Verzoekster klaagt erover dat de Dienst Wegverkeer (RDW) haar herhaald heeft meegedeeld dat met betrekking tot een op haar naam gestelde personenauto niet was voldaan aan de algemene periodieke keuringsplicht en dat de RDW daarvan melding heeft gemaakt bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), hoewel de RDW reeds op de hoogte was gesteld van het feit dat de betreffende auto in beslag was genomen.
Beoordeling
1. Verzoekster klaagt erover dat de Dienst Wegverkeer (RDW) haar bij herhaling heeft meegedeeld dat met betrekking tot een op haar naam gestelde personenauto niet was voldaan aan de algemene periodieke keuringsplicht en dat de RDW daarvan melding had gemaakt bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). Verzoeker acht dit met name niet juist omdat de RDW reeds op de hoogte was gesteld van het feit dat de betreffende auto in beslag was genomen.
2. Verzoeksters auto met kenteken X is op 9 februari 1998 door de politie Gelderland-Zuid in beslag genomen in verband met een ingesteld strafrechtelijk onderzoek tegen verzoekster. De betreffende auto is op 17 maart 1998 ter bewaring in ontvangst genomen door Domeinen Roerende Zaken, regio-eenheid Soesterberg (hierna: Domeinen).
3. De RDW houdt in opdracht van het Ministerie van Justitie zogenaamde registercontroles. Indien bij een dergelijke controle blijkt dat voor een voertuig geen of geen geldig keuringsbewijs is afgegeven, wordt aan de kentekenhouder een kennisgeving van beschikking gezonden. In een dergelijke kennisgeving wordt bericht dat is geconstateerd dat voor het voertuig geen of geen geldig keuringsbewijs is afgegeven, dat het niet voldoen aan de keuringsplicht bij wet strafbaar is gesteld en dat betrokkene binnenkort van het Centraal Justitieel Incasso Bureau een beschikking zal ontvangen. Voorts wordt in de kennisgeving vermeld dat in het geval de kennisgeving is terug te voeren op onjuiste gegevens bij de RDW, betrokkene binnen een termijn van drie weken kan reageren, en dat de RDW in een dergelijk geval de mogelijkheid heeft om de zaak, met toestemming van de officier van justitie, in te trekken.
4. In het onderhavige geval constateerde de RDW bij een op 4 juli 1998 gehouden registercontrole dat voor verzoeksters auto geen of geen geldig keuringsbewijs was afgegeven. Conform de geldende procedure heeft de RDW verzoekster, in haar hoedanigheid van kentekenhouder, op 31 juli 1998 een kennisgeving van beschikking gestuurd als bedoeld onder 3.
Verzoekster heeft op 10 augustus 1998 gereageerd met het aan de RDW verstrekken van een afschrift van een op ambtseed opgemaakt stuk van 12 februari 1998 ('inbeslaggenomen goederen statusoverzicht'), ondertekend door verbalisant V. van de politie Gelderland-Zuid, waarin staat vermeld dat "het kentekenbewijs" van de bewuste auto in beslag is genomen, en dat "het kentekenbewijs" zou worden gevoegd bij het inbeslaggenomen voertuig.
De RDW heeft zich in zijn brief aan verzoekster van 19 augustus 1998 op het standpunt gesteld dat het overgelegde stuk geen grond gaf om de zaak terzijde te leggen. Dit omdat uit het overgelegde stuk niet kon worden opgemaakt welke kentekendelen in beslag waren genomen. De RDW gaf aan dat indien de kentekendelen deel II en kopie deel III/overschrijvingsbewijs voor de controledatum in beslag waren genomen, verzoekster een officiële verklaring kon opsturen waaruit dit bleek. Ingeval de betreffende delen niet in beslag waren genomen, kon verzoekster - aldus de RDW - de geldigheid van het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs schorsen.
Verzoekster heeft niet nader op de brief van de RDW van 19 augustus 1998 gereageerd.
5. De Nationale ombudsman acht het begrijpelijk dat de RDW verzoekster na het constateren op 4 juli 1998 dat voor haar auto geen of geen geldig keuringsbewijs was afgegeven conform de daarvoor geldende procedure een kennisgeving van beschikking heeft gestuurd. Voorts is het op zichzelf beschouwd te billijken dat de RDW destijds het standpunt heeft ingenomen dat uit het door verzoekster overgelegde stuk niet kon worden opgemaakt welke kentekendelen precies in beslag waren genomen. In dit kader is van belang dat de RDW verzoekster heeft geïnstrueerd hoe te handelen.
In aanmerking genomen dat een nadere reactie van verzoekster vervolgens uitbleef, is het eveneens te billijken dat de RDW de zaak heeft overgedragen aan het CJIB.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
6. Nadien heeft de RDW naar aanleiding van door hem gehouden registercontroles op 18 september 1998 en 5 januari 1999 opnieuw aan verzoekster een kennisgeving van beschikking gezonden inzake het niet voldoen aan de keuringsplicht. Gelet op hetgeen onder 5. is overwogen, en in aanmerking genomen dat verzoekster op deze kennisgevingen niet richting de RDW heeft gereageerd, is het terecht dat de RDW deze kennisgevingen heeft verzonden en de zaken heeft overgedragen aan het CJIB.
Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
7. Op 8 maart 1999 zond de RDW verzoekster naar aanleiding van de registercontrole van 17 februari 1999, waarbij bleek dat voor de auto van verzoekster op dat moment geen of geen geldig keuringsbewijs was afgegeven, andermaal een kennisgeving van beschikking inzake het niet voldoen aan de keuringsplicht. In aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, is het terecht dat de RDW verzoekster de bewuste kennisgeving heeft verstuurd.
In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.
8. Verzoekster heeft op de kennisgeving van 8 maart 1999 gereageerd met het andermaal versturen van het op ambtseed opgemaakte bewijsstuk van 12 februari 1998. In een begeleidende brief vermeldde verzoekster dat op de auto nog steeds beslag lag, en dat het bewuste bewijsstuk al eerder was verstrekt. Onder deze omstandigheid had van het RDW mogen worden verwacht dat deze zaak nader uitgezocht zou worden. Het volstaan met het bij brief van 29 april 1999 andermaal vragen naar een door de politie opgestelde verklaring waaruit zou blijken dat verzoekster op de controledatum geen beschikking had over specifieke delen van het kentekenbewijs en het vervolgens - bij het uitblijven van de gevraagde verklaring - aan het CJIB overdragen van deze zaak geeft blijk van een onvoldoende oog voor de belangen van verzoekster. Gezien de voorgeschiedenis had van de RDW een meer actieve rol mogen worden verwacht, te meer nu verzoekster had aangegeven dat de RDW voor nadere informatie contact kon opnemen met de bij naam genoemde officier van justitie te Arnhem. Voorts had het in de rede gelegen dat de RDW over deze kwestie overleg had gevoerd met het CJIB en/of de officier van justitie. Dat de RDW dit heeft nagelaten en de zaak zonder meer heeft overgedragen aan het CJIB is dan ook niet juist.
Dat de handelwijze van de RDW formeel juist zou zijn daar de kentekenhouder verantwoordelijk blijft voor het nakomen van de voertuiggebonden verplichtingen totdat sprake is van definitief verlies van het eigendom, doet daaraan niet af. Het had immers in de lijn der verwachtingen gelegen dat bij een meer actieve houding van de RDW in overleg met de overige betrokkenen reeds in dit stadium een oplossing had kunnen worden gevonden voor het gerezen probleem. Niet valt uit te sluiten dat de politie op dit moment nog uitsluitsel had kunnen geven over de vraag welke kentekendelen precies in beslag waren genomen. Tevens had, nadat duidelijk zou zijn geworden dat de auto zich bij Domeinen bevond, kunnen worden bewerkstelligd dat Domeinen de auto in de bedrijfsvoorraad had geplaatst. De auto hoefde in dat geval niet meer gekeurd te zijn.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
9. Hetgeen onder 8. is overwogen, geldt te meer met betrekking tot de kennisgevingen van beschikking die de RDW op 12 april 2000 en 8 juni 2000 aan verzoekster zond. In reactie op de kennisgeving van 12 april 2000 liet verzoekster andermaal aan de RDW weten dat op de auto nog steeds beslag lag, en verwees zij de RDW voor nadere informatie naar diens archief of justitie. Voorts beschikte de RDW op het moment van verzending van deze kennisgevingen over een op 11 augustus 1999 gedateerde brief van verzoekster waarin zij aangaf dat zij niet de beschikking had over het kentekenbewijs van de auto en dus onmogelijk schorsing kon vragen, en waarin zij de RDW vroeg om het kentekenregister aan te passen. Bij deze brief had zij gevoegd een verklaring van de heer G., brigadier van de Politie Gelderland-Zuid, dat op 9 februari 1998 de auto van verzoekster alsmede het kentekenbewijs van de auto in beslag was genomen. Daarenboven heeft de officier van justitie te Arnhem verklaard dat hij op enig moment in 1999 de RDW telefonisch had gevraagd om, gelet op de omstandigheden van het geval, geen nieuwe beschikkingen meer uit te laten gaan naar verzoekster wegens het niet gekeurd hebben van het op haar naam staande, doch in beslaggenomen motorvoertuig, welk verzoek volgens verklaring van de officier van justitie door de RDW niet werd ingewilligd. Er is geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de officier van justitie.
Dit betekent, nu het precieze tijdstip van het verzoek van de officier van justitie in 1999 niet vast staat, dat de RDW in elk geval wat betreft deze twee laatste zaken uit 2000 op de hoogte was van het verzoek van de officier van justitie.
Het zonder meer verzenden van de kennisgevingen van 12 april en 8 juni 2000 en het vervolgens overdragen van die zaken aan het CJIB was dan ook niet juist.
Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
10. Gezien het bovenstaande valt niet in te zien waarom de RDW pas op 30 juni 2000, nadat hem duidelijk was geworden dat de in beslag genomen auto zich bij Domeinen bevond, enige actie heeft genomen, te weten het telefonisch contact opnemen met Domeinen en de politie Gelderland-Zuid.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Wegverkeer te Zoetermeer is gegrond op het punt dat de Dienst Wegverkeer na ontvangst van de reactie van verzoekster op de kennisgeving inzake het niet voldoen aan de keuringsplicht van 8 maart 1999 geen nader onderzoek heeft ingesteld, dat deze laatste zaak is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau alsmede het verzenden aan verzoekster van de kennisgevingen van 12 april 2000 en 8 juni 2000 en het aan het CJIB overdragen van deze laatste zaken. Voor het overige is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Onderzoek
Op 1 september 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 30 augustus 2000, van mevrouw K. te Nijmegen, ingediend door Bureau Rechtshulp te Arnhem, met een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer.
Verzoekster had zich al eerder, in een brief die is ontvangen op 29 juni 2000, tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat de klacht niet in onderzoek werd genomen.
Naar aanleiding van verzoeksters brief van 30 augustus 2000 werd naar de gedraging van de Dienst Wegverkeer een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Dienst Wegverkeer verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de Dienst Wegverkeer en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de Dienst Wegverkeer een aantal specifieke vragen gesteld.
Daarnaast werd informatie ingewonnen bij de officier van justitie van het arrondissementsparket Arnhem.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reacties van de Dienst Wegverkeer en de officier van justitie gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 9 februari 1998 nam de politie Gelderland-Zuid in verband met een strafrechtelijk onderzoek tegen verzoekster de auto van verzoekster, een Porsche 911 sc, met kenteken X. in beslag.
De betreffende auto werd op 17 maart 1998 ter bewaring in ontvangst genomen door Domeinen Roerende Zaken, regio-eenheid Soesterberg (hierna: Domeinen).
2. De Dienst Wegverkeer te Veendam (hierna: de RDW) zond verzoekster op 31 juli 1998 een kennisgeving van een beschikking. In deze kennisgeving werd verzoekster bericht dat bij een registercontrole op 4 juli 1998 was geconstateerd dat voor het onderhavige voertuig geen of geen geldig keuringsbewijs was afgegeven, dat het niet voldoen aan de keuringsplicht bij wet strafbaar is gesteld, en dat zij binnenkort van het Centraal Justitieel Incasso Bureau een beschikking (administratieve sanctie) zou ontvangen. Voorts werd in de kennisgeving vermeld dat in het geval de kennisgeving was terug te voeren op onjuiste gegevens bij de RDW, verzoekster binnen een termijn van drie weken kon reageren, en dat de RDW in een dergelijk geval de mogelijkheid heeft om de zaak, met toestemming van de officier van justitie, in te trekken. In de toelichting op de achterkant van de kennisgeving stond vermeld dat de geldigheid van het kentekenbewijs kan worden geschorst.
3. Verzoekster zond de RDW op 10 augustus 1998 een op ambtseed opgemaakt stuk ('inbeslaggenomen goederen statusoverzicht'), ondertekend door verbalisant V. van de Politie Gelderland-Zuid, waarin (onder meer) staat vermeld dat het "kentekenbewijs" van de Porsche met kenteken X. in beslag was genomen, en zou worden gevoegd bij het inbeslaggenomen voertuig.
De RDW reageerde op 19 augustus 1998 als volgt op verzoeksters brief van 10 augustus 1998:
"…De keuringsplicht is in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW '94) op de volgende wijze omschreven: "Voor een motorrijtuig, waarvoor een kenteken is opgegeven danwel dient te zijn opgegeven, dient een keuringsbewijs te zijn afgegeven" en: "Het keuringsbewijs dient zijn geldigheid niet te hebben verloren en dient behoorlijk leesbaar te zijn".
"Voor overtreding van artikel 72, WVW '94 zijn aansprakelijk de eigenaar of houder van het motorrijtuig en in geval er met het motorrijtuig over de weg wordt gereden, de bestuurder".
De keuringsplicht is niet van toepassing gedurende de tijd dat de geldigheid van het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs is geschorst, overeenkomstig artikel 67 van de WVW '94.
Uit opgave uit het kentekenregister blijkt dat op 11 augustus 1997 aan u een kentekenbewijs deel II werd verstrekt voor het motorrijtuig, merk Porsche met het kenteken X. Vanaf dat moment bent u, als kentekenhouder van het voertuig, verantwoordelijk voor het nakomen van de APK-keuringsplicht.
Bij registercontrole - op 4 juli 1998 - bleek dat voor bedoeld motorrijtuig geen of geen geldig keuringsbewijs was afgegeven.
Uit het keuringsregister blijkt dat het laatst bekende voor het voertuig afgegeven keuringsbewijs geldig was tot 22 april 1998. Tevens was er op dat moment geen sprake van een schorsing dus had het motorrijtuig voor of op deze datum opnieuw APK goedgekeurd moeten zijn.
Uit uw fax (bewijs van inbeslagname) kan ik niet opmaken welke kentekendelen inbeslag zijn genomen. Als de kentekendelen (deel II en kopie deel III/overschrijvingsbewijs) voor de controledatum inbeslag zijn genomen, adviseer ik u een officiële verklaring van de politie op te sturen waaruit dit blijkt. Zijn de betreffende delen niet inbeslag genomen, dan had u de mogelijkheid de geldigheid van het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs op het postkantoor te laten schorsen.
Op grond van uw reactie en "het bewijs van inbeslagname" kan ik deze zaak niet terzijde leggen. Dit betekent, dat ik gehouden ben deze zaak over te dragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden. Het CJIB zal u vervolgens een beschikking - acceptgiroformulier - sturen. Binnen zes weken na dagtekening daarvan kunt u beroep aantekenen bij de Officier van Justitie…"
Verzoekster reageerde niet richting de RDW op deze brief, althans verstrekte niet een officiële verklaring van de politie als bedoeld in deze brief aan de RDW.
4. Op 18 september 1998 en 5 januari 1999 zond de RDW verzoekster opnieuw een kennisgeving van beschikking als bedoeld onder 2. Naar aanleiding van deze kennisgevingen werd geen correspondentie tussen verzoekster en de RDW gevoerd.
5. De RDW zond verzoekster op 8 maart 1999 andermaal een kennisgeving van beschikking als bedoeld onder 2. Hierop zond verzoekster met een begeleidend schrijven van 21 maart 1999 opnieuw het onder 3. genoemde bewijsstuk van inbeslagname aan de RDW. In het begeleidend schrijven gaf verzoekster aan dat op de auto nog steeds beslag lag, en dat het bewuste stuk door haar al eerder aan de RDW was verstrekt en dat de RDW voor nadere informatie contact kon opnemen met de bij naamgenoemde officier van justitie te Arnhem.
De RDW reageerde op 29 april 1999 als volgt op verzoeksters brief van 21 maart 1999:
"…Bij registercontrole, op 17 februari 1999, bleek dat voor hier bedoeld motorrijtuig geen of geen geldig keuringsbewijs was afgegeven. Uit opgave uit het keuringsregister blijkt dat het laatst bekende voor het voertuig afgegeven keuringsbewijs afgegeven is op 22 april 1997 met een geldigheid tot 22 april 1998. Op of voor deze datum had het voertuig opnieuw APK goedgekeurd moeten worden.
Uit uw brief blijkt dat het motorrijtuig, inbeslag is genomen door de Politie Gelderland-Zuid. Indien ook het kentekenbewijs (deel I en deel II) inbeslag zijn genomen, verzoek ik u om mij daarvan een door de politie opgestelde verklaring te overleggen, waaruit blijkt dat u op de controledatum (17 februari 1999) geen beschikking had over dit kentekenbewijs.
Inbeslagname van een motorrijtuig betekent niet, dat niet meer aan de verzekeringsplicht of de APK-keuringsplicht behoeft te worden voldaan. Pas op het moment van definitief eigendoms en/of bezitsverlies zal dat leiden tot verval van de tenaamstelling in het kentekenregister.
Hoewel ik zonder meer aanneem dat geen opzet in het spel is, kan ik op grond van het gestelde in uw brief met bijlagen deze zaak niet terzijde leggen. Dit betekent dat ik gehouden ben deze zaak te zijner tijd over te dragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden. Het CJIB zal u vervolgens een beschikking (acceptgiroformulier) zenden. Binnen zes weken na dagtekening daarvan kunt u beroep aantekenen bij de Officier van Justitie…"
Verzoekster reageerde niet richting de RDW op deze brief, althans verstrekte niet een officiële verklaring van de politie als bedoeld in deze brief aan de RDW.
6. Verzoekster schreef de RDW op 11 augustus 1999:
"…Elke drie maanden wordt het kentekenregister gebruikt om te toetsen of de verplichte APK keuring heeft plaatsgevonden en een keuringsbewijs is afgegeven. Reeds viermaal heb ik als gevolg van de toetsing een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het ontbreken van het keuringsbewijs.
De auto geregistreerd onder X. kan ik niet laten keuren omdat sinds 9 februari 1998 de auto niet meer in mijn macht is maar onder beheer is van de politie Nijmegen. Zie hiervoor ook de brief van de heer G. van de politie Nijmegen aan het C.J.I.B. (…).
Omdat ik, zoals uit voornoemde brief is op te maken, ook niet de beschikking heb over het kentekenbewijs is het voor mij onmogelijk schorsing aan te vragen.
Daarom verzoek ik u het kentekenregister in die zin aan te passen dat ik niet meer elke drie maanden een acceptgiro ontvang voor het overtreden van een verkeersvoorschrift t.w. het ontbreken van een keuringsbewijs.
Bij het C.J.I.B. te Veendam staat deze zaak geregistreerd onder beschikkingsnummer Y. Ik verzoek u met hen de zaak recht te zetten zodat de incasso's op mijn naam worden ingetrokken… "
Bij haar brief had verzoekster gevoegd de brief van de heer G. van de politie Nijmegen aan het CJIB. Deze brief heeft de volgende inhoud:
"…Op 9 februari 1998 hebben wij, de Politie Gelderland Zuid, een onderzoek tegen o.a. (verzoekster; N.o.) ingesteld.
Wij hebben toen de auto een Porsche voorzien van het kenteken X en het kentekenbewijs van deze auto in beslag genomen.
Het kentekenbewijs werd in beslag genomen en is nog steeds onder beheer van de politie omdat de zaak nog steeds niet volledig is afgehandeld…"
7. Op 12 april 2000 zond de RDW verzoekster wederom een kennisgeving van beschikking als bedoeld onder 2. Verzoekster schreef de RDW hierop met een brief van 14 april 2000 dat de auto zich nog steeds onder justitie bevond. Zij maakte de RDW haar ergernis kenbaar over de gang van zaken, en verwees voor nadere informatie naar diens archief of justitie.
De RDW reageerde op 19 mei 2000 als volgt op verzoeksters brief van 14 april 2000:
"…Bij controle op 8 maart 2000 bleek dat voor hier bedoeld motorrijtuig op die datum geen of geen geldig keuringsbewijs was afgegeven.
Uit uw brief maak ik op dat hier bedoeld motorrijtuig sinds februari 1998 in beslag is genomen. Omdat inbeslagname niet betekent dat u niet meer aan de voertuiggeboden verplichtingen dient te voldoen kan dit voor mij geen reden zijn deze zaak terzijde te leggen.
Uit de reeds eerder door u ingezonden documenten blijkt niet welke delen van het kentekenbewijs in beslag zijn genomen. Ik verzoek u daarom een bewijs van inbeslagname te overleggen waaruit blijkt welke kentekendelen in beslag zijn genomen. Bovendien dient het een recent bewijs te zijn aangezien het niet duidelijk is of het motorrijtuig inmiddels is teruggegeven.
Hoewel ik begrip heb voor uw situatie kan ik op grond van het gestelde in uw brief deze zaak niet terzijde leggen. Wanneer u niet aan mijn verzoek kunt of wilt voldoen ben ik gehouden deze zaak over te dragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden. Het CJIB zal u vervolgens een beschikking - acceptgiroformulier - sturen. Binnen zes weken na dagtekening daarvan kunt u beroep aantekenen bij de Officier van Justitie…"
8. Hierop zond verzoekster de RDW op 28 mei 2000 de volgende verklaring van Domeinen Roerende Zaken, regio-eenheid Soesterberg:
"…Hierbij bevestig ik u dat het hierna genoemde voertuig op 17 maart 1998 in ontvangst is genomen bij de Domeinen Roerende Zaken regio-eenheid Soesterberg:
(Porsche 911 sc met kenteken X.; N.o.)…"
In een begeleidend schrijven schreef zij de RDW:
"…Hierbij de verklaring dat de Porsche nog steeds onder beheer is van de justitie.
De Politie zelf kon mij niet helpen, daar de betreffende agenten bij inbeslagname daar niet meer werken of overgeplaatst zijn.
De heer W. die nu de zaak beheert is uitgeleend aan een ander buro, maar na veel getelefoneer door mijn moeder toch nog dit achterhaald…"
9. De RDW reageerde op 9 juni 2000:
"…Deze zaak is inmiddels overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden. Het CJIB zal u vervolgens een beschikking - acceptgirofor-
mulier - sturen. Binnen zes weken na dagtekening daarvan kunt u beroep aantekenen bij de Officier van Justitie.
De door u ingezonden brief van Domeinen treft u wederom aan. Ik adviseer u een kopie van deze brief bij uw verzoekschrift te voegen…"
10. De RDW zond verzoekster op 8 juni 2000 opnieuw een kennisgeving van beschikking als bedoeld onder 2.
Verzoekster heeft over deze kennisgeving geen correspondentie gevoerd met de RDW.
11. Verzoekster stelde tegen de van het CJIB gekregen beschikkingen (administratieve sancties) beroep in bij de officier van justitie. De officier van justitie constateerde in elk van de gevallen dat niet werd ontkend dat de gewraakte gedraging was verricht, en dat uit het gevoerde verweer geen omstandigheden zijn gebleken die de aansprakelijkheid voor de gedraging opheffen doch dat deze wel aanleiding gaven tot een andere visie op de wettelijk daaraan verbonden sanctie. De officier van justitie stelde het te betalen sanctiebedrag steeds op nihil en bekrachtigde de beschikking voor het overige.
12. Nadat Domeinen de auto van verzoekster op 20 september 2000 had opgenomen in zijn bedrijfsvoorraad, waarmee de aansprakelijkheid van verzoekster voor de apk-keuring verviel, heeft Domeinen het onderhavige voertuig medio november 2000 verkocht.
13. Verzoeksters gemachtigde diende op 26 juni 2000 - door tussenkomst van de Nationale ombudsman - bij de RDW een klacht in over de handelwijze van het RDW in deze kwestie.
14. De RDW handelde de klacht met een brief van 11 augustus 2000 af:
"…Het voertuig van het merk Porsche met het kenteken X. is op 11 augustus 1997 op naam van (verzoekster; N.o.) gesteld, zodat zij vanaf die datum verantwoordelijk is voor de voertuiggebonden verplichtingen. Deze aan de registratie in het kentekenregister verbonden verplichtingen, te weten de periodieke keuringsplicht, de verplichting tot het betalen van motorrijtuigenbelasting en de verzekeringsplicht, gelden in beginsel doorlopend tot het moment waarop de tenaamstelling vervalt. Omdat er zich omstandigheden kunnen voordoen waarin het niet redelijk zou zijn de verplichtingen onverkort te handhaven, is er in de artikelen 67 tot en met 70 van de Wegenverkeerswet 1994 een schorsingsregeling opgenomen. Door schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs vervalt onder meer de periodieke keuringsplicht en de verplichting tot het betalen van motorrijtuigenbelasting. Raadpleging van het kentekenregister heeft uitgewezen dat het voertuig van (verzoekster; N.o.) niet is geschorst en tot op heden op haar naam staat geregistreerd. Inbeslagname van het voertuig van (verzoekster; N.o.) door het Openbaar Ministerie brengt niet automatisch met zich mee dat zij daardoor wordt ontslagen van onder meer de Apk-keuringsplicht. Dit omdat bij inbeslagname gewoonlijk slechts deel I van het kentekenbewijs wordt ingenomen met het doel de eigenaar/
houder de mogelijkheid te geven de voertuiggebonden verplichtingen op te schorten. Ingevolge artikel 67, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 jo. artikel 50 van het Kentekenreglement kan (verzoekster; N.o.) onder overlegging van deel II van het kentekenbewijs, het overschrijvingsbewijs alsmede een legitimatiemiddel, haar voertuig laten schorsen. Indien deze kentekendelen eveneens in beslag zijn genomen, verzoek ik u een officiële politieverklaring te overleggen waaruit blijkt dat naast het voertuig alle kentekendelen in beslag zijn genomen. (Verzoekster; N.o.) dient daarnaast de Dienst Domeinen te verzoeken het voertuig conform artikel 27 van het Kentekenreglement in haar bedrijfsvoorraad op te laten nemen, teneinde vrijgesteld te worden van de verplichting tot APK-keuring.
Ten aanzien van de beantwoording van de RDW meld ik u dat het voertuig van (verzoekster; N.o.) inmiddels zes keer middels registervergelijking is gecontroleerd, en waarbij geconstateerd werd dat het motorrijtuig niet APK gekeurd was. Op een drietal van deze zaken heeft (verzoekster; N.o.) schriftelijk gereageerd en ook een antwoord ontvangen…"
15. In reactie op een door verzoeksters gemachtigde ingediende klacht over het optreden van de officier van justitie in de onderhavige kwestie, liet de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Arnhem op 16 januari 2001 (onder meer) het volgende aan verzoekster weten:
"…Wel is in een van de eerste zaken van (verzoekster; N.o.) (…) door de officier van justitie onderzoek gedaan. Daaruit is gebleken dat het voertuig, dat nog steeds op naam van (verzoekster; N.o.) bleek te staan, ingevolge de zogenoemde Plukze-wetgeving in beslag was genomen en gedeponeerd bij de Dienst der Domeinen.
Door de officier van justitie te Arnhem is de RDW in 1999 telefonisch gevraagd, gelet op de omstandigheden, geen nieuwe beschikkingen meer uit te laten gaan naar (verzoekster; N.o.) wegens het niet gekeurd hebben van het op haar naam staande, doch in beslaggenomen zijnde motorvoertuig.
Dit verzoek bleek echter niet te kunnen worden ingewilligd.
Tevens zijn in 1999 diverse pogingen gedaan om te achterhalen waar de kentekenpapieren (die eveneens in beslag bleken te zijn genomen) zich bevonden. De bedoeling daarbij was te bewerkstelligen dat (verzoekster; N.o.) in de gelegenheid zou worden gesteld om het kenteken op een postkantoor te schorsen. Door de officier van justitie was reeds een afspraak gemaakt met een medewerker van de Dienst der Domeinen om de kentekenpapieren - indien aanwezig - uit het voertuig te halen en (verzoekster; N.o.), in aanwezigheid van haar advocaat (…), in de gelegenheid te stellen de auto op het postkantoor te laten schorsen.
Recentelijk is door de officier van justitie contact opgenomen met de betrokken politie-ambtenaar over de vindplaats van de kentekenpapieren.
Deze pogingen hebben geen resultaat opgeleverd.
Het enig overblijvend alternatief voor (verzoekster; N.o.) was, dat zij de Dienst der Domeinen zou verzoeken het voertuig in de bedrijfsvoorraad te doen plaatsen.
Eenmaal in de bedrijfsvoorraad hoeft een motorvoertuig namelijk niet meer gekeurd te zijn. Of dit gebeurd is, is niet bekend, doch het feit dat (verzoekster; N.o.) kennelijk nog steeds beschikkingen heeft ontvangen doet vermoeden dat dit niet het geval is.
Naar aanleiding van de behandeling van deze klacht is op 10 januari 2001 door de officier van justitie te Arnhem contact opgenomen met de Dienst der Domeinen. De Dienst der Domeinen deelde desgevraagd mede dat het voertuig van (verzoekster; N.o.) (…) met het kenteken X. medio november 2000 door de Dienst der Domeinen verkocht is. Aangenomen mag worden dat, nu (verzoekster; N.o.) niet meer de eigenaar is van vermeld voertuig, de problemen m.b.t. de beschikkingen niet meer voor zullen komen…"
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.
Voorts voerde verzoeksters gemachtigde bij brief van 30 augustus 2000 nog het volgende aan:
"…dat de RDW niet eens de moeite neemt om inhoudelijk in te gaan op (de; N.o.) klachten. Het enige dat (…) de RDW doet is informeren over de wijze waarop 'schorsing' van een auto moet plaatsvinden. Hij gaat niet in op het feit dat (verzoekster; N.o.) de RDW er keer op keer op heeft gewezen dat de betreffende auto door de overheid in beslaggenomen is en dat zij de auto dus niet kan laten keuren. De RDW reageert niet anders dan er voor te zorgen dat (verzoekster; N.o.) boetes ontvangt terwijl zij er van op de hoogte is dat de auto in beslag genomen is. Als ik als advocaat van (verzoekster; N.o.) bel naar de RDW om te vragen hoe de onderhavige situatie moet worden opgelost, wordt een onbeschoft antwoord gegeven, hierop gaat (de RDW; N.o.) ook niet in. Dat (verzoekster; N.o.) de RDW (…) er op heeft gewezen dat ook het kentekenbewijs, te weten alle kentekenbewijzen, in beslag zijn genomen daarop gaat de RDW ook niet in. En indien de RDW dit niet duidelijk was, dan heeft de RDW nimmer de moeite genomen om bij (verzoekster; N.o.) na te vragen welke delen van het kenteken in beslag zijn genomen. Voorts maken de RDW, het Ministerie van Justitie en het CJIB deel uit van de Rijksoverheid, Staat der Nederlanden zo u wilt. Het lijkt mij dat indien de ene hand van de Staat meent dat zij van een particulier een auto in beslag moet nemen inclusief alle kentekenbewijzen middels huiszoeking, dat het bijzonder onzorgvuldig is indien de andere hand van de Staat de betreffende particulier blijft bestoken met allerlei boetes als ware de auto niet in beslaggenomen. En dat de overheid willens en wetens dat de auto in beslag is genomen daarmee blijft doorgaan. Immers (verzoekster; N.o.) heeft keer op keer aangegeven dat de auto in beslag genomen is…"
C. Standpunt dienst wegverkeer
1. De Dienst Wegverkeer (RDW) verwees in zijn reactie van 6 februari 2001 op de klacht naar de aan verzoekster gezonden brief van 11 augustus 2000 (zie FEITEN, onder 14.).
2. Voorts beantwoordde de RDW twee door de Nationale ombudsman gestelde vragen:
"…
Wanneer en op welke wijze is de RDW ervan op de hoogte gesteld dat de betreffende personenauto zich bij de Dienst Domeinen bevond?
Op 10 augustus 1998 is een bewijs opgestuurd welke is ondertekend door verbalisant V., waaruit zou moeten blijken dat het kentekenbewijs van de betreffende Porsche in beslag zou zijn genomen. Eind mei 2000 ontvangt de RDW voor het eerst bericht dat het betreffende voertuig bij de Dienst Domeinen staat. Op 20 september 2000 wordt het voertuig opgenomen in de bedrijfsvoorraad van de Dienst Domeinen en vanaf dat moment is de aansprakelijkheid van verzoekster vervallen.
Op welke datum heeft de RDW aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau gemeld dat de auto niet apk-gekeurd was?
De eerste zaak werd door de RDW op 18 september 1998 aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau overgedragen."
3. In reactie op nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde de RDW op 20 maart 2001 aanvullend het volgende mee:
"…De RDW is na 10 augustus 1998 melding blijven maken bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) van het feit dat de auto van verzoekster niet was (gekeurd (Apk); N.o.), omdat de controles worden uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Justitie, en de RDW geen bevoegdheid toekomt dergelijke geconstateerde overtredingen terzijde te stellen. Derhalve worden dergelijke zaken in alle gevallen overgedragen aan Justitie. In het onderhavige geval werd dit eerst aan het CJIB gemeld voor het versturen van de beschikkingen. (…)
Aangezien het om registercontroles gaat is de geregistreerde eigenaar (kentekenhouder) aansprakelijk voor het nakomen van alle voertuiggebonden verplichtingen, derhalve ook voor die welke voortvloeien uit de Algemene Periodieke Keuringsplicht (APK). Tot het moment dat er een wijziging heeft plaatsgevonden in het kentekenregister, was verzoekster verantwoordelijk voor het nakomen van de Apk-keuringsplicht. Indien men niet aan deze keuringsplicht kan voldoen staat op grond van artikel 67 van de Wegenverkeerswet 1994 juncto artikel 50 van het Kentekenreglement de mogelijkheid van schorsing van het voertuig open. Doordat bij inbeslagname in de regel ook het kentekenbewijs deel II in beslag wordt genomen, is voor verzoekster de mogelijkheid van schorsing niet meer aanwezig. Indien de instantie die het voertuig in beslag heeft genomen kan bevestigen dat deel II van het kentekenbewijs is ingenomen, dan acht de RDW het in dat geval redelijk een zaak terzijde te leggen. In het onderhavige geval kon dit echter niet bevestigd worden…"
De RDW gaf nog aan niet bekend te zijn met het door de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Arnhem gestelde verzoek van de officier van Justitie in 1999 aan de RDW om geen nieuwe beschikkingen meer te laten uitgaan naar verzoekster (zie FEITEN, onder 15.).
D. infoRmatie officier van justitie
De betrokken officier van justitie van het arrondissementsparket Arnhem liet daarnaar gevraagd weten dat hij formeel geen coördinerende dan wel toezichthoudende rol in de onderhavige kwestie heeft gespeeld. Niettemin heeft hij op enig moment in 1999 niet vanuit zijn bevoegdheden maar in een poging tot bemiddeling de RDW telefonisch heeft gevraagd om geen nieuwe beschikkingen meer te laten uitgaan naar verzoekster. Hij deed dit omdat het volgens hem een vervelend probleem voor verzoekster betrof dat naar zijn mening gemakkelijk opgelost kon worden. Volgens de officier van justitie ging de RDW hierin niet mee. Dit telefoongesprek is niet vastgelegd in een telefoonnotitie noch is daarvan enig ander bewijs. Voorts verwees de officier van justitie naar zijn brief van 16 januari 2001 aan verzoekster waarin meer volledig staat vermeld welke actie door hem is ondernomen in deze zaak (zie Feiten, onder 15.).
E. Reactie verzoekster
In reactie op het standpunt van de Dienst Wegverkeer liet verzoeksters gemachtigde het volgende weten:
"…Ofschoon de RDW er van op de hoogte was dat cliënte haar auto in beslag was genomen en dat het kentekenbewijs bij Justitie in het ongerede was geraakt, zond zij telkens berichten uit naar het Justitieel Incassobureau om cliënte te doen bekeuren aangezien zij haar auto niet liet keuren. De RDW wist dat cliënte haar auto niet kon laten keuren in verband met een inbeslagname.
De RDW spreekt zichzelf tegen doordat zij in de eerste alinea van haar brief van 20 maart 2001 stelt dat haar geen bevoegdheid toekomt om "geconstateerde overtredingen terzijde te stellen" terwijl zij in de tweede alinea stelt dat "indien zij iets redelijk vindt zij in dat geval de zaak terzijde kan leggen".
Dat de RDW niet bekend is met het verzoek van de Officier van Justitie om de zaak van cliënte terzijde te leggen, verbaasd mij niet. Zelf heb ik ook enige keren telefonisch contact opgenomen met de RDW en de wijze van bejegening van de RDW kenmerkte zich door een absolute desinteresse en volslagen onverschilligheid (…). Zeer waarschijnlijk zijn de verzoeken van de Officier van Justitie bij de RDW het ene oor in en het andere oor weer uitgegaan.
Cliënte meent zich te herinneren dat zij rond augustus 1999, toen zij contact had opgenomen met (verzoeksters voormalige advocaat; N.o.) op de hoogte gesteld werd van het feit dat zij wellicht het kenteken kon laten schorsen. Het kan echter ook zijn, dat zij deze informatie niet van de RDW maar van een derde waaronder (verzoeksters voormalige advocaat; N.o.) gehoord heeft. Cliënte weet zich het een en ander niet meer te herinneren. Wel is duidelijk dat in ieder geval reeds vanaf augustus 1999 ook (verzoeksters voormalige advocaat; N.o.) de RDW er op gewezen heeft dat het kenteken van de betrokken auto in het ongerede was geraakt en dat cliënte dus niet in staat was om het kenteken te laten schorsen. Met deze informatie heeft de RDW ook niets gedaan…"
F. Nadere informatie Dienst Wegverkeer
1. In reactie op nadere vragen van de Nationale ombudsman liet de Dienst Wegverkeer op 25 juli 2001 het volgende weten:
"…Op de achterzijde van iedere kennisgeving van beschikking staat vermeld dat de geldigheid van het kentekenbewijs kan worden geschorst. De eerste kennisgeving van beschikking is op 31 juli 1998 aan (verzoekster; N.o.) gezonden. Op 19 augustus 1998 heeft mevrouw L., (medewerkster; N.o.) van de RDW, verzoekster specifiek op deze mogelijkheid gewezen (…).
Indien ten aanzien van een kentekenregistratie sprake is van onjuiste gegevens bij de RDW, kan een kentekenhouder dit schriftelijk kenbaar maken aan de RDW. Wanneer bij dit verzoek de overgelegde gegevens omtrent (in dit geval) inbeslagname ontoereikend zijn, verzoekt de RDW de kentekenhouder een officiële verklaring te overleggen van de instantie die de auto in beslag heeft genomen, waaruit onder meer dient te blijken dat alle kentekendelen in beslag zijn genomen. De kentekenhouder blijft verantwoordelijk voor het nakomen van de voertuiggebonden verplichtingen totdat sprake is van definitief verlies van eigendom. Het is derhalve de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder om genoegzaam aan te tonen dat de voertuiggebonden verplichtingen zijn opgehouden te bestaan, danwel dat in dit geval verzoekster niet aan de Apk-keuringsplicht kon voldoen danwel dat het voor haar onmogelijk was de geldigheid van het kentekenbewijs te schorsen.
Er heeft geen overleg plaatsgevonden tussen de RDW, het CJIB, de Officier van Justitie en Domeinen Roerende Zaken. Wel heeft een mevrouw V., Hoofd van het bureau Handhaving van de RDW, op 30 juni 2000 telefonisch contact opgenomen met de Dienst Domeinen. Uit dit gesprek is gebleken dat Domeinen niet in het bezit was van het gehele kentekenbewijs (deel I, deel II en het kopie deel III/overschrijvingsbewijs). Daarna heeft mevrouw V. ook nog telefonisch contact opgenomen met de heer G. van de politie Nijmegen. Uit dit gesprek is gebleken dat de politie Nijmegen niet meer wist welke delen van het kentekenbewijs in beslag waren genomen.
Nadat een zaak is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) krijgt de RDW geen enkele terugmelding over de uitkomst van een eventuele procedure naar aanleiding van een opgelegde administratieve sanctie.
Na een registercontrole wordt een kennisgeving van beschikking aan de kentekenhouder gezonden. Deze heeft drie weken de mogelijkheid om te reageren. Daarnaast bestaat er een uitlooptermijn van nog eens drie weken. Totaal heeft de kentekenhouder dus zes weken de tijd om te reageren, voordat een zaak wordt overgedragen aan het CJIB.
Op de kennisgeving van beschikking van 8 juni 2000, kon tot 29 juni 2000 schriftelijk door de kentekenhouder worden gereageerd. Dit is niet gebeurd (…). Wel heeft (verzoeksters gemachtigde; N.o.) naar aanleiding van (een eerdere zaak met een kennisgeving van de beschikking van 12 april 2000; N.o.) telefonisch contact opgenomen met mevrouw B. Zij heeft toen uitgelegd dat deze (eerdere; N.o.) zaak reeds op 31 mei 2000 was overgedragen. Wel heeft mevrouw B. in dit gesprek aangegeven dat, indien er geen verklaring van inbeslagname wordt overgelegd waaruit blijkt dat ook het kentekenbewijs deel II en/of kopie deel III/overschrijvingsbewijs in beslag waren genomen op de controledatum van 3 mei 2000 (…), dat dan ook deze zaak zal worden overgedragen aan het CJIB. De RDW kan niet voorkomen dat het CJIB een beschikking zal sturen. Voor iedere zaak kan binnen zes weken na dagtekening van de beschikking beroep worden aangetekend bij de Officier van Justitie.
Het laten schorsen van de geldigheid van het kentekenbewijs is doelmatig, aangezien de kentekenhouder te allen tijde geacht wordt aan de voertuiggebonden verplichtingen te voldoen. Slechts door middel van een schorsing als bedoeld in artikel 67 van de Wegenverkeerswet 1994 kan hij een verzoek doen tot (tijdelijke) opheffing van deze verplichtingen…"
2. Tevens gaf de RDW het volgende commentaar op de reactie van verzoeker:
"…Doordat de overdracht aan het CJIB elektronisch plaats vindt, kan pas na de elektronische overdracht een beschikking worden verzonden, omdat het CJIB niet eerder op de hoogte is van de geconstateerde gedraging als bedoeld in artikel 72 van de WVW 1994. Medewerkers van het bureau Handhaving van de RDW kunnen op grond van richtlijnen van de Officier van Justitie een zaak terzijde leggen indien o.m. het evident is dat het om een "fout" van de RDW gaat. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien een auto Apk-goedgekeurd is, maar door een systeemstoring niet is opgenomen in het keuringsregister. De onderhavige geconstateerde gedragingen zijn echter niet het gevolg van onjuiste gegevens bij de RDW, zodat de RDW geen bevoegdheid toekomt om deze zaken terzijde te leggen. In het geval een motorrijtuig met het kentekenbewijs deel II en/of deel III/overschrijvingsbewijs in beslag is genomen, kan de kentekenhouder niet aan de keuringsplicht voldoen en kan de kentekenhouder ook niet de geldigheid van het kentekenbewijs schorsen op grond van artikel 67 van de WVW 1994. In die situatie komt de RDW, op grond van voornoemde richtlijnen, ook de bevoegdheid toe om de zaak terzijde te stellen indien middels een officiële verklaring de instantie die het voertuig en voornoemde kentekendelen in beslag heeft genomen bevestigd dat om voornoemde redenen onmogelijk is om aan de Apk-keuringsplicht te voldoen, danwel het onmogelijk is het voertuig te laten schorsen. Doordat de betrokken ambtenaar van de politie Nijmegen een dergelijke verklaring niet kon afgeven, ontbreekt de mogelijkheid van de RDW om de zaak terzijde te leggen.
Het onderhavige geval kon op grond van de bestaande richtlijnen van de Officier van Justitie derhalve niet door de RDW terzijde worden gesteld, zodat de zaak op goede gronden is overgedragen aan het CJIB. De stelling dat er meerdere malen telefonisch contact is geweest waarbij sprake zou zijn van "desinteresse en volslagen onverschilligheid" bij RDW medewerkers is niet juist. Het feit dat medewerkers bij herhaling op grond van de reeds bekende gegevens moeten meedelen dat zij een zaak niet terzijde mogen stellen op grond van voornoemde richtlijnen is voor verzoekster waarschijnlijk geïnterpreteerd als onverschilligheid.
Dit is zeer zeker niet het geval geweest…"