2001/287

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de uitspraak van de arrondissementsrechtbank, sector Bestuursrecht, te 's-Gravenhage, in een zijn familie betreffende zaak in niet-geanonimiseerde vorm heeft toegezonden aan een derde.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de secretaris van de Hoge Raad van Adel voornoemde uitspraak heeft aangeboden aan de hoofdredacteur van de periodiek "De Nederlandsche Leeuw" van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde te 's-Gravenhage, en deze uitspraak onder de aandacht heeft gebracht van het Centraal Bureau voor Genealogie.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Bij besluiten van 28 oktober 1996 en 14 maart 1997 wees de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van verzoekers familie om inlijving in de Nederlandse adel af. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 5 januari 2000 deed de arrondissementsrechtbank, sector Bestuursrecht, te 's-Gravenhage, uitspraak waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

II. Ten aanzien van het toezenden van de uitspraak door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornoemde uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage in niet-geanonimiseerde vorm heeft toegezonden aan een derde.

2. Hoewel rechterlijke uitspraken in beginsel openbaar zijn, betekent dit niet dat bij de eventuele verdere verspreiding van deze uitspraken geen rekening behoeft te worden gehouden met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Ingevolge artikel 8:79, eerste lid, Awb ontvangen partijen van de griffier van de rechtbank een afschrift van de uitspraak. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder in het onderhavige geding, beschikte uit dien hoofde over de schriftelijke uitspraak. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen ook anderen dan partijen afschriften of uittreksels van de uitspraak verkrijgen (zie Achtergrond, onder 1). Uit de memorie van toelichting blijkt dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer meebrengt dat onder omstandigheden volstaan moeten worden met het verstrekken van een uittreksel. (zie Achtergrond, onder 2.)

3. Van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het zorgvuldig omgaat met persoonlijke gegevens van burgers. Dit beginsel brengt mee dat rechterlijke uitspraken ook door een bestuursorgaan alleen aan derden mogen worden verstrekt indien daarbij in voldoende mate rekening wordt gehouden met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. In dit verband kan worden verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wet openbaarheid van bestuur waarin wordt bepaald dat het verstrekken van informatie achterwege dient te blijven voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (zie Achtergrond, onder 3). Persoonsgegevens die voor de begrijpelijkheid van de uitspraak niet relevant zijn, dienen in beginsel dan ook te worden verwijderd. In de onderhavige aangelegenheid werd de uitspraak aan een derde toegezonden in het kader van een door deze derde aangespannen bezwaarschriftenprocedure in een vergelijkbare zaak, waarbij deze derde erop werd gewezen dat de in de bezwaarschriftenprocedure aan de orde zijnde vraag of Duitsland een land is waar sprake is van een wettelijk erkende adel en een met Nederland vergelijkbaar adelsstatuut, ook speelde in de toegezonden uitspraak. In dit licht bezien waren de persoonsgegevens van eisers in het geding niet relevant en had het Ministerie de uitspraak uit een oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in geanonimiseerde vorm aan de derde moeten toezenden. Dat dit niet is gebeurd, is niet juist.

De onderzochte gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het aanbieden c.q. onder de aandacht brengen van de uitspraak door de secretaris van de Hoge Raad van Adel

1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat de secretaris van de Hoge Raad van Adel voornoemde uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft aangeboden aan de hoofdredacteur van de periodiek "De Nederlandsche Leeuw" van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde te 's-Gravenhage, en deze uitspraak onder de aandacht heeft gebracht van het Centraal Bureau voor Genealogie.

2. Eén van de taken van de Hoge Raad van Adel is het verstrekken van advies en voorlichting aan rechtspersonen en particulieren op genealogisch en heraldisch gebied (zie Achtergrond, onder 4). Het toezenden c.q. onder de aandacht brengen van rechterlijke uitspraken als de onderhavige, kan worden gezien als een uitvloeisel van deze taak. Ook hier geldt echter dat rekening dient te worden gehouden met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en dat om die reden persoonsgegevens die voor de begrijpelijkheid van de uitspraak niet relevant zijn, moeten worden verwijderd. Nu de uitspraak is verstrekt in het kader van de adviserende en voorlichtende taak van de Hoge Raad van Adel, dat wil zeggen met het doel om geïnteresseerden in kennis te stellen van het standpunt van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zaken als de onderhavige en het oordeel van de rechter dienaangaande, hadden de persoonsgegevens van eisers moeten worden verwijderd c.q. had vermelding hiervan achterwege moeten blijven. Voor de begrijpelijkheid van de uitspraak waren deze gegevens immers niet relevant. Dat dit niet is gebeurd is niet juist.

Ook de onderzochte gedraging van de secretaris van de Hoge raad van Adel is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de secretaris van de Hoge Raad van Adel, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is eveneens gegrond.

Onderzoek

Op 12 september 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en een gedraging van de secretaris van de Hoge Raad van Adel.

Naar deze gedragingen, waarbij de gedraging van de secretaris van de Hoge Raad van Adel wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de secretaris van de Hoge Raad van Adel verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Secretaris van de Hoge Raad van de Adel deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding tot wijziging van het verslag.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij besluiten van 28 oktober 1996 en 14 maart 1997 wees de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van verzoekers familie om inlijving in de Nederlandse adel af. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 5 januari 2000 deed de arrondissementsrechtbank, sector Bestuursrecht, te 's-Gravenhage, uitspraak waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

2. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zond voornoemde uitspraak van de arrondissementsrechtbank op 21 januari 2000 in niet-geanonimiseerde vorm toe aan een derde in het kader van een door deze derde aangespannen bezwaarschriftenprocedure in een vergelijkbare zaak.

3. De secretaris van de Hoge Raad van Adel zond de desbetreffende uitspraak in niet-geanonimiseerde vorm toe aan de hoofdredacteur van de periodiek "De Nederlandsche Leeuw" van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde, en hij bracht de uitspraak onder de aandacht van het Centraal Bureau voor Genealogie.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

In reactie op de klacht deelde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het volgende mee:

"…Het is niet ongebruikelijk dat in zaken als de onderhavige openbare rechterlijke uitspraken in niet geanonimiseerde vorm worden verspreid. Zo is het op mijn departement uit anderen hoofde bekend dat desgevraagd door de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak uitspraken ter beschikking zijn gesteld aan een bestuursrechtelijk tijdschrift en deze gepubliceerd worden zonder dat de uitspraken daarbij zijn geanonimiseerd (…).

In de jurisprudentie wordt in het algemeen waar het gaat om publicatie van uitspraken een onderscheid gemaakt tussen strafrechtelijke uitspraken en andere zaken.

Relevant in dit verband is dat de Raad voor de Journalistiek voor verdachten en veroordeelden de algemene regel aanhangt dat hun privacy volledig dient te worden gerespecteerd (tenzij er sprake is van hogere belangen…), maar voor alle andere groepen personen publicatie met naam en toenaam aanvaardbaar is tenzij bijzondere redenen zich daartegen verzetten.

De secretaris van de Hoge Raad van Adel heeft naar ik van hem heb vernomen zelf de niet geanonimiseerde openbare uitspraak in het onderhavige geval aan de redactie van de Nederlandsche Leeuw ter beschikking gesteld en daar mee gehandeld volgens een gebruikelijke lijn en binnen de eerdergenoemde regel.

Dit periodiek is voor een ieder toegankelijk, maar wordt actief verspreid in een beperkte kring van belangstellenden.

Tenslotte vermeld ik nog dat het hier steeds gaat om de uitspraken en niet om de onderliggende procesdossiers. De uitspraken bevatten geen uitgebreide details van genealogische aard, c.a. gegevens die betrekking hebben op de privacy van betrokkenen.

De uitspraak van de Rechtbank Den Haag inzake het beroep van (verzoeker; N.o.) betreft bovendien een vergelijking van het Duitse adelstelsel met het Nederlandse adelstelsel. Ik zie niet in dat deze uitspraak op enigerlei wijze diffamerend voor (verzoeker; N.o.) of zijn familie zou zijn…"

D. standpunt secretaris van de hoge raad van adel

In reactie op de klacht deelde de secretaris van de Hoge Raad van Adel het volgende mee:

"… Het is van belang dat openbare ambtenaren en anderen weten welke personen tot de Nederlandse adel behoren en welke titel of predikaat zij voeren. Deze materie wordt geregeld in het Koninklijk besluit van 26 januari 1822, Stbl. 1, in het bijzonder de artikelen 1 en 2 (…) en er is uitvoering aan gegeven door het publiceren van zogenaamde "adelslijsten": de eerste bij Kon. besluit van 25 juli 1825, Stbl. 61. De laatste (dertiende) verscheen bij Kon. besluit van 4 mei 1982, Stbl. 410.

Deze adelslijsten zijn in feite een samenvatting van de sedert de vorige adelslijst verleende adelsgunsten, die individueel ook gepubliceerd worden in de Nederlandse Staatscourant en sedert 1887 in het maandblad De Nederlandsche Leeuw, het blad dat als orgaan van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde daarvoor het meest geschikt is, omdat het geïnteresseerden in genealogie (waaronder adelsrecht) en heraldiek als leden van het Genootschap bereikt dan wel zij dit in bibliotheken en archieven kunnen raadplegen: de oplage van ca. 1000 exemplaren waarborgt dit.

De Hoge Raad van Adel, die zelf geen eigen medium heeft, verzorgt het bovenstaande. De Raad dient in verband met het bijhouden van het filiatieregister uiteraard geheel op de hoogte te zijn van wijzigingen in het adelsbestand. Zoals vermeld in de Staatsalmanak 2001 behoort tot de taken van de Hoge Raad van Adel: in het algemeen het verstrekken van advies en voorlichting op genealogische en heraldisch gebied aan rechtspersonen en particulieren. De secretaris voert onder meer deze opdracht uit in overleg met voorzitter en leden van de Raad.

Sedert de mogelijkheid bestaat om van afwijzing van verzoeken door de Minister van Binnenlandse Zaken in beroep te gaan bij de administratieve rechter (achtervolgens in verschillende vorm) zijn ook deze uitspraken gepubliceerd in De Nederlandsche Leeuw. (...)

Vanaf 1990 zijn er geen uitspraken meer gepubliceerd in De Nederlandsche Leeuw, hetzij omdat deze niets wetenswaardigs bevatten, hetzij omdat er nog geen uitspraak is in hoger beroep, hetzij omdat de redactie nog niet is toegekomen aan publicatie.

In dit verband dient te worden opgemerkt dat ik van 1976 tot 1991 hoofdredacteur van De Nederlansche Leeuw was. Gedurende deze periode is er nooit kritiek geuit op het publiceren van uitspraken met vermelding van naam. Vanaf 1991 heb ik voor publicatie relevante uitspraken doorgegeven aan de redactie van de Nederlandsche Leeuw: uitspraken zijn immers openbaar. Het is uiteraard aan de huidige redactie van dit periodiek te beslissen of uitspraken zullen worden gepubliceerd en in welke vorm. Afgaande op het bovenvermelde overzicht had ik geen enkele reden de uitspraak van de Rechtbank van 's-Gravenhage van 6 januari 2000 (…) in geanonimiseerde vorm aan de redactie van De Nederlandsche Leeuw toe te zenden noch het Centraal Bureau voor Genealogie, sedert 1955 secretariaat en sedert 1981 uitgever onder eigen naam van Nederland's Adelsboek (dat sedert 1903 verschijnt), niet in te lichten…"

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:79

"1. Binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak zendt de griffier kosteloos een afschrift van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan partijen.

2. Anderen dan partijen kunnen afschriften of uittreksels van de uitspraak of van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak verkrijgen. Met betrekking tot de kosten is het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing."

2. Memorie van toelichting bij artikel 8.79 Algemene Wet Bestuursrecht

"…Het beginsel van de openbaarheid brengt met zich mee dat ook anderen dan partijen tegen vergoeding een afschrift kunnen verkrijgen. De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer brengt met zich mee dat onder omstandigheden volstaan moet kunnen worden met het verstrekken van een uittreksel…"

2. Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 10, tweede lid:

"Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

(…)

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

(…)

3. De Hoge Raad van Adel, ingesteld bij besluit van de Soevereine Vorst van 24 juni 1914, nr 10, heeft tot taak onder meer het adviseren van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende alle adelszaken en de samenstelling en wijziging der wapens van publiekrechtelijke lichamen inzake de samenstelling van de door hen gewenste vlaggen, het adviseren van de besturen van publiekrechtelijke lichamen inzake de samenstelling van de door hen gewenste vlaggen, het adviseren van de Minister van Justitie omtrent verzoeken tot naamswijziging, waarbij de namen van adellijke geslachten of van heerlijkheden en dergelijke betrokken zijn, het adviseren van de Minister van Defensie inzake samenstelling van emblemen voor Hr. Ms. oorlogsschepen en onder hem ressorterende diensten en inrichtingen, alsmede het verrichten van de uit vorenstaande voortvloeiende werkzaamheden. Voorts behoort tot de taak van de Hoge Raad van Adel het in het algemeen verstrekken van advies en voorlichting op genealogisch en heraldisch gebied aan rechtspersonen en particulieren.

Instantie: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Klacht:

Uitspraak van arrondissementsrechtbank in verzoekers familie betreffende zaak in niet-geanonimiseerde vorm toegezonden aan derde.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Hoge Raad van Adel

Klacht:

Bovengenoemde uitspraak aangeboden aan periodiek van Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde en ook onder aandacht gebracht van Centraal Bureau voor Genealogie.

Oordeel:

Gegrond