2000/059

Rapport

Op 11 mei 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw D. te Stekene (België), met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zeeland en de officier van justitie te Middelburg.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van respectievelijk de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg) en de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekers, die in België wonen, klagen erover dat het regionale politiekorps Zeeland of de officier van justitie te Middelburg na het invorderen van het rijbewijs van verzoeker op 8 oktober 1998, dit rijbewijs ten onrechte niet heeft teruggegeven na het einde van een opgelegd rijverbod op die dag, dan wel verzoeker niet heeft geïnformeerd, waardoor hij er niet van op de hoogte was dat hij in België wel mocht autorijden.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 8, tweede lid:

"2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan een halve milligram alcohol per milliliter bloed."

Artikel 162:

"1. Een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen kan de bestuurder van een voertuig van wie, uit het in artikel 160, vijfde lid, bedoelde onderzoek of op andere wijze, naar het oordeel van die persoon gebleken is dat hij onder zodanige invloed van het gebruik van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid, verkeert, dat hij onvoldoende in staat is een voertuig behoorlijk te besturen, een rijverbod opleggen voor de tijd gedurende welke redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze toestand zal voortduren tot ten hoogste vierentwintig uren. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen.

2. De opsporingsambtenaar die een rijverbod oplegt, legt dit vast in een beschikking die het tijdstip van ingang en de duur van het verbod bevat.

3. Het is degene aan wie een rijverbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen gedurende de tijd waarvoor dat rijverbod geldt."

Artikel 163, eerste en tweede lid:

"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a."

"2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."

Artikel 164, eerste, tweede aanhef en onder a, derde, vierde en achtste lid:

"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdelen a en b, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een van die personen proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem daar een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs."

"2. De in het eerste lid bedoelde vordering wordt gedaan in geval van overtreding van:

a. artikel 8, indien bij een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, van die bepaling blijkt of, bij ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan vijfhonderdzeventig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed;"

"3. De in het eerste lid bedoelde vordering kan worden gedaan indien door de overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht."

"4. De ingevorderde bewijzen worden tegelijk met het proces-verbaal onverwijld opgezonden aan de officier van justitie. Indien bij het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde onderzoek is gebleken of, bij ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger was dan zevenhonderdvijfentachtig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, onderscheidenlijk het alcoholgehalte van het bloed van de bestuurder hoger blijkt te zijn dan 1,8 milligram alcohol per milliliter bloed, indien de maximumsnelheid met zeventig kilometer of meer is overschreden, dan wel indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede of derde lid zal begaan, is de officier van justitie bevoegd de ingevorderde bewijzen onder zich te houden, totdat de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop de ontzegging ingaat. In het laatste geval levert de officier van justitie, na het bovenbedoelde tijdstip, het rijbewijs of de rijbewijzen in bij degene die dat bewijs of die bewijzen heeft afgegeven."

"8. In geval van toepassing van het eerste of vierde lid kan elke belanghebbende bij klaagschrift daartegen opkomen. Zolang in de zaak nog geen vervolging is ingesteld, wordt het klaagschrift ingediend ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waar het in het eerste lid bedoelde feit werd begaan, en anders ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de vervolging plaatsvindt, dan wel het laatst plaatsvond. Artikel 552 a, derde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is verder van overeenkomstige toepassing. Het gerecht geeft zo spoedig mogelijk, na de belanghebbende, desverlangd bijgestaan door diens raadsman, te hebben gehoord, althans opgeroepen, zijn met redenen omklede beslissing, welke onverwijld aan de belanghebbende wordt betekend. Tegen de beslissing kan door het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna en door de belanghebbende binnen veertien dagen na de betekening beroep in cassatie worden ingesteld. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk."

Artikel 179, eerste en zesde lid:

"1. Bij veroordeling van de bestuurder van een motorrijtuig wegens overtreding van de artikelen 6, 7, eerste lid, 8, 9, 162, derde lid, of 163, tweede, zesde, achtste of negende lid, kan hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste vijf jaren worden ontzegd.

"6. Bij het opleggen van de bijkomende straf, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, wordt de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering gebracht."

2. Wet Nationale ombudsman

Artikel 26, tweede lid:

"2. Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland en de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de Minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder en de Minister een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de Minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland hebben op 8 oktober 1998 verzoeker aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 8, tweede lid onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW; zie achtergrond, onder 1), het besturen van een voertuig na te veel gebruik van alcoholhoudende drank. Verzoeker bestuurde een personenauto met een Belgisch kenteken. De uitslag van een ademanalyse als bedoeld in artikel 163, tweede lid, WVW (zie achtergrond, onder 1) was dat het alcoholgehalte van de uitgeademde lucht van verzoeker beduidend hoger was dan het wettelijk toegestane maximum. Hiervan hebben de betrokken politieambtenaren proces-verbaal opgemaakt. Eén van de politieambtenaren maakte een beschikking op krachtens artikel 162 WVW (zie achtergrond, onder 1), waarin verzoeker een rijverbod werd opgelegd van veertien uur. Tevens vorderde één van de ambtenaren van verzoeker op grond van artikel 164, eerste lid, WVW (zie achtergrond, onder 1) de overgifte van zijn rijbewijs. Politieambtenaar C. van het regionale politiekorps Zeeland maakte op 8 oktober 1998 een proces-verbaal op, waarin hij vermeldde dat verzoeker zijn rijbewijs die dag aan hem had afgegeven. Het betrof een rijbewijs op naam van verzoeker dat was afgegeven door de burgemeester van Stekene (België). C. maakte hiervan een bewijs van ontvangst, dat is gedateerd op 9 oktober 1998.

2. Verzoekers deelden de officier van justitie te Middelburg bij brief van 8 oktober 1998 onder meer mee:

“N. a. v. de aanhouding van D. (verzoeker; No.), (…), i.v.m. teveel te hebben gedronken, verzoek ik U om teruggave van het rijbewijs, tot de uitspraak van de Rechter.

Hiervoor is dringende noodzaak. Wij hebben een eigen bedrijf, werken met ons tweeën, een groothandel in bevestigingsmateriaal voor de bouw, in het rayon Zeeuws Vlaanderen en België. Mijn man bezoekt de gehele dag cliënten i.v.m. verkoop en aflevering. Ik doe de inkoop en administratie.

Door het niet in het bezit hebben van het rijbewijs, valt het bedrijf volledig stil.

Tot overmaat van ramp heeft mijn 88-jarige vader, zo werd ik vanmiddag gebeld, een lichte herseninfarct gehad en heeft om onbepaalde tijden last van (hersen)uitvallen.Hierdoor kan hij beslist niet alleen zijn en is dringend op mij aangewezen. Door deze samenloop van omstandigheden kunt U wellicht begrip opbrengen, voor de enorme problemen waar wij nu voor staan.

De verkoop binnen ons bedrijf valt volledig stil, ik kan dit niet opvangen omdat mijn vader ook mijn zorgen nodig heeft."

3. De officier van justitie te Middelburg deelde verzoeker bij brief van 13 oktober 1998 mee:

“Hierbij deel ik u mede dat ik blijf bij mijn beslissing om het rijbewijs niet aan u terug te geven omdat uit het resultaat van de ademanalyse blijkt dat het alcoholgehalte van uw adem 1125 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bevatte.

Op grond van artikel 164 lid 4 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie achtergrond, onder 1; No.) heb ik de bevoegdheid om het rijbewijs om deze reden(en) in te houden.

Indien u zich niet kunt verenigen met mijn beslissing wijs ik u op de mogelijkheid om op grond van artikel 164 lid 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie achtergrond, onder 1; No.) een bezwaarschrift in te dienen bij de raadkamer van de rechtbank te Middelburg.”

4. De officier van justitie te Middelburg deelde bij brief van 13 oktober 1998 aan de burgemeester van Stekene (België) mee dat het rijbewijs van verzoeker was ingevorderd en dat hij het rijbewijs onder zich zou houden tot na het vonnis van de rechter.

5. Verzoeker diende op 15 oktober 1998 bij de arrondissementsrechtbank te Middelburg een bezwaarschrift in op grond van artikel 164, achtste lid, WVW (zie achtergrond, onder 1) tegen de beslissing van de officier van justitie te Middelburg om zijn rijbewijs in te houden. De arrondissementsrechtbank te Middelburg besliste bij beschikking van 8 december 1998 dat het bezwaarschrift ongegrond was.

6. De arrondissementsrechtbank te Middelburg veroordeelde verzoeker bij uitspraak van 29 januari 1999 ter zake van de op 8 oktober 1998 gepleegde overtreding van artikel 8 WVW (zie achtergrond, onder 1) en ontzegde verzoeker de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, WVW (zie achtergrond, onder 1) waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

7. De officier van justitie te Middelburg heeft verzoeker op 8 februari 1999 tegen bewijs van ontvangst zijn rijbewijs teruggegeven.

8. Verzoekers deelden bij brief van 9 februari 1999 aan de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland onder meer mee:

“Wat blijkt na informatie bij de politie, de Belgische politie en de rechtbank te Middelburg, dat het rijbewijs had terug gegeven moeten worden, na het rijverbod van 8 uur. Mijn man had in België wel mogen rijden. Wij wonen in en hebben in België een bedrijf. Nu heeft mijn man 4 maanden lang niet de klanten kunnen bezoeken, hij heeft niet op de bouwwerven de nodige metingen e.d. kunnen verrichten, wat erg essentieel is voor de verkoop in ons bedrijf. De verkoop is hierdoor drastisch verminderd en op lange termijn is het verlies aan klanten al helemaal niet te overzien. Daarom stellen wij U aansprakelijk voor de geleden schade aan omzetverlies en inkomstenderving voor een bedrag van minimaal Fl. 75.000,00 exclusief de wettelijke rente. Schade op lange termijn is onschatbaar en zal moeten worden vastgesteld. De psychische en morele schade is voor ons gezin zeer groot en bedraagt minimaal Fl. 50.000,00 exclusief de wettelijke rente.

Vertrouwend dat U deze zaak zeer serieus neemt, verblijven wij in afwachting.”

9. Verzoekers stuurden op 9 februari 1999 aan de officier van justitie te Middelburg een brief met dezelfde inhoud als de brief van 9 februari 1999 aan de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland.

10. De officier van justitie te Middelburg deelde bij brief van 12 april 1999 aan verzoekster mee:

“Van de klachtencoördinator van de politie Zeeland ontving ik een afschrift van uw brief van 9 februari jl., waarin u klaagt over het optreden van het Openbaar Ministerie, met het verzoek de behandeling over te nemen.

U schrijft dat na informatie bij de politie, de Belgische politie en de rechtbank Middelburg, het rijbewijs teruggegeven had moeten worden, na een rijverbod van 8 uur. Deze informatie is niet geheel en al compleet. Het originele rijbewijs bleef, conform de uitspraak van de politierechter op 29 januari 1999, ingevorderd tot 4 maanden na de invorderingsdatum. Uw man mocht gedurende die periode in Nederland geen auto rijden. Wél had uw man in België mogen rijden na een rijverbod van 8 uur. Echter pas, nadat hij van het gemeentehuis van uw woonplaats een duplicaat rijbewijs had ontvangen. De teruggave van het rijbewijs van uw man is door het Openbaar Ministerie exact volgens de letter uitgevoerd (invordering 8 oktober 1998; teruggave 8 februari 1999).”

11. Verzoekster deelde mede namens verzoeker bij brief van 15 april 1999 aan de officier van justitie te Middelburg onder meer mee:

“Blijkt uit Uw brief dat de informatie niet geheel en al kompleet is, maar wel blijkt dat mijn man in België had mogen rijden. Of dat nu is met het originele rijbewijs of met een kopie-rijbewijs, blijft mijns inziens hetzelfde. Wij zijn nog precies hetzelfde gedupeerd. Daarom blijf ik bij de aansprakelijkheidsstelling zoals genoemd in mijn brief van 9 februari 1999. Daarbij wil ik nog stellen dat de informatie over de inname van het rijbewijs en het verkrijgen van een kopie-rijbewijs (Belgisch) willens en wetens door zowel de betreffende ambtenaren van politie (de heren La. en Lu. van het Korps Hulst), als justitie, wordt achtergehouden, daar betreffende ambtenaren er precies van op de hoogte zijn, waar wij wonen en ons bedrijf uitoefenen in België. Zij waren op hoogte dat het voor ons bedrijf en ons gezin van levensbelang is te kunnen rijden in België.

Ze zijn op de hoogte van onze woon- en werksituatie welke ongeveer 1 meter over de Belgische grens ligt, want zij komen dagelijks bij ons in de straat.”

B. Standpunt verzoekerS

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht en komt tevens naar voren onder FEITEN.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Zeeland

In reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland bij brief van 16 augustus 1999 onder meer mee:

“Op 10 maart 1999 had de inspecteur van politie O., hoofd van de basiseenheid Hulst en aangewezen klachtbemiddelaar (…) , een gesprek met klager. In dit gesprek bleek hem dat de klacht zich vooral richtte op de procedure invordering rijbewijs en het verzoek tot teruggave daarvan aan de Officier van Justitie. Om die reden is op 18 maart 1999 de Officier van Justitie te Middelburg verzocht de behandeling over te nemen. Klagers zijn hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. (…)

Met betrekking tot de inhoud van de klacht ben ik van mening dat van ambtenaren van politie in het algemeen niet kan en mag worden verwacht dat zij op de hoogte zijn van relevante regelgeving in andere landen dan Nederland en daarover in voorkomende gevallen verdachten of andere cliënten dienen te informeren. Afgaande op de informatie van de officier van justitie te Middelburg is in deze de voorgeschreven procedure correct gevolgd.”

D. Standpunt Minister van justitie

1. In reactie op de klacht deelde de Minister van Justitie bij brief van 20 september 1999 onder meer mee:

“Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op de klacht bericht ik u thans het volgende. Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de officier van justitie te Middelburg van 5 augustus 1999. Ter toelichting en aanvulling merk ik daarbij het volgende op. (…)

Uit het ambtsbericht blijkt dat het Belgisch rijbewijs van de heer D. op 8 oktober 1998 is ingevorderd op grond van artikel 164 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) (zie achtergrond, onder 1; N.o.). De vordering werd gedaan wegens overtreding van artikel 8 lid 2 onder a WVW (zie achtergrond, onder 1; N.o.). Het resultaat van de ademanalyse bedroeg 1125 microgram. Hiermee was het alcoholgehalte van de adem van de heer D. hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Op 9 oktober heeft de heer D. zijn rijbewijs aan de politie overhandigd.

Op grond van artikel 164 lid 4 WVW (zie achtergrond, onder 1; N.o.) heeft de officier van justitie op 13 oktober 1998 beslist het ingevorderde rijbewijs onder zich te houden tot uiterlijk 8 april 1999 omdat uit het ademonderzoek het vermoeden bestond dat het alcoholgehalte van de adem van de heer D. hoger was dan zevenhonderdvijfentachtig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Dit alles geschiedde mede overeenkomstig de Richtlijn inzake rijden onder invloed gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994 d.d. 03-12-1997.

Na op 18 december 1998 te zijn aangehouden in verband met een onderzoek door het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk heeft de zaak gediend op 29 januari 1999. De politierechter van de arrondissementsrechtbank te Middelburg veroordeelde de heer D. onder meer tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 WVW (zie achtergrond, onder 1; N.o.), waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De ontzegging duurde hiermee tot en met 8 februari 1999 en niet zoals het ambtsbericht stelt 4 februari 1999. Op 8 februari 1999 heeft de heer D. zijn rijbewijs ontvangen uit handen van de officier van justitie te Middelburg.

Met betrekking tot de vraag of het Openbaar Ministerie de heer D. diende te informeren over de gevolgen van het inhouden van zijn rijbewijs voor het autorijden in België merk ik het volgende op. Het Openbaar Ministerie heeft niet een zo'n ver strekkende taak dat het spontaan, actief informatie dient te verschaffen over de rechtsgevolgen in het buitenland. Van belang is nog dat de heer D. al in een vroeg stadium werd bijgestaan door een advocaat in verband met het ingediende bezwaarschrift bij de raadkamer van de rechtbank te Middelburg op grond van artikel 164 lid 8 WVW (zie achtergrond, onder 1; N.o.). Op 5 november 1998 stelde de heer mr. L. zich als raadsman van de heer D. Het ligt meer in de rede dat de heer D. van deze kant informatie zal verkrijgen over de (on)mogelijkheden van het rijden in het buitenland gedurende de inhouding van zijn rijbewijs.”

2. Bij zijn reactie op de klacht voegde de Minister van Justitie een ambtsbericht van 5 augustus 1999 van de officier van justitie te Middelburg aan de hoofdofficier van justitie te Middelburg, dat onder meer inhield:

Verloop van de procedure:

Op 8 oktober 1998 is door de politie (district Zeeuwsch-Vlaanderen) naar aanleiding van een verkeerscontrole een onderzoek ingesteld ter zake rijden onder invloed tegen de heer D. Hem werd een ademanalyse afgenomen. Het resultaat daarvan bedroeg 1125 microgram (hetgeen overigens extreem hoog is). Overeenkomstig de bepalingen van de Wegenverkeerswet 1994 is ter plaatse de overgifte van het rijbewijs gevorderd (artikel 164 lid 1 Wegenverkeerswet 1994) (zie achtergrond, onder 1; N.o.). De heer D. heeft op 9 oktober 1998 aan de vordering voldaan en zijn Belgisch rijbewijs aan de politie overgegeven. Ook buitenlandse rijbewijzen dienen overeenkomstig genoemd artikel overgegeven te worden. De officier van justitie heeft op 13 oktober 1998 beslist tot verdere inhouding van het rijbewijs tot uiterlijk 8 april 1999 (art. 164 lid 4 WVW 1994 (zie achtergrond, onder 1; N.o.)).

Vervolgens heeft de heer D. door tussenkomst van een advocaat een bezwaarschrift tegen laatstgenoemde beslissing van de officier van justitie ingediend (art. 164 lid 8 WVW 1994 (zie achtergrond, onder 1; N.o.)). Het bezwaarschrift is op 24 november 1998 behandeld door de rechtbank te Middelburg en bij beslissing d.d. 8 december 1998 ongegrond verklaard. De rechtmatigheid van de beslissing tot invordering en inhouding is hiermee door de rechter vastgesteld.

De strafzaak tegen de heer D. is in eerste instantie behandeld op 18 december 1998. De behandeling werd aangehouden in verband met de noodzaak van nader onderzoek/ rapportage door het Gerechtelijk Laboratorium. De uiteindelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 januari 1999. De heer D. werd op die datum - bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis - veroordeeld tot (onder meer) een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994 (zie achtergrond, onder 1; N.o.), waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De ontzegging duurde daarmee tot en met 4 februari 1999. Reeds op 8 februari 1999 is het rijbewijs daadwerkelijk aan de heer D. teruggegeven (zie bewijs van ontvangst).

Overzicht correspondentie:

Bij brief van 9 februari 1999 aan zowel de officier van justitie als de korpsbeheerder hebben de heer en mw. D. zich beklaagd over het feit dat: "wat blijkt na informatie bij de politie, de Belgische politie en de rechtbank te Middelburg, dat het rijbewijs had terug gegeven moeten worden, na het rijverbod van 8 uur. Mijn man had in België wel mogen rijden".

Bij brief van 12 april 1999 heeft ondergetekende officier van justitie op deze brief gereageerd. Vervolgens is de officier van justitie bij brief van 15 april 1999 aansprakelijk gesteld ter zake de beweerdelijke schade van Fl. 75.000,—.

Deze brief is op 7 juni 1999 ter behandeling overgedragen aan het Parket-Generaal. Klagers zijn daarvan bij brief van gelijke datum op de hoogte gebracht.

Beoordeling:

De klacht dat het rijbewijs had moeten worden teruggegeven op 8 oktober 1998 na het einde van het opgelegde rijverbod is ongegrond. Ten eerste heeft klager het rijbewijs pas na verloop van die termijn ingeleverd, namelijk op 9 oktober 1999. Ten tweede is het rijbewijs overeenkomstig de bepalingen van de WVW 1994 ingevorderd en ingehouden. Dit is ook bij beschikking van de rechtbank te Middelburg d.d. 8 december 1998 uitdrukkelijk vastgesteld.

De klacht dat verzoeker niet volledig is geïnformeerd door politie en/of justitie, waardoor hij er niet van op de hoogte was dat hij in België wel mocht autorijden, komt in de kern neer op de vraag of er een verplichting bestaat tot spontane informatieverschaffing ten aanzien van alle binnen- en buitenlandse rechtsgevolgen van de invordering van het rijbewijs.

Het is mij niet bekend of en in hoeverre de politie informatie heeft verstrekt over de gevolgen van het rijverbod en de invordering van het rijbewijs. Met betrekking tot een uiteindelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid pleegt door het parket de nodige informatie verstrekt te worden. Deze informatie is in dit geval overigens niet verzonden, omdat zeer kort na de datum van het wijzen van het vonnis de termijn van de ontzegging reeds was verstreken.

Het komt mij voor dat bedoelde spontane informatieverschaffing - in elk geval ten aanzien van de rechtsgevolgen in diverse buitenlanden - een onmogelijke eis is. Voorts is het - in elk geval voor de officier van justitie - niet overzienbaar (hij/zij heeft immers geen direct contact met betrokkene) welke belangen en dus vragen betrokkene heeft/zou kunnen hebben.

Te uwer informatie heb ik een complete kopie van alle stukken uit het strafdossier bijgevoegd. Hierin valt nog op dat klager D. in de loop van de strafzaak (met ingang van 5 november 1998, bij de behandeling van het bezwaarschrift en de beide behandelingen ter terechtzitting van de politierechter) werd bijgestaan door een advocaat, mr. L. te Terneuzen. Het komt mij voor dat klagers ter zake met hem hadden kunnen overleggen c.q. dat de advocaat hen had kunnen/moeten voorlichten over de diverse rechtsgevolgen in Nederland en/of België.

Bovendien springt nog in het oog dat klagers kennelijk achteraf wel in staat zijn op diverse plaatsen de nodige vragen te stellen, iets wat zij toen de problematiek acuut was achterwege hebben gelaten.

Conclusie:

De klacht is ongegrond. Er bestaat noch een verplichting, noch een gebruik tot spontane informatieverschaffing als door klagers gevraagd. Voorts kan dit ook in redelijkheid niet worden gevergd van het parket. Het ligt op de weg van de wetsovertreder (zoals in dit geval overigens onherroepelijk is vastgesteld) zich ter zake van de nodige juridische bijstand en/of - informatie te voorzien.”

E. Reactie verzoekers

Verzoekers deelden bij brief van 14 oktober 1999 onder meer mee:

"Ook bij het zoeken naar waar het rijbewijs was op 8 februari 1999, dat was de datum dat mijn man ook in Nederland mocht gaan rijden, niemand wist waar het rijbewijs was, heb ik kontakt gehad met:

1.: Politie te Hulst; welke mij ongevraagd vertelde dat mijn man na het rijverbod wel had mogen rijden in België.

2.: Politie te Stekene; die mij desgevraagd ook vertelde, dat de normale gang van zaken is, dat er dan een kopie van het rijbewijs wordt afgegeven door de Gemeente. Dat zij Nederlandse overtreders zelfs tot de grens voeren, en ze vanaf daar zelf weer laten rijden omdat het rijverbod niet in het buitenland geldt. (Dit is natuurlijk niet op ons van toepassing, maar het spreekt wel voor zich.)

3.: Medewerker van de Rechtbank; was in eerste instantie van mening, dat het rijbewijs in België moest zijn, omdat het verbod niet in België van toepassing is. Hij heeft ons toen ook uitgelegd dat mijn man wel in België gedurende de rij-ontzegging had mogen rijden.

Het bevreemdt ons dan ook ten zeerste dat na de rij-ontzegging blijkbaar wel iedereen spontaan uitleg kan geven over de gang van zaken. We hebben dan ook sterk het vermoeden dat deze onverkwikkelijke zaak van begin af aan op de man is gespeeld.

Wij zijn van mening zeer incorrect behandeld te zijn, temeer omdat het gehele Korps van Politie, Justitie en allen die er mee te maken hebben, zeer wel op hoogte te zijn van onze woon- en werksituatie."

Beoordeling

A. Ten aanzien van het niet-teruggeven van verzoekers rijbewijs na het einde van het rijverbod

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Zeeland of de officier van justitie te Middelburg zijn rijbewijs na het einde van een rijverbod op 8 oktober 1998 niet aan hem heeft teruggegeven.

2. Uit het onderzoek is het volgende komen vast te staan. Politieambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland hebben proces-verbaal opgemaakt tegen verzoeker ter zake van het op 8 oktober 1998 vermoedelijk overtreden van artikel 8, tweede lid onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW; zie achtergrond, onder 1), het besturen van een voertuig na te veel gebruik van alcoholhoudende drank. Eén van de ambtenaren heeft verzoeker een rijverbod van veertien uur opgelegd. Tevens heeft één van de ambtenaren van verzoeker de overgifte van zijn rijbewijs gevorderd. Verzoeker heeft zijn Belgisch rijbewijs op 8 oktober 1998 afgegeven aan een politieambtenaar van het regionale politiekorps Zeeland.

3. De officier van justitie te Middelburg heeft verzoeker en de burgemeester van Stekene (België) bij brieven van 13 oktober 1998 meegedeeld dat hij het rijbewijs van verzoeker in bleef houden. Verzoeker heeft op 15 oktober 1998 tegen deze beslissing een bezwaarschrift ingediend bij de arrondissementsrechtbank te Middelburg. Bij beschikking van 8 december 1998 heeft de rechtbank beslist dat het bezwaarschrift ongegrond was.

4. De arrondissementsrechtbank te Middelburg heeft verzoeker bij uitspraak van 29 januari 1999 ter zake van overtreding op 8 oktober 1998 van artikel 8 WVW onder meer veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden. Gebleken is dat deze onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid duurde tot en met 8 februari 1999. Op deze datum heeft de officier van justitie te Middelburg verzoeker weer in het bezit gesteld van zijn rijbewijs.

5. Gelet op artikel 26, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, is de Nationale ombudsman verplicht de rechtsgronden waarop de beslissingen van de arrondissementsrechtbank te Middelburg steunen of mede steunen in acht te nemen (zie achtergrond, onder 2.). De beslissingen van de rechtbank brengen mee - zoals ook de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland en de Minister van Justitie hebben meegedeeld - dat de politie en de officier van justitie niet gehouden waren het rijbewijs van verzoeker na het einde van het rijverbod aan verzoeker terug te geven. De officier van justitie te Middelburg heeft op grond van deze uitspraken juist gehandeld door verzoeker eerst op 8 februari 1999 weer in het bezit te stellen van zijn rijbewijs.

6. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

B. Ten aanzien van het niet verstrekken van informatie

1. Voorts klagen verzoekers erover dat het regionale politiekorps Zeeland en de officier van justitie te Middelburg verzoeker niet hebben geïnformeerd, waardoor hij er niet van op de hoogte was dat hij in België wel mocht rijden, ondanks de invordering van zijn rijbewijs in Nederland.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Zeeland en de Minister van Justitie hebben niet ontkend dat verzoeker niet is meegedeeld dat hij wel in België een motorvoertuig mocht besturen gedurende de tijd dat zijn rijbewijs was ingevorderd of hem zijn rijbevoegdheid was ontzegd. Om deze reden wordt dit als vaststaand aangenomen.

3. De korpsbeheerder en de Minister lieten weten dat zij van mening zijn dat politie en justitie niet verplicht zijn actief informatie te verstrekken over de (rechts)gevolgen in het buitenland van optreden/beslissingen in Nederland.

4. In beginsel zijn Nederlandse politieambtenaren en officieren van justitie niet gehouden om ongevraagd informatie te verstrekken - aan personen van wie een rijbewijs is ingenomen of aan wie de rijbevoegdheid door de rechter is ontzegd - over de rechtsgevolgen hiervan in het buitenland. Het ligt op de weg van een verdachte dan wel een veroordeelde om zelf actief informatie hieromtrent in te winnen, bijvoorbeeld in het buitenland of bij een rechtshulpverlener in Nederland.

5. Om deze reden is het niet onjuist dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zeeland en de officier van justitie te Middelburg verzoeker in dit geval geen informatie hebben verstrekt over de gevolgen - van het innemen van zijn Belgisch rijbewijs en het ontzeggen van zijn rijbevoegdheid - voor het besturen van motorvoertuigen in België, temeer nu verzoeker al in een vroeg stadium werd bijgestaan door een advocaat in verband met het ingediende bezwaarschrift tegen de inhouding van zijn rijbewijs..

6. De onderzochte gedraging is in zoverre eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zeeland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de officier van justitie te Middelburg, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is eveneens niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Zeeland

Klacht:

Heeft rijbewijs verzoeker ten onrechte niet teruggegeven na einde opgelegd rijverbod; hierover niet geïnformeerd waardoor verzoeker niet wist dat hij in België wel mocht autorijden .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Officier van justitie Middelburg

Klacht:

Heeft rijbewijs verzoeker ten onrechte niet teruggegeven na einde opgelegd rijverbod; hierover niet geïnformeerd waardoor verzoeker niet wist dat hij in België wel mocht autorijden .

Oordeel:

Niet gegrond