Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. E n ambtenaar maakte van deze gelegenheid gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag te wijzigen. De betrokken ambtenaar H. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. In de nacht van 30 april 1997 op 1 mei 1997 was verzoekerbetrokken bij een handgemeen in Rotterdam. Hij was bij dit handgemeen gewond geraakt aan onder meer zijn hand. Hij werd aan zijn verwondingen behandeld in een ziekenhuis te Vlaardingen.2. Ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond brachten verzoeker op 1 mei 1997 in de vroege ochtenduren vanuit het ziekenhuis over naar een politiebureau in Vlaardingen. Zij hielden verzoeker om 01.34 uur in het politiebureau aan als verdachte van openlijke geweldpleging. Vervolgens werd hij ingesloten. Twee bekenden van verzoeker, de heer L. en de heer Lu., die eveneens bij het handgemeen waren betrokken geweest, werden ook aangehouden. Daarnaast hield de politie nog vier personen aan die bij het handgemeen betrokken waren geweest.3. Betrokken ambtenaren J. en Se. verhoorden verzoeker op 1 mei 1997 om 09.48 uur. Betrokken ambtenaren H. en G. verhoorden Lu. op 1 mei 1997 om 09.57 uur. Betrokken ambtenaren Sc. en A. verhoorden L. op 1 mei 1997 om 10.15 uur. Vervolgens verhoorden de betrokken ambtenaren Sc., H., A. en G. de heer L. op 1 mei 1997 om 12.00 uur en daarna de heer Lu., om 12.05 uur. Op 1 mei 1997 om 14.30 uur werden verzoeker, L. en Lu. heengezonden.4. Op 9 mei 1997 richtte verzoeker zich met een klacht over het politieoptreden tot de Nationale ombudsman. Omdat hij zijn klacht nog niet aan het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond had gericht, zond de Nationale ombudsman verzoekers klacht door aan dit korps, met het verzoek de klacht te behandelen. Verzoekers klacht hield onder meer het volgende in:"Voor 30 april jl. ben ik uitgenodigd om in Caf S. een optreden te verzorgen. Ik heb hieraan gehoor gegeven omdat ik daar vaker opgetreden heb en het in mijn woonplaats plaatsvond. Op een gegeven moment ontstond er buiten een grote vechtpartij (30 personen). Ik probeerde de partijen uit elkaar te halen. Dit bleek niet op prijs gesteld te worden door de "tegenpartij" (die de eigenaar van het caf aanvielen. Ik kreeg een stalen pijp in mijn nek en raakte zwaar geblesseerd aan mijn hand. Intussen werd de vechtpartij steeds grootschaliger. Ik ben naar het ziekenhuis te Vlaardingen vervoerd en werd daar behandeld aan mijn hand. Het bleek om een verbrijzelde vinger te gaan. Met verdovingen e.d. ben ik daar diezelfde avond behandeld. Rond half twee snachts (inmiddels was het toen 1 mei) kwamen in het ziekenhuis 2 agenten naar mij toe. Ik heb toegezegd een ver-
klaring af te leggen op het politiebureau, en een aanklacht in te dienen. Op het politiebureau aan de Delftseveerweg in Vlaardingen werd ik tot mijn verbazing aangehouden op grond van art. 141 (openbare geweldpleging). Ik werd in een cel "gegooid" en wilde direct opheldering vragen bij de hoofdagent. In de tussentijd was mijn verdoving uitgewerkt en werd (ik; N.o.) gek van de pijn. Ik heb zeker 30 maal op de bel gedrukt maar er verscheen niemand. Pas de volgende ochtend kwam er eens iemand kijken. Ik mocht mij ook niet wassen. Om 9 uur 's morgens heeft mijn vriendin schone kleren en medicijnen gebracht, met het verzoek te zorgen dat ik zo spoedig mogelijk de medicijnen (penicilline en pijnstillers aan mij te geven. Rond 12.00 uur werden de medicijnen pas aan mij gegeven, schone kleren kreeg ik pas toen ik werd vrij gelaten. Nadat ik een verklaring had afgelegd en een foto was gemaakt van mijn hand (als bewijsmateriaal?) kon ik om 14.30 uur vertrekken. Ik meen dat ik niet op de "normale" manier behandeld ben en ten onrechte opgepakt ben. Ik ben verzeild geraakt in een vechtpartij terwijl ik de partijen uit elkaar probeerde te halen. Vanwege mijn strafblad, (verschillende jaren terug ontstaan) hebben de agenten schijnbaar geconcludeerd dat ik een crimineel was en als zodanig behandeld diende te worden. Tevens vonden die agenten het nodig om over mijn strafblad uit te wijden tegenover de eigenaar van het caf en nog iemand."5. Op 23 september 1997 nam politieambtenaar H., chef van het district Waterweg, onder meer de volgende beslissing op verzoekers klacht:"Namens de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, bericht ik u conform de klachtenregeling politieregio Rotterdam- Rijnmond hierbij omtrent de afdoening van uw klacht gedateerd 9 mei 1997. uw klacht bevat de volgende punten:1: U verbaast zich omtrent uw aanhouding op grond van artikel 141 (openbare geweldpleging) 2: U werd in een cel "gegooid". 3: Tijdens uw insluiting heeft u meerdere malen op de bel gedrukt, maar er verscheen niemand. 4: U heeft zich niet mogen wassen. 5: Er is schone kleding alsmede medicijnen afgegeven. Deze heeft u echter niet of niet tijdig gekregen. 6: U meent door de agenten onjuist te zijn behandeld.
7: Agenten hebben zich over uw strafblad tegenover derden uitgelaten. Door de inspecteur U. van de politieregio Rotterdam-Rijnmond is een onderzoek ingesteld. Op 21 augustus 1997 is uw klacht door hem met u besproken. In verband met vakantie van betrokkenen, waaronder u zelf, was eerdere afhandeling niet mogelijk. ad 1: Op 1 mei 1997 bevond u zich in het Holy-ziekenhuis te Vlaardingen. Aldaar werd u aangesproken door twee agenten. U deelde mede een verklaring af te willen leggen en een aanklacht in te willen dienen. Vervolgens bent u overgebracht naar het buro van politie te Vlaardingen alwaar u door de brigadier-wachtcommandant werd aangehouden terzake overtreding artikel 141 Wetboek van Strafrecht (openlijke geweldpleging). In afwachting van uw voorgeleiding voor een hulpofficier van justitie werd u geplaatst in ophoudruimte 3. U werd medegedeeld verdere vragen omtrent uw aanhouding voor te leggen aan de betreffende hulpofficier. ad 2: Na voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie, de inspecteur La. – met het doel ondermeer de rechtmatigheid van de aanhouding te toetsen - achtte deze het noodzakelijk dat u in het belang van het onderzoek werd ingesloten. Volgens verklaringen van betrokken collega's is er geen sprake geweest van "gooien in een cel", daar u onder begeleiding naar het cellenblok bent gelopen en aldaar in cel 9 bent geplaatst. Dit in tegenstelling tot hetgeen u in uw klacht vermeldt. ad 3: U verklaart tijdens uw verblijf in cel 9 meerdere malen – u noemt zeker 30 maal – op de bel te hebben gedrukt, zonder dat er iemand verscheen. Bij navraag is die nacht meerdere malen controle gehouden in het cellenblok, waaronder ook cel 9. Men is tijdens die controles zelfs op verzoek van de arrestanten bij arrestanten in de cel geweest. Volgens de bedienaar van de meldkamer die nacht, functioneerde het belsysteem goed. Hem is niet opgevallen dat u heeft gebeld. Was dat wel het geval geweest dan was men ook naar u toegekomen. Zeker indien u om medische hulp, in welke vorm dan ook, had gevraagd. ad 4: Blijkens verklaring van de arrestantenbewaarder heeft een ieder de gelegenheid zich 's morgens te wassen. Ook hij is daarvoor om 07.30 uur bij u geweest. Volgens uw eigen verklaring, hetgeen door de arrestantenbewaarder werd bevestigd, ging u bij het openen van het cellenluikje nogal
heftig tegen de man tekeer. Hierdoor is op dat moment de gelegenheid tot wassen tot de tweede plaats verdrongen. Te 08.00 uur heeft u koffie en een broodmaaltijd gekregen. U heeft toen de arrestantenbewaarder er niet op attent gemaakt dat u nog niet de gelegenheid had gehad tot wassen. Ook hij heeft daar niet meer aan gedacht, daar het zeer druk was. ad 5: Volgens u zijn er voor 09.30 uur die dag bij de receptie van het buro van politie te Vlaardingen schone kleding alsmede medicijnen voor u afgegeven. Uit een door de inspecteur U. ingesteld onderzoek is niet gebleken van afgifte van kleding en medicijnen bij de receptie zoals door u aangegeven. Alle goederen welke voor arrestanten worden afgegeven na 07.00 uur worden door de arrestantenbewaarders ter plaatse overgenomen. Bij navraag van personeel dat die morgen de functie van receptionist uitoefende, is niet gebleken van afgifte van enig goed ten behoeve van u. Ook is er geen aantekening gemaakt op de zogenaamde arrestantenkaart met betrekking tot afgifte van enig goed. Bij uw heenzending die dag is het de verhorende politieambtenaren – die u thuis hebben gebracht – niet opgevallen dat u een tas met schone kleding heeft meegenomen. Bij uw heenzending heeft u op de arrestantenkaart getekend voor ontvangst van goederen. Hierop staat zoals eerder vermeld geen tas met kleding aangetekend. Door de verhorende politieambtenaren werd verklaard dat uw verhoor is onderbroken omdat u bezoek kreeg van een jongeman, naar later bleek uw zoon. Tijdens dit bezoek heeft u van uw zoon medicijnen gekregen die u ter plaatse in de verhoorkamer met een bekertje water – aangeboden door een der verhorende politieambtenaren – heeft ingenomen. Er werden door uw zoon geen medicijnen achtergelaten. ad 6: U geeft te kennen dat de agenten schijnbaar naar aanleiding van uw strafblad geconcludeerd hadden dat u crimineel was en derhalve als zodanig behandeld diende te worden. U kon echter tijdens uw gesprek met de inspecteur U. geen concrete voorbeelden noemen. Wel gaf u als voorbeeld dat een verhorend politieambtenaar rookte en u – hoewel u er kennelijk behoefte aan had – geen rookwaar kreeg aangeboden. ad 7: Tegenover de eigenaar van het caf en nog iemand hebben agenten zich uitgelaten over uw strafblad. Door de inspecteur U. is de eigenaar/bedrijfsleider benaderd. Deze verklaarde dat niemand van de politie zich op enigerlei wijze heeft uitgelaten over uw mogelijk strafrechtelijk verleden.
Tijdens uw gesprek met de inspecteur U. is niet vast komen te staan wie de "en nog iemand" is en daardoor heeft geen verder onderzoek kunnen plaatsvinden. Op donderdag 28 augustus heeft u nog telefonisch kontakt gehad met de inspecteur U. U deelde hem een nader tijdstip mede omtrent de afgifte van de schone kleding en medicijnen. Dit heeft tot op heden niet tot een andere zienswijze geleid. Ik ben niet overtuigd dat uw klacht met betrekking tot de punten 2,5,6 en 7 gegrond is. Dit wordt veroorzaakt door de tegenstrijdige verklaringen en een aantal feiten die zoals aangegeven uw beweringen tegenspreken. Met betrekking tot punt 1, 3 en 4 ben ik van mening dat deze gedeeltelijk gegrond zijn. Het zou beter zijn geweest indien u ter plaatse in het Holy-ziekenhuis was aangehouden met mededeling van de reden van aanhouding. Na uw insluiting in het cellenblok had mogelijk meer aandacht aan u, in verband met letsel, mogen worden besteed, dit buiten het feit of u wel of niet gebeld had."B. Standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder
Klacht
.2. Verder zond verzoeker bij zijn verzoekschrift als bijlage zijn brief aan de Nationale ombudsman van 18 december 1997, die de Nationale ombudsman niet eerder had ontvangen. In de brief van 18 december 1997 deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Graag zou ik op mijn klacht terug willen komen omdat ik niet tevreden ben, over het onderzoek van de politie Vlaardingen van 9 mei 1997 wat behandeld werd door de heer U. Ik verbaas mij er dan ook over dat er punten zijn waar gewoon gelogen wordt, namelijk punt 3: het meerdere malen op bel drukken, waar dus gezegd wordt dat er dus wel iemand is geweest maar niets hebben gehoord. Ik mag toch aannemen dat er bij de dienstdoende agenten in het vertrek toch wel een lampje gaat branden als er gebeld wordt en dan toch op zijn minst gaan kijken of er iets is (want ze wisten toch dat daar iemand was die gewond was) maar kennelijk was daar geen tijd voor. Wat betreft punt 5: over het brengen van medicijnen en het afgeven van schone kleding. Er is 's morgens tussen 9 uur of 9.30 wel medicijnen en schone kleding gebracht, dit omdat mijn vriendin 's morgens met haar buurvrouw, die krukken voor haar man bij zich had, die nietzonder mocht lopen, gezamenlijk is gaan brengen op het politiebureau (en niet mijn zoon). Wat betreft punt 6: is er wel degelijk gevraagd wat ik in het desbetreffende caf moest doen, omdat ik vroeger toch ook niet zo'n lieverdje was en er manskracht genoeg nodig was om het te sussen (dit gaat niemand toch iets aan). Ik denk dat er dan toch over mijn verleden is gepraat. Verder heb ik vernomen van de heer U., dat het die nacht ontzettend druk is geweest, dus was er voor mij weinig tijd (denk ik)."3. Op 10 juni 1998 deelde verzoeker telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Op 1 mei 1997 om ongeveer 02.00 uur ben ik naar het politiebureau gegaan, nadat ik in het ziekenhuis aan mijn verwondingen was behandeld. Op het moment dat ik in het bureau aankwam, heeft de politie mij meegedeeld dat ik was aangehouden. Ik begreep niet waarom ik was aangehouden. Ik werd niet verhoord en ben meteen in een cel geplaatst. Ik heb die nacht veel pijn gehad aan mijn verwondingen en ik heb zeker dertig keer op de bel gedrukt en ook heb ik hard op de deur gebonkt. Ik neem aan dat als ik op de bel druk, de politie dat merkt, omdat er ergens een lampje gaat branden of iets dergelijks. Ik heb die nacht echter niemand gezien, totdat er om ongeveer 7 uur iemand mij eten kwam brengen. Ik ben niet vriendelijk tegen deze man geweest. Ik heb daar later ook mijn excuses voor aangeboden. De politie heeft laten weten dat hij mij had gevraagd of ik mij wilde wassen en scheren, maar dat heeft hij mij niet gevraagd. Van ongeveer 9.30 uur tot 13.00 uur hebben twee rechercheurs mij verhoord. De rechercheurs hebben mijn verhoor een aantal malen onderbroken en mij terug naar mijn cel gebracht, en mij daarna weer opnieuw verhoord. De naam van een van de twee rechercheurs is, meen ik, J. De naam van de andere rechercheur weet ik niet. (...). Ik heb de rechercheurs gezegd dat ik het niet juist vond dat ik die nacht voor niets in de cel had gezeten. Als ik had geweten dat mijn aangifte toch die nacht niet zou worden opgenomen en ik alleen die nacht op het bureau moest blijven, was ik de volgende dag wel naar het bureau gekomen. Ook heb ik de rechercheurs gezegd dat ik tevergeefs die nacht had geprobeerd de aandacht te trekken. Zij zeiden mij daarop dat zij het die nacht te druk hadden gehad vanwege Koninginnedag, en dat er wel iemand was geweest, maar dat die niets had gehoord. Dat geloofde ik niet, omdat ik de hele nacht op de deur had gebonkt en op de bel had gedrukt. Om ongeveer 13.00 uur hebben de twee rechercheurs mij mijn medicijnen gegeven. De politie heeft laten weten dat mijn zoon mij
die medicijnen heeft gegeven, maar dat is beslist niet het geval geweest. Wel heeft mijn zoon mij om ongeveer 14.00 uur heel even in mijn cel bezocht. Ik was daar verbaasd over, omdat ik niet had verwacht dat hij bij mij op bezoek mocht komen. Hij had zeker geen medicijnen bij zich. Bovendien had ik die toen voor zijn bezoek al van de politie gekregen. Later heb ik van mijn vriendin gehoord dat zij mijn zoon had verboden om naar het politiebureau te gaan. Na mijn verhoor mocht ik naar beneden in het politiebureau om mijn spullen op te halen, die ik had moeten afgeven. De cellenbewaarder zei mij toen dat er 's morgens een tasje voor mij was afgegeven met sigaretten en schone kleding. Ik vroeg hem of ik een sigaret mocht roken. Omdat ik mijn gewonde hand niet kon gebruiken heeft de cellenbewaarder het plastic van het doosje sigaretten afgehaald. Toen ik naar huis ging had ik mijn tas op schoot in de auto. Ik vind het daarom onbegrijpelijk dat de politie vervolgens gewoon zegt dat zij geen tas hebben gezien. De volgende dag waren mijn vriendin en ik bij de heer L. geweest. Hij had die nacht ook op het politiebureau moeten verblijven omdat hij net als ik was aangehouden. Ook de bedrijfsleider van het caf waar ik op Koninginnedag was geweest, de heer Lu., was die nacht aangehouden en als verdachte gehoord. De heer L. zei mij dat de rechercheurs tijdens zijn verhoor opmerkingen over mij hadden gemaakt zoals: dat ik vroeger geen leuke jongen was geweest, dat zij vroeger veel mensen nodig hadden gehad om mij op te halen, en wat ik daar in dat caf te zoeken had gehad. Ik heb daar kort op gereageerd en ben daar verder niet op ingegaan. De heer L. kent mij wel maar weet niet alles van mijn strafrechtelijke verleden. Vervolgens waren mijn vriendin en ik naar de heer Lu. gegaan. Hij zei ook dat de politie opmerkingen over mij had gemaakt, en dat hem was gevraagd wat ik daar in dat caf te zoeken had gehad. De politie had volgens de heer Lu. nog meer opmerkingen gemaakt, maar ik kan mij niet meer goed herinneren welke opmerkingen dat waren. Ik vind het niet juist dat de politie dergelijke opmerkingen over mij heeft gemaakt tegenover derden. Ik heb er tijdens sollicitaties al iedere keer last van dat mijn verleden tegen mij wordt gebruikt. Ik wil niet dat ik ook in mijn priv -leven nodeloos met mijn verleden word geconfronteerd."4. Op 2 juni 1998 deelde mevrouw K., verzoekers vriendin, telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Op 30 april 1997 was er een vechtpartij geweest in het caf waar mijn vriend, de heer D. (verzoeker) en ik op dat moment aanwezig
waren. Een kennis van verzoeker was daarbij betrokken en daardoor was verzoeker daar zelf ook bij betrokken geraakt. Verzoeker was bij deze vechtpartij gewond geraakt. Zijn vinger was verbrijzeld. Om ongeveer 22.00 uur 's avonds zijn wij, verzoeker en ik, naar het ziekenhuis gegaan. Toen wij daar waren, kwamen er om ongeveer 22.45 uur nog meer mensen die bij de vechtpartij betrokken waren geweest. De politie kwam toen ook naar het ziekenhuis. Ik heb met een politieambtenaar gesproken die vond dat verzoeker aangifte kon doen. Om ongeveer 01.45 uur, inmiddels 1 mei 1997, is verzoeker uit het ziekenhuis ontslagen. Hij is vervolgens met de politieambtenaren meegereden naar het politiebureau om aangifte te doen. Ik ben met mijn eigen auto naar het politiebureau gereden. Daar heb ik samen met mevrouw L., een kennis van mij, op onze mannen gewacht. Haar man was ook betrokken geweest bij de vechtpartij. Zij was al vanaf middernacht aanwezig, samen met haar 9-jarige zoon. Pas om 03.30 uur zei een politieambtenaar tegen ons dat wij maar naar huis moesten gaan, omdat de mannen in hechtenis waren genomen. Ik vind het niet juist dat de politie dat niet meteen tegen ons had gezegd. Dat gaf de politie ook wel toe. Zij zeiden dat ze het druk hadden. Ik heb het ook wel eens druk. Ik vind dat geen excuus. Ook gaven de politieagenten op een onvriendelijk manier antwoord op mijn vragen. Ik vind dat de agenten er best rekening mee hadden kunnen houden dat ik zoiets nog nooit had meegemaakt. Ook vind ik dat de politie verzoeker zelf paracetamol had kunnen geven. Ik ben vervolgens naar huis gegaan. Ik had een recept bij mij voor medicijnen voor verzoeker. Die medicijnen heb ik 's morgens gehaald. Ik ben om 9 uur 's morgens van huis weggegaan en heb mevrouw L. opgehaald. Zij moest krukken ophalen voor haar man. Wij hebben die krukken opgehaald en zijn daarna naar het politiebureau gegaan. Ik weet niet precies hoe laat wij daar zijn geweest. Ik denk tussen 09.15 en 09.45 uur. Ik heb aan een politieambtenaar een plastic tasje met daarin medicijnen en schone kleding voor verzoeker afgegeven. Mevrouw L. heeft ook een tas en een paar krukken afgegeven. Ik vind het onbegrijpelijk dat de politie zegt dat ik daar niet ben geweest omdat zij daar geen aantekening van hebben gemaakt. Ik ben niet samen met verzoekers zoon bij de politie geweest. Ik had verzoekers 13-jarige zoon 's middags gezegd dat zijn vader in het politiebureau was en ik had hem verboden om daar heen te gaan. Om ongeveer 14.30 uur is hij toch met de zoon van de familie L. naar het politiebureau gegaan. Verzoeker heeft zijn zoon maar heel even gezien. De kinderen hebben vooral de heer L. gesproken. Verzoeker is tussen 15.30 uur en 16.00 uur thuis gekomen. De volgende dag zijn verzoeker en ik 's middags naar de heer L. gegaan. Vervolgens zijn wij 's avonds naar de heer Lu., de
bedrijfsleider van het caf waar wij op 30 april 1997 waren geweest, gegaan om een telefoon op te halen. Ook de heer Lu. was die nacht als verdachte gehoord. Zowel de heer L. als de heer Lu. hebben tegen ons gezegd dat de politie hun tijdens hun verhoor mededelingen heeft gedaan over het verleden van verzoeker. Zij zeiden beiden dat de politie tegen hen opmerkingen had gemaakt in de trant van: "vroeger hadden wij een overvalwagen nodig om hem te vervoeren, maar nu is hij aardig mak geworden" en nog meer opmerkingen dat verzoeker vroeger onhandelbaar was geweest. De agenten die dat hebben gezegd, zijn dus de agenten geweest die die nacht dienst hadden gehad. Bij de heer Lu. zijn die avond nog meer mensen geweest die hebben gehoord dat de heer Lu. heeft verteld over de opmerkingen die de politie over verzoeker heeft gemaakt."C. Standpunt korpsbeheerder1. De korpsbeheerder reageerde op 27 juli 1998 op de klacht. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie onder meer het volgende mee:"Op het eerste deel van de door u geformuleerde klacht is door mij moeilijk te reageren. Hoe de conversatie is gevoerd in ook voor opsporingsambtenaren hectische momenten is niet altijd gemakkelijk te reconstrueren. Niettemin wordt toegegeven dat de bejegening van de heer D. in de aanhoudingsfase niet zorgvuldig is geweest. Ik kan mij dan ook voorstellen dat de heer D. zich op dit punt onheus bejegend voelde. Ik bied hem daarvoor mijn verontschuldigingen aan. De daarvoor verantwoordelijke ambtenaren hebben gedurende de nacht op de normale verantwoorde wijze toezicht gehouden op de ingeslotenen. Zij verklaren op gezette tijden het arrestantenblok te hebben bezocht. Hen is daarbij niets onregelmatigs opgevallen. Door de verantwoordelijke arrestantenbewaarder is gedurende de ochtenduren geen kleding noch medicijnen ontvangen. Aan wie de vriendin van de heer D. dan de betreffende goederen heeft overgegeven is niet meer te achterhalen. Wel heeft een verhorende ambtenaar verklaard dat een zoon van de heer D. tijdens het verhoor zijn vader medicijnen heeft verstrekt. Door de ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, in dit geval personeel van het district Waterweg, is niet met buitenstaanders gesproken over het strafrechtelijke verleden van de heer D. De bedrijfsleider van het caf S. heeft zelfs verklaard dat hem dit reeds vanuit andere bron bekend was.
Op grond van het vorenstaande kom ik tot het oordeel, dat de betrokken ambtenaren in de bejegening van de heer D. in de aanhoudingsfase mogelijk te kort zijn geschoten, maar in de verdere afhandeling van het onderzoek tegen de heer D. hun professionaliteit hebben getoond."2. De korpsbeheerder zond op 20 augustus 1998 een rapport van politieambtenaar U. van 16 juli 1998. Dit rapport hield onder meer het volgende in:"De heren L. en Lu. werden respectievelijk gehoord door Sc. (momenteel werkzaam bij de Rivierpolitie Regio Rotterdam Rijnmond) H., A. Door mij gehoord verklaarden zij ieder voor zich doch nagenoeg eensluidend:'De heren L. en Lu. werden door mij tesamen met nog een collega gehoord, met betrekking tot een vechtpartij bij caf S. te Vlaardingen. Ik heb tegenover die personen geen uitlating gedaan welke verband zouden kunnen hebben met het strafrechtelijk verleden van de heer D. Ik kan mij niet meer herinneren dat een van de collega's in mijn bijzijn zo een uitlating heeft gedaan tegenover L. dan wel Lu.' In het bijzijn van een der voornoemde collega's werden de heren L. en Lu. mede gehoord door G. In verband met vakantie kon deze tot op heden nog niet worden gehoord. Indien nodig zal deze terugkomst van vakantie alsnog worden gehoord. Voor de antwoorden op uw (de korpsbeheerder; N.o.) overige vragen verwijs ik naar de bijgevoegde gespreksverslagen, opgemaakt na mijn onderzoek betreffende de klacht van de heer D."3. De gespreksverslagen, waarnaar politieambtenaar U. in zijn rapport verwees, hielden onder meer het volgende in:"Op 30 juli 1997 werd door mij U. gehoord:. , brigadier van gemeentepolitie District I. Hij verklaarde:'Op donderdag 1 mei 1997 had ik vroege dienst. Dit houdt in van 07.00 tot 15.30 uur. Ik was gedurende die ochtend assistent wachtcommandant. Ik kan mij herinneren dat er die ochtend enige arrestanten waren met betrekking tot een vechtpartij in caf S. Ik heb die ochtend persoonlijk geen schoon goed dan wel medicijnen voor een van die arrestanten aangenomen. Had ik dat wel
gedaan dan had ik die doorgegeven aan de arrestantenverzorger(s). Of een ander goederen in ontvangst heeft genomen weet ik niet. Ik heb dat niet gezien.' Op 28 juli 1997 werd door mij U. gehoord Hu. Hij verklaarde:'Ik ben arrestantenverzorger en ben op 1 mei 1997 te 07.00 uur begonnen. Het was erg druk die ochtend met arrestanten. Ik kan mij de arrestant D. nog herinneren. Hij zat in cel 9. Om 07.30 uur heeft hij de gelegenheid gehad om zich te wassen. Of hij daar van gebruik heeft gemaakt weet ik niet meer. Om 08.00 heeft hij eten gehad. Om 09.40 uur die dag is hij door S. opgehaald voor verhoor. Tussen 12.15 en 12.30 uur heb ik warm eten gebracht naar het ophoudkamertje op de 2e etage. Om 14.15 uur is hij heengezonden. Ik heb gedurende mijn dienst geen medicijnen of schone kleding ontvangen voor D. Dit weet ik zeker. Anders had ik het op de arrestantenkaart vermeld. Ook heeft hij aan mij niet om medicijnen gevraagd. Ik had daar dan zeker voor gezorgd.' Op 8 augustus 1997 werd door mij U. gehoord S. Hij verklaarde:'Op 1 mei 1997 was ik tesamen met J. belast met het verhoor van D. Tijdens zijn verhoor heeft hij bezoek gehad van een jongeman, kennelijk zijn zoon. Het verhoor hebben wij enige tijd onderbroken voor een zogenaamde bezoekregeling. Dit vond plaats op de 2e etage in het ophoudkamertje. Ik heb zelfs nog een bekertje water gegeven want die jongeman had kennelijk medicijnen bij zich voor D. Tijdens het verhoor droeg D. kleding, welke enigszins met bloed was besmeurd. Hij heeft tijdens het verhoor niet van kleding gewisseld. Na afloop van het verhoor hebben wij D. in de besmeurde kleding thuisgebracht. Ik kan mij niet meer herinneren of hij bij het naar huis gaan een tas had waarin schone kleding zat. In ons bijzijn zijn geen medicijnen afgegeven welke D. verder tijdens of na het verhoor kon innemen. Zoals ik reeds eerder verklaarde heeft zijn zoon hem medicijnen verstrekt tijdens het verhoor.' Nadat ik U. verhorend verbalisant J. in kennis had gesteld met de verklaring van S. werd dit door hem bevestigd. Hij had hier niets aan toe te voegen. Op 29 juli 1997 werd door mij U. gehoord meldkamerman Ke. Hij verklaarde:'In de nacht van woensdag 30 april 1997 en donderdag 1 mei 1997 heb ik van 23.00 uur tot 07.00 uur de meldkamer in district I Vlaardingen bediend. Gedurende die tijd kunnen ingesloten arrestanten middels een geluidssignaal/licht(lampje)signaal
kenbaar maken dat zij met de bedienaar van de meldkamer willen spreken. Naar aanleiding van storingen in het verleden worden deze signalen met regelmaat gecontroleerd. Ik kan mij herinneren dat die nacht, het was nogal druk ivm een vechtpartij bij caf S. Als je mij vraagt of de arrestant D. uit cel 9 die nacht heeft gebeld, dan kan ik mij dat niet meer herinneren. Had hij gebeld dan had ik zeker gereageerd. Zeker wordt er met spoed gereageerd als een arrestant vraagt om medische hulp in welke vorm dan ook. Zoals ik reeds verklaarde het was die nacht zeer hektisch.' Op maandag 18 augustus 1997 werd door mij U. gehoord Lu., bedrijfsleider caf S. Nadat ik hem in kennis had gesteld van dat gedeelte van de klacht van D. wat voor hem van belang was verklaarde hij:'De ambtenaren welke mij hebben gehoord hebben zich tegenover mij niet uitgelaten over een eventueel strafrechtelijk verleden van D. Ik weet uit persoonlijke bronnen het een en ander uit het verleden van D. Voor zover ik mij kan herinneren hebben de politieambtenaren wel iets gezegd in de vorm van "weer van D.". Ik kan mij dit echter niet meer met zekerheid herinneren. Het is in elk geval zo dat ik tijdens het verhoor niet de indruk heb gekregen dat de verhorende ambtenaren de indruk hebben willen wekken D. zwart te maken.' Door mij U. gehoord verklaarde P., in functie wachtcommandant:'In de nacht van 30 april 1997 op 1 mei 1997 was ik belast met het wachtcommandantschap. In de avonddienst voorafgaande aan die nachtdienst waren er ongeregeldheden geweest bij caf S. en het was bij het overnemen van de dienst zeer druk. Er zaten reeds drie arrestanten. In overleg met de chef van dienst (...) La. werden alle personen betrokken bij die vechtpartij aangehouden op grond van 141 Sr en ingesloten. De burgerdienst M. en O. bevonden zich in het Holyziekenhuis en hebben vervolgens D. overgebracht naar het HB. Hij ging vrijwillig mee voor het doen van aangifte. Aan het HB is hij door mij aangehouden. Ik heb hem uitgelegd terzake waarvan hij was aangehouden en dat hij ten spoedigste zou worden voorgeleid voor (...) La. Deze zou de rechtmatigheid toetsen en hem konden nog eventuele vragen worden gesteld. Hierop is D. geplaatst in ophoudkamer (...) 3. Na zijn voorgeleiding is D. ingesloten in cel 9. Die nacht hebben diverse collega's een rondje cellenblok gelopen. Ik zelf heb ook een rondje gelopen en ben zelfs nog in de cel geweest bij de arrestant met het been in het verband. Tijdens het wachtcommandantschap heb ik niet gehoord dat D. constant zat te bellen met de meldkamer, (zoemer-lampje). Ook
heb ik niet gehoord dat men niet op een oproep van een der arrestanten heeft gereageerd. Tijdens de nachtdienst zijn er geen medicijnen of kleding voor D. gebracht.'"D. Standpunt betrokken ambtenaar H.Betrokken ambtenaar H. reageerde op 20 juli 1998 op de klacht. Hij deelde in zijn reactie onder meer het volgende mee:"Ik beperk mij in dit geval tot mijn aandeel in dit onderzoek. Dit aandeel bestond uit het horen van getuigen van de vechtpartij. Dhr. D. stelt in zijn klacht dat hierbij over de criminele achtergrond van D. is gesproken. Ik kan u mededelen dat dit in het geheel niet het geval is geweest. Uit een zinsnede uit een brief van dhr. D. maak ik op dat hij denkt dat dit gebeurd is. De zinsnede staat in de brief dd 18 dec 1997 aan de heer S. (medewerker Bureau Nationale ombudsman; N.o.). De letterlijke tekst luidt: "Ik denk dat er dan toch over mijn verleden is gepraat."E. Verklaring heer L.Op 11 juni 1998 deelde de heer L. aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Bij de vechtpartij op 30 april 1997 voor het caf was ik gewond geraakt aan mijn knie. Ik heb de heer D., verzoeker, geholpen om zich te verdedigen tegen ongeveer 30 mensen. Ook zag ik dat de heer Lu. een glas in zijn gezicht kreeg. Onze verdediging tegen een dergelijke overmacht had weinig zin. Ik heb daarom verzoeker naar de keuken gestuurd om zich te verbergen en ook heb ik toen de politie gebeld. Nadat ik in het ziekenhuis was behandeld ben ik naar het politiebureau overgebracht en in het politiebureau door de politie aangehouden. Ik was slecht ter been vanwege de verwonding aan mijn knie. De politie wist dat ik slecht ter been was, omdat ik de politie heb gezegd dat ik mij die ochtend, 1 mei 1997, om 10 uur in het ziekenhuis moest melden. De politie heeft mij die gelegenheid niet gegeven. Ook heeft de politie mij mijn krukken pas om 15.00 uur 's middags gegeven toen ik het politiebureau verliet. Hoewel ik die krukken eigenlijk nodig had heb ik toch die dag, zonder krukken dus, vanaf 11.30 uur tot 13.00 uur buiten gelopen om te luchten. Om 11.30 uur heb ik van de politie ook sigaretten gekregen die mijn vrouw voor mij had gebracht. Uit dat pakje had
de politie toen al n sigaret gehaald en weggegeven, zonder mijn toestemming, en zonder dat zij mij meteen een sigaret hadden aangeboden. Mijn vrouw heeft mij later gezegd dat zij 's ochtends vroeg al een tas met schone kleding, sigaretten en de krukken voor mij had afgegeven. Ik heb 's nachts wel iemand steeds tegen een celdeur horen bonken, maar ik weet niet of dat verzoeker is geweest. De politie heeft mij na mijn verhoor naar huis gebracht. De politie heeft mij ook gezegd dat ik erop moest rekenen dat ik een boete zou krijgen van ƒ 500,-, maar daar heb ik niets meer van gehoord. Een maand nadat ik was verhoord heb ik het proces-verbaal van mijn aangifte opgevraagd. Pas toen heb ik van de politie gehoord dat ik niet als aangever maar als verdachte was gehoord. Kort nadat ik was aangehouden had de politie mij gezegd dat zij de zaak moest uitzoeken en dat zij nog niet wisten of ik verdachte of aangever was. Vervolgens heb ik tijdens mijn verhoor niet begrepen dat ik als verdachte was gehoord. De politieambtenaren hebben mij tijdens mijn verhoor gezegd dat verzoeker geen lieverdje was geweest en nog steeds geen lieverdje was, en dat het een "Harderwijker" was. Ik begreep dat zij daarmee bedoelden dat verzoeker geen kleine jongen was. Op grond van verzoekers postuur, hij is nogal breed gebouwd, en op grond van wat ik weet over de aard van verzoeker, kon ik mij die opmerkingen voorstellen. Ik weet niet waarom de politieambtenaren die opmerkingen tegen mij hebben gemaakt, misschien omdat ik hen had gezegd dat verzoeker een vriend van mij was. Ik ken verzoeker ongeveer 11 jaar. Verzoeker was die vechtpartij overigens niet begonnen. Hij heeft zich alleen verdedigd."F. Verklaring mevrouw L.Op 11 juni 1998 deelde mevrouw L. aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Mijn man is na een vechtpartij op 30 april 1997 's avonds naar het ziekenhuis gegaan, omdat hij gewond was geraakt aan zijn knie. In het ziekenhuis heeft de politie ons aangeboden om ons naar huis te brengen, maar eerst moest mijn man nog even naar het bureau om een getuigenklaring af te leggen. Ik ben apart met mijn zoon naar het politiebureau gegaan. Ik kwam daar om ongeveer 23.30 uur aan. Ik heb daar tot ongeveer 04.00 uur gewacht. Mevrouw K. was om ongeveer 02.00 uur aangekomen. Verzoeker is haar partner. Hij was ook naar het politiebureau gebracht. Mevrouw K. had een aantal malen aan de politie gevraagd wanneer wij onze mannen mee naar huis konden nemen. Steeds zei de politie
dat dat nog niet bekend was. Pas om ongeveer 04.00 uur zei de politie ons dat onze mannen voorlopig niet naar huis mochten. Die ochtend, 1 mei 1997, heb ik om ongeveer 08.00 uur naar het politiebureau gebeld om te vragen of er al iets bekend was. Vervolgens ben ik om 09.00 uur met mevrouw K. medicijnen voor verzoeker en krukken voor mijn man gaan halen. Mijn man mocht niet zonder krukken lopen vanwege de verwonding aan zijn knie. Verzoeker had eigenlijk meteen al nadat hij het ziekenhuis had verlaten medicijnen moeten krijgen. Tussen 09.00 uur en 09.30 uur hebben mevrouw K. en ik de krukken en tassen met schone kleren en de medicijnen op het politiebureau afgegeven. Achteraf heb ik van mijn man gehoord dat hij die spullen pas veel later op de dag heeft gekregen, ook de krukken dus, en dat hij heeft gelopen tijdens het luchten, terwijl hem was gezegd dat hij zonder krukken niet mocht lopen. Ik vind het heel vreemd dat de politie die spullen niet meteen heeft gegeven."G. Verklaring heer Lu.Op 22 juli 1998 deelde de heer Lu. aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Op 30 april 1997 's avonds heeft er in het caf waarvan ik de beheerder ben, een vechtpartij plaatsgevonden. De politie heeft mij daarna aangehouden. Ik heb de nacht van 30 april 1997 op 1 mei 1997 in een politiecel doorgebracht. De heer D., verzoeker, bevond zich in de cel naast mij. Ik heb hem die nacht een aantal malen op zijn celdeur horen slaan en ook heb ik hem horen roepen. Op 1 mei 1997 's ochtends hebben agenten mij verhoord. De agenten hebben mij tijdens het verhoor gevraagd wat verzoeker daar in het caf moest. Dat werd op een negatieve toon gezegd. Ik heb geantwoord dat verzoeker in het caf had opgetreden. Vervolgens hebben zij gevraagd of verzoeker daar wel vaker kwam. Daar heb ik bevestigend op geantwoord. Ik weet niet waarom die agenten dat wilden weten. Die avond heb ik verzoeker gesproken. Ik heb hem toen gezegd dat de agenten mij op een negatieve manier hadden gevraagd wat hij in het caf te zoeken had gehad. Een paar weken later is een wijkagent in het caf geweest. Hij heeft mij ook gevraagd of verzoeker wel vaker in het caf kwam. Daar heb ik toen ook bevestigend op geantwoord. Ik weet niet waarom die wijkagent dat wilde weten."
H. Reactie verzoekerVerzoeker gaf bij brief van 13 oktober 1998 op de reactie van de korpsbeheerder en op de verklaringen van de getuigen onder meer het volgende commentaar:"Dat wat ik in de verklaringen van de politie heb gelezen niet het ware is zoals het allemaal is gebeurd, beter gezegd een grote leugen. In de verklaring van de assistent wachtcommandant staat (ik heb die ochtend persoonlijk geen schoon goed dan wel medicijnen voor een van de arrestanten aangenomen) dan verklaart hij verder, of een ander goederen in ontvangst heeft genomen weet ik niet, ik heb dat niet gezien. Er zijn die ochtend door mevrouw K. en mevrouw L., krukken, kleding en medicijnen gebracht tussen 9 uur en half 10 die ochtend, waarom staat dit nergens vermeld, zo als dat hoort. Dan verklaart de arrestantenverzorger, ik kan de arrestant D. nog herinneren, hij zat in cel 9. Natuurlijk kan hij mij nog herinneren. Ik heb deze man niet al te vriendelijk te woord gestaan, omdat ik zo kwaad was op dat moment toen hij de celdeur open deed. Nadat ik hem had verteld wat er die nacht was gebeurd kon hij dat begrijpen, en hij bood mij aan of ik soms een aspirien voor de pijn moest hebben. Verder verklaart hij: (Ik heb gedurende mijn dienst geen medicijnen of schone kleding ontvangen voor D., dit weet ik zeker). Toen ik na het verhoor naar huis mocht, zei deze arrestantenverzorger mij: er is vanmorgen een tas voor je gebracht met kleding, medicijnen en sigaretten en alleen de medicijnen zijn eruit gehaald die zijn naar boven gebracht. Hij heeft toen een pakje sigaretten voor mij open gemaakt, en een van de verbalisanten heeft mij vuur gegeven. Nadat ik had getekend voor mijn spullen die in die nacht in beslag waren genomen (daar stond geen tas bij want die was 's morgens gebracht, zei de arrestantenverzorger). De verbalisanten hebben mij toen thuis gebracht met die tas op mijn schoot, maar natuurlijk is dat niet gezien. In de verklaring van de verbalisanten staat, dat ik tijdens het verhoor bezoek heb gehad, ik dacht dat er tijdens een verhoor geen bezoek aanwezig mocht zijn. Ook lijkt het mij zeer onwaarschijnlijk als er bezoek is, dat deze zo maar even medicijnen kunnen geven en een verbalisant dan even water gaat halen. Op een moment dat ik even in het ophoudkamertje was, werd er na verloop van tijd verteld door een van de verbalisanten dat er bezoek was (mijn zoon). Deze is ongeveer een kwartier bij mij geweest. Ik kan u verklaren, dat ten tijde van dat bezoek geen medicijnen door mijn zoon zijn gegeven of afgegeven. De meldkamerman verklaart dat hij
zich niet meer kan herinneren dat ik gebeld heb anders was er zeker gereageerd (nou na 30 keer bellen schoppen tegen een celdeur) weet je dit natuurlijk niet meer. Tijdens die nacht heb ik een vrouw horen schreeuwen en schoppen. Daar zijn ze wel geweest. Ik heb toen gelijk tegen de celdeur geschopt maar er kwam gewoon niemand (maar het was natuurlijk hektisch). Verder worden tegen de heer Lu. en de heer L. opmerkingen gemaakt, zoals (weer D. en geen lieverd en Harderwijker) wat zijn dit voor opmerkingen. Ik ben in het verleden wel eens met politie en justitie in aanraking geweest maar ik vind dat ze nu maar eens dat verleden met rust moeten laten en daar een streep door moeten halen. Voor het vinden van werk heb ik daar veel problemen mee, ik heb de afgelopen jaren geleerd, ben bezig met het halen van een B.O.A. diploma voor jachtopzichter, ik kan het wel vergeten; ook voor de beveiliging kom ik gewoon niet in aanmerking. Ik vind dat ik nu maar eens een nieuwe kans moet krijgen en dat justitie dit boek maar eens moet gaan sluiten want ik ben beslist geen crimineel, zoals zij dat bezien."I. . Reactie korpsbeheerder1. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie van 19 november 1998 op verzoekers commentaar onder meer het volgende mee:"Op uw vraag of het gebruikelijk is dat familieleden van arrestanten de gelegenheid krijgen om hen van medicijnen te voorzien kan ik u mededelen dat dit niet gebruikelijk is. Een arrestant krijgt slechts medicijnen verstrekt op doktersvoorschrift. Aan uw vraag u een fotokopie te verstrekken van de arrestantenkaart voldoe ik bij deze."2. Bij deze reactie van de korpsbeheerder bevond zich een afschrift van de arrestantenkaart van 1 mei 1998 betreffende verzoeker. Op deze kaart was vermeld dat verzoeker op 1 mei 1997 om 14.15 uur was ontslagen, en dat bij verzoeker om 07.00 uur, 08.00 uur, 09.40 uur en om 12.30 uur controle had plaatsgevonden. Op deze kaart was niet vermeld dat voor verzoeker kleding en/of medicijnen waren afgegeven.
Beoordeling
Verzoeker is in de nacht van 30 april 1997 op 1 mei 1997 betrokken geweest bij een handgemeen. Hij is daarbij gewond geraakt aan zijn hand, en vervolgens aan zijn verwondingen behandeld in een ziekenhuis. Ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond brachten verzoeker op 1 mei 1997 in de vroege ochtenduren vanuit hetziekenhuis over naar het politiebureau. In het politiebureau hielden zij verzoeker om 01.34 uur aan als verdachte van openlijke geweldpleging. Hij werd vervolgens ingesloten. Om ongeveer 09.48 uur werd hij verhoord.I. . Ten aanzien van het niet reageren op signalen van verzoeker vanuit zijn cel1. Verzoeker heeft er in de eerste plaats over geklaagd dat ambtenaren van voornoemd politiekorps in de vroege ochtenduren van 1 mei 1997 niet hebben gereageerd op zijn verzoeken om hulp vanuit zijn cel, terwijl hij ongeveer 30 keer heeft gebeld.2. Verzoeker heeft hiertoe aangevoerd dat hij in het ziekenhuis onder verdoving aan een verbrijzelde vinger was behandeld. Nadat de verdoving was uitgewerkt, had hij erge pijn gehad en wilde hij pijnstillende medicijnen hebben. Daarom had hij getracht de aandacht van de politie te trekken, maar er was die nacht niemand gekomen.3. Het is aannemelijk dat verzoeker nadat de verdoving was uitgewerkt pijn heeft gehad en daarom heeft getracht de aandacht van de politie te trekken. De heer Lu. heeft bevestigd dat hij had gehoord dat verzoeker, die zich in de cel naast hem had bevonden, diverse malen op de deur had geslagen en had geroepen. De korpsbeheerder heeft erkend dat de bejegening van verzoeker 's nachts niet zorgvuldig is geweest, en heeft hiervoor zijn verontschuldigingen aangeboden.4. Door niet te reageren op de signalen van verzoeker vanuit zijn cel heeft de politie niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. Dit klemt te meer omdat de politie uit eigen beweging verzoeker die nacht regelmatig had moeten controleren, gelet op het feit dat hij gewond was geraakt, en dus mogelijk medische hulp nodig had. Hoewel de korpsbeheerder heeft laten weten dat politieambtenaren op gezette tijden bij de arrestanten hebben gecontroleerd, blijkt dit niet uit de arrestantenkaart van verzoeker. Op deze kaart staat vermeld dat op 1 mei 1997 om 07.00 uur 's ochtends voor de eerste keer is gecontroleerd. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.II. . Ten aanzien van het niet verstrekken van medicijnen en schone kleding1. Verzoeker heeft er eveneens over geklaagd dat politieambtenaren hem pas om ongeveer 12.00 uur de medicijnen en schone kleding hebben doorgegeven die zijn vriendin om ongeveer 09.00 uur voor hem had bezorgd.
2. Verzoekers vriendin, mevrouw K., heeft verklaard dat zij op 1 mei 1997 's ochtends eerst verzoekers medicijnen heeft opgehaald en vervolgens samen met mevrouw L. naar het politiebureau is gegaan, waar zij tussen 09.15 uur en 09.45 uur een tas met schone kleding en de medicijnen voor verzoeker heeft afgegeven. Mevrouw L. heeft bevestigd dat zij die ochtend samen met mevrouw K. naar het politiebureau was gegaan en daar een tas met schone kleding heeft afgegeven. Zij had zelf daarnaast krukken afgegeven voor haar echtgenoot, die aan zijn knie gewond was geraakt. De heer L. heeft laten weten dat de politie hem zijn krukken pas om 15.00 uur die dag heeft verstrekt.3. De korpsbeheerder heeft laten weten dat niet meer is te achterhalen aan wie de goederen voor verzoeker waren afgegeven. Politieambtenaren V. en Hu., die op 1 mei 1997 dienst deden als assistent-wachtcommandant respectievelijk arrestantenverzorger, hebben ieder voor zich tegenover de politie verklaard dat zij geen goederen voor verzoeker hebben aangenomen. Politieambtenaar S., die verzoeker op 1 mei 1997 heeft verhoord, heeft tegenover de politie verklaard dat verzoeker tijdens een onderbreking van het verhoor medicijnen heeft ontvangen van zijn zoon, die bij verzoeker op bezoek was geweest. Ook was verzoekers kleding volgens S. tijdens het verhoor met bloed besmeurd geweest, en had verzoeker niet van kleding gewisseld. Politieambtenaar J., die samen met S. verzoeker heeft verhoord, heeft deze verklaring bevestigd. Verzoeker heeft ontkend dat hij zijn medicijnen van zijn zoon heeft ontvangen.4. Gelet op de verklaringen van mevrouw K. en mevrouw L. is het aannemelijk dat mevrouw K. kleding en medicijnen voor verzoeker aan het politiebureau heeft afgegeven. Op verzoekers arrestantenkaart staat niet vermeld dat deze zaken voor verzoeker zijn bezorgd. Het is niet juist dat de politie niet heeft vastgelegd dat, en op welk tijdstip, deze zaken voor verzoeker zijn bezorgd, en deze zaken evenmin aan verzoeker heeft verstrekt. Weliswaar heeft de politie een eigen verantwoordelijkheid voor hetgeen al dan niet aan een ingeslotene wordt verstrekt, maar dit neemt niet weg dat het niet juist is dat de politie niet tenminste de schone kleding aan verzoeker heeft verstrekt. Tegen uitreiking hiervan kunnen in dit geval geen noemenswaardige bezwaren hebben bestaan.5. Verder komt de lezing van de ambtenaren die de verhoren afnamen dat verzoekers zoon tijdens een onderbreking van het verhoor medicijnen aan verzoeker heeft verstrekt op het eerste gezicht niet zeer
aannemelijk voor, gelet op het feit dat mevrouw K. deze medicijnen al 's morgens aan de politie had afgegeven. Daarnaast heeft de korpsbeheerder in zijn nadere reactie laten weten dat een arrestant slechts medicijnen krijgt verstrekt op doktersvoorschrift. Indien de lezing van deze ambtenaren juist zou zijn, zou dan ook onjuist zijn gehandeld. Wat hiervan ook zij, ook deze lezing laat onverlet dat verzoeker, zoals hij heeft gesteld, zijn medicijnen pas om ongeveer 12.00 uur heeft gekregen.6. Gelet op het feit dat het de politie bekend was dat verzoeker gewond was, had de politie de voor verzoeker bezorgde medicijnen ofwel direct na ontvangst aan hem moeten uitreiken, ofwel meteen een arts moeten raadplegen over het verstrekken van deze medicijnen. Immers, de politie is niet gekwalificeerd om zelfstandig te oordelen over de noodzaak van toediening van medicijnen. Het mag niet zo zijn dat de politie aan een arrestant de voor hem bestemde medicijnen niet of pas op een veel later tijdstip uitreikt. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.III. . Ten aanzien van het maken van opmerkingen aan derden over verzoekers strafrechtelijke verleden1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat politieambtenaren met derden over zijn strafrechtelijke verleden hebben gesproken. Volgens verzoeker hebben de politieambtenaren die de heer L. en de heer Lu. hebben verhoord, tegenover L. en Lu. gesproken over zijn strafrechtelijke verleden. Volgens verzoeker wisten L. en Lu. dat hij een strafrechtelijk verleden had. Verzoeker wenste echter niet in zijn priv -leven te worden geconfronteerd met het feit dat hij vroeger met politie en justitie in aanraking was geweest.2. De korpsbeheerder heeft betwist dat de politieambtenaren die de heer L. en de heer Lu. op 1 mei 1997 hebben verhoord, met hen hebben gesproken over verzoekers strafrechtelijke verleden. Betrokken ambtenaar H. heeft eveneens ontkend dat hij opmerkingen over verzoekers strafrechtelijke verleden heeft gemaakt.3. De heer L. heeft verklaard dat de betrokken politieambtenaren tegen hem hadden gezegd dat verzoeker vroeger geen lieverdje was geweest en dat hij dat nog steeds niet was, en dat hij een "Harderwijker" was. L. had begrepen dat met die opmerking was bedoeld aan te geven dat verzoeker geen kleine jongen was. De heer Lu. heeft verklaard dat de betrokken ambtenaren op een negatieve toon hadden gevraagd wat verzoeker in zijn caf te zoeken had gehad.4. Op grond van de verklaringen van L. en Lu. is niet komen vast te staan dat de betrokken ambtenaren die L. en Lu. hebben verhoord
rechtstreeks opmerkingen over verzoekers strafrechtelijke verleden hebben gemaakt. Wel valt uit de gemaakte opmerkingen af te leiden dat de betrokken ambtenaren hebben laten blijken dat zij verzoeker ambtshalve kenden. Niet is gebleken dat het noodzakelijk was om dit aan een derde, en medeverdachte, te laten weten. Uit een oogpunt van objectiviteit hadden deze ambtenaren er dan ook beter aan gedaan om een neutrale houding in te nemen. Hieraan doet niet af dat L. en Lu. wisten van verzoekers verleden. De gemaakte opmerkingen zijn echter niet van dien aard dat de gedraging op dit punt als niet-behoorlijk moet worden aangemerkt. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.