1999/031

Rapport
Op 9 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te Voorburg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden haar tijdens en na haar aanhouding op 26 januari 1998 hebben bejegend. Met name klaagt zij erover dat:- niet alle politieambtenaren die bij haar aanhouding waren betrokken zich hebben gelegitimeerd; - haar niet is meegedeeld op welke grond zij is aangehouden; - een vrouwelijke politiefunctionaris bij haar aanhouding onnodig of disproportioneel geweld tegen haar heeft uitgeoefend; - haar niet de mogelijkheid is geboden om haar advocaat in kennis te stellen van haar aanhouding; - politieambtenaren psychische druk op haar hebben uitgeoefend om haar een verklaring te laten afleggen; - zij bij haar inverzekeringstelling niet in de gelegenheid is gesteld om een verklaring af te leggen; - een vrouwelijke politiefunctionaris haar voorafgaande aan de insluiting heeft gevisiteerd en haar hiertoe heeft gedwongen om zich uit te kleden. Tot slot klaagt zij erover dat haar bij haar heenzending op 27 januari 1998 niet de reden van haar heenzending is meegedeeld, en dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om iemand te bellen om haar op te halen.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekster maakte van die gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en verzoekster deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Op 20 december 1997 werd bij het regionale politiekorps Haaglanden aangifte tegen verzoekster gedaan ter zake fraude c.q. verduistering in dienstbetrekking. Op 15 januari 1998 pleegde de regiopolitie overleg met de officier van justitie. Deze verleende toestemming om verzoekster buiten heterdaad aan te houden.2. Drie ambtenaren van de regiopolitie Haaglanden hielden verzoekster op 26 januari 1998 om 07.50 uur in haar woning aan. Zij werd overgebracht naar het politiebureau Overbosch te 'sGravenhage. Later die dag werd zij in verzekering gesteld. Verzoekster diende de nacht door te brengen in het politiebureau. Hiertoe werd zij overgebracht naar het hoofdbureau van politie te 's-Gravenhage. Op 27 januari 1998 werd zij om 14.50 uur in vrijheid gesteld en heengezonden.3. Verzoekster diende in twee brieven, van 28 januari 1998 en 2 maart 1998, bij de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage een klacht in over de gang van zaken. Deze klacht kwam in grote lijnen overeen met de klacht zoals die is voorgelegd aan de Nationale ombudsman. Verzoekster had op 3 maart 1998 een gesprek over haar klacht met een medewerker van de politie.

4. Op 18 maart 1998 zond de burgemeester van 's-Gravenhage verzoekster het antwoord op haar klacht. Dit antwoord luidde - voor zover hier van belang - als volgt:"Op maandag 26 januari 1998 zijn een drietal rechercheurs naar uw woning gegaan ten einde u aan te houden als verdachte van bovengenoemde feiten. Zij waren in het bezit van een door de inspecteur van politie Kr. uitgeschreven schriftelijke machtiging om desnoods tegen de wil van de bewoner uw woning te betreden teneinde u als verdachte aan te kunnen houden. Nadat de rechercheurs hadden aangebeld heeft u de toegangsdeur tot uw woning geopend en bent u aangehouden. Hierna bent u overgebracht naar het Bureau Overbosch te 's-Gravenhage. Op dinsdag 27 januari 1998 werd u om 14.50 uur in vrijheid gesteld. In uw brief van 28 januari en 2 maart 1998 heeft u in een achttal punten geklaagd over het optreden van de politie. In het gesprek van 3 maart met de hoofdinspecteur Ho. heeft u nog een klacht neergelegd over het optreden van de inspecteur Kr. U beklaagt zich over de volgende onderstaande punten:1)       Bij uw aanhouding hebben de betrokken politieambtenaren zich niet allen als zodanig gelegitimeerd. 2)       Er werd niet kenbaar gemaakt op welke gronden u werd aangehouden. 3)       U werd niet de mogelijkheid geboden uw advocaat te bellen. 4)       U werd in een koude cel opgesloten en geen enkele verwarming geboden. 5)       Ondanks dat u vanaf het begin aangaf van uw zwijgrecht gebruik te willen maken werd er psychische druk op u uitgeoefend. 6)       U werd niet de reden van uw heenzenden kenbaar gemaakt. 7)       Bij uw aanhouding heeft de vrouwelijke politieambtenaar zich niet aan de geweldsinstructie gehouden. U ondervindt nog steeds rugklachten van het op u uitgeoefende geweld. 8)       U werd gedwongen u uit te kleden voor een vrouwelijke politieambtenaar zonder dat daar juridische gronden voor waren. 9)       Toen u in verzekering werd gesteld is u niet de mogelijkheid geboden iets te verklaren en werd u enkel een papier uitgereikt dat u in uw cel mocht lezen. Ten aanzien van de door u aangedragen klachtelementen kan ik als volgt reageren:Ten aanzien van klachtelement 1. Alle 3 de politieambtenaren geven aan dat zij zich bij binnen-

komst in uw woning hebben gelegitimeerd. Zij hadden de legitimatie in hun handen. De rechercheur B. heeft zijn legitimatie nadrukkelijk voor uw gezicht gehouden. Voorzover hij heeft waar-genomen heeft u deze ook bekeken. Op uw verzoek heeft hij u de machtiging getoond welke was uitgeschreven door de inspecteur Kr. Ook hierbij geeft deze rechercheur aan dat u deze machtiging, voorzover door hem waar te nemen, heeft ingezien. Later toen u eenmaal in de auto zat waarmee u naar het politiebureau Vlaskamp (Overbosch; N.o.) werd gebracht is u de machtiging op uw verzoek overhandigd en heeft u deze kunnen lezen. Ten aanzien van klachtelement 2. De rechercheur B. geeft aan dat hij u heeft verteld van welke strafbare feiten u werd verdacht. De andere aanwezige rechercheurs verklaren dat zij dit ook hebben gehoord. Op de machtiging staat vermeld "als verdacht van verduistering, verduistering in dienstbetrekking, gepleegd op diverse data in 1997". Ten aanzien van klachtelement 3. De rechercheur H. geeft in haar verklaring aan dat u in uw woning al heeft gevraagd uw advocaat te mogen bellen. Zij heeft u toen medegedeeld dat uw advocaat door ons zou worden gebeld en in kennis zou worden gesteld van uw aanhouding. Om 10.30 uur is gebeld met het advocatenkantoor (...) en is uw aanhouding doorgegeven. Ten aanzien van klachtelement 4. Aan Bureau Overbosch bent u, na te zijn voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, opgesloten in een cel. U heeft aangegeven dat u het koud had en gevraagd om extra verwarming of een deken. De verantwoordelijke wachtcommandant rapporteert dat u om een deken heeft gevraagd maar dit heeft geweigerd omdat hij het warm genoeg vond. Het cellenblok wordt centraal verwarmd en standaard is de temperatuur ingesteld op 21°. Later is u wel een deken ter beschikking gesteld. Ten aanzien van klachtelement 5. Uit de opgemaakte rapportages blijkt dat u diverse keren heeft aangegeven dat u zich beriep op uw zwijgrecht en dat u 5 maal bent verhoord. Men heeft althans getracht van u een verklaring te krijgen over de tegen u geuite beschuldiging van fraude. Evenzoveel maal heeft u aangegeven niets te willen verklaren. De rechercheurs rapporteren dat zij geen onevenredige druk hebben uitgeoefend. De rechercheur B. geeft aan dat hij in n geval een klap op de tafel heeft gegeven.

Ten aanzien van klachtelement 6. De rechercheur geeft aan dat hij er van overtuigd was dat het u voldoende duidelijk was waarom u werd vrijgelaten. Ook werd aangegeven dat het proces verbaal naar justitie zou worden gestuurd en dat de officier beslist wat er mee gebeurt. Inmiddels heeft u ook van de hoofdinspecteur Ho. schriftelijk bericht ontvangen dat het ter zake opgemaakte proces verbaal is gezonden naar het parket van de officier van justitie. Ten aanzien van klachtelement 7. In uw 2e brief geeft u aan dat er bij de aanhouding onevenredig geweld tegen u zou zijn gebruikt. Zowel aan het bureau als in uw eerste brief is niet ter sprake gekomen dat er bij de aanhouding geweld zou zijn gebruikt. De rechercheur H. geeft aan dat zij haar hand op uw schouder heeft gelegd om u duidelijk te maken dat u mee moest. Zij verklaart verder dat zij niet tegen uw schouder heeft geduwd of ook maar enige fysieke kracht hierbij heeft gebruikt. Ten aanzien van klachtelement 8. Het Bureau Overbosch waar u naar bent overgebracht is 's nachts gesloten. Volgens de geldende voorschriften bent u overgebracht naar de bewaarplaats aan het Hoofdbureau van politie waar u de nacht moest doorbrengen. Conform de geldende huisregels bent u, voor u bent ingesloten, gecontroleerd op eventuele goederen die in uw kleding of aan uw lichaam bij u zouden kunnen hebben en een gevaar voor uzelf of voor anderen zou kunnen betekenen. Ten aanzien van klachtelement 9. U bent door de inspecteur van politie Kr. in verzekering gesteld. Uit het opgemaakte proces verbaal begrijp ik dat u hierbij niets heeft willen verklaren en ook niets heeft getekend. Conform het wettelijk voorschrift is u een afschrift van dit bevel verstrekt. Onderstaand geef ik u mijn conclusie over de klachtelementen Ten aanzien van klachtelement 1. Alle 3 de rechercheurs geven aan dat zij zich hebben gelegitimeerd. Met name de rechercheur B. heeft zijn legitimatie duidelijk getoond. De anderen hadden hun politielegitimatie in hun hand. Mogelijk dat u, gezien het tijdstip bent overvallen door de gebeurtenissen en niet alles heeft waargenomen. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Ten aanzien van klachtelement 2. Alle betrokken politieambtenaren die bij uw aanhouding aanwezig waren geven aan dat u werd verteld waarvan u werd verdacht. Dit

stond ook op de machtiging die u werd getoond en die u later in de auto nog eens heeft kunnen lezen. Uit de verklaring die u bij de hoofdinspecteur Ho. heeft afgelegd blijkt dat u met betrekking tot de problemen die bij (...) speelden al overleg met een advocaat had gehad en dat hij u had geadviseerd om van uw zwijgrecht gebruik te maken. Ik acht uw klacht met betrekking tot dit punt niet gegrond. Ten aanzien van klachtelement 3. Ter voorkoming dat aangehouden verdachten met een smoes aangeven hun advocaat te willen bellen maar van deze gelegenheid gebruik maken om anderen te waarschuwen is het niet ongebruikelijk dat de politieambtenaar in zo'n geval bepaalt dat hij zelf belt. Om circa 10.30 uur is de betreffende advocaat gebeld en is doorgegeven dat u was aangehouden. Ik acht uw klacht met betrekking tot dit punt niet gegrond. Ten aanzien van klachtelement 4. Een cel is inderdaad een kale ruimte waar, zowel ter voorkoming van vernieling als ook de veiligheid van de ingeslotene, alleen de hoogst noodzakelijke attributen beschikbaar zijn. Hoewel u in eerste instantie een deken werd geweigerd is deze later door de inspecteur van politie Ne. wel aan u verstrekt. De aanvankelijke weigering was mijn inziens niet nodig. Ik acht uw klacht op dit punt gedeeltelijk gegrond. Ten aanzien van klachtelement 5. Uiteraard kunt u met recht een beroep doen op uw zwijgrecht. Een rechercheur dient dit ook te respecteren. Waarheidsvinding is een ander belang dat meespeelt in het onderzoek. Het enige malen met stemverheffing praten en nmaal met een hand op tafel slaan geeft mogelijk enige druk maar niet in die mate dat er van onevenredige druk gesproken kan worden. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Ten aanzien van klachtelement 6. U bent, nadat de rechercheurs een aantal malen tevergeefs hebben getracht een verklaring van u te krijgen, op woensdag weer in vrijheid gesteld. Rechercheur B. geeft aan dat hij u heeft verteld dat de politie klaar was met het onderzoek en dat u weg mocht. Ook heeft hij u verteld dat het proces verbaal naar Justitie zou worden gezonden. Bij deze mededeling was ook de inspecteur van politie Ne. aanwezig die dit beaamt. U heeft in de 2 dagen dat u vast werd gehouden diverse keren gevraagd om te mogen bellen. Dat u dit werd geweigerd is niet ongebruikelijk omdat het geen recht is. Dit is ter beoordeling aan de behandelend rechercheur en/of de bevoegde (hulp)officier van justitie. Men heeft, op uw verzoek, wel een tweetal telefoontjes voor u gepleegd om priv -zaken geregeld te krijgen. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Ten aanzien van klachtelement 7. De vrouwelijke rechercheur ontkent ook maar enig geweld bij de aanhouding te hebben toegepast. Ook de andere rechercheurs die aanwezig waren hebben geen geweldgebruik geconstateerd. Zowel in uw 1e brief als ook tijdens de verhoren en de inverzekeringstelling heeft u hier geen klachten over geuit. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Ten aanzien van klachtelement 8. U bent conform de geldende interne richtlijnen bij het insluiten aan de bewaarplaats gevisiteerd. Dit heeft niets te maken met enige intimidatie doch geldt voor een ieder die aan de bewaarplaats wordt ingesloten. Hoewel ik er begrip voor heb dat dit een vervelende ervaring is kunt u begrijpen dat de veiligheid van de ingeslotenen de politie een grote verantwoordelijkheid oplegt. Helaas hebben enkele incidenten in het verleden het belang van deze maatregel aangetoond. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Ten aanzien van klachtelement 9. Uit de opgemaakte processen verbaal blijkt dat de inverzekeringstelling conform de geldende procedure is verlopen. Evenals bij de andere verhoren heeft u ervoor gekozen niets te verklaren. Dat is uw recht. U is ook een kopie uitgereikt van de inverzekeringstelling hetgeen ook volgens de geldende wettelijke bepalingen is. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Samenvattend kom ik tot de volgende conclusie, dat ik de klachtelementen 1 tot en met 3 en 5 tot en met 9 niet gegrond acht. Het klachtelement 4 acht ik gedeeltelijk gegrond. Met de dienstdoende wachtcommandant is dit punt besproken, zodat dit in de toekomst voorkomen kan worden. Op dit punt bied ik u dan ook mijn verontschuldigingen aan voor hetgeen is voorgevallen."5. Op 7 april 1998 wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman met de onderhavige klacht. Deze klacht luidde vrijwel gelijk als de klacht die zij eerder bij de hoofdofficier van justitie had ingediend, en die was behandeld door de burgemeester van 's-Gravenhage. In diens afdoeningsbrief had de burgemeester van 's-Gravenhage n onderdeel van de klacht, te weten het niet tijdig verstrekken van een deken, gegrond verklaard. De Nationale ombudsman nam op grond hiervan verzoeksters klacht met betrekking tot dat punt niet in onderzoek.

B. Standpunt verzoekster1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven in de klachtsamenvatting.2. Zij bracht met betrekking tot de verschillende klachtonderdelen het volgende naar voren:2.1. Met betrekking tot de legitimatie Slechts n van de drie politieambtenaren die haar aanhielden, had zich gelegitimeerd.2.2. Met betrekking tot het meedelen van de reden tot aanhouding Aan verzoekster was niet meegedeeld op welke gronden zij werd aangehouden.2.3. Met betrekking tot het geweldgebruik Met name de bij de aanhouding betrokken vrouwelijke politieambtenaar had te veel geweld toegepast. Als gevolg van dit optreden waren bij verzoekster rugklachten ontstaan. De Nationale ombudsman vroeg verzoekster naar aanleiding van dit klachtonderdeel of zij na deze gebeurtenis een arts had geraadpleegd. Verzoekster antwoordde hierop dat dit niet het geval was. Zij was – ook voor dit incident – al rugpati nte geweest. Haar klachten waren als gevolg van het politieoptreden verergerd, maar waren niet zodanig ernstig dat zij acute zorg of behandeling nodig had.2.4. Met betrekking tot het informeren van haar advocaat Het was verzoekster niet toegestaan haar raadsman te informeren omtrent haar aanhouding. De politieambtenaren hadden haar advocaat overigens pas 's avonds om zeven uur in kennis gesteld van haar aanhouding.2.5. Met betrekking tot de psychische druk tijdens de verhoren Verzoekster had bij het begin van het eerste verhoor duidelijk gemaakt dat zij gebruik wilde maken van haar recht tot zwijgen. Ondanks deze mededeling hadden de politieambtenaren die het verhoor afnamen, onnodig psychische druk op verzoekster uitgeoefend om haar van verder gebruik van dit recht te doen afzien. Zo was er bijvoorbeeld op tafel geslagen.

2.6. Met betrekking tot het afleggen van een verklaring bij de inverzekeringstelling Voorafgaand aan de inverzekeringstelling was verzoekster plotseling uit haar cel gehaald en overgebracht naar een kamer. Na binnenkomst bij inspecteur Kr. werd haar meegedeeld dat zij in verzekering was gesteld. Zij kreeg vervolgens een papier uitgereikt, waarna hij haar had meegedeeld dat zij dat in haar cel kon gaan lezen. In het kader van de inverzekeringstelling was haar geen enkele vraag gesteld.2.7. Met betrekking tot het visiteren Alvorens verzoekster in de cel was geplaatst, was zij gedwongen geweest om zich uit te kleden en zich naakt op te stellen voor een (vrouwelijke) politieambtenaar. Verzoekster had dit als zeer vernederend ervaren.2.8. Met betrekking tot de gang van zaken rond haar heenzending Een politieambtenaar had verzoekster uit de cel gehaald en haar, op weg naar de uitgang van het politiebureau, haar persoonlijke bezittingen overhandigd. Hierna deelde de politieambtenaar haar mee: "Je kan opkrassen." Verzoekster had gevraagd of zij gebruik kon maken van de telefoon om te vragen of iemand haar kon ophalen. De politieambtenaar had in reactie hierop gevloekt en had haar naar de uitgang van het politiebureau geduwd, terwijl zij uitriep: "Niet met ons mee willen werken, maar wel willen dat we jou helpen." C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps 1. De korpsbeheerder gaf op 20 juli 1998 zijn reactie op deze klacht. Hij verwees voor zijn antwoord naar het eerdere, op 18 maart 1998, aan verzoekster gezonden antwoord. Verder verwees hij naar de politierapportages die naar aanleiding van verzoeksters klacht waren opgemaakt en die in afschrift bij zijn brief waren gevoegd. De Nationale ombudsman verzocht vervolgens nog telefonisch om afschriften van stukken die niet bij de brief van de korpsbeheerder waren gevoegd. Deze stukken werden separaat toegezonden. Met betrekking tot het laatste onderdeel van verzoeksters klacht, de klacht dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om iemand te bellen om haar op te halen, merkte de korpsbeheerder op dat uit de naar aanleiding van verzoeksters eerdere klacht afgelegde verklaringen en uit de naar aanleiding van dit punt opgemaakte politierapportage kon worden geconcludeerd dat het contact tussen verzoekster en de politie verre van optimaal was geweest. Verzoekster had tegenover de politieambtenaren niet aangegeven waarom zij wilde telefoneren. Haar non-co peratieve houding zou er mogelijk debet aan zijn geweest dat haar niet was gevraagd waarom zij wilde telefoneren. Zij was verwezen naar een telefooncel dichtbij het politiebureau.2. De korpsbeheerder zond de Nationale ombudsman een afschrift van onder meer de ter zake opgemaakte politierapportages, processen-verbaal en mutaties uit de dag- en nachtrapporten. Ook zond hij de Nationale ombudsman desgevraagd een afschrift van de "Richtlijnen omtrent insluiting" die worden gehanteerd binnen het regionale politiekorps Haaglanden (zie

Achtergrond

). Hierbij was tevens een notitie gevoegd van de ambtenaar die als medewerker arrestantenzorg verantwoordelijk was geweest voor de fouillering van verzoekster voorafgaand aan haar insluiting. Uit de verschillende stukken komt, voor zover hier van belang, het volgende naar voren:2.1. Met betrekking tot de legitimatie In het proces-verbaal dat was opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoekster staat met betrekking tot de aanhouding van verzoekster onder meer vermeld dat de politieambtenaren zich hadden gelegitimeerd alvorens haar woning binnen te treden. In de rapportage die naar aanleiding van verzoeksters bij de hoofdofficier van justitie ingediende klacht (zie hiervoor bij Feiten, onder 3) was opgemaakt, verklaarden de bij de aanhouding betrokken politieambtenaren dat zij zich alle voor het binnengaan in de woning hadden gelegitimeerd.2.2. Met betrekking tot het meedelen van de reden tot aanhouding In het proces-verbaal dat was opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoekster staat met betrekking tot het meedelen van de reden van aanhouding aan verzoekster dat de politieambtenaren verzoekster het doel van hun komst hadden meegedeeld en haar de machtiging tot binnentreden hadden getoond alvorens zij de woning binnen waren gegaan. In de rapportage die naar aanleiding van verzoeksters bij de hoofdofficier van justitie ingediende klacht was opgemaakt, verklaarden de drie bij de aanhouding betrokken politieambtenaren dat aan verzoekster voor het betreden van de woning was meegedeeld dat zij werd verdacht van fraude danwel verduistering in dienstbetrekking. Vervolgens was zij aangehouden. Tijdens het vervoer naar het politiebureau was haar de reden voor haar aanhouding nogmaals uiteengezet.

2.3. Met betrekking tot het geweldgebruik Naar aanleiding van het klachtonderdeel dat een vrouwelijke politieambtenaar geweld zou hebben toegepast bij verzoeksters aanhouding verklaarde deze ambtenaar in de rapportage die naar aanleiding van verzoeksters klacht bij de hoofdofficier van justitie was opgemaakt als volgt:"Zoals ik al eerder verklaarde gaf mevrouw K. (verzoekster; N.o.) aan dat zij met haar advocaat wilde bellen. Ik heb haar verteld dat wij die advocaat aan het bureau zouden opbellen. Zij was het daar niet mee eens en bleef maar discussi ren met ons. Zij bleef weigerachtig maar ging wel door met zich aan te kleden. Op weg naar de voordeur herinner ik mij heb ik wel mijn hand op haar schouder gelegd maar hier heb ik geen enkele kracht bij uitgeoefend. Het was meer het begeleiden om haar duidelijk te maken dat zij mee moest. Zij spreekt niet de waarheid wanneer zij stelt dat zij last heeft van deze duw. Het was geen duw en er werd hierbij door mij geen enkele kracht uitgeoefend. Ik beschouw dit als laster wanneer zij mij beschuldigd van geweldsmisbruik."2.4. Met betrekking tot het informeren van haar advocaat In het proces-verbaal dat was opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoekster staat met betrekking tot het informeren van verzoeksters advocaat dat deze op maandag 26 januari 1998 omstreeks 09.10 uur telefonisch op de hoogte was gesteld van verzoeksters aanhouding. In dit proces-verbaal staat voorts dat haar advocaat diezelfde dag omstreeks 13.25 uur was ge nformeerd over haar inverzekeringstelling. Blijkens de gegevens van de arrestantenverzorging was verzoekster maandagavond om 19.21 uur bezocht door haar raadsman. In hun verklaring die was opgesteld naar aanleiding van de bij de hoofdofficier van justitie ingediende klacht bevestigen de politieambtenaren deze gegevens.2.5. Met betrekking tot de psychische druk tijdens de verhoren In de rapportage die naar aanleiding van verzoeksters bij de hoofdofficier van justitie ingediende klacht was opgemaakt, verklaarden de betrokken politieambtenaren ten aanzien van dit punt dat verzoekster tijdens geen van de verhoren ook maar iets had willen verklaren. Zij weigerde zelfs antwoord te geven op de vraag of zij iets wilde drinken en gaf steeds aan dat zij van haar zwijgrecht gebruik

wilde maken. Verzoekster weigerde ook de politieambtenaren aan te kijken, maar keek voortdurend langs hen heen. Teneinde contact te krijgen met verzoekster had een politieambtenaar nmaal een slag op tafel gegeven. Er was echter op geen enkele wijze sprake geweest van het onder druk zetten van verzoekster. Uit de verschillende processen-verbaal die bij de stukken waren gevoegd komt naar voren dat verzoekster de dag van haar aanhouding drie keer was verhoord: om 09.26 uur, om 10.53 uur, en om 13.50 uur. De daaropvolgende dag was zij verhoord om 09.34 uur en om 13.50 uur. Voorts was zij die dinsdag om 12.55 uur geleid voor een hulpofficier van justitie in het kader van de inverzekeringstelling. In de processen-verbaal van verhoor staat vermeld dat verzoekster weigerde ook maar iets te verklaren, dat zij geen enkele reactie gaf op de haar gestelde vragen en dat zij weigerde de politieambtenaren aan te kijken.2.6. Met betrekking tot het afleggen van een verklaring bij de inverzekeringstelling Bij de door de korpsbeheerder overgelegde stukken bevond zich tevens een afschrift van het proces-verbaal van verhoor van de verdachte in het kader van de inverzekeringstelling. Hierin staat vermeld dat verzoekster, nadat haar was meegedeeld waarvan zij werd verdacht en dat niet tot antwoorden was verplicht, in het geheel niets verklaarde.2.7. Met betrekking tot het visiteren De korpsbeheerder legde de "Richtlijnen omtrent insluiting" die worden gehanteerd binnen het regionale politiekorps Haaglanden (zie

Achtergrond

) over. Daarnaast zond hij de Nationale ombudsman een verklaring van de medewerkster arrestantenzorg die verzoekster voor haar insluiting had gefouilleerd. Deze verklaring (van 19 november 1998) luidt als volgt:"Ik ben als medewerker arrestantenzorg werkzaam bij Politie Haaglanden. In het arrestantenhuis is een standaard procedure voor het fouilleren die bij een ieder wordt toegepast die daar wordt ingesloten. Daar ik mij niets meer van de insluiting van mevrouw K. op 26 januari 1998 kan herinneren, ga ik ervan uit dat deze fouillering volgens de standaard procedure is verlopen. Deze procedure is als volgt:* Dames worden gefouilleerd door een vrouwelijke bewaarster. * Gevraagd wordt om de kleding uit te doen ook het ondergoed.

Vervolgens wordt de kleding stuk voor stuk nagekeken. * Dames wordt gevraagd:1) om door de knie n te gaan (3x), 2) de armen omhoog te doen en 3) hun voeten te laten zien. Hierna kunnen de dames de kleding weer aan doen. Deze voorzorgsmaatregelen zijn nodig gebleken, daar personen die ingesloten worden zeer inventief blijken te zijn in het binnen smokkelen van allerlei zaken zoals rookwaar, lucifers, wapens en verdovende middelen."2.8. Met betrekking tot de gang van zaken rond haar heenzending In de politierapportage die was opgemaakt naar aanleiding van verzoeksters klacht bij de Nationale ombudsman waren de verklaringen opgenomen van de (twee) politieambtenaren die waren betrokken geweest bij de heenzending van verzoekster. Zij verklaarden op dit punt dat verzoekster na afsluiting van het politieonderzoek uit haar cel was gehaald door twee politieambtenaren. Haar was daarbij verteld dat de politie klaar was met het onderzoek en dat zij weg kon. Ook was haar meegedeeld dat het proces-verbaal zou worden ingezonden naar het openbaar ministerie en dat zij van die zijde verder zou worden ge nformeerd. Nadat verzoekster haar spullen had teruggekregen was haar de deur van het politiebureau gewezen die zij kon gebruiken om het bureau te verlaten. Verzoekster had vervolgens gevraagd of zij mocht telefoneren, zonder nader te specificeren met welk doel en met wie. Zij was vervolgens verwezen naar een telefooncel buiten het politiebureau. Er was van de zijde van de politie geen onvertogen woord of fysieke dwang jegens verzoekster gebruikt.D. Reactie verzoeksterVerzoekster werd op 11 augustus 1998 in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de brief met bijlagen die de korpsbeheerder had gezonden naar aanleiding van haar klacht. Verzoekster maakte hiervan geen gebruik.

Beoordeling

I. . Ten aanzien van de legitimatie1. Verzoekster stelde allereerst in haar klacht dat slechts n van de drie politieambtenaren die haar aanhielden, zich had gelegitimeerd. Zij heeft haar standpunt niet nader onderbouwd.

2. In het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoekster staat met betrekking tot de aanhouding van verzoekster onder meer vermeld dat de politieambtenaren zich hadden gelegitimeerd alvorens haar woning binnen te treden. Alle drie politieambtenaren verklaarden in het kader van het onderzoek naar verzoeksters klacht dat zij zich hadden gelegitimeerd alvorens de woning binnen te treden. Verzoekster is tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman niet nader ingegaan op deze informatie. Ook heeft zij geen reactie gegeven naar aanleiding van het verslag van bevindingen; zij deelde mee zich hiermee te kunnen verenigen.3. Gelet op de over en weer verstrekte inlichtingen wordt de lezing van de politieambtenaren aannemelijker geacht, zodat het er voor wordt gehouden dat de politieambtenaren zich allen hebben gelegitimeerd alvorens verzoeksters woning in te gaan. Hierbij is met name van belang dat deze lezing ook uit het proces-verbaal naar voren komt en door drie politieambtenaren wordt gesteund, terwijl verzoekster hier geen nadere reactie op heeft gegeven. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.II. . Ten aanzien van het meedelen van de reden tot aanhouding1. Verzoekster bracht verder naar voren dat aan haar niet was meegedeeld op welke gronden zij werd aangehouden. Ook dit standpunt heeft zij niet nader onderbouwd.2. In het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoekster staat met betrekking tot het meedelen van de reden van aanhouding aan verzoekster dat de politieambtenaren haar het doel van hun komst hebben meegedeeld en haar de machtiging tot binnentreden hebben getoond alvorens zij de woning zijn binnengegaan. In de rapportages die zijn opgemaakt naar aanleiding van verzoeksters bij de hoofdofficier van justitie ingediende klacht, verklaarden de drie bij de aanhouding betrokken politieambtenaren dat aan verzoekster v r het betreden van de woning was meegedeeld dat zij werd verdacht van fraude dan wel verduistering in dienstbetrekking, waarna zij was aangehouden. Tijdens het vervoer naar het politiebureau was haar de reden voor haar aanhouding nogmaals uiteengezet. Verzoekster is tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman niet nader ingegaan op deze informatie. Ook heeft zij geen reactie gegeven naar aanleiding van het verslag van bevindingen; zij deelde mee zich hiermee te kunnen verenigen.3. Ook hier wordt de lezing van de politieambtenaren – dat zij verzoekster wel de reden van haar aanhouding hebben meegedeeld – aannemelijker geacht dan de lezing van verzoekster. Ook hier is in dit verband met name van belang dat deze lezing ook uit het proces-verbaal naar voren komt en door drie politieambtenaren wordt gesteund, terwijl verzoekster hier geen nadere reactie op heeft gegeven. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.III. . Ten aanzien van het geweldgebruik1. Verzoekster klaagde voorts over het bij de aanhouding gebruikte geweld, dat bij haar had geleid tot rugklachten. Zij heeft haar standpunt niet nader gestaafd. Zij had na het politieoptreden waarop de klacht betrekking had geen arts geraadpleegd.2. De betrokken politieambtenaar verklaarde op dit punt dat zij geen enkele vorm van geweld jegens verzoekster had toegepast. Zij had haar hand op de schouder van verzoekster gelegd en haar op die manier naar buiten geleid. Verzoekster heeft hierop geen nader commentaar gegeven.3. Nu verzoekster haar standpunt niet nader heeft onderbouwd, geen verklaring van een arts heeft overgelegd en niet nader is ingegaan op de lezing van de betrokken politieambtenaar, wordt haar lezing niet aannemelijk geacht. Het wordt er dan ook voor gehouden dat bij verzoeksters aanhouding geen geweld is toegepast. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.I. V. Ten aanzien van het informeren van verzoeksters advocaat1. Verzoekster klaagde er eveneens over dat het haar niet was toegestaan haar raadsman te informeren omtrent haar aanhouding. Volgens haar hadden de politieambtenaren haar advocaat pas 's avonds om zeven uur in kennis gesteld van haar aanhouding.2. Uit de overgelegde stukken - waarop verzoekster geen reactie heeft gegeven - komt naar voren dat de politieambtenaren verzoeksters raadsman in de loop van de ochtend, na haar aanhouding, en vroeg in de middag, na haar inverzekeringstelling, telefonisch hadden ge nformeerd over haar aanhouding. Haar raadsman had haar 's avonds bezocht.3. Hiermee is voldoende tegemoet gekomen aan de vereisten van artikel 28 van het Wetboek van Strafvordering. De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

V. Ten aanzien van de psychische druk tijdens de verhoren1. Verzoekster achtte het tevens onjuist dat de politieambtenaren die het verhoor afnamen, ondanks haar mededeling dat zij gebruik wilde maken van haar recht tot zwijgen, onnodig psychische druk op haar hadden uitgeoefend, om haar van verder gebruik van dit recht te doen afzien. Zo was er bijvoorbeeld op tafel geslagen. Verzoekster heeft niet nader uiteengezet waaruit deze psychische druk had bestaan.2. De politieambtenaren die verzoekster hebben verhoord, verklaarden ten aanzien van dit punt dat verzoekster tijdens geen van de verhoren ook maar iets had willen verklaren. Zij had zelfs geweigerd antwoord te geven op de vraag of zij iets wilde drinken en steeds aangegeven dat zij van haar zwijgrecht gebruik wilde maken. Verzoekster weigerde ook de politieambtenaren aan te kijken, maar keek voortdurend langs hen heen. Teneinde contact te krijgen met verzoekster had een politieambtenaar nmaal een slag op tafel gegeven. Er was echter op geen enkele wijze sprake geweest van het onder druk zetten van verzoekster, aldus de politieambtenaren. Uit de verschillende processen-verbaal van verhoor komt ditzelfde beeld naar voren.3. Op grond van deze informatie, waarop verzoekster ook niet nader is ingegaan, wordt het ervoor gehouden dat geen sprake is geweest van het onder druk zetten van verzoekster om haar te bewegen om haar te doen afzien van haar recht tot zwijgen. Het geven van een slag op de tafel om verzoeksters aandacht te trekken, is wellicht minder gepast, maar niet zodanig onjuist dat de gedraging op dit punt als niet-behoorlijk dient te worden aangemerkt. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk. VI. Ten aanzien van het afleggen van een verklaring bij de inverzekeringstelling 1. Verzoekster klaagde er ook over dat haar in het kader van de inverzekeringstelling geen vraag was gesteld, en dat zij niet in de gelegenheid was gesteld een verklaring af te leggen. 2. Bij de door de korpsbeheerder overgelegde stukken bevond zich tevens een afschrift van het proces-verbaal van verhoor van verzoekster in het kader van de inverzekeringstelling. Hierin staat vermeld dat verzoekster, nadat haar was meegedeeld waarvan zij werd verdacht en dat zij niet tot antwoorden was verplicht, in het geheel niets verklaarde.3. Hieruit mag worden afgeleid dat verzoekster in ieder geval in de gelegenheid is gesteld om een verklaring af te leggen, maar dat zij

heeft verkozen niet van dit recht gebruik te maken. Dit komt overigens overeen met verzoeksters eigen stelling dat zij gebruik wenste te maken van haar zwijgrecht. Het wordt er dan ook voor gehouden dat verzoekster wel de gelegenheid heeft gekregen iets te zeggen, maar dat zij zelf heeft willen afzien van deze mogelijkheid. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk. VII. Ten aanzien van het visiteren 1. Verzoekster klaagde er vervolgens over dat zij, alvorens zij in de cel was geplaatst, gedwongen was geweest om zich uit te kleden en zich naakt op te stellen voor een (vrouwelijke) politieambtenaar. Verzoekster had dit als zeer vernederend ervaren.2. Op grond van de verstrekte inlichtingen, met name die van de medewerkster arrestantenzorg die verzoekster naar haar zeggen volgens de standaardprocedure had gefouilleerd, is voldoende aannemelijk dat verzoekster zich voorafgaand aan de insluiting heeft moeten ontdoen van al haar kleding, inclusief haar ondergoed, en zich naakt heeft dienen op te stellen.3. Deze gang van zaken verdient afkeuring. Juist gezien het ingrijpende karakter van een zodanige maatregel voor personen die worden ingesloten, is in de regelgeving met strikte waarborgen omgeven in welke gevallen betrokkenen zich van hun kleding dienen te ontdoen. Zo staat in de Ambtsinstructie 1994 nauwkeurig en limitatief omschreven in welke gevallen mag worden overgegaan tot het zich laten ontkleden van in te sluiten personen. In de "Richtlijnen omtrent insluiting" die worden gehanteerd binnen het regionale politiekorps Haaglanden staat met betrekking tot het fouilleren van in te sluiten personen niet vermeld dat dit inhoudt dat betrokkenen zich van al hun kleding dienen te ontdoen. Wel staat in deze richtlijnen afzonderlijk de fouillering aan het lichaam genoemd, welke alleen in bepaalde situaties is toegestaan.4. Verzoekster had op grond van de terzake geldende bepalingen slechts mogen worden onderworpen aan een veiligheidsfouillering, die had dienen te worden beperkt tot een onderzoek aan haar kleding. Het is niet juist dat zij zich heeft dienen uit te kleden. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.5. De medewerkster arrestantenzorg die verzoekster had gefouilleerd heeft in haar verklaring van 19 november 1998 gesproken over een standaardprocedure met betrekking tot het fouilleren. Uit die informatie komt naar voren dat vrouwelijke arrestanten volgens vaste praktijk wordt gevraagd om zich in het kader van het

fouilleren geheel te ontkleden. Daarmee gaat deze praktijk, als standaardwerkwijze, verder dan artikel 29 van de Ambtsinstructie, waarin twee limitatief bedoelde voorwaarden worden genoemd voor de opdracht aan de ingeslotene om zich te ontkleden. Dit geeft aanleiding tot het doen van een aanbeveling op dit punt. VIII. Ten aanzien van de gang van zaken rond haar heenzending1. Verzoekster klaagde er tot slot over dat haar bij haar heenzending niet de reden hiervan was meegedeeld, en dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om iemand te bellen om haar op te halen.2. De twee politieambtenaren die bij verzoeksters heenzending betrokken zijn geweest, verklaarden dienaangaande dat zij verzoekster – zoals zij altijd plegen te doen – hadden ge nformeerd over de reden van haar heenzending. Ook was haar meegedeeld dat het proces-verbaal zou worden ingezonden naar het openbaar ministerie en dat zij van die zijde verder zou worden ge nformeerd. Zij hadden verzoekster niet toegestaan om te telefoneren, omdat verzoekster niet had aangegeven waarom en met wie zij wilde bellen. Er was van de zijde van de politie geen onvertogen woord of fysieke dwang jegens verzoekster gebruikt. Verzoekster heeft hierop niet nader gereageerd. De korpsbeheerder concludeerde ten aanzien van dit punt dat het contact tussen verzoekster en de politie verre van optimaal was geweest. Verzoekster had tegenover de politieambtenaren niet aangegeven waarom zij wilde telefoneren. Haar non-co peratieve houding zou er mogelijk debet aan zijn geweest dat haar niet was gevraagd waarom zij wilde telefoneren. Zij was verwezen naar een telefooncel dichtbij het politiebureau.3. Op grond van de over en weer verstrekte inlichtingen is voldoende aannemelijk dat de politieambtenaren aan verzoekster hebben meegedeeld dat, en om welke reden, zij werd heengezonden. Twee politieambtenaren hebben dit immers verklaard, en verzoekster is hierop niet nader ingegaan. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.4. Wat betreft het niet-toestaan om te bellen, wordt opgemerkt dat de politie niet verplicht is om een heengezonden verdachte in de gelegenheid te stellen om vervoer naar huis te regelen. De politie kan hiertoe overigens wel uit een oogpunt van dienstverlening besluiten. Nu aan verzoekster de dichtstbijzijnde telefooncel is gewezen, die, naar onweersproken is gebleven, staat in de directe nabijheid van het politiebureau, is de politie voldoende aan verzoekster tegemoetgekomen. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het visiteren; op dit punt is de klacht gegrond.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden wordt in overweging gegeven om er, voor zoveel nodig, op toe te zien dat de standaardwerkwijze met betrekking tot de fouillering van in te sluiten (vrouwelijke) personen te allen tijde in overeenstemming is met hetgeen hierover is bepaald in artikel 29, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.

BIJLAGE

Achtergrond

1.1. Artikel 28, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de verdachte, telkens wanneer hij dit verzoekt, zoveel mogelijk de gelegenheid wordt verschaft om zich met zijn raadsman in verbinding te stellen.1.2. In de toelichting op dit artikel wordt onder meer opgemerkt dat een voorwaarde voor het verkrijgen van effectieve rechtsbijstand is, dat de verdachte met zijn raadsman in contact kan treden. Aangenomen wordt dat de verdachte in de gelegenheid moet worden gesteld zijn raadsman (telefonisch) op de hoogte te (laten) stellen van de situatie waarin hij zich bevindt, bijvoorbeeld bij een huiszoeking of aanhouding voor verhoor. Contact tussen verdachte en raadsman kan worden beperkt door de feitelijke omstandigheden (bijvoorbeeld tijdens transport) of bijvoorbeeld door huishoudelijke reglementen van politiebureaus en huizen van bewaring.2. Artikel 9, lid 4 van de Politiewet 1993 luidt als volgt:"4. Bij algemene maatregel van bestuur of krachtens algemene maatregel van bestuur bij ministeri le regeling worden regels gegeven omtrent maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen met het oog op hun insluiting kunnen worden onderworpen, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van hun veiligheid of de veiligheid van anderen. De algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld op voordracht van Onze Ministers van Justitie, en van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie voor zover het de Koninklijke marechaussee betreft."3.1. Artikel 28 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: Ambtsinstructie 1994) luidt als volgt:"1. De ambtenaar doorzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring.3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen."

3.2. Artikel 29 van de Ambtsinstructie 1994 luidt als volgt:"1. De ambtenaar kan slechts van de ingeslotene verlangen dat deze zich ontkleedt indien:a. de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kan vormen en een hulpofficier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven; b. de kleding tijdens de insluiting naar het oordeel van de arts een gevaar voor de gezondheid van betrokkene of van anderen kan vormen.2. De ambtenaar neemt de kleding, bedoeld in het eerste lid, in bewaring en draagt zorg voor vervangende kleding." In de Nota van Toelichting op deze artikelen staat dat het aftasten en doorzoeken van kleding niet inhoudt dat de ingeslotene zich hiervoor van zijn kleding moet ontdoen of dat deze kleding ten behoeve van het onderzoek zou moeten worden afgegeven. Van de ingeslotene kan alleen worden verlangd dat hij zich van zijn kleding ontdoet indien zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 29.4. In de "Richtlijnen omtrent insluiting" die worden gehanteerd binnen het regionale politiekorps Haaglanden staat met betrekking tot het fouilleren van in te sluiten personen het volgende:"Fouillering (...) aan het lichaam Deze veiligheidsfouillering is uitsluitend geoorloofd bij personen die zijn aangehouden, danwel rechtens van hun vrijheid zijn beroofd en veroordeelden en wel op last van een (hulp)officier van justitie voor wie zij zijn geleid. Onderzoek aan het lichaam wordt door een politieambtenaar van hetzelfde geslacht uitgevoerd. Het standaard toepassen van deze fouillering is niet toegestaan. bij insluiten De insluitingsfouillering is gebaseerd op artikel 9, lid 4, van de Politiewet 1993. Alvorens een ingeslotene wordt ingesloten, wordt hij gefouilleerd op de aanwezigheid van gevaarlijke voorwerpen (art. 28 Ambtsinstructie 1994). De wachtcommandant bepaalt welke goederen als gevaarlijk dienen te worden beschouwd. Hiertoe worden in ieder geval gerekend: lucifers, aanstekers, riemen, veters, bretels, halskettingen, scherpe voorwerpen en andere voorwerpen waarmee de ingeslotene zichzelf of anderen letsel kan

toebrengen. Te denken valt aan voorwerpen die kunnen worden ingeslikt of die gemakkelijk kunnen worden gebruikt om zich te verhangen. De fouillering wordt uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen. De fouillering dient plaats te vinden onder toezicht van de wachtcommandant. In principe fouilleert de politieambtenaar de ingeslotene eigenhandig. Wel kan een ingeslotene vooraf gevraagd worden eventuele injectiespuiten en andere gevaarlijke artikelen zelf uit de kleding te halen. Bij het fouilleren kan de politieambtenaar beschermende handschoenen dragen. Om emotionele of praktische redenen kan het gewenst zijn de ingeslotene bepaalde voorwerpen (die niet gevaarlijk zijn of van belang zijn voor het onderzoek) terug te geven." Deze richtlijnen zijn vastgesteld op 3 april 1998 door de korpschef van het regionale politiekorps Haaglanden. In de dagelijkse praktijk werden deze richtlijnen ook voor die tijd al gehanteerd. Ten tijde van de gedraging waarop de onderhavige klacht betrekking heeft (januari 1998) werden deze richtlijnen ook reeds gebruikt.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Bejegening bij aanhouding (legimiteren; geen reden gegeven; onnodig geweld gebruikt; psychische druk afleggen verklaring; bij inverzekeringselling geen gelegenheid om een verklaring af te leggen; bij visitatie gedwongen zicht uit te kleden); geen uitleg over heenzending .

Oordeel:

Niet gegrond