer van meneer M. S. betichtte mij er direct van dat ik, althans mijn personeel geen aangifte wilden opnemen. Ik heb S. telefonisch medegedeeld dat zijn vriend M. geen aangifte wilde doen. S. bestreed dit en deelde mij mede dat hij naar het bureau wilde komen om voor zijn vriend M. aangifte te doen. Ik heb S. toen medegedeeld dat de politie best bereid was een aangifte op te nemen, maar niet eerder dan maandag 10 februari 1997, omdat ik, in verband met grote personele inzet bij een schietpartij, niemand ter beschikking had om een aangifte op te nemen. Het is best mogelijk dat ik gezegd heb dat S. zijn vriend M. op kon komen halen (...). Ik heb het woord "vriendje" niet gebruikt zoals S. verklaard. Ik heb begrepen dat zaakwaarnemer S. samen met M., later op de avond, in ieder geval meer dan een uur na de vechtpartij aan het bureau zijn geweest. Er moest toen van S. alsnog een ambulance gebeld worden. Ik heb dit niet gedaan, omdat M., in eerste instantie geen medische hulp wenste en ik vond dat hij op eigen gelegenheid, indien hij medische hulp wenste naar het Westeindeziekenhuis kon gaan. Meer kan ik omtrent het voorval niet verklaren.'

Vervolgens hoorde ik St., hoofdagent van regiopolitie Haaglanden, die terzake ingelicht, verklaarde:(...) 'Ter plaatse troffen wij voor de deur de heer M. aan die een bloedneus had en een blauw oog. Hij deelde mede binnen mishandeld te zijn. Daar hij, gesterkt door onze komst, naar binnen wilde gaan, hebben wij hem verzocht met de andere collega naar het bureau te gaan, teneinde escalatie te voorkomen. Aan dit verzoek voldeed hij. (...) Aan het bureau stemden beide partijen in met een gesprek met elkaar. M. wilde op dat tijdstip geen aangifte doen en heeft niet om een ambulance gevraagd. Hij had een bloedneus die hij met papieren zakdoekjes gestelpt heeft. De andere partij had een blauw oog. Tijdens dit gesprek, dat op een gegeven moment belandde in een welles/nietes situatie, was de vraag van M. steeds dat hij de schade aan zijn jas vergoed wilde hebben. Door zijn bloedneus was er bloed op zijn lederen jack terecht gekomen. Hij zei dat deze jas 1200 gulden had gekost en dat de tegenpartij dit nu maar moest betalen. Toen de tegenpartij hier niet op inging begon M. hem te bedreigen en te beschuldigen van discriminatie. Gezien de toestand op dat moment van M., hij was zeer opgewonden dat hij de schade niet vergoed kreeg en hij was behoorlijk aangeschoten door de drank, kreeg ik de indruk dat het gesprek niet tot de vreedzame oplossing zou leiden die ik voor ogen had gehad en heb ik de tegenpartij verzocht weg te gaan. Op dat moment herinnerde M. zich ineens dat hij klappen had gehad en dat wij hem maar naar het ziekenhuis moesten brengen. Toen ik zei dat dat niet ging eiste hij dat wij een ambulance moesten bellen en zijn aangifte op moesten nemen. Daar inmiddels al geruime tijd was verstreken en het feit dat op dat moment met M. geen zinnig woord meer was te wisselen en het feit dat door een schietpartij er niet direct personeel beschikbaar was voor het opnemen van de aangifte, heb ik hem medegedeeld, dat hij morgen maar moest terugkomen, nadat hij de zaak weer enigszins op een rijtje had en als hij vond dat hij zich onder doktersbehandeling moest laten stellen, hij dit zelf maar moest doen. Hierop begon hij te eisen dat ik zijn advocaat moest bellen. Hem medegedeeld dat hij dit dan maar thuis moest doen daar het hele voorval al een grote hoeveelheid kostbare tijd in beslag had genomen. Vervolgens heeft M. het bureau verlaten en ben ik verder gegaan met mijn werkzaamheden.'

Naar aanleiding van een klacht van Dhr. M., verklaar ik, B., hoofdagent van politie Haaglanden het volgende:(...) 'Bij onze komst ter plaatse zag ik dat Dhr. M. bij de voordeur van genoemd caf stond en kennelijk ruzie had met een andere man. Dhr. M. is vervolgens direct door een aantal andere ter plaatse gekomen collega's naar het bureau van politie gebracht. (...) Wij zijn samen met Dhr. L. naar het bureau van politie gegaan. Hier hebben wij in overleg met beide partijen een gesprek gehad. Dhr. M. begon steeds over een schadevergoeding. Deze schadevergoeding had betrekking op de jas van dhr. M., waarop bloed was gekomen als gevolg van een bloedneus. Ik merk hierbij op dat ook betrokkene L. een blauw oog had. Toen er niet direct werd ingegaan op genoemde schadevergoeding, begon dhr. M. zich recalcitrant te gedragen. Hij bedreigde betrokkene L., begon over discriminatie en wilde nu opeens een ambulance, die eerder volgens eigen zeggen van Dhr. M. niet was gewenst. Eerder genoemd gesprek werd vervolgens afgebroken, daar Dhr. M. niet voor rede vatbaar was. Omdat Dhr. M. behoorlijk onder invloed was van alcoholhoudende drank en mede omdat nagenoeg de gehele bureaubemanning bezig was met een schietpartij, hem geadviseerd later terug te komen indien hij aangifte van het voorval wilde doen. Dhr. M. begon vervolgens letterlijk te eisen dat wij zijn advocaat moesten bellen. Nadat nogmaals tegen Dhr. M. is gezegd dat hij op een nader te bepalen tijdstip welkom was voor een verdere afwikkeling van de zaak, verliet hij het bureau.' Vervolgens heb ik op dinsdag 17 juni (...) een gesprek gehad met de heer M., de heer S. en mevrouw Li. namens het meldpunt. De heer S. verduidelijkte de klacht onder punt 3, "toen hij aangaf een klacht te willen indienen werd dit belachelijk gemaakt" met:'toen ik de agent die mij te woord stond bij de balie erop wees, dat de heer M. onder het bloed zat en hem verzocht een ambulance te bellen, belde hij met de wachtcommandant, die afwijzend reageerde. Ik mocht de wachtcommandant niet spreken. Ik moest M. zelf maar meenemen naar de EHBO. Toen ik de agent naar zijn naam vroeg, aangezien ik dit optreden buiten alle proporties vond, zei hij tot tweemaal toe dat ik die niet kreeg, waarna hij lachend wegliep.' Het is mogelijk dat een surveillant van een ander bureau de heer S. te woord heeft gestaan, gezien het feit dat in verband met een schietpartij er op dat moment meerdere collega's van andere bureaus aanwezig waren."

5. Tevens voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie. Deze mutatie, van 8 februari 1997, 20.23 uur, luidt onder meer als volgt:"Voor de deur troffen wij de be. M. met een bloedneus en een blauw oog. (...) Beide partijen naar het bureau gedirigeerd. Aan het bureau een gesprek gehad. Be M. wenste niet direct aangifte te doen, echter wel wenste hij een hoop geld als schadevergoeding. Getracht beide partijen met elkaar in gesprek te brengen, echter M. was niet echt voor rede vatbaar, begon L. te bedreigen etc. Hierop het gesprek maar afgebroken. Het vervolg was dat M. ons verwijten begon te maken, ging eisen dat wij hem naar het ziekenhuis moesten brengen etc. etc. Kortom deze enigszins beschonken man was niet voor rede vatbaar. Hij zou hierop zijn advocaat gaan inschakelen want hij wenste schadevergoeding."6. In een door de arts, die verzoeker op de avond van 8 februari 1997 had behandeld, op 18 maart 1997 ingevuld (standaard)formulier staat onder meer het volgende:"I. Omschrijving van het letsel (graag in voor een niet-medicus begrijpelijke Nederlandse termen kort omschrijven).. Uitwendig waargenomen letsel. Zwelling en pijn ter hoogte van neus en oogkas rechts. Geen fractuur. Is er sprake van uitwendig bloedverlies: Gering.. Is er een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel: Nee. - is er vermoeden van inwendig bloedverlies: Nee.. Psychische stoornissen en/of storingen in het bewustzijn: Nee. II. Bijzondere mededelingen.. Is er sprake van blijvend letsel: Nee.. Is er sprake van volledig herstel, zo ja binnen welke termijn: Kort."

Beoordeling

I. . Met betrekking tot het telefoneren op het politiebureau1. Verzoekers klagen over de wijze waarop zij op 8 februari 1997 zijn behandeld op het politiebureau in de Heemstraat te 'sGravenhage, nadat verzoeker M. betrokken was geweest bij een vechtpartij in een caf . Verzoeker M. klaagt er in dit verband in de eerste plaats over dat hem op het politiebureau geen gelegenheid werd geboden zelf te telefoneren met de EHBO of met verzoeker S.

2. Het staat vast dat M. vanuit een telefooncel heeft getelefoneerd naar verzoeker S. Uit een oogpunt van dienstbetoon had het in de rede gelegen dat de politie M., die overstuur was en uit zijn neus bloedde, in de gelegenheid had gesteld een telefoontje te plegen. Van de zijde van de politie of de korpsbeheerder is niet naar voren gebracht waarom M. niet vanaf het politiebureau naar de EHBO of naar S. mocht bellen toen hij aangaf te willen telefoneren. Daarnaast is ook niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat het in de onderhavige situatie niet mogelijk was verzoeker M. in de gelegenheid te stellen te telefoneren. Gezien het voorgaande is op dit punt niet met het vereiste dienstbetoon gehandeld. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.II. . Met betrekking tot het "bemiddelingsgesprek"1. Verzoeker M. klaagt er voorts over dat de politie een gesprek heeft gearrangeerd met de andere persoon die bij de vechtpartij was betrokken, zonder dat hij daarvoor toestemming had gegeven.2. Uit de over en weer verstrekte gegevens op dit punt komt naar voren dat onder leiding van een politieambtenaar gedurende ongeveer drie kwartier een bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden tussen verzoeker M. en de andere persoon die bij de vechtpartij betrokken was. Het staat vast dat ook verzoeker M. in dit gesprek aan het woord is geweest. Hoewel verzoeker M. zich wellicht overvallen heeft gevoeld door het feit dat dit gesprek plaatsvond op het politiebureau, kan, nu hij daaraan actief heeft deelgenomen, niet worden geconcludeerd dat het gesprek zonder zijn instemming heeft plaatsgevonden. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.III. . Met betrekking tot het "gehoor vinden" en het opnemen van de aangifte.1. Verzoeker M. klaagt er voorts over dat hij nauwelijks gehoor vond, en dat zijn aangifte pas werd opgenomen na bemiddeling door verzoeker S. Verzoeker M. voelde zich hierdoor gediscrimineerd vanwege zijn afkomst.2. Van de zijde van de politie is op dit punt (zie de brief van 6 oktober 1997 van de betrokken onderdeelschef) naar voren gebracht dat verzoeker in eerste instantie geen aangifte had willen doen. Pas aan het einde van het (mislukte) bemiddelingsgesprek had verzoeker aangegeven dat hij aangifte wilde doen. Daarop had de politie M. verzocht, in verband met een schietpartij die zojuist had plaatsgevonden, de volgende dag langs te komen om aangifte te doen.

3. De verklaring die de betrokken wachtcommandant tegenover inspecteur B. van het regionale politiekorps Haaglanden op 23 april 1997 aflegde, komt hier niet mee overeen. De betrokken wachtcommandant had volgens zijn verklaring in het telefoongesprek met verzoeker S., dat plaatsvond nadat het bemiddelingsgesprek was mislukt, tegen S. gezegd dat M. geen aangifte w lde doen, toen S. hem ervan had beticht dat de politie geen aangifte van M. wilde opnemen. Pas nadat S. had bestreden dat M. geen aangifte zou willen doen, en had gezegd dat hij naar het bureau wilde komen om voor M. aangifte te doen, had de wachtcommandant gezegd dat dit pas op maandag zou kunnen, in verband met de drukte als gevolg van een schietpartij. De lezing van de betrokken wachtcommandant komt overeen met hetgeen verzoeker S. hierover naar voren heeft gebracht (zie

Bevindingen

, onder B.3.2.). Verzoeker S. bracht voorts nog naar voren dat, toen M. hem had opgebeld, M. tegen hem had gezegd dat de politie niet naar hem wilde luisteren en dat de politie zijn aangifte niet in behandeling wilde nemen. Op grond van het voorgaande wordt aangenomen dat de betrokken wachtcommandant blijkbaar op het moment van het telefoongesprek met verzoeker S. (nog) van mening was dat M. geen aangifte wilde doen. Nu voorts kan worden aangenomen dat M., in ieder geval aan het einde van het bemiddelingsgesprek, aangifte wilde doen, en gelet op hetgeen hiervoor onder I. is overwogen, is verzoeker M. terecht van mening dat hij nauwelijks gehoor vond bij de politie. Daar doet niet aan af, hoe prijzenswaardig ook, dat de politie heeft gepoogd partijen in een bemiddelingsgesprek tot elkaar te brengen. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.4. Of daadwerkelijk in eerste instantie is geweigerd om de aangifte van M. op te nemen, kan echter niet worden vastgesteld. In zoverre wordt over de onderzochte gedraging geen oordeel gegeven.5. Vast staat wel dat, nadat verzoeker S. aan het bureau was verschenen, de politie heeft gezegd dat in verband met een schietpartij op dat moment geen aangifte zou worden opgenomen, maar dat M. en S. daarvoor later moesten terugkomen. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan, voorzover dat ook daadwerkelijk mogelijk is. Als de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen. Gelet op de omstandigheid dat vrijwel al het personeel was ingeschakeld in verband met een schietpartij, was het niet onjuist dat verzoekers voor het doen van aangifte naar een andere dag zijn verwezen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

6. De korpsbeheerder gaf nog aan dat geen aangifte wordt opgenomen in het geval dat enigszins blijkt dat de aangever onder invloed van alcohol is. In dat geval wordt er verwezen naar een moment waarop de aangever ontnuchterd kan zijn. De korpsbeheerder gaf niet aan dat in het geval van verzoeker diens, al dan niet vermeende, alcoholgebruik een rol had gespeeld bij het niet-opnemen van de aangifte. Als verzoekers, al dan niet vermeende, alcoholgebruik een rol heeft gespeeld bij de beslissing zijn aangifte pas op een later moment op te nemen, dan wordt daarover ten overvloede opgemerkt dat het in het geval dat wordt vermoed dat een betrokkene onder de invloed van alcohol verkeert niet alleen geen aanbeveling verdient om op zo'n moment een aangifte op te nemen, maar dat het in zo'n geval, om dezelfde redenen als waarom het niet verstandig is de aangifte op te nemen, ook niet verstandig is om een bemiddelingsgesprek te voeren.7. Verzoeker M. voelde zich door het politieoptreden naar zijn afkomst gediscrimineerd. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden gesteld dat hij naar zijn afkomst is gediscrimineerd. Daarvan is ook anderszins niet gebleken. In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook behoorlijk.I. V. Met betrekking tot het verzoek van S. om een ambulance te bellen1. Uit de over en weer verstrekte gegevens kan worden afgeleid dat, toen S. op het politiebureau verscheen, M. verwondingen in het gelaat had. Hij bloedde en was overstuur. Verzoeker S. klaagt er over dat aan zijn verzoek om een ambulance voor verzoeker M. te bellen door de politie geen gehoor werd gegeven.2. Van de zijde van de politie is op dit punt naar voren gebracht dat, voorafgaand aan het bemiddelingsgesprek, aan verzoeker M. medische hulp was aangeboden. Blijkbaar was er voor de politie op dat moment voldoende aanleiding om M. medische hulp aan te bieden. M. had dit, aldus de politie, op dat moment echter geweigerd. De betrokken wachtcommandant verklaarde tegenover inspecteur B. dat niet was ingegaan op het verzoek van S. om een ambulance voor M. te bellen, omdat M. in eerste instantie geen medische hulp had gewenst en omdat hij van mening was geweest dat M. op eigen gelegenheid naar het ziekenhuis kon gaan. De betrokken onderdeelschef deelde in zijn ambtsbericht aan de korpsbeheerder mee dat beide betrokken ambtenaren tot de conclusie waren gekomen dat M.'s verzoek om medische hulp niet was ingegeven door een (acute) verslechterende gezondheid, maar door onvrede over het verloop van de bemiddeling.

3. Ervan afgezien dat M. ontkent dat hem in eerste instantie medische hulp is aangeboden, het enkele feit dat iemand in eerste instantie geen behoefte heeft aan aangeboden medische hulp, kan geen reden zijn om hem op een later moment, als hij van gedachten is veranderd, die aangeboden hulp te onthouden. Daarnaast is onweersproken gebleven dat, zoals verzoeker S. naar voren bracht (zie

Bevindingen

, onder 3.2.), de betrokken wachtcommandant tegen een medewerker van het Westeinde-ziekenhuis zou hebben erkend dat op dit punt, door de drukte als gevolg van de schietpartij, niet helemaal juist zou zijn gehandeld. Gelet op het voorgaande wordt op dit punt geoordeeld dat de politie in dit geval in strijd heeft gehandeld met de verplichting die zij heeft om hulp te verlenen aan burgers die dat behoeven. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.V. Met betrekking tot de klacht dat S. door een politieambtenaar belachelijk werd gemaakt1. Tot slot klaagt verzoeker S. erover dat hij door een politieambtenaar "belachelijk" werd gemaakt, toen hij meedeelde een klacht over het politieoptreden te willen indienen. Hij klaagt er op dit punt met name over dat, toen hij de betrokken agent achter de balie naar diens naam vroeg, deze tot tweemaal toe had geweigerd zijn naam te noemen, waarna hij lachend was weggelopen.2. De korpsbeheerder achtte dit klachtonderdeel gegrond, hoewel niet te achterhalen was geweest wie de desbetreffende ambtenaar was geweest. Nu niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan dient te worden geconcludeerd dat de lezing van verzoeker S. wat betreft het niet-noemen van de naam door de betrokken politieambtenaar, niet juist is, wordt deze als vaststaand aangenomen. Zoals ook de korpsbeheerder al aangaf, is een politieambtenaar verplicht om in een situatie als deze zijn identiteit kenbaar te maken. Dat dit niet is gebeurd, is niet juist. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond wat betreft het niet-mogen telefoneren op het politiebureau, het "geen gehoor" vinden bij de politie, de weigering om op verzoek van verzoeker S. een ambulance te bellen en het niet-noemen van de naam door een politieambtenaar,

en niet gegrond wat betreft het bemiddelingsgesprek, het niet-opnemen van de aangifte op 8 februari 1997 en de door verzoeker M. gevoelde discriminatie naar afkomst. Geen oordeel wordt gegeven over het in eerste instantie weigeren om de aangifte op te nemen.                           

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Behandeling verzoekers (betrokken bij vechtpartij) op politiebureau .

Oordeel:

Geen oordeel