2000/320

Rapport

Op 24 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat twee met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe hem op 22 februari 1999 's avonds onaangekondigd thuis hebben bezocht.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Assen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 22 februari 1999, omstreeks 20:00 uur, brachten twee ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe verzoeker thuis een bezoek. Aanleiding was een verdenking dat verzoeker enige tijd daarvoor een overtreding had gepleegd op het gebied van de jacht.

Het was ten tijde van dit bezoek donker en het hagelde, of had net gehageld. Eén van de twee politieambtenaren was gekleed in uniform, en de ambtenaren kwamen bij verzoekers woning aan in een als zodanig herkenbare politieauto.

2. Bij brief gedateerd februari 1999 diende verzoeker bij de officier van justitie te Leeuwarden een klacht in onder meer over het bezoek van de politieambtenaren. Deze brief werd vervolgens ter behandeling doorgestuurd aan de klachtencoördinator van de politie te Drenthe.

Bij brief van 31 maart 1999, gericht aan het regionale politiekorps Drenthe, vulde verzoeker zijn klacht over het optreden van de politie nog aan. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Men kwam op een abnormaal tijdstip. Hoewel het acht uur 's avonds was, was het donker en hagelde het. Mijn vrouw en ik schrokken dat er op dat tijdstip nog personen bij de deur kwamen. Ik vind dat men overdag had moeten komen. Nog beter was geweest dat men mij had uitgenodigd voor het afleggen van een verklaring."

3. Op 3 juni 1999 vond er een bemiddelingsgesprek plaats tussen verzoeker en de chef van het district Noord van het regionale politiekorps Drenthe.

De chef van dit district deelde verzoeker vervolgens bij brief van 9 juni 1999 onder meer het volgende mee:

"De regiopolitie Drenthe heeft begrip voor Uw klacht betreffende de aanpak van dit incident door haar medewerkers, gelet op de aard van het incident en plaats en tijdstip van optreden. Dit is met de betreffende medewerkers besproken. Hoewel wij niet verwachten dat het zich zal voordoen, zal in voorkomende soortgelijke situaties vooraf contact met U worden gezocht."

4. Hiermee was niet naar tevredenheid van verzoeker aan zijn klacht tegemoetgekomen. Verzoekers klacht werd daarom vervolgens behandeld door de klachtencommissie van de politie Drenthe.

In het advies van deze commissie aan de korpsbeheerder staat onder meer het volgende vermeld:

"Behandeling van de klacht ter zitting.

(…)

De politieambtenaren M. en S. hebben - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.

De heer S.: de aanleiding van het contact met de heer R. (verzoeker; N.o.) was een door buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) K. van Natuurmonumenten opgemaakt proces-verbaal. (…) Ik heb contact gehad met de officier van justitie D. in Leeuwarden. De heer D. heeft mij toen verzocht onderzoek te doen.

(…)

De eerste keer dat wij bij de woning van de heer R. zijn geweest was aan het eind van de middag. Er was niemand thuis en alles stond open. Omstreeks 19.00 uur die avond bleek er nog niemand thuis te zijn. Omstreeks 20.00 uur bleek men wel thuis te zijn. Wij waren in een opvallende politieauto en de heer M. gekleed in uniform. Het was wel donker en het had gehageld, maar op dat moment was het weer droog. Wij hebben ons legitimatiebewijs getoond (...).

(…)

De heer M.: ik werk normaal in Hoogeveen en de heer S. in Groningen. Vandaar dat wij aan het eind van de middag hadden afgesproken. Wij kunnen bellen wanneer wij komen. Dat hoeft echter niet per sé. De eerste keer zijn wij erheen gereden. De tweede keer hebben wij de omgeving bekeken. Toen wij het later nog eens probeerden was hij thuis.

Op een vraag van (een lid van de klachtencommissie; N.o.) of het niet met de mobiele telefoon mogelijk was geweest de heer R. te bellen antwoordt de heer M.: als ik een telefoonnummer had gehad had ik dat gedaan. Ik bel verder zo weinig mogelijk met de mobiele telefoon omdat bellen hiermee vrij duur is.

(…)

Bevindingen en overwegingen.

(…)

Met betrekking tot het late tijdstip van het onaangekondigde bezoek is de commissie van mening dat dit anders had gekund. Het was de politieambtenaren bekend dat het hier ging om een oudere man die afgelegen woonde. Van de politie had in dat geval meer inlevingsvermogen mogen worden verwacht. Omdat het donker was en er geen noodzaak was om het bezoek niet vooraf aan te kondigen, had het naar het oordeel van de commissie in de rede gelegen klager vooraf telefonisch over het bezoek te informeren. Gebleken is dat men met een opvallende politieauto was, zodat men aan de meldkamer het telefoonnummer had kunnen vragen. Men had vervolgens zelf kunnen bellen maar ook aan de meldkamer kunnen vragen dit te doen.

(…)

Conclusie:

(…)

De klacht over het onaangekondigde bezoek op dat tijdstip is gegrond."

5. De korpsbeheerder kon zich niet vinden in het oordeel van de klachtencommissie. Om die reden vond er op 1 november 1999 een gesprek plaats tussen onder meer de korpsbeheerder, de voorzitter van de klachtencommissie van de politie Drenthe en de korpschef. In het verslag van dit gesprek staat onder meer het volgende vermeld:

"(De korpsbeheerder; N.o.) reageert, dat in het kader van de uitoefening van de politietaak het naar haar oordeel niet als onfatsoenlijk of onbehoorlijk kan worden bestempeld wanneer een dergelijk bezoek niet van te voren wordt aangekondigd. (De voorzitter van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe; N.o.) geeft aan, dit uitgangspunt in het algemeen te onderschrijven, echter in dit specifieke geval hierover van mening te verschillen.

(De korpsbeheerder; N.o.) onderschrijft de stelling, dat het zeker anders had gekund, dat het plezieriger was geweest dat het bezoek wel van te voren was aangekondigd. Maar de eindconclusie van de commissie, dat het gedrag daardoor onbehoorlijk is, onderschrijft zij niet."

6. De korpsbeheerder stuurde verzoeker bij brief van 10 november 1999 de beslissing op zijn klacht. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht niet gegrond. In de brief aan verzoeker staat onder meer het volgende vermeld:

"Met betrekking tot het oordeel (van de commissie; N.o.) ben ik (…) een andere mening toegedaan. Om deze reden is er een gesprek geweest tussen de voorzitter van de klachtencommissie Regiopolitie Drenthe, de korpschef en mij. (…)

In dit gesprek hebben wij van gedachten gewisseld over de vraag hoe de commissie tot het uiteindelijke oordeel op dit specifieke onderdeel van de klacht is gekomen. De voorzitter van de klachtencommissie heeft toegelicht dat de behoorlijkheidsvraag de kernvraag is geweest voor de commissie. Beide politiemensen zijn geruime tijd bezig geweest om betrokkene te bezoeken. Er was telefoon in de auto, men had echter ook de meldkamer kunnen vragen contact te zoeken met betrokkene. Met in het achterhoofd de leeftijd van de betrokkene, het feit dat men de locatie van zijn woning kende, dat men rekening kon houden met het tijdstip in het seizoen en het ontbreken van enig opsporingsbelang om het bezoek niet van te voren aan te kondigen, is de commissie van mening dat in dit onderhavig geval de politie een te zwaar middel heeft gehanteerd. Het had de politie gesierd, als men van te voren even telefonisch contact had opgenomen/laten opnemen en het bezoek had aangekondigd. In dat opzicht acht de commissie het gedrag, alles overwegende, disproportioneel en heeft dus de klacht gegrond geacht.

Ik ben echter van mening dat, hoewel het attenter zou zijn geweest als het bezoek wel van te voren was aangekondigd, het in het kader van de uitoefening van de politietaak niet als onfatsoenlijk of onbehoorlijk kan worden bestempeld wanneer een dergelijk bezoek niet van te voren wordt aangekondigd. Overigens is het niet ongebruikelijk dat de politie zich 's avonds bij mensen aan huis meldt om een verklaring op te nemen. Evenmin is het ongebruikelijk mensen daarvoor aan het bureau uit te nodigen. In onderhavige kwestie is voor deze, naar mijn mening 'zwaardere' variant niet gekozen. Uit het onderzoek van de commissie is gebleken dat de opsporingsambtenaren, die hebben opgetreden in opdracht van de Officier van Justitie te Leeuwarden, geheel binnen hun verantwoordelijkheden zijn gebleven. Bovendien waren zij voldoende herkenbaar als opsporingsambtenaar en hebben zij zich gelegitimeerd. Een tijdstip van 20.00 uur is niet zodanig laat dat er gesproken kan worden van onbehoorlijk of angstaanjagend optreden. Verder geeft artikel 7, lid 1, van de Algemene wet op het binnentreden, hoewel hier niet van toepassing omdat de woning met instemming van de bewoner werd betreden, een indicatie over onbehoorlijke tijdstippen ter uitoefening van de taken van de opsporingsambtenaren:

Tussen middernacht en 6 uur 's morgens kan slechts zonder toestemming van de bewoner worden binnengetreden, voorzover dit dringend noodzakelijk is en indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.

Het is zeker zo dat het anders had gekund, dat het plezieriger was geweest dat het bezoek wel van te voren was aangekondigd, maar de eindconclusie van de commissie, dat het gedrag daardoor onbehoorlijk is, onderschrijf ik niet. Bij deze wijk ik dan ook af van het advies van de commissie en oordeel de klacht met betrekking tot het onaangekondigde bezoek om 20.00 uur ongegrond."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht, en komt naar voren in zijn klachtbrief aan de politie van 31 maart 1999 (zie hiervoor, onder A.2.).

2. In zijn verzoekschrift deelde hij verder onder meer nog het volgende mee:

"Ik heb met (de chef van het district Noord van het regionale politiekorps Drenthe; N.o.) (…) afgesproken dat als de beide politiemannen schriftelijk hun excuus zouden aanbieden, ik de klacht zou intrekken. Dat is niet gebeurd.

(…)

Ze kwamen in een opvallende politieauto, daar heb je wat aan als het donker is."

C. Standpunt Korpsbeheerder

De beheerder van het regionale politiekorps Drenthe liet de Nationale ombudsman desgevraagd weten bij haar standpunt te blijven dat verzoekers klacht niet gegrond was. Voor de motivering van haar standpunt verwees zij naar haar brief aan verzoeker van 10 november 1999 (zie hiervoor, onder A.6.).

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat twee met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe hem op 22 februari 1999 's avonds onaangekondigd thuis hebben bezocht. Aanleiding voor dit bezoek was een verdenking dat verzoeker enige tijd daarvoor een overtreding had gepleegd op het gebied van de jacht. De officier van justitie te Leeuwarden had de politie de opdracht gegeven hiernaar onderzoek te doen.

2. Het bezoek van de politie vond omstreeks 20:00 uur plaats. De politieambtenaren waren die dag al tweemaal eerder bij verzoeker langs geweest, maar hadden hem bij die gelegenheden niet thuis aangetroffen. Het was ten tijde van het bezoek donker en het hagelde, of het had kort geleden gehageld. Verzoeker, een heer op leeftijd, woont met zijn echtgenote op een afgelegen locatie. De politie was bekend met de locatie van verzoekers woning. Eén van de twee politieambtenaren was die avond gekleed in uniform. De ambtenaren kwamen bij verzoekers woning aan in een als zodanig herkenbare politieauto. Verder toonden zij verzoeker bij de aanvang van het bezoek hun legitimatiebewijs.

3. De korpsbeheerder heeft aangegeven verzoekers klacht niet gegrond te achten. Hoewel het attenter zou zijn geweest als de politie het bezoek vooraf had aangekondigd, was er volgens de korpsbeheerder in dit geval geen reden te spreken van een niet-behoorlijke gedraging. Met dit oordeel week de korpsbeheerder af van het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe, dat zij had gegeven in het kader van de interne klachtbehandeling bij de politie.

4. De Nationale ombudsman kan er op zichzelf begrip voor opbrengen dat verzoeker zich door het bezoek van de politie overrompeld heeft gevoeld, mede gelet op de omstandigheden zoals die zich die avond voordeden. Dit zou zijn voorkomen als de politie het voorgenomen bezoek vooraf had aangekondigd. De Nationale ombudsman heeft dan ook sympathie voor de mededeling van 9 juni 1999 van de chef van het district Noord van de politie Drenthe dat voortaan in voorkomende gevallen vooraf contact met verzoeker zal worden gezocht.

De feiten en omstandigheden in deze zaak geven de Nationale ombudsman echter geen aanleiding voor het oordeel dat de gekozen aanpak onevenredig belastend of ingrijpend is geweest voor verzoeker. De Nationale ombudsman is derhalve met de korpsbeheerder van oordeel dat het onderhavige optreden van de politieambtenaren niet als niet-behoorlijk kan worden aangemerkt.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Drenthe, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Drenthe

Klacht:

Verzoeker 's avonds onaangekondigd thuis bezocht.

Oordeel:

Niet gegrond