Op 28 augustus 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. te Tilburg, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Eindhoven, vestiging Tilburg. Nadat verzoeker zijn verzoekschrift had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren Eindhoven, vestiging Tilburg, tijdens zijn detentie in het huis van bewaring te Breda zijn auto in beslag heeft genomen en executoriaal heeft verkocht ter zake van een schuld wegens motorrijtuigenbelasting. Verzoeker wijst erop dat hij niet van de schuld op de hoogte was omdat de post hem niet bereikte. Ook was hij niet op de hoogte van de aanmaningen, het dwangbevel en de beslaglegging. Verzoeker stelt dat de Belastingdienst zijn werkelijke verblijfplaats had moeten en kunnen achterhalen. Verzoeker stelt voorts dat de waarde van de ge xecuteerde auto niet in verhouding stond tot de openstaande schuld. Verzoeker klaagt er voorts over dat de Belastingdienst weigert hem de schade te vergoeden die hij ten gevolge van de verkoop van de auto stelt te hebben geleden.
Achtergrond
Zie
BIJLAGEOnderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren Eindhoven verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. Feiten1. Verzoeker was sinds 2 oktober 1997 gedetineerd in het Huis van Bewaring te Breda.2. Over het tijdvak 7 juli tot 6 oktober 1997 werd hem een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met nummer (...)Y7 opgelegd. De hoofdsom van deze aanslag bedroeg f 102.3. Op 25 februari 1998 betekende een deurwaarder van de Belastingdienst/Particulieren Eindhoven, vestiging Tilburg (hierna: de Belastingdienst) ter zake van de onder 2. genoemde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting een dwangbevel aan het woonadres van verzoeker in Tilburg. Omdat de deurwaarder niemand thuis trof, heeft hij een afschrift van het dwangbevel in een gesloten enveloppe op verzoekers adres achtergelaten.4. Op 2 april 1998 liet de deurwaarder van de Belastingdienst op verzoekers huisadres een afschrift achter van een proces-verbaal. Uit dit proces-verbaal bleek dat de deurwaarder van de Belastingdienst op die datum ter zake van de schuld op de onder 2. genoemde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting een personenauto, waarvan het kenteken op naam stond van verzoeker in beslag had genomen. De auto stond op dat moment geparkeerd voor het flatgebouw van verzoekers huisadres. De schuld op de naheffingsaanslag beliep blijkens het proces-verbaal inclusief kosten inmiddels f 162. Het proces-verbaal vermeldde voorts dat de inbeslaggenomen auto zou worden verkocht op 7 mei 1998, om 14.00 uur. Tenslotte bleek uit het proces-verbaal dat de schuld werd verhoogd met een bedrag van f 70 wegens de kosten van het proces-verbaal en een bedrag van f 20 wegens betekening.5. Op 16 mei 1998 schreef verzoeker de Belastingdienst het volgende:"...Hierbij wil ik (...) mijn afschuw uitspreken over Uw laffe handelwijze om zonder mijn medeweten of kennisgeving mijn auto, welke geparkeerd stond voor mijn voormalige flat (...) in beslag te nemen. Volgens Uw aanslagnummer (...)Y7 bestaat de invorderbare schuld uit het belachelijk lage bedrag van f 162,--, terwijl de waarde van mijn auto het veelvoudige betreft. Ik eis mijn auto direct en zonder voorbehoud terug. De daad is extra laf omdat ik sinds 2-10-1997 gedetineerd ben in het (Huis van Bewaring te Breda). In de tussentijd is al 2x in mijn woning ingebroken en diverse malen post weggenomen. Van Uw vordering heb ik vandaag pas kennis kunnen nemen, omdat de post door de SVW (de verhuurder van verzoekers woning; N.o.) was ingenomen na wijziging van mijn briefkastslot welke weer eens was opengebroken. Deze post werd afgegeven na ontruiming van mijn woning na huuropzegging. Was ik op de hoogte geweest van Uw voornemen tot inbeslagname, zelfs op eerste aanzegging van de belasting (welke soort of wat weet ik niet) had ik direct gereageerd. Ik eis mijn auto terug!!!!!..."6. Op 25 mei 1998 zond de Belastingdienst een brief met de volgende inhoud aan verzoeker. De brief was geadresseerd aan het Huis van Bewaring te Breda:"...Bij deze doe ik U het vrijwaringsbewijs van Uw auto toekomen. De autoradio was niet in beslag genomen en dientengevolge ook niet executoriaal verkocht. Deze kunt U afhalen elke morgen tussen 07.00 en 10.00 uur op het belastingkantoor te Tilburg..."7. Op 5 juni 1998 schreef de Belastingdienst verzoeker naar aanleiding van zijn brief van 16 mei het volgende:"...Naar aanleiding van Uw schrijven deel ik u mede dat Uw auto op 07 mei 1998 inderdaad openbaar/executoriaal is verkocht. Opbrengst f 8.600,=. Uw auto is bij proces-verbaal van 02 april 1998 in beslag genomen. In dit proces-verbaal is tevens de verkoopdatum bepaald. Volgens wettelijke bepalingen is vervolgens dit proces-verbaal correct betekend. Vervolgens is de verkoop aangekondigd d.m.v. een aanplakbiljet bij U aan de flat en op het aankondigingsbord op het belastingkantoor. Tevens is er geadverteerd in het Brabants Dagblad. Naar mijn mening is aan alle wettelijke vereisten voldaan..."8. Verzoeker reageerde in een brief van 9 juni 1998 als volgt:"...In Uw schrijven meld U dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan. Ik deel Uw mening helemaal niet! U heeft namelijk verzaakt mijn verblijfplaats, hier in (het Huis van Bewaring) effectief te achterhalen. Elk politiebureau, het GAK, de reclassering en zelfs buurtbewoners omgeving (verzoekers woonadres; N.o.) hadden U dit kunnen vertellen. U heeft enkel ge nformeerd, naar mijn informatie, bij de SVW, welke op dat moment in april nog geen huuropzegging via de reclassering van mij had ontvangen. Het hoofdkantoor is niet op de hoogte van hun huurders. Dit weet ik uit ervaring omdat ik zelf jarenlang bij de (...) heb gewerkt. Enkel de wijkconsulent en huismeester kunnen van mijn verblijfplaats op de hoogte zijn, als dezen contact hadden met mijn reclasseringsambtenaar, welke overigens helemaal niets voor mij doet. Ik vind het vreemd dat mijn auto wordt ge xecuteerd bij mijn eerste betalingsverzuim. Als mijn betalingsverleden is nagegaan, kunt u constateren dat ik altijd op tijd aan mijn verplichtingen heb voldaan. Zelfs een aanhangwagen werd betaald in het verleden. Ik stel U aansprakelijk voor de geleden schade. Ik ben nu in een sociaal isolement geworpen door Uw actie, omdat ik door mijn psychische persoonlijkheidsstructuur, een vorm van mensenschuw, op mijn auto ben aangewezen en niet met het openbaar vervoer durf te reizen. Ik kan U echter enkel de direct meetbare schade toerekenen en vertrouw er op dat U de dagwaarde van mijn auto per 1-5-1998 ad fl. 14.000,-- (zegge VEERTIEN DUIZEND GULDENS) vergoedt..."9. De Belastingdienst reageerde in een brief van 11 augustus 1998 met het volgende:"...U bent van mening dat de Belastingdienst had moeten onderzoeken of u in de periode voorafgaand aan de executoriale verkoop daadwerkelijk verbleef op het (woonadres te Tilburg; N.o.). De Belastingdienst hanteert bij adressering en voor het bezoeken van belastingplichtigen het adres dat overeenkomt met de gemeentelijke basisadministratie. Dat is uw wettelijke woonplaats. Tot op heden is dat (het adres te Tilburg; N.o.). De medewerker van de Belastingdienst, in dit geval de Belastingdeurwaarder, heeft geen onderzoeksplicht om te verifi ren of u op andere wijze beter bereikbaar bent. Het standpunt van onze medewerker (...) in zijn brief aan u van 5 juni 1998 onderschrijf ik. Overigens heeft de Belastingdeurwaarder bij het betekenen van het dwangbevel wel navraag gedaan bij de huismeester, die bevestigde dat dit adres uw woonplaats was. De Belastingdeurwaarder heeft dus getracht u langs een andere weg te bereiken, maar kreeg geen andere berichten. De verantwoordelijkheid voor het beheer van uw postverkeer en daarmee het eventueel laten doorzenden van post ligt in dezen bij u, waarbij u naar mijn mening niet verkeert in een situatie van overmacht. Ik zie in het feit dat u bent gedetineerd geen aanleiding de in rekening gebrachte vervolgingskosten kwijt te schelden. De kosten die aan u in rekening worden gebracht wegens niet of te late betaling van rekeningen of aanslagen motorrijtuigenbelasting, zijn om dezelfde reden verschuldigd. De openbare verkoping heeft plaatsgevonden met inachtneming van alle wettelijke formaliteiten en verplichtingen. Door de publicatie van de verkoop en de openbaarheid van de verkoop zelf wordt een zo hoog mogelijke opbrengst gegarandeerd. Deze opbrengst hoeft niet noodzakelijkerwijs de dagwaarde te benaderen. Ik concludeer dat ik de Belastingdienst niet schadeplichtig acht, nu de dienst jegens u niet onrechtmatig heeft gehandeld. ik wijs uw verzoek om schadevergoeding om deze reden af..."10. Op 14 augustus 1998 liet de Belastingdienst verzoeker nog het volgende weten:"...Zoals bij u bekend is op 2 april 1998 ten laste van u beslag gelegd op een personenauto (...). Dit beslag heeft vervolg gekregen door een d.d. 7 mei 1998 gehouden executoriale verkoop. De opbrengst hiervan bedroeg f 8.600,-- en heb ik als volgt verantwoord:Motorrijtuigenbelasting 1997 aanslagnummer (...) Y7 f 102,-- vervolgingskosten f 505,30 Motorrijtuigenbelasting 1997 aanslagnummer (...) Y72 f 152,-- vervolgingskosten f 60,-- Motorrijtuigenbelasting 1998 aanslagnummer (...) Y8 f 202,-- vervolgingskosten f 10,-- Motorrijtuigenbelasting 1998 aanslagnummer (...) Y82
f 66,-- Totaal f 1.097,30 Dit betekent dat er f 7.502,70 aan u kan worden overgemaakt. Eerder genoemd bedrag zal worden bijgeschreven op uw bankrekening..."
B. Standpunt verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder
Klacht
.
C. Standpunt Belastingdienst/Particulieren Eindhoven In reactie op de klacht liet de Belastingdienst het volgende weten:"...1. Inbeslagname en executoriale verkoop tijdens detentie. Inbeslagname (...) Verzoeker stond ten tijde van de invordering en tot 14 augustus 1998 ingeschreven op (het woonadres te Tilburg; N.o.). Dit adres kon de Belastingdienst als woonadres beschouwen tenzij uit wetenschap bleek dat wettelijk sprake was van een andere woonplaats. De woonplaats is de plaats waar beschikkingen en andere akten rechtsgeldig bezorgd kunnen worden. (...) Nadat een rekening, een aanslag en een aanmaning motorrijtuigenbelasting aan (het woonadres te Tilburg; N.o.) waren verzonden heeft de belastingdeurwaarder (...) het adres twee of driemaal bezocht om te trachten verzoeker daar te treffen met het doel informatie omtrent de betalingsachterstand in te winnen en zo nodig een dwangbevel voor de aanslag motorrijtuigenbelasting uit te reiken. Dit meermalen bezoeken van het adres vond plaats omdat de deurwaarder nog niet eerder met deze belastingplich-tige te doen had gehad. Het is dan gebruikelijk om door middel van persoonlijk contact zicht te krijgen op de reden van betalingsachterstand. (...) Toen dit vergeefs bleek, heeft de deurwaarder het dwangbevel betekend met toepassing van artikel 2 Rv, door middel van het deponeren van het dwangbevel in de brievenbus op het woonadres. De deurwaarder trof op dat moment een normaal uitziende woning aan en een gevulde maar geen overvolle brievenbus. Nu een deurwaarder bij de uitvoering van zijn taken regelmatig volle brievenbussen aantreft, vond (de deurwaarder; N.o.) daarin in het betreffende geval op zich geen aanleiding om bijzondere maatregelen te treffen. Nadat geen reactie op het dwangbevel was gekomen en de feitelijke situatie niet abnormaal was, is overwogen welke volgende invorderingsmaatregel het beste zou passen in dit geval: beslaglegging op roerende zaken of het instellen van een loonvordering bij een derde, op grond van artikel 19 Invorderingswet 1990. Het feit dat een auto op naam van de verzoeker voor zijn flat stond geparkeerd, en de afweging dat het in beginsel in eerste instantie de voorkeur verdient om verhaal te zoeken op roerende zaken, waren aanleiding om over te gaan tot inbeslagname van de auto. Inbeslagname van inboedelzaken in de woning was geen re el alternatief, omdat daartoe toegang tot de woning is vereist. Nu de bewoner tot dan toe onbereikbaar was, zou dit slechts gekund hebben door het verschaffen van toegang tot de woning op grond van Rv. artikel 444. Dit zware middel wordt niet toegepast als minder ingrijpende mogelijkheden beschikbaar zijn, zoals in het betreffende geval. De keuze van de soort invorderingsmaatregel berust op het beleid, verwoord in par. 1, leden 7 en 8 en artikel 14 par. 1 van de Leidraad Invordering 1990 (zie
Achtergrond
; N.o.). De situatie die de belastingdeurwaarder bij de bezoeken aan het woonadres van verzoeker aantrof was van dien aard dat hij redelijkerwijs niet hoefde te twijfelen aan de juistheid van het adres. Voorts kwam het adres in alle stukken van de Belastingdienst overeen met de gegevens in de Gemeentelijke bevolkingsadministratie, waaruit de Belastingdienst de woonplaatsgegevens put. Tevens heeft de deurwaarder over de bereikbaarheid van verzoeker in algemene zin een vraag gesteld aan de huismeester van het betreffende flatgebouw. Deze bevestigde dat verzoeker nog op het adres woonde, hetgeen de deurwaarder voldoende zekerheid gaf dat langs de tot dan toe gevolgde weg verzoeker bereikbaar was. Uitgaande van het uitvoeringsbeleid en de aangetroffen situatie ben ik van mening dat de deurwaarder oplettend en correct heeft gehandeld en acht ik het verdedigbaar dat de auto van verzoeker in beslag is genomen. Ik concludeer dat de deurwaarder naar behoren heeft gehandeld. Executoriale verkoop; proportionaliteit Als gevolg van het achterwege blijven van betaling of reactie en het inmiddels ontstaan van nieuwe motorrijtuigenbelastingschuld is de invordering voortgezet door middel van aankondiging van de executoriale verkoop. Executoriale verkoop is het laatste middel om de schuld voldaan te krijgen. De verkoop is geen doel op zich; voldoening van de schuld blijft voorop staan. Bijkomende redenen om een auto executoriaal te verkopen kunnen zijn dat wordt voorkomen dat nieuwe aanslagen wegens houderschap van de auto worden opgelegd en dat onevenredige ongelijkheid met andere gevallen wordt voorkomen. Voorafgaande aan de aankondiging van de verkoop is expliciet afgewogen of de opbrengst al dan niet in verhouding stond tot de openstaande schuld. De hoofdsom inclusief boete van de invorderbare aanslagen bedroeg f 522 en de vervolgingskosten f 475,30, totaal f 1097,30. De opbrengst van de verkoop bedroeg f 8600. Op zichzelf gezien kan worden gesteld dat sprake is van een wanverhouding tussen schuld en opbrengst, doch de feiten en omstandigheden waren van dien aard dat geen wezenlijke andere keuze openstond om de schuld voldaan te krijgen. De hiervoor beschreven overwegingen leidden tot het besluit om de invordering voort te zetten. De dag van en voorafgaand aan de executoriale verkoop heeft de executerende deurwaarder in aanwezigheid van een collega de juistheid van het adres nogmaals geverifieerd bij de afdeling burgerzaken van de gemeente Tilburg en bij de verhuurder van de woning. De deurwaarder raadpleegt altijd de gemeente als de belastingschuldige tijdens het invorderingsproces nog niet persoonlijk is bereikt. Bij beide instanties werden de bekende gegevens bevestigd en de deurwaarder kreeg geen signaal dat hem tot het afbreken van de invordering deed besluiten. Verzoeker verwijt de Belastingdienst dat hij niet in voldoende mate heeft onderzocht wat zijn werkelijke verblijfplaats was en verwijst naar GAK, reclassering en buurtbewoners. Hierboven heb ik aangegeven dat de deurwaarder in eerste instantie niet ernstig hoefde te twijfelen aan het feit dat de signalen niet bij verzoeker terecht zouden komen. Als er een gerede twijfel geweest zou zijn, dan zou vervolgens een belangenafweging hebben moeten plaatsvinden in het kader van de geheimhoudingsplicht van medewerkers van de Belastingdienst. Op dit hypothetische geval ga ik hier niet verder in. Ik ben van mening dat van de zijde van de Belastingdienst zodanige acties zijn ingesteld en initiatieven zijn ondernomen dat de executoriale verkoop van de auto in dit geval gegeven de omstandigheden zeker verdedigbaar is. Mijn conclusie is dat de Belastingdienst/Particulieren Eindhoven in dit geval behoorlijk heeft gehandeld.2. Weigeren van en schadevergoeding In onze (...) brief van 11 augustus 1988 is kort ingegaan op het verzoek om schadevergoeding. Op grond van mijn beschouwing hierboven in onderdeel 1 meen ik dat de Belastingdienst behoorlijk, en niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens verzoeker. Het is de Belastingdienst en zijn medewerkers niet te verwijten dat zij zijn afgegaan op de feiten en gegevens zoals die zich hebben aangediend. De vordering op zichzelf is onbetwist en de Belastingdienst heeft de juiste afwegingen gemaakt bij beslaglegging en het vervolg daarop; hij is daarbij niet lichtvaardig te werk gegaan. Verzoeker moest in de periode van detentie weten dat er door tijdsverloop rekeningen en aanslagen motorrijtuigenbelasting zouden ontstaan en had naar mijn mening zelf maatregelen kunnen treffen die konden voorkomen dat de Belastingdienst ingrijpende invorderingsmaatregelen zou gaan treffen. Nu de uitwinning van het verhaalsobject geheel overeenkomstig de wettelijke vereisten heeft plaatsgevonden, is een re le executiewaarde voor de auto gerealiseerd. Waardedrukkende factoren waren onder meer de staat waarin de auto verkeerde en het ontbreken van een kentekenbewijs en autosleutels tijdens de verkoop. Voorts is het van algemene bekendheid dat de opbrengst van een goed bij openbare verkoop meestal lager ligt dan de waarde in het vrije verkeer. Het verschil tussen de executieopbrengst en de openstaande schuld, zijnde f 7502,70 hebben wij aan verzoeker uitbetaald op grond van de brief van 14 augustus 1998. Het verzoek om schadevergoeding is naar mijn mening terecht afgewezen..."
D. Nadere reactie van verzoekerNaar aanleiding van het toegezonden verslag van bevindingen liet verzoeker het volgende weten:"...De Belastingdienst stelde zich in dit onderhavige geval zeer formeel op (...) en handelde de zaken onzorgvuldig en voor hen met de minste kosten af. Ik ben en blijf van mening dat de Belastingdienst mij zeer onbehoorlijk heeft behandeld; mij zeer veel problemen (psychisch) bezorgt omdat ik aangewezen ben op het openbaar vervoer..."
Beoordeling
1. Verzoeker werd op 2 oktober 1997 gedetineerd in het Huis van Bewaring te Breda. De Belastingdienst/Particulieren Eindhoven (hierna: de Belastingdienst) legde hem tijdens zijn detentie een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting op over het tijdvak 7 juli tot 6 oktober 1997. Het bedrag van de naheffingsaanslag was f 102. Deze naheffingsaanslag was verzonden naar verzoekers huisadres in Tilburg. Op 25 februari 1998 betekende de deurwaarder van de Belastingdienst ter zake van de genoemde naheffingsaanslag een dwangbevel aan verzoekers huisadres. Daaraan voorafgaand had de deurwaarder verzoekers adres enige malen bezocht teneinde met verzoeker persoonlijk in contact te geraken, en had de deurwaarder naar de juistheid van het adres ge nformeerd bij de huismeester van het flatgebouw waarin het bij de Belastingdienst bekende adres van verzoeker zich bevond. Omdat er bij geen van zijn bezoeken iemand op het adres aanwezig was, liet de deurwaarder het dwangbevel daar op 25 februari 1998 achter in een gesloten enveloppe. Op 2 april 1998 legde de deurwaarder van de Belastingdienst ter zake van de openstaande schuld op de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting beslag op verzoekers auto. Deze stond geparkeerd voor het flatgebouw waarin verzoeker woonachtig was. Het van de beslaglegging opgemaakte proces-verbaal liet de deurwaarder eveneens op verzoekers adres achter. Op 7 mei 1998 verkocht de deurwaarder van de Belastingdienst verzoekers auto executoriaal voor een bedrag van f 8.600. Daaraan voorafgaand had hij nog de juistheid van verzoekers adres geverifieerd bij de afdeling burgerzaken van verzoekers woonplaats, Tilburg. Ten gevolge van tijdens de invorderingsprocedure van de hiervoor bedoelde naheffingsaanslag opgelegde nieuwe naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting over latere tijdvakken en de daarbij opgelegde administratieve boetes en verschuldigd geworden invorderingskosten was de openstaande schuld op het moment van de executoriale verkoop opgelopen tot een bedrag van ruim duizend gulden.2. Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst tijdens zijn detentie zijn auto in beslag heeft genomen en verkocht. Verzoeker merkt daarbij op dat hij van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting ter zake waarvan de inbeslagname heeft plaatsgevonden niet op de hoogte was, omdat voor hem bestemde post hem in het Huis van Bewaring niet bereikte. Verzoeker stelt in het bijzonder dat de Belastingdienst, alvorens tot de genoemde invorderingsmaatregelen over te gaan, zijn werkelijke verblijfplaats in het Huis van Bewaring had kunnen en moeten achterhalen teneinde hem op de hoogte te stellen van de openstaande belastingschuld en hem in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Verzoeker stelt zich voorts op het standpunt dat het bedrag van de belastingschuld te gering was om de verkoop van zijn auto, die een veel hogere waarde vertegenwoordigde, te rechtvaardigen. Tenslotte klaagt verzoeker er over dat de Belastingdienst weigert hem de schade te vergoeden die hij ten gevolge van de verkoop van zijn auto door de Belastingdienst heeft geleden.3. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat de deurwaarder voldoende pogingen heeft ondernomen om met verzoeker in contact te komen en voldoende initiatieven heeft ontplooid om twijfel aan de juistheid van verzoekers adres uit te sluiten. De Belastingdienst is verder van mening dat de keuze om de openstaande schuld aan motorrijtuigenbelasting te verhalen op verzoekers auto juist was. De Belastingdienst wijst er daarbij op dat voor een andere keus, namelijk verhaal op verzoekers inboedelzaken, verzoekers woning moest worden binnengetreden, hetgeen eerst mogelijk zou zijn geweest nadat was voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. Onder de omstandigheden van het geval lag verhaal op de auto het meest voor de hand en vormde het verschil tussen de openstaande belastingschuld en de waarde van de auto volgens de Belastingdienst geen bezwaar voor het gekozen verhaal. De Belastingdienst merkt voorts op dat door de keus voor verhaal op de auto werd voorkomen dat de openstaande schuld verder zou oplopen. Ten aanzien van verzoekers verzoek om vergoeding van de door hem geleden schade stelt de Belastingdienst dat voor een dergelijke vergoeding geen aanleiding bestaat nu de Belastingdienst tegenover verzoeker niet onjuist of onrechtmatig heeft gehandeld.4. De Belastingdienst kan in zijn standpunt worden gevolgd. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het kan niet aan de Belastingdienst worden verweten dat verzoeker niet (tijdig) kennis heeft kunnen nemen van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting, van het ter zake aan verzoekers adres betekende dwangbevel en van het op dat adres achtergelaten afschrift van het proces-verbaal van inbeslagname van de auto. Nu er van verzoeker geen enkele reactie was ontvangen op de bedoelde stukken en hij ook niet vanwege eerdere betalingsachterstanden bij de afdeling invordering van de Belastingdienst bekend was, mocht van de Belastingdienst echter wel worden verwacht dat hij, alvorens onherroepelijke invorderingsmaatregelen te treffen, zou trachten met verzoeker in contact te komen teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de oorzaak van de opgetreden betalingsachterstand. Aan deze verwachting heeft de Belastingdienst echter in voldoende mate voldaan. De Belastingdienst heeft voldoende stappen ondernomen om twijfel over de juistheid van verzoekers adres uit te sluiten. Voorts heeft de Belastingdienst verzoeker voldoende tijd gelaten om te reageren op de aan zijn adres verzonden en aldaar achtergelaten stukken. Tussen de betekening van het dwangbevel op 25 februari 1998 en de openbare verkoop van de auto op 7 mei 1998 is immers nog een periode verstreken van ruim twee maanden. Met name behoefde niet van de Belastingdienst te worden verwacht dat deze verdere naspeuringen, bijvoorbeeld bij de politie, zou verrichten teneinde verzoekers werkelijke verblijfplaats te achterhalen.5. Ook kan niet worden gezegd dat de Belastingdienst een onjuiste keus heeft gemaakt door zich te verhalen op verzoekers auto. Weliswaar was de schuld ter zake waarvan het beslag was gelegd slechts gering in verhouding tot de waarde van de auto, maar de Belastingdienst heeft in zijn keus voor de te volgen weg terecht ook acht geslagen op de bezwaren of (on-)mogelijkheden van andere wegen om de schuld te verhalen. Bovendien mocht de Belastingdienst bij zijn keus rekening houden met het feit dat inmiddels het bedrag aan openstaande schulden door het opleggen van nieuwe naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en het achterwege blijven van elke reactie van verzoeker daarop aanmerkelijk hoger was geworden. De onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Eindhoven, vestiging Tilburg is behoorlijk.6. Nu is geoordeeld dat de Belastingdienst tegenover verzoeker op het punt van de executie van de auto niet onjuist heeft gehandeld, kon de Belastingdienst in redelijkheid besluiten verzoekers verzoek om schadevergoeding af te wijzen. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/ Particulieren Eindhoven, vestiging Tilburg, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond.
BIJLAGE ACHTERGROND1. Leidraad Invordering 1990(Resolutie van de Staatssecretaris van Financi n van 25 juni 1980, nr. AFZ90/1990) Paragraaf 1, punt 7 en 8:"7. Als de invordering op verschillende wijzen kan geschieden, geldt als uitgangspunt dat uit het oogpunt van kostenbeheersing en met inachtneming van de belangen van de belastingschuldige de voor de fiscus eenvoudigste en minst kostbare wijze de voorkeur verdient, tenzij het belang van de invordering daardoor geschaad kan worden. (...)8. Hoewel de ontvanger een open oog dient te hebben voor de persoonlijke omstandigheden van de belastingschuldige, is zijn taak er in de eerste plaats op gericht te bewerkstelligen dat wordt voldaan aan de fiscale betalingsverplichtingen en wel als regel binnen de termijn of termijnen die de wet daartoe stelt. De ontvanger dient zich er steeds van bewust te zijn dat het verlengen van betalingstermijnen of het oplopen van een belastingschuld kan leiden tot de situatie, waarin de schuld niet meer invorderbaar blijkt dan wel, voorzover nog wel invorderbaar al dan niet in geval van faillissement, de belangen van andere schuldeisers kan schaden." Artikel 14, paragraaf 1, punten 1 en 2:"1. De tenuitvoerlegging geschiedt op de voet van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat toelaat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd te benutten. De vraag welke executoriale maatregelen worden genomen, wordt in de eerste plaats beantwoord door de ontvanger. Doorgaans zal het vooral om practische redenen de voorkeur verdienen de tenuitvoerlegging aanvankelijk uitsluitend te richten op verhaal op roerende zaken. Ook uit een oogpunt van eenvoud verdient (...) beslag op roerende zaken veelal de voorkeur boven andere vaak meer ingewikkelde executoriale maatregelen. Dit neemt echter niet weg, dat bij belastingschuld van voldoende grootte andere executoriale maatregelen zoals inbeslagneming van een onroerende zaak, al direct aan de orde kunnen komen, als het belang van de invordering daardoor is gediend. Ook kunnen andere omstandigheden, bijvoorbeeld eerdere ervaringen met de belastingschuldige, ertoe leiden dat al bij het begin van de tenuitvoerlegging andere executoriale maatregelen dan beslag op roerende zaken worden benut. (...)2. (...) Bij de tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden. Tevens dient de nodige souplesse te worden betracht. Dit brengt met zich mee dat zonodig de formeel voorgeschreven handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk of tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de belastingschuldige op te nemen. In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet dadelijk tot beslaglegging overgaat, dan wel deze onderbreekt of be indigt, als hij reden heeft te vermoeden dat de ontvanger niet tot het geven van de beslagopdracht zou zijn overgegaan als hem alle omstandigheden bekend waren geweest (...). (...) Wanneer het dwangbevel eenmaal is tenuitvoergelegd door beslag, wordt onverwijld tot uitwinning van de beslagen goederen overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken als de belastingschuldige een voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag en met een dergelijke afdoening, gelet op het geheel der omstandigheden, naar het oordeel van de ontvanger akkoord kan worden gegaan..."
2. Handleiding belastingdeurwaarders(Interne instructie van de Belastingdienst)2.6. Algemene aspecten van het optreden van de belastingdeurwaarder (...) Ook wordt er (...) de aandacht op gevestigd dat de belastingdeurwaarder binnen de massaliteit van de invorderingsmaatregelen een corrigerende taak heeft ten aanzien van een niet altijd te vermijden automatisme. Indien hij een invorderingsopdracht ontvangt ten aanzien van een hem binnen die sfeer tot dusver onbekende belastingschuldige, die dus waarschijnlijk gewoon is zijn belasting op tijd te betalen, is waakzaamheid geboden. Het is zeer wel mogelijk dat dan sprake is van een in zekere zin verschoonbare achterstalligheid in de betaling, die immers wel eens zou kunnen voortvloeien uit een begrijpelijk misverstand of een onopzettelijke nalatigheid..."