2001/397

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost hem 's nachts op 28 november 1999 vanaf zijn paard in zijn gezicht heeft geschopt op het moment dat zijn vrouw door een andere politieambtenaar was aangehouden en werd geboeid. Verzoeker is ten gevolge van de schop gevallen en heeft een gescheurde bovenlip opgelopen.

Verzoeker klaagt er tevens over dat de korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost zich heeft onthouden van een oordeel over de afhandeling van de door verzoeker geleden schade, bestaande uit letselschade en schade aan zijn suède jas en schoenen, waardoor deze schade niet is vergoed.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het schoppen.

1. Verzoeker is op 27 november 1999 met zijn vrouw en drie vrienden uitgegaan in het centrum van Eindhoven. Midden in de nacht is er onenigheid ontstaan tussen de vrouw van verzoeker en de eigenaar van een shoarmatent. De politie werd gewaarschuwd en is ter plaatse gekomen. Onder de politieambtenaren bevonden zich twee leden van de bereden brigade. Verzoekers vrouw en één van de vrienden zijn vervolgens aangehouden. Verzoeker wilde op dat moment naar zijn vrouw toelopen, maar de ambtenaren die de aanhoudingen hebben verricht werden afgeschermd door de twee eerdergenoemde ambtenaren te paard.

2. Verzoeker klaagt erover dat één van de twee politieambtenaren van de bereden brigade hem vanaf zijn paard met zijn rechtervoet tegen zijn bovenlip heeft geschopt, waardoor verzoeker ten val kwam en een gescheurde bovenlip heeft opgelopen. Verzoekers suède jas en schoenen zijn als gevolg van zijn bloedende bovenlip beschadigd en hij heeft de lip in het ziekenhuis moeten laten hechten. Verzoeker heeft de politie voor de schade aansprakelijk gesteld voor een bedrag van ƒ 829,-.

3. Betrokken ambtenaar A. heeft in het interne klachtonderzoek bij de politie en op de in deze zaak gehouden hoorzitting verklaard dat hij verzoeker niet heeft geschopt, maar met de rug van zijn rechterhand heeft weggeduwd. Hij droeg daarbij geen ringen. De korpschef heeft zich op advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost van een oordeel omtrent de klacht van verzoeker onthouden en zich om die reden ook niet uitgesproken over de door verzoeker geclaimde schade. Nu tijdens

de hoorzitting op 16 oktober 2001 niet is komen vast te staan of verzoeker is geschopt of geduwd, heeft de heer L. namens de korpsbeheerder eveneens geen oordeel gegeven.

4. Op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond, onder 3.) heeft de politie tot taak te zorgen voor de handhaving van de rechtsorde. De politie is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan het gebruik van geweld moet bovendien zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan (zie Achtergrond, onder 3.).

5. Op grond van de verklaringen die door de betrokken ambtenaren en verzoeker op de hoorzitting zijn afgelegd staat het vast dat verzoeker naar zijn vrouw toe wilde, die door de politie werd aangehouden. Verzoeker bevond zich aan de rechterkant bij de hals van het paard van ambtenaar A. toen hij onder het hoofd van het paard door wilde lopen. Ook staat vast dat verzoeker is gevraagd om weg te gaan, welk verzoek hij niet heeft opgevolgd. Verzoeker heeft die nacht door het optreden van de politie een gescheurde bovenlip opgelopen, die met drie hechtingen is gehecht. Hij heeft door de verwonding aan de binnenkant van zijn lip een bobbeltje overgehouden.

6. Getuige K. heeft verzoekers verhaal in zoverre bevestigd dat zij heeft verklaard gezien te hebben dat verzoeker door de politieambtenaar te paard is geschopt. Haar versie van het incident wijkt echter af van die van verzoeker en betrokken ambtenaren A. en Kr., omdat zij heeft verklaard dat verzoeker zich op dat moment links van het paard bevond.

Op grond van de verklaringen van verzoeker en betrokken ambtenaar A. staat vast dat verzoeker zich op dat moment rechts van het paard bevond.

De weergave van de feiten zoals betrokken ambtenaar A. naar voren heeft gebracht, wordt door niemand bevestigd. Zijn verhaal wordt wel ondersteund door zijn collega Kr. op de punten dat schoppen met stijgbeugel moeilijk is vanwege een beperkte bewegingsruimte en schoppen zonder stijgbeugel niet aan te raden is vanwege mogelijke instabiliteit. Dit laatste is ook door de docent van het Politie Instituut voor Openbare Orde en Gevaarsbeheersing (PIOG) aangegeven. Hij acht echter schoppen met en zonder stijgbeugel wel mogelijk en sluit niet uit dat het in bepaalde (chaotische) omstandigheden gebeurt (zie Bevindingen, onder D.). Tevens wijst het bij verzoeker veroorzaakte letsel er naar de mening van de Nationale ombudsman eerder op dat hij is geschopt dan geslagen.

Er zijn weliswaar feiten en omstandigheden die maken dat aan de juistheid van de verklaring van politieambtenaar A. kan worden getwijfeld, Het is evenwel niet komen vast te staan dat A. verzoeker geschopt heeft. Om die reden acht de Nationale ombudsman zich niet in staat een oordeel te geven over verzoekers klacht. Hij zal zich dan ook onthouden van een oordeel.

Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op.

7. Los van de vraag of er door A. is geduwd of geschopt, staat vast dat betrokken ambtenaar A. met zijn optreden geweld heeft gebruikt. Gezien de situatie waarbinnen het incident plaatsvond, acht de Nationale ombudsman het met de hand wegduwen van verzoeker passend bij de omstandigheden, zoals deze ook door de politieambtenaren en verzoeker zijn geschetst. Verzoeker wilde immers naar zijn vrouw toe, die op dat moment werd aangehouden. Aangezien verzoeker niet op een andere wijze van zijn voornemen kon worden afgehouden en het gelet op de grote aanwezige menigte niet gewenst was dat verzoeker zich met die aanhouding zou bemoeien, acht de Nationale ombudsman het niet onjuist dat A. verzoeker in dat geval hard zou hebben weggeduwd. Schoppen of met een paard omver lopen vindt de Nationale ombudsman onder dezelfde omstandigheden echter disproportioneel, vanwege het mogelijk te veroorzaken letsel. In dat geval zou naar het oordeel van de Nationale ombudsman een te zwaar middel worden ingezet om verzoeker, die geen andere aanleiding gaf voor het gebruik van geweld dan te trachten naar zijn vrouw te lopen op het moment dat hem was gezegd dat dat in die situatie niet mocht, te stoppen.

II. Ten aanzien van de schadeclaim.

1. Verzoeker klaagt er ook over dat de korpschef zich heeft onthouden van een oordeel over de schade, die hij door het optreden van de politie heeft geleden, waardoor deze niet is vergoed.

2. De korpschef noch de korpsbeheerder hebben zich voor en tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman naar verzoekers klacht uitgelaten over de door hem geleden schade. Door hen is ook niet aangegeven waarom zij niet zijn ingegaan op de schadeclaim.

3. Het feit dat de korpschef en de korpsbeheerder geen oordeel hebben gegeven over de klacht van verzoeker dat hij door politieambtenaar A. is geschopt, neemt niet weg dat er door het optreden van A. letsel en schade bij verzoeker is veroorzaakt. Het staat ook vast dat verzoeker daarvoor in zijn brief van 6 december 1999 een vergoeding heeft gevraagd. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is het niet juist dat de korpschef noch de korpsbeheerder zijn ingegaan op dit schadevergoedingsverzoek.

De gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

Ten aanzien van de klacht over het optreden van een ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van beheerder

van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), wordt geen oordeel gegeven. De klacht over de gedraging van de korpschef, die eveneens wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van eerdergenoemd korps, is gegrond.

Onderzoek

Op 30 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te 's-Gravenzande, met een klacht over een gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd tijdens een hoorzitting op 16 oktober 2001 aan verzoeker, aan een getuige en aan ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost een aantal specifieke vragen gesteld.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de betrokken ambtenaren en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Vervolgens is nog informatie ingewonnen bij het Politie-instituut voor Openbare Orde en Gevaarsbeheersing (PIOG) te Ossendrecht.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reacties van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost en de betrokken ambtenaren A. en Kr. gaven aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 6 december 1999 heeft verzoeker geklaagd over het optreden van de betreffende politieambtenaar op 28 november 1999. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"Op zaterdagavond 27 november was ik met mijn vrouw en drie vrienden uitgeweest in Eindhoven. Wij wilden de avond besluiten in shoarma-tent "Has" in een zijstraatje van Stratumseind. Omdat er met de eigenaar van de shoarma-tent onenigheid ontstond over het verkeerd uitvoeren van bestellingen, heeft hij ons op een gegeven moment gesommeerd zijn zaak te verlaten. Bij het verlaten van de zaak werd mijn vrouw door hem geduwd en ontstond er een vechtpartij tussen één van mijn vrienden en de eigenaar van de shoarmazaak. De politie werd gewaarschuwd. In korte tijd waren er wel een stuk of 15 politiemensen (met en zonder paard) aanwezig. Toen ik naar mijn vrouw wilde toelopen die door een agent werd geboeid, werd ik door één van de politieagenten te paard tegengehouden. Hij deed dit door vanaf zijn paard naar mij te schoppen. De schop raakte mij vol op mijn bovenlip en ik kwam ten val. Ik bleek een flinke scheur in mijn lip te hebben opgelopen en bloedde hevig. Ik ben direct met mijn vrienden naar het politiebureau gegaan waar mijn vrouw en onze vriend naartoe waren gebracht. Daar sprak ik met de heer Bo. (netwerkinspecteur) die mij eerst voor eerste hulp naar het ziekenhuis verwees. Daar werd ik gehecht (drie hechtingen) en kreeg ik een tetanusinjectie. Na behandeling ben ik weer teruggekeerd naar het politiebureau waar ik een klacht wilde indienen over de mishandeling door de politie. De heer Bo. heeft mij aangeraden er nog even over na te denken en later mijn ervaringen schriftelijk, eventueel met een kostenspecificatie, aan u toe te zenden. Ik ben van mening dat ik onterecht zo hardhandig ben aangepakt. Ik was beslist niet agressief en ik denk bovendien dat geen enkel gedrag een dergelijke mishandeling door de politie rechtvaardigt. Ik heb die avond zelf niet gevochten, ik wilde alleen maar naar mijn vrouw toelopen om te zien wat er met haar zou gaan gebeuren.

Ten gevolge van die schop en de hevige bloedingen, heb ik schade geleden aan mijn suède jas (zie foto, aanschafkosten ƒ 300,- mijn suède schoenen (ƒ 100,-) en de ziektekosten van de behandeling in het ziekenhuis. Omdat ik particulier verzekerd ben zal ik daarvan de rekeningen nog ontvangen. Ik stel de politie aansprakelijk voor deze schade.

Ik verzoek u bovenstaande klacht te onderzoeken en tevens te bezien of ik voor een schadevergoeding in aanmerking kom."

2. Bij voorgaande brief van verzoeker is een verklaring van getuige K. gevoegd. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:

"Ik ben K., en was betrokken bij het politie optreden in Eindhoven in de nacht van 27/28 november 1999. Waarbij een van mijn vrienden een schop voor zijn lip kreeg van een politieagent te paard. Waarvan die vriend H. naar zijn vrouw wilde om haar te kalmeren en het ging om niets. Die vriend lag te bloeden op de grond, terwijl de agent en andere agenten mijn vriend lieten liggen op de grond. Mijn vriend moest naar het bureau komen om een klacht in te dienen, maar zijn lip bloedde zo heftig dat hij naar het ziekenhuis moest wat we niet direct konden vinden. Ik heb hier maar een verklaring voor en dat is dat ik het schandalig vind."

3. De korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost reageerde bij brief van 5 februari 2001 op de klacht van verzoeker. Deze reactie houdt onder meer het volgende in:

"In uw brief van 6 december 1999 heeft u geklaagd over het optreden van de politie te Eindhoven op 27 november 1999. Met name klaagde u over het feit dat u door schoppen (vanaf het paard) door een lid van de bereden brigade werd tegengehouden. De schop raakte u vol op de bovenlip. U liep daarbij een ernstige verwonding en schade aan uw jas op. (…)

Op 21 december 1999 is uw brief op basis van onze klachtenregeling voor nader onderzoek in handen gegeven van het hoofd van de afdeling Eindhoven-Binnenstad. Op 26 april 2000 heeft de klachtonderzoeker, inspecteur M. het onderzoeksrapport afgesloten (…). Dit rapport is op 1 mei voorgelegd aan de hoofdofficier van Justitie te 's-Hertogenbosch en (voor advies) aan de klachtencommissie.

Op 12 september heeft de fgd .Hoofdofficier laten weten, dat hij de klacht niet gegrond acht (…).

De klachtencommissie heeft twee hoorzittingen gehouden, respectievelijk op 10 en op 31 oktober 2000. Hiervan zijn afzonderlijk verslagen opgemaakt (…). Op 22 januari 2001 heeft de klachtencommissie advies uitgebracht over de afdoening van de klacht (...). De commissie onthoudt zich van een oordeel over de klacht en over afhandeling van de toegebrachte schade.

Gelet op de inhoud van vorenstaande bijlagen moet ik mij ook van een oordeel onthouden over dit optreden van de betrokken politieambtenaar."

4.1 De korpschef voegde bij zijn brief het rapport dat politieambtenaar M. naar aanleiding van de klacht van verzoeker heeft opgemaakt. Dit rapport bevat - als verklaring van betrokken ambtenaar A. - onder meer het volgende:

"Ik ben als ruiter werkzaam bij de bereden brigade van de politieafdeling Eindhoven-Binnenstad. Op zondag, 28 november 1999, had ik met mijn collega-ruiter Kr. dienst in het horecaconcentratiegebied Stratumseind te Eindhoven. Die nacht, omstreeks 03.30 uur verleenden wij als bereden brigade assistentie in verband met een opstootje voor shoarmazaak HAS (…) te Eindhoven. Door collega's werd onder andere een vrouw aangehouden. Wij schermden met onze paarden de collega's af. Een mij onbekende man wilde kennelijk naar die vrouw toe. Hij riep tegen mij dat hij geen schrik van paarden had, waarna hij onder het hoofd van mijn paard door in de richting van die vrouw wilde lopen. Ik sommeerde de man tot twee keren toe te vertrekken. Dat deed de man niet. Ik had toen twee keuzen in mijn optreden. Ik had mijn paard door kunnen laten lopen waarbij ik de man mogelijk zwaar verwond had. Toen de man zich onder het hoofd van het paard bevond waarbij hij bij de teugels kwam en kennelijk het paard wegduwde gaf ik hem met mijn rechterhand een harde duw waarbij ik hem in het gelaat raakte, hetgeen niet mijn bedoeling was. Daardoor viel hij achterover in een plas water. Ik zag dat de man in zijn gelaat bloedde. Volgens mij had de man een bloedneus. Ik verneem van u dat die man, ene mijnheer H. tegen mij een klacht ingediend heeft omdat ik hem in zijn gelaat geschopt zou hebben. Dat klopt dus niet. Ik heb hem hard in zijn gelaat geduwd, omdat hij anders de collega's die een aanhouding verrichtten vermoedelijk belaagd had. Ik verneem van u dat mijnheer H. bij die actie een gescheurde lip heeft opgelopen en dat zijn jas en schoenen door het bloed beschadigd werden. Als die mijnheer zich afzijdig had gehouden was er niets met hem gebeurd."

4.2 Bovenstaand rapport houdt tevens - als verklaring van betrokken ambtenaar Kr. - onder meer het volgende in:

"Ik ben als ruiter werkzaam bij de bereden brigade van de politieafdeling Eindhoven Binnenstad. Op zondag, 28 november 1999, had ik met mijn collega ruiter A. dienst in het horecaconcentratiegebied Stratumseind te Eindhoven. Die nacht omstreeks 03.30 uur verleenden wij als bereden brigade assistentie in verband met een opstootje voor de shoarmazaak HAS (…) te Eindhoven. Door collega's werden aanhoudingen verricht. Wij schermden de collega's met onze paarden af. Twee mannen bemoeiden zich op ergerlijke wijze met de aanhoudingen. Er werd geschreeuwd en ook tegen de paarden geduwd. Wij hebben die mannen diverse keren gesommeerd te vertrekken. Dat deden zij niet. Een van die lastige mannen bevond zich bij het paard van mijn collega. Hij wilde niet vertrekken. Later hoorde ik van mijn collega dat hij bij het wegduwen van die man hem in het gelaat geraakt had, waarbij de man op de grond was gevallen. Die actie heb ik niet gezien. Ik was namelijk ook volop bezig om de menigte in bedwang te houden."

4.3 Voorts houdt het rapport - als verklaring van verzoeker - onder meer het volgende in:

"Ik verneem van u dat u de ruiter die mij in mijn gelaat geschopt heeft, gehoord heeft. Ik verneem van u dat hij verklaard heeft dat ik daar gezegd zou hebben dat ik niet bang van paarden was en onder het hoofd van het paard door in de richting van een vrouw wilde lopen die op dat moment door de politie werd aangehouden. Dat klopt. Mijn vrouw werd aangehouden en geboeid en ik wilde naar mijn vrouw toe. Die ruiter zou mij ook gesommeerd hebben om weg te gaan. Dat kan kloppen, doch ik wilde zoals ik reeds zei naar mijn vrouw toe lopen. Ik verneem nu ook dat hij verklaard heeft dat hij mij hard weggeduwd heeft en mij daarbij op het gelaat geraakt heeft, waarbij ik in een plas water viel. Ik weet zeker dat die ruiter mij met zijn rechter voet in mijn gelaat geschopt heeft. Ik zie de punt van de neus van de schoen nog op mij afkomen. Hij heeft mij dus niet geslagen doch geschopt. Ik vind dat buiten alle proporties. Ik wens de opgelopen schade, te weten schade aan mijn suède jas, schoenen en kosten van de behandeling in het ziekenhuis vergoed te krijgen. Die ruiter is met zijn geweldstoepassing te ver gegaan. Ik heb nog een bult op mijn lip. Op die plaats waren drie hechtingen aangebracht Volgens mij is het stuk wild vlees geworden tengevolge van die schop. Ik wil die bult weg laten nemen doch dat kost mij geld aangezien ik particulier verzekerd ben."

4.4 De in het rapport opgenomen verklaring van de getuige K. luidt onder meer als volgt:

"In de nacht van 27 op 28 november 1999 bevond ik mij met vrienden onder wie de heer en mevrouw H. in het horecaconcentratiegebied Stratumseind te Eindhoven. Op een gegeven moment stond ik met mijn broer voor cafetaria Has (…) te Eindhoven. Mevrouw H. had ruzie met de eigenaar van die cafetaria. Er ontstond een oploop en er kwamen ruiters te paard tussenbeide. Ik zag dat mevrouw H. en een vriend van mijnheer H. door de politie werden aangehouden. Zij werden geboeid. Ik zag dat de heer H. onder de hals van het paard door in de richting van zijn vrouw wilde lopen. Ik zag dat de ruiter van dat paard de heer H. kennelijk opzettelijk een schop in het gelaat gaf. Daardoor viel de heer H. op de grond. Ik zag dat hij aan zijn gelaat bloedde. Dat bloed kwam ook op zijn jas terecht. Ik vroeg aan die ruiter of ik naar mevrouw H. mocht gaan om haar wat te kalmeren. Ze was namelijk helemaal overstuur. Dat werd mij toegestaan. Het lukte mij om mevrouw H. te kalmeren. Haar boeien werden wat losser gemaakt, waarna zij door de politie werd afgevoerd. Ik heb niet gehoord dat die ruiter de heer H. gesommeerd heeft weg te gaan."

4.5 In het rapport is voorts nogmaals een verklaring van betrokken ambtenaar A. opgenomen. Deze verklaring luidt als volgt:

"Ik verneem van u dat u de klager de heer H. en een getuige gehoord heeft die eensluidend verklaren dat ik de heer H. in zijn gezicht geschopt zou hebben. Ik blijf volharden bij de door mij afgelegde verklaring. Ik heb de heer H. niet in zijn gelaat geschopt."

5. Bij brief van 12 september 2000 schreef de fungerend hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch aan de korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onder meer het volgende:

"Op 28 november 1999 omstreeks 03.30 uur werd te Eindhoven, na ongeregeldheden in en buiten shoarmazaak HAS, de echtgenote van klager aangehouden wegens overtreding van artikel 68 van de Algemene Plaatselijke Verordening. Klager was het niet eens met deze actie en bemoeide zich met de aanhouding. Om te voorkomen dat klager daadwerkelijk de aanhouding zou frustreren en de situatie zou escaleren is een ruiter van de bereden politiebrigade (de heer A.) met zijn paard tussen zijn collega's en klager in gaan staan en sommeerde klager om weg te gaan. Desalniettemin trachtte klager zijn echtgenote te bereiken door onder het hoofd van het paard door te lopen. Bij de poging dit te voorkomen werd klager door de ruiter geraakt, waardoor hij een flinke scheur in zijn lip opliep. Deze scheur is in het ziekenhuis gehecht, waarvan zich een factuur in het dossier bevindt.

De klacht is gericht tegen de hardhandige wijze waarop ruiter A. bij klager de verwonding heeft veroorzaakt. Klager meldt dat ruiter A. hem, vanaf zijn paard, met zijn rechtervoet in het gelaat heeft geschopt, waarna hij ten val is gekomen in een plas water. Hierna bloedde hij hevig uit zijn lip. Deze verklaring wordt ondersteund door een verklaring van getuige K., een vriendin van klager, die verklaart gezien te hebben dat de politieruiter klager opzettelijk een schop in het gelaat gaf, waardoor hij op de grond viel en aan zijn gelaat bloedde.

Hoofdagent A. daarentegen meldt dat hij klager, toen deze onder de hals van zijn paard door wilde lopen, tot twee keer toe heeft gesommeerd te vertrekken. Klager deed dit niet. Op een gegeven moment bevond klager zich onder het hoofd van het paard nabij de teugels en hij probeerde het paard weg te duwen. Hij had toen twee keuzen in zijn optreden: hij kon zijn paard door laten lopen waarbij hij klager mogelijk zwaar had verwond óf hij kon proberen op andere wijze klager vanaf zijn paard in een andere richting te dirigeren. Hij heeft klager vervolgens een harde duw gegeven, waarbij hij hem (onbedoeld) in het gelaat heeft geraakt. Hij zag dat de man achterover viel in een plas water en in zijn gelaat bloedde. A. ontkent ten stelligste klager in het gelaat te hebben geschopt. Geen van de andere daar aanwezige personen heeft het voormelde incident waargenomen. Naar aanleiding van het bovenstaande het volgende.

Vooropgesteld dient te worden dat verbalisant A. op het moment dat klager onder zijn paard door wilde lopen gedwongen was actie te ondernemen. Niet alleen was hij medeverantwoordelijk voor de veiligheid van zijn collega's, die op dat moment de aanhouding verrichtten, tevens was zijn eigen veiligheid in gevaar nu klager zich in de buurt van de teugels van zijn paard bevond en klager het paard duwde. Daardoor ontstond de mogelijkheid dat ruiter A. de controle over zijn paard kwijt zou raken. Een acute reactie was geboden. Klager heeft dit ook over zich afgeroepen nu hij tot tweemaal toe het bevel om te vertrekken heeft genegeerd.

Vervolgens is van belang op welke wijze ruiter A. op de acuut ontstane gevaarssituatie heeft gereageerd. Nu doet zich de situatie voor dat er een drietal verklaringen zijn over het bewuste incident, die op dit belangrijke punt min of meer lijnrecht tegenover elkaar staan. Aan de ene kant de verklaring van hoofdagent A., die uit hoofde van zijn functie geacht wordt een zeer betrouwbare verklaring af te leggen. Aan de andere kant de verklaring van klager en de verklaring van een getuige, welke door de vriendschapsband met klager niet als volledig objectief kan worden beschouwd. Mijns inziens kan uitgegaan worden van de situatie dat klager door ruiter A. is weggeduwd. Er zijn geen redenen om te twijfelen aan de lezing die A. hieromtrent geeft, nu klager zichzelf in de gevaarlijke positie heeft gebracht dat onmiddellijk optreden door ruiter A. - ook in het belang van klagers veiligheid - geboden was. In de gegeven omstandigheden is 'het wegduwen' van klager (ondanks de meer ernstige gevolgen, te weten een gescheurde lip) een actie die voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit en derhalve rechtmatig.

Ik acht de klacht derhalve ongegrond."

6. De klachtencommissie van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost heeft op een zitting op 10 oktober 2000 verzoeker gehoord over zijn klacht. Volgens het verslag van die zitting verklaarde verzoeker onder meer het volgende:

"Klager legt uit dat het om schoppen ging en zeker niet om wegduwen. Dat kan volgens klager ook helemaal niet vanaf een paard. Klager vindt dat uit de stukken het beeld ontstaat dat hij een leugenaar zou zijn. Klager vindt dat lullig. De voorzitter vraagt klager naar zijn mening over een stelling in het advies van de Officier van Justitie. Deze vermeldt namelijk dat klager zichzelf in een moeilijke positie heeft gebracht en zo het politieoptreden over zichzelf heeft afgeroepen. Klager beschrijft vervolgens hoe het ging. Toen hij zag dat zijn vrouw werd aangehouden en dat zij daar min of meer hysterisch op reageerde wilde hij zo snel mogelijk naar haar toe. Klager heeft wel gehoord dat de agent te paard hem sommeerde om dat niet te doen maar hij wilde toch naar zijn vrouw toe. De heer B. (commissielid; N.o.) vraagt waar klager zich op dat moment bevond ten opzichte van het politiepaard. Klager zegt dat hij bij het hoofd van het paard was en daar onderdoor wilde lopen. De heer B. stelt vast dat het lastig blijft echt vast te stellen wat de politieagent te paard nu precies heeft gedaan (schoppen of duwen). De commissie zal over dit aspect wellicht ook de politieagent nog moeten horen. Klager vermeldt voorts nog dat niemand zich meer iets van hem aangetrokken heeft nadat hij achterover op straat was gevallen. Klager moest zelf later een ziekenhuis zoeken. Aangezien hij uit Delft komt wist hij dat maar met moeite te vinden. Voor de wond aan zijn lippen waren vier hechtingen nodig. Klager heeft aan de binnenkant van zijn lip nog steeds last van littekenweefsel, dat aan de buitenkant niet te zien is. Klager zegt dat het hem niet zozeer om de vergoeding van de schade gaat, maar meer om het optreden van de politie op zich."

7. De klachtencommissie van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost heeft op een zitting op 31 oktober 2000 betrokken ambtenaar A. gehoord over de klacht van verzoeker. Volgens het verslag van die zitting verklaarde A. onder meer het volgende:

"De heer A. legt uit dat klager tegen de boeg van het paard aan stond. De heer A. heeft klager vervolgens twee keer gesommeerd om weg te gaan. Toen klager dat niet deed is de heer A. naar voren gaan 'liggen' op de hals van het paard en heeft op die manier klager een duw gegeven met de rug van zijn hand.

Schoppen zou volgens de heer A. nooit gekund hebben. Dan zou hij namelijk zijn voet uit de stijgbeugel hebben moeten halen, zodanig dat hij deze over de wrongen die aan het zadel zitten heen had moeten halen. Schoppen met de voet in de stijgbeugel is niet mogelijk gezien de riemen aan de stijgbeugels en de wrongen aan het zadel, waardoor de reikwijdte van zijn voet/been te klein zou zijn geweest.

De heer A. heeft voor de commissie een en ander door middel van een tekening op een flip-over trachten te verhelderen.

De heer B. vraagt waarom de heer A. de wapenstok niet heeft gebruikt.

De heer A. zegt dat de wapenstok een veel harder middel is dan een duw geven.

Gezeten op een paard sla je met zo'n stok van bovenaf en dat levert een flink risico op zware klappen op. De wapenstok wordt alleen in ernstiger situaties gebruikt. De voorzitter stelt dat het toch gek is dat iemand die een duw krijgt met de rug van een hand een gescheurde lip oploopt. De heer A. beaamt dat, maar constateert dat het hier kennelijk toch zo is gebeurd, hoewel hij geen ringen draagt. Op de vraag of een paard weggeduwd kan worden door het omschreven gedrag van klager antwoordt de heer A. ontkennend; dat kan alleen door de teugels te gebruiken."

8. In haar advies aan de korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost overwoog de klachtencommissie van voormeld korps onder meer het volgende:

"De commissie stelt vast dat klager geen gehoor heeft willen geven aan het bevel van politiefunctionaris A. om te stoppen/weg te gaan. Klager heeft ook zelf aangegeven dit bevel te hebben gehoord, zodat dit niet verder ter discussie staat. De commissie acht het aannemelijk dat de actie van politiefunctionaris A. - zoals deze ook heeft aangegeven - alleen was gericht op het tegenhouden van klager, waarbij klagers gezicht ongelukkigerwijs werd geraakt en klager achterover viel. De verklaringen van klager en getuige mevrouw K. enerzijds, en de verklaring van politiefunctionaris A. anderzijds spreken elkaar juist op dit punt tegen. Politieagent A. heeft ter zitting een uiteenzetting gegeven over de uitrusting van het paard (zadel, wrongen, stijgbeugels), waardoor niet goed voorstelbaar is dat een agent te paard een omstander kan schoppen. Anderzijds is het de commissie onduidelijk hoe een duw met de (rug van de) hand tot een gescheurde lip bij klager heeft kunnen leiden. De commissie moet constateren dat ook tijdens de zittingen op dit punt geen duidelijkheid is verkregen. Vooropgesteld zij dat klager het bevel van politieagent A. had moeten opvolgen. Het bijkomende gevolg van het door agent A. tegenhouden van klager - een gescheurde lip - roept de vraag op of minder fors ingrijpen niet mogelijk was geweest. Politieagent A. heeft op dit punt overigens verklaard dat zijn ingrijpen nu juist was bedoeld om meer ingrijpende gevolgen, die kunnen ontstaan door het verplaatsen van het paard, te voorkomen. Hoewel de commissie evenals de hoofdofficier van justitie van mening is dat de verklaring van een politiefunctionaris geacht moet worden in hoge mate betrouwbaar te zijn, acht de commissie het in deze kwestie niet mogelijk een oordeel te geven omdat door de tegenstrijdige verklaringen van betrokkenen de toedracht onduidelijk blijft. De commissie onthoudt zich derhalve van een oordeel.

IV Advies.

De commissie adviseert de korpsbeheerder op grond van de bovenstaande overwegingen om zich over de klacht van een oordeel te onthouden."

9. In zijn brief aan de Nationale ombudsman van 28 maart 2001 vermeldde verzoeker onder meer het volgende:

"Ik ben het er niet mee eens hoe ik word behandeld als burger tegenover een politieagent, als u de brieven leest ziet u dat ik ben geschopt door een politieagent te paard, hij beweert echter dat hij mij alleen een duw heeft gegeven en dat ik in een plas viel "er was helemaal geen plas" maar omdat hij een politieagent is moet hij altijd de waarheid vertellen dus ze geloven hem. Ik vind dit zo onredelijk, ik maak ook fouten in mijn werk daar kom ik ook vooruit. Ik ben ook particulier verzekerd dus alle ziekenhuiskosten moet ik zelf betalen, mijn suède jas en mijn schoenen heb ik weg kunnen gooien. Nou zou ik aan jullie willen vragen of jullie mij misschien kunnen helpen, het gaat mij niet eens om het geld maar meer op de manier hoe je wordt behandeld, want je wordt gewoon als leugenaar neergezet."

10. Van het optreden op 28 november 1999 hebben betrokken ambtenaren A. en Kr. een mutatie opgemaakt. Deze mutatie houdt onder meer het volgende in:

"Hebben wij te paard geassisteerd bij het Stratumseindproject. Omstreeks 3.30 uur kregen wij de melding dat er gevochten werd op (…) t.h.v. de aldaar gelegen shoarmatent. Ter plaatse zagen wij dat collega's iemand aanhielden en omstanders zich met de aanhouding wilden bemoeien. Hierop hebben wij de collega's afgeschermd. Een van de omstanders riep tegen 1 mutant dat hij geen schrik had van paarden, waarna hij onder het hoofd van het paard door wilde lopen in de richting van de reeds aangehouden verdachte. Hierop wilde ik hem wegduwen en raakte ik zijn gezicht, waarop hij achterover in een plas water viel."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. Tevens wordt zijn standpunt toegelicht in de onder de punten 1, 4.4, 6 en 9 van A. FEITEN vermelde verklaringen

C. VERSLAG VAN DE HOOrZITTING OP 16 oktober 2001, inclusief het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost

Op 16 oktober 2001 heeft er ten behoeve van het onderzoek naar de klacht van verzoeker een hoorzitting plaatsgevonden. In dat kader hebben de betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost A., Kr. en An. en getuige K. tegenover de Nationale ombudsman en een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman een verklaring afgelegd. Voorts is verzoeker in de gelegenheid gesteld op de afgelegde verklaringen te reageren en is hem een aantal specifieke vragen gesteld. Daarnaast heeft de heer L. namens de korpsbeheerder van bovengenoemd politiekorps diens standpunt ten aanzien van verzoekers klacht weergegeven.

Hieronder volgt een korte en zakelijk weergave - voor zover relevant voor het onderzoek - van door een ieder afgelegde verklaringen met daarbij een beschrijving van de door hen getekende situatieschets.

Getuige K. heeft onder meer het volgende verklaard:

“Ik was op 28 november 1999 met vrienden in uitgaansgebied Stratumseind in Eindhoven. Ik was daar voor het eerst. Wij waren in of in de buurt van shoarmatent HAS. Dat ligt aan een soort plein. Mevrouw H. kreeg ruzie met de eigenaar van de shoarmatent. Ik was daar niet bij, want ik zat buiten. Ik heb van horen zeggen hoe het gegaan is. Op het moment dat mevrouw H. en een andere vriend van ons naar buiten kwamen, stond er binnen 5 minuten politie te voet en te paard bij ons. Mevrouw H. en die vriend werden aangehouden en geboeid. Dat gebeurde vlak bij de shoarmatent. Er waren volgens mij vier politieambtenaren te paard. Deze stonden in een halve cirkel om de aanhouding van mevrouw H. en die vriend heen. Ze stonden met hun hoofd naar de plek waar de aanhouding plaatsvond. De paarden stonden een beetje schuin. Ik stond daar weer schuin links achter. De heer H. stond bij het eerste paard links van de halve cirkel. Hij stond ook aan de linkerkant van het paard. Ik zag dat hij met de ruiter op het paard aan het communiceren was. Ik heb niet gehoord wat er over en weer werd gezegd. H. maakte in ieder geval geen scène. H. deed niets met het paard; hij stond ernaast. Ik zag dat H. van de ruiter op het paard met zijn linkerbeen een schop kreeg. Ik kan me nog herinneren dat H. niet meteen op de grond viel. Ik kan me ook geen val daarna herinneren. Ik ben naar mevrouw H. gegaan om haar wat te kalmeren en heb aan een vrouwelijke agent gevraagd of haar handboeien wat losser mochten. Verder weet ik niet meer wat er is gebeurd. Ik heb de ruiter niet moeilijk zien doen om H. te kunnen schoppen. Ik weet niet meer of hij heeft geschopt met of zonder stijgbeugel. Omdat het bijna twee jaar geleden is weet ik ook niet meer waar iedereen stond. Het belangrijkste is dat ik de schop heb gezien. Ik denk nog steeds dat de ruiter H. met linkervoet schopte, maar ik weet het niet meer zeker. Het ging heel vlug.”

Politieambtenaar A. heeft onder meer het volgende verklaard:

“Ik had die avond dienst als ruiter in het uitgaansgebied Stratumseind te Eindhoven. Ik had gehoord dat er een opstootje was bij shoarmatent HAS, (…) Op zaterdag is er altijd bereden brigade in dat gebied aanwezig. Ik had samen met mijn collegaruiter Kr. dienst. Er waren geen andere ruiters die nacht. We werken altijd 's nachts met twee man. Ik weet niet hoeveel collega's er verder nog waren. Ik kan me herinneren dat er een vrouw werd aangehouden. Dat gebeurde bij een politieauto die daar stond. Mijn collega Kr. en ik schermden de aanhouding af van de rest van het aanwezige publiek. Ik stond rechts van mijn collega en we stonden met het hoofd van het paard schuin tegenover de aanhouding en dwars op de menigte. De heer H. kwam van rechts naar mij toe. Hij stond vervolgens aan mijn rechterkant en wilde er langs. Ik heb tegen hem gezegd dat hij hier moest blijven, omdat we met een aanhouding bezig waren. De situatie was op dat moment vrij luidruchtig. Ik weet niet meer wat de heer H. tegen mij heeft gezegd. Hij wilde voor mij en het paard langs. Ik heb het paard voor- en achteruit laten lopen. De heer H. wilde er toch langs er probeerde onder de hals van het paard door te lopen. Ik weet niet meer of hij daarbij ook de teugels vastpakte. Hij wilde er in ieder geval onderdoor. Ik heb mijn paard vastgehouden, ben naar voren gaan hangen en heb hem toen met forse kracht met mijn rechterhand weggeduwd. Ik gebruikte de rug van mijn hand. De heer H. werd door mij in zijn gezicht geraakt. Ik had de keuze om mijn paard door te laten lopen of de heer H. weg te duwen. Als het paard was doorgelopen had ik de heer H. omver gelopen en had hij zwaarder letsel opgelopen. Politiepaarden worden onder andere getraind om mensen omver te lopen. Dat gebeurt met de benen van het paard. Bij het wegduwen was ik niet bang om de controle over het paard te verliezen. Ik zag dat de heer H. achterover in een plas water viel. Ik weet niet meer of het geregend had. Ik heb ook gezien dat hij bloedde. Ik dacht toen dat ik hem in zijn gezicht had geraakt. De heer H. stond tegen de hals van het paard. Hij stond met zijn lijf onder het hoofd van het paard en met zijn hoofd meer tegen de romp van het paard. Op die plek had ik hem nooit kunnen schoppen, omdat de wrong van mijn zadel in de weg zit. Ik zou alleen opzij kunnen schoppen, maar niet naar voren. De wrong is ongeveer 5 centimeter dik. De wrong zit over de gehele lengte van het zadel. Mijn been steunt tegen de wrong aan. Mijn voet zat in de stijgbeugel. Ik haal mijn voet daar nooit uit, want dan zou ik uit balans kunnen raken. Als ik met stijgbeugel zou willen schoppen zou ik mijn been moeten optrekken en dan moet ik om de wrong heen schoppen. De beugel zit boven aan het zadel vast. Ik zou mijn been heel ver van het paard moeten houden om te kunnen schoppen. Als ik geschopt had, dan had ik dat wel toegegeven. Ik kan me niet herinneren dat ik mevrouw K. die nacht gezien heb. Ik wil verder nog aangeven dat ik het gebruik van een wapenstok - zoals een lid van de klachtencommissie voorstelde - een te zwaar middel vind. Als je daarmee vanaf je paard slaat, veroorzaak je veel zwaarder letsel.”

Verzoeker heeft onder meer het volgende verklaard:

“Ik weet niet meer hoeveel politieagenten er die nacht aanwezig waren in het Stratumseind te Eindhoven. Ik heb twee ruiters te paard gezien. Het liep mis in de shoarmatent HAS. Er viel onder andere een TL-balk in een frituurpan en het eten kwam niet op tijd. Mijn vrouw kreeg ruzie met de eigenaar. De eigenaar begon vervolgens mijn vrouw te slaan. Een vriend van mij ging daarna met de eigenaar op de vuist. Ik ben geen vechter en had geen zin in deze toestand. Ik wilde naar huis. Mijn vrouw en die vriend werden door de politie aangehouden. Toen mijn vrouw werd aangehouden, wilde ik naar haar toe. Ik probeerde onder het paard van de heer A. door te lopen, maar dat lukte niet, omdat A. met zijn paard heen en weer liep. Ik heb zelf ook een paard en ben er niet bang voor. Omdat ik naar mijn vrouw toe wilde, probeerde ik toch onder het paard door te lopen. Ik wilde het wegduwen, maar dat lukte niet, omdat het paard veel te groot en te sterk was. Ik mocht van de ruiter niet naar mijn vrouw toe. Ik stond bij de hals van het paard, maar als het paard naar voren liep, stond ik weer bij het zadel. Vervolgens kreeg ik een schop, viel op de grond en begon te bloeden. Het ging allemaal heel snel. Toen de ruiter schopte, bevond ik mij bij de hals aan de rechterkant van het paard. Het paard liep op dat moment weer naar voren. Mevrouw K. stond achter mij op de stoep. Ik ben achterover gevallen. Ik ben niet in een plas gevallen en het regende ook niet. Ik had net een nieuwe leren jas, die nu onder het bloed kwam te zitten. In het ziekenhuis is de gescheurde lip gehecht. Het was een verticale scheur. Aan de arts heb ik verteld dat ik geschopt was. Ik heb nu geen last meer van die wond, maar aan de binnenkant zit nog een bobbeltje. Volgens mij kan een ruiter gemakkelijk schoppen vanaf een paard. Hij kan gewoon zijn voet uit de stijgbeugel halen. Ik heb er op zich begrip voor dat ik in die situatie niet naar mijn vrouw toe mocht. De politie weet ook niet wie ze voor zich hebben. Ik vind alleen dat een politieambtenaar moet toegeven dat hij fout zit, als dat zo is. Dat moet ik ook in mijn werk. Ik ben geschopt, dat weet ik zeker. Ik zie die voet nog voor mij. Als ik geduwd zou zijn, had ik er niet zoveel werk van gemaakt. Het gaat mij erom dat ik nu voor leugenaar word uitgemaakt. Ik vind het oneerlijk dat er gezegd wordt dat het mijn woord tegen dat van de heer A. is. Ik was in die tijd net begonnen met mijn eigen zaak en ik heb door mijn letsel een tijd voor schut gestaan bij mijn klanten. Het heeft mij ook een hoop geld gekost.”

Politieambtenaar Kr. heeft onder meer het volgende verklaard:

“Mijn collega A. en ik hadden die nacht gehoord dat er twee mensen vervelend waren in een shoarmatent in het Stratumseind in Eindhoven. Daarbij werd een vrouw aangehouden. Wij schermden de collega's af. Tegen de heer H. is door mijn collega A. meerdere keren gezegd dat hij weg moest gaan. Ik stond met mijn paard links van A. H. bevond zich vanaf mijn kant gezien aan de andere kant van het paard van A. Ik heb niet gezien hoe de heer H. ten val kwam. Ik heb absoluut niet gezien of er geduwd of geschopt is. Ik heb ook niets gehoord. De mutatie van het incident heeft A. opgemaakt. Dat is tegen het einde van de dienst om ongeveer vijf uur gebeurd. Ik heb de mutatie gelezen. A. had mij eerder al verteld dat hij de heer H. een duw had gegeven. Ik wist niet dat H. gewond was geraakt. Voor mij was dit incident niet bijzonder. Het geven van een klap of een duw komt in een dergelijke situatie vaker voor. Wij dragen laarzen op het paard. Deze zijn niet versterkt. Ik ga zeker niet te midden van publiek mijn voet uit een stijgbeugel halen, omdat je dan de kans loopt dat je eraf valt. Met stijgbeugels heb je een beperkte bewegingsvrijheid. Als je toch zou willen schoppen vanaf het paard, dan moet je je been heel hoog optillen. Mijn paard heeft een schofthoogte van 1,79 meter. Mijn been zit dan op borsthoogte van de heer H. Dan kan hij nooit in zijn gezicht zijn geraakt. Als je wilt duwen vanaf het paard, kan dat gemakkelijk door te bukken. Je blijft dan toch stabiel.”

Politieambtenaar An. heeft onder meer het volgende verklaard:

“Ik had deze avond en nacht de leiding over het projectteam dat is opgetreden in het Stratumseind. Bij mij was de melding binnen gekomen dat er een man en een vrouw vervelend waren in de shoarmatent HAS (…). Omdat deze mensen zeer vervelend waren geweest - er was met eten gegooid en er waren problemen met de eigenaar - besloten wij om deze twee mensen aan te houden. Daardoor ontstond er een opstootje. De ruiters waren daar ter plaatse om ons af te schermen. Het is gebruikelijk dat zij daarvoor in dat gebied worden ingezet. Ik heb mij bezig gehouden met de aanhouding van mevrouw H. en die vriend. Ik heb verder niets gezien. Ik acht het wegduwen met de hand in die situatie geen geweldgebruik. De ruiters schermden ons op dat moment af en dan vind ik het normaal om in een geval als dit harder te duwen, dan je normaal zou doen. Er bestaan geen instructies voor het toepassen van geweld. Dat gebeurt naar eigen inzicht. Het is aan de ruiters zelf om te bepalen of ze geweld gebruiken. Ze zijn aanwezig voor onze veiligheid. Het zou kunnen dat het incident aan mij is meegedeeld, maar dat kan ik me niet meer herinneren. Ik word meestal van dit soort incidenten op de hoogte gesteld. Ik leg ze echter niet vast. Dat doen de betrokkenen zelf."

Politieambtenaar L. heeft namens de korpsbeheerder onder meer het volgende verklaard:

“Dit soort klachten zijn voor de korpsbeheerder lastig om te beoordelen, omdat er sprake is van onderlinge werkafspraken en niet van een gezagsstructuur. Om die reden is ook de Commissie voor de politieklachten ingeschakeld om hem te adviseren.

In het gebied waar de gedraging heeft plaatsgevonden is het gebruikelijk dat politieambtenaren worden afgeschermd, omdat het publiek vaak heeft gedronken en mogelijk drugs heeft gebruikt. Op zich is het vervelend wat de heer H. is overkomen. Op basis van de feiten die naar voren zijn gekomen valt niet vast te stellen of de heer H. is geduwd of geschopt. Om die reden komt de korpsbeheerder niet tot een oordeel over verzoekers klacht. Ik begrijp het standpunt van verzoeker dat hij vindt dat hij voor leugenaar wordt uitgemaakt, nu hij geen gelijk krijgt. Dit geldt echter ook voor de betrokken politieambtenaar. Nu de korpsbeheerder geen oordeel geeft over zijn klacht, krijgt verzoeker geen gelijk, maar de heer A. ook niet”.

D. INFORMATIE DESKUNDIGE

In het kader van het onderzoek naar verzoekers klacht heeft een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman op grond van artikel 20 van de Wet Nationale ombudsman telefonisch informatie opgevraagd bij het Politie Instituut voor Openbare Orde en Gevaarsbeheersing (PIOG) te Ossendrecht. De docent 'beredenen' van dit instituut, de heer B., heeft op 23 oktober 2001 onder meer het volgende verklaard:

“Bij het PIOG komen reguliere politieruiters voor een ruiteropleiding. Het gaat dan om ruiters die bij ME-acties worden ingezet. Regioruiters volgen een opleiding binnen hun korps. In mijn opleiding wordt het schoppen vanaf het paard niet als geweldgebruik aangeleerd. Ik denk dat het nergens wordt aangeleerd. In principe is schoppen uit den boze, omdat je dan één been minder hebt om je paard aan te sturen, waardoor je de controle over het paard zou kunnen verliezen. Het gebruik van de lange wapenstok wordt wel in de opleiding meegenomen. Ruiters zijn bevoegd om geweld te gebruiken. Daar zitten natuurlijk risico's aan. Bij het gebruik van een wapenstok loop je het risico iemand op zijn hoofd te raken. In principe wordt in de opleiding geleerd dat je iemand het best op zijn armen of benen kan raken, omdat de kans op letsel dan het kleinst is. Daar bevindt zich meer spierweefsel. De ruiter moet iemand eerst sommeren om zich te verwijderen. Indien dat wordt geweigerd kan hij met zijn paard iemand proberen weg te duwen. Dat is ook geweld. Ook wegduwen met de hand is mogelijk. Daarvoor moet de ruiter wel naar voren buigen, waardoor hij als het ware dubbelgevouwen op het paard zit. Bij het gebruik van de wapenstok en het wegduwen met de hand houdt de ruiter de teugels in één hand vast. Dat kan ook in bepaalde situaties niet wenselijk zijn. Schoppen vanaf het paard zou in een chaotische situatie meer voor de hand kunnen liggen, maar dat wordt hier niet geleerd. Ik kan me wel voorstellen dat het gebeurt. Het is ook gewoon mogelijk; zowel met als zonder stijgbeugel. Of je iemand raakt ligt aan de plaats waar degene zich ten opzichte van het paard bevindt. Als iemand in de buurt van de hals van het paard komt, kan ik me voorstellen dat je diegene zo snel mogelijk daar weg wil hebben. Het is ook mogelijk dat het paard schrikt waardoor het naar voren loopt en de ruiter met zijn voet iemand in zijn gezicht raakt. Een gescheurde bovenlip lijkt mij overigens niet het letsel dat met het wegduwen met de hand veroorzaakt kan zijn.”

E. NADERE REACTIE KORPSBEHEERDER

Op 17 december 2001 heeft de contactpersoon van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost voor het Bureau Nationale ombudsman, de heer L., telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de reactie van de korpsbeheerder op het verslag van bevindingen doorgegeven. Hij gaf met betrekking tot de verklaring van de deskundige onder meer het volgende aan. De heer B. leidt ruiters op voor de ME; het optreden van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost op 27 november 2000 betrof echter geen ME-optreden. Van de laatste zin van de heer B. - dat een gescheurde bovenlip hem niet het letsel lijkt dat met het wegduwen met de hand kan zijn veroorzaakt - merkte de heer L. op dat dat niet een zin is die je van deze deskundige mag verwachten. Ten aanzien van de verklaring van de getuige K. heeft de heer L. voorts nog aangegeven dat opvalt dat zij heeft verklaard dat de heer H,. links van het paard van A. stond, maar dat later duidelijk werd dat H, rechts van het paard heeft gestaan.

f. NADERE REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR A.

Bij brief van 30 november 2001 reageerde de betrokken ambtenaar A. op het verslag van bevindingen. Deze reactie houdt onder meer het volgende in:

“Tot aan de verklaring van de deskundige van het PIO kan ik me met de inhoud van het schrijven verenigen. Echter wat de heer B. van het PIOG verklaart niet. Ten eerste is hij instructeur voor de opleiding van ME-ruiters in ME-situaties. De situatie waarover in de klacht gesproken wordt is geen ME-situatie geweest en is er niet in deze hoedanigheid opgetreden. In zijn verklaring suggereert hij bepaalde dingen die totaal niet relevant zijn in deze situatie en kan hij hier dan ook totaal niet over oordelen. Dat schoppen vanaf een paard mogelijk is, ontken ik niet, maar zoals ik eerder verklaard heb is dit, gezien de positie van de klager niet mogelijk. Dhr. B. spreekt ook niet over het gevaar dat bij de voet uit een beugel halen er de kans bestaat dat je uit balans kunt raken en dan makkelijk uit het zadel getrokken kan worden, daardoor wordt dit door ruiters niet gedaan. Verder wil ik nog vermelden dat Dhr. B. totaal niet deskundig is om te bepalen dat een gescheurde lip niet veroorzaakt kan worden door het wegduwen met een hand. Net zoals de klager in zijn verklaringen zegt dat het beeld ontstaat dat hij een leugenaar zou zijn, voel ik me in deze positie geplaatst. Nogmaals wil ik u er op attent maken dat ik bij aanvang van mijn loopbaan bij de politie, een ambtseed heb afgelegd en dat mijn verklaringen dan ook naar waarheid zijn afgelegd.”

g. NADERE REACTIE BETROKKEN AMBTENAAR Kr.

Bij brief van 29 november 2001 reageerde de betrokken ambtenaar Kr. op het verslag van bevindingen. Deze reactie houdt onder meer het volgende in:

“De verklaring van de heer B. van het PIOG bevreemd mij enigszins. In grote lijnen ben ik het met hem eens, maar ik vind dat hij aan het einde van zijn verklaring wat te overhaast conclusies trekt. Hij bezigt mij te vaak de termen “ik kan me voorstellen” en “mogelijk” zonder ook precies de positie van klager ten opzichte van de ruiter te weten. Hierdoor krijg je een vaag beeld van de situatie waar hij ook geen conclusies uit mag trekken mijns inziens. Op deze wijze kun je ook stellen: als de heer H. thuis was gebleven was er ook niks gebeurd. Verder voegt hij er een derde mogelijkheid aan toe die volstrekt niet relevant bleek in de hoorzitting, namelijk: het schrikken van het paard wat naar voren loopt en waardoor de ruiter de klager met de voet raakt. Ook zijn conclusie dat de verwonding niet door het wegduwen met de hand kan zijn veroorzaakt, is geheel buiten zijn competentie. Heeft de heer B. een medische achtergrond?“

Achtergrond

1. Wetboek van Strafrecht

Artikel 184, eerste lid:

"1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

2. Politiewet 1993

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Artikel 8, eerste lid:

"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 4:

"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

Artikel 5

"1. Indien de ambtenaar, al of niet in gesloten verband, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, gebruikt hij geen geweld dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk geweldmiddel gebruik wordt gemaakt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing in het geval de meerdere, bedoeld in het eerste lid, vooraf anders heeft bepaald."

Artikel 17, eerste lid:

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere."

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Politieambtenaar te paard schopte verzoeker in het gezicht waardoor hij viel en zijn bovenlip scheurde, terwijl zijn vrouw werd aangehouden en geboeid; korpschef onthield zich van oordeel over afhandeling van schade, waardoor deze schade niet is vergoed.

Oordeel:

Geen oordeel