Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 8 juni 1999 niet naar hem hebben geluisterd, toen hij zijn mening wilde geven over het geschil tussen hem en een medewerker van een tankstation.
Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Drenthe door hem gemaakte reis- en verletkosten niet heeft vergoed. Verzoeker heeft die kosten gemaakt voor het bezoeken van de hoorzitting van de klachtencommissie politie Drenthe.
Beoordeling
1.1. Verzoeker heeft er in de eerste plaats over geklaagd dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 8 juni 1999 niet naar hem hebben geluisterd, toen hij zijn mening wilde geven over het geschil tussen hem en medewerkers van een tankstation.
1.2. Politieambtenaren dienen in hun optreden bij conflicten tussen burgers altijd (de schijn van) partijdigheid te vermijden. In geval van een conflict met een civielrechtelijke achtergrond dient het accent van politieoptreden zo veel mogelijk te liggen op preventie en hulpverlening. Van de politie mag in dergelijke gevallen worden verwacht dat haar optreden in ieder geval geen escalatie van het conflict in de hand werkt, dat zij onpartijdig blijft en dat zij zonodig een bemiddelende rol vervult.
1.3. Op 8 juni 1999 had verzoeker een geschil met medewerkers van een tankstation over een afrekening, omdat verzoeker van mening was dat hij tweemaal voor dezelfde brandstof had moeten betalen. Verzoekers broer was hierbij aanwezig. De medewerkers van het tankstation waren van mening dat uit hun systeem was gebleken dat verzoeker tweemaal had getankt, en dat hun systeem waterdicht was. Verzoeker werd daarop boos. De medewerkers belden vervolgens de politie. Verzoeker had naar zijn zeggen ook getracht om de politie te bellen, maar hij wist niet hoe de telefoon in het tankstation werkte.
Betrokken ambtenaren E. en M. kwamen ter plaatse naar aanleiding van de melding van de medewerkers van het tankstation over het conflict. Zij wilden eerst de melder(s) spreken, om te horen wat het probleem was. Verzoeker wilde graag als eerste zijn verhaal doen, maar de betrokken ambtenaren wilden niet meteen naar hem luisteren, omdat zij eerst met de melder(s) wilden spreken. Verzoeker reageerde hierop verbaal agressief. Naar aanleiding daarvan gebruikte betrokken ambtenaar E. geweld jegens verzoeker. Zoals ook de burgemeester van Emmen aangaf in zijn afdoening van verzoekers klacht over dit eerste geweldgebruik, was dit geweldgebruik jegens verzoeker onjuist.
1.4. Het is op zichzelf niet onjuist dat de betrokken ambtenaren eerst met de melder(s) wilden spreken om te weten te komen wat de oorzaak was van het conflict, en dat zij pas daarna met verzoeker wilden spreken. Zij merkten echter meteen dat verzoeker zeer graag zijn verhaal wilde doen, en ook opgewonden gedrag vertoonde. Daarom hadden zij uit een oogpunt van bemiddelend optreden en het vermijden van de schijn van partijdigheid ter plaatse moeten besluiten om af te wijken van hun voorgenomen werkwijze en moeten afspreken dat één van hen met de melder(s) zou spreken en de ander met verzoeker, om hem te trachten te kalmeren. Hiermee hadden zij immers kunnen voorkomen dat het conflict verder uit de hand liep, waarvan onder meer het gevolg is geweest dat betrokken ambtenaar E. in tweede instantie geweld jegens verzoeker heeft toegepast. Dit klemt temeer omdat E. verzoeker kende, en wist hoe agressief verzoeker kon reageren. Dat hij niet wilde toegeven aan verzoekers dwingende en opgewonden gedrag is weliswaar begrijpelijk, maar doet er niet aan af dat hij op dat moment ook jegens verzoeker een bemiddelende en hulpverlenende rol diende te vervullen.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
2.1. Voorts heeft verzoeker erover geklaagd dat het regionale politiekorps Drenthe door hem gemaakte reis- en verletkosten niet heeft vergoed. Verzoeker heeft die kosten gemaakt voor het bezoeken van de hoorzitting van de klachtencommissie politie Drenthe.
2.2. Reis- en verletkosten, door een klager gemaakt in het kader van de behandeling van een door hem ingediende klacht, komen naar maatschappelijke opvatting in beginsel voor rekening van de klager zelf, tenzij het kosten betreft die voortvloeien uit het feit dat het betrokken bestuursorgaan in het kader van de klachtbehandeling onredelijke eisen stelt aan de klager.
Daarvan was in dit geval geen sprake.
In dit verband is onder meer van belang dat de klachtencommissie klagers hoort in het gemeentehuis van de gemeente, zo dicht mogelijk bij de plaats waar de gebeurtenis waarover is geklaagd, zich had voorgedaan. Daarbij komt dat geen sprake is geweest van zodanige tekortkomingen in het optreden van de politie, dat de kosten om die reden voor rekening van de politie behoren te komen.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Drenthe, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), is gegrond ten aanzien van het niet willen luisteren toen verzoeker zijn mening wilde geven over het geschil, en is niet gegrond ten aanzien van het niet vergoeden van de reis- en verletkosten.
mr. R. Fernhout
Onderzoek
Op 24 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Ter Apel (thans: adres onbekend), met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe. Nadat verzoeker op 10 maart 2000 nadere informatie had verschaft, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Verzoekers adres was niet te traceren, zijn adres is onbekend.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 8 juni 1999 had verzoeker een verschil van mening met medewerkers van een tankstation over de afrekening van brandstof.
Nadat verzoeker boos was geworden, belde de medewerkers de politie.
De ambtenaren E. en M. van het regionale politiekorps Drenthe kwamen ter plaatse.
2. Op 9 juni 1999 diende verzoeker bij het regionale politiekorps Drenthe een klacht in over het optreden op 8 juni 1999 van E. en M. Verzoeker klaagde er onder meer over dat E. niet naar hem had willen luisteren. Ook klaagde hij erover dat E. geweld jegens hem had toegepast.
3. Op 8 november 1999 nam de burgemeester van Emmen een beslissing op verzoekers klacht. De burgemeester was het eens met het advies van de klachtencommissie politie Drenthe, en nam dit advies over (zie hierna, onder 3.). De burgemeester achtte verzoekers klacht dat betrokken ambtenaar E. verzoeker onjuist had bejegend door niet naar hem te luisteren, ongegrond. De burgemeester achtte de klacht dat E. onnodig geweld tegen verzoeker had gebruikt, gegrond.
4. Het advies van 14 september 1999 van de klachtencommissie politie Drenthe, waarnaar de burgemeester verwees, hield onder meer het volgende in:
"4. Behandeling van de klacht ter zitting.
De klacht is behandeld ter zitting van de commissie op donderdag, 9 september 1999 in het stadhuis te Hoogeveen. De heer M. heeft te kennen gegeven niet op de hoorzitting aanwezig te kunnen zijn. Op verzoek van de secretaris heeft hij zijn verklaring op schrift gesteld en deze aan de commissie doen toekomen. De commissie heeft eerst (verzoeker; N.o.) en vervolgens de heer E. gehoord.
4.1 (Verzoeker; N.o.) heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik heb een pasje van de Zuid Drentse Oliehandel (Z.D.O.) in Emmen. Ik kan daarmee tanken zonder direct te betalen. Met het pasje en een pincode is dit mogelijk. Ik kreeg een afboeking van Z.D.O., waaruit bleek dat ik twee keer voor een bedrag van 40 gulden aan dieselolie had getankt. Ik had één keer op een zondag, mijn broer die met zijn auto op diesel rijdt, laten tanken. Ik was daar zelf bij, omdat ik immers de pincode moest intoetsen. Om dit misverstand uit de wereld te helpen heb ik eerst gebeld met Z.D.O. en later ben ik er met mijn broer naar toe gegaan. Mijn broer heeft hiervoor een halve snipperdag moeten nemen. Bij Z.D.O. legde men mij een lijst voor, waaruit bleek dat op een vrijdag en een zondag er voor een bedrag van 40 gulden aan dieselolie was getankt. Dit kon niet. Mijn eigen auto rijdt op benzine. Men stelde dat het systeem waterdicht was. Ik kan niet bewijzen dat ik toen niet heb getankt. Omdat men het verder niet wilde uitzoeken werd ik kwaad. Ik wilde toen de politie bellen en pakte de telefoon, maar ik wist niet hoe die werkte. Op mijn verzoek heeft men van Z.D.O. toen de politie gebeld. Ik wilde de politie er bij hebben om mijn gelijk te krijgen. Ik vond dat ik een beetje bestolen werd door de Z.D.O. Toen de politie niet snel kwam ben ik nog naar het politiebureau gereden om te vragen waar men bleef. De politie kwam eindelijk met twee personen. Men liep direct naar de directeur van de Z.D.O. Naar mij werd niet geluisterd. Ik werd kwaad omdat ik mijn verhaal niet kon doen. De sfeer was heel gespannen. Ik werd een beetje door het lint geholpen. Ik werd niet gelijkwaardig behandeld. Als ik kwaad word, word ik kort voor de kop. Ik heb al eerder een akkefietje gehad met de heer E. Toen luisterde hij ook niet. Ik heb toen van de politierechter een boete van 500 gulden gekregen voor te hard rijden. De rest van de bekeuringen is mij toen kwijtgescholden, omdat E. mij volgde en mij overal voor bekeurde. E. vindt dat ik agressief ben. Dat is echter niet zo. Toen E. niet naar mij wilde luisteren verweet ik hem dat en begon ik over die oude zaak. Het was feitelijk zo. E. kwam het pand binnen en zei: "Jou ken ik wel." Vervolgens liep hij rechtstreeks door naar de directeur van de Z.D.O. Ik zei toen: "Ik ben hier ook nog!" Ik wilde eerst mijn verhaal kwijt. Politieman E. greep mij toen met een arm om de nek vast en gaf een schop tegen mijn benen, waardoor ik naar de grond ging. Hier was geen reden voor. Ik heb geen weerstand geboden. Ik ontken dat ik E. bij de polsen heb gepakt. Door de arm om mijn hoofd is mijn bril verbogen en een tand door mijn lip gegaan. Mijn broer heeft geprobeerd de boel te kalmeren. Op het laatst deed mijn broer alleen het woord. Met de andere agent heb ik helemaal niet gesproken.
Op een vraag van de voorzitter wat (verzoeker; N.o.) wilde bereiken, antwoordt deze: Ik heb er recht op dat uitgezocht wordt wat er is gebeurd. De heer E. beoordeelt mij verkeerd. Ik kom wel agressief over, maar ik ben het helemaal niet. Ik had er moeite mee dat hij eerst naar de directeur van de Z.D.O. ging. Ik had immers opdracht gegeven om te bellen. Ik vond dat er even naar mij moest worden geluisterd. Er moest een oplossing komen. Later heb ik wel woorden gezegd als "klerelijers", "snotapen", etc. Als ik kwaad ben zeg ik wel eens wat.
Me. legt op verzoek van klager uit hoe te handelen als hij schadevergoeding wil vragen.
4.2 E. heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik ken (verzoeker; N.o.). Ongeveer een jaar geleden heb ik bemoeienis met hem gehad in verband met problemen met zijn vader. Toen hij na het gesprek op het bureau met gierende banden wegreed, waren wij bang dat hij rechtstreeks naar zijn vader zou gaan en de problemen nog groter zouden worden. Daarom reden wij achter hem aan. Door zijn uitzonderlijke rijgedrag hebben wij hem aan de kant gezet en hem voor een aantal overtredingen bekeurd.
Wij waren in Klazienaveen toen wij van de meldkamer het telefonische verzoek kregen naar de Z.D.O. te gaan omdat iemand daar door het lint dreigde te gaan. Onderweg daar naartoe kregen wij het verzoek er met spoed naar toe te gaan, omdat personeel van Z.D.O. opnieuw belde. Toen wij daar binnenkwamen en 'goeden middag' zeiden sprak iemand van de Z.D.O. ons aan. (Verzoeker; N.o.) riep: "Ik heb hier de meeste rechten." Ik draaide mij toen om en zei: "Wij kennen elkaar." Ik zei tegen (verzoeker; N.o.) dat wij eerst met iemand van de Z.D.O. wilden praten. Hij was het daar niet mee eens. Ik heb hem toen bij zijn hoofd vastgepakt, waardoor hij rustig werd. De broer van (verzoeker; N.o.) vroeg toen om een beetje rekening met zijn broer te houden. Ik heb toen gezegd, dat als deze zich een beetje gedroeg er niets aan de hand was. Het bleek om een probleem te gaan dat hij twee keer een bedrag van 40 gulden moest betalen, terwijl hij zei maar één keer voor dat bedrag te hebben getankt. Van de zijde van de Z.D.O. wilde men hem het bedrag van 40 gulden wel terug betalen, maar hem dan als lid royeren. Dit wilde hij echter niet. Hij verliet de zaak, doch kwam even later weer naar binnen. Hij maakte ons toen voor van alles en nog wat uit. Het schuim stond om zijn mond. Ik heb hem toen in een hoek gedrukt en hem gezegd zich rustig te houden en dat wij alleen op een fatsoenlijke manier met hem wilden praten. Op nadere vragen van de voorzitter over de reden van het eerste vastpakken antwoordt E.: (Verzoeker; N.o.) zei toen wij binnenkwamen dat wij met hem mee moesten komen. Ik zei hem, dat wij eerst met de directeur van de Z.D.O. gingen praten. Toen ik bij hem weg wilde lopen pakte hij mij bij een arm beet. Op dat moment heb ik mij omgedraaid en zijn hals met mijn arm vastgepakt. Gewoon klem. Het was zowel een reflex als een bewuste keuze. Wij hebben geleerd om iemand bij de hals vast te pakken. Op die manier houd je iemand onder controle. Door het klemzetten van zijn hoofd kwam zijn bril in de knel. Ik heb deze aan mijn collega gegeven.
De reden van het vastpakken de tweede keer was de volgende. Toen hij weer binnenkwam en zo te keer ging, drukte ik hem in een hoek. Dit was de eerste keer niet mogelijk. Hij schreeuwde toen: "Ik wil je naam weten." Het speeksel vloog mij om de oren. Op zo'n manier geef ik geen antwoord. Vervolgens pakte hij zijn broer beet en zei: "Mee naar het bureau." Met gierende banden vertrok hij toen in zijn auto. Die dag is hij op het bureau in Emmen geweest. De volgende dag kwam hij bij mij op het bureau in Klazienaveen. Hij liet mij zijn beschadigde bril zien en zei: "Ik hoop dat je een goede verzekering hebt." Ik heb de eerste keer wel naar hem geluisterd. Hij komt echter met een stelling. Als je daaraan niet voldoet wordt hij kwaad. De wijkchef, A., heeft nog een gesprek met (verzoeker; N.o.) gehad. Deze zei echter: "De klacht gaat door."
5. Bevindingen en overwegingen.
De commissie heeft geconstateerd dat de politie gebeld is door personeel van de Z.D.O. Er is meerdere keren gebeld. Men voelde zich kennelijk bedreigd. De commissie vindt het logisch dat de politie bij binnenkomst eerst met medewerkers van de Z.D.O. wilde spreken. Van die zijde was immers gebeld. (Verzoeker; N.o.) had op dit punt een verkeerd beeld van de werkelijkheid. Het is derhalve terecht dat de politie eerst heeft gesproken met de directeur van de Z. D.O.
Met betrekking tot de klacht over de eerste toepassing van geweld heeft E. de commissie er niet van overtuigd dat die reactie op dat moment noodzakelijk was. Het was op dat moment in het begin van de confrontatie. Daarbij was E. vergezeld van een collega. E. had kunnen volstaan met zich los te rukken nadat (verzoeker; N.o.) hem bij de arm pakte, kennelijk om te bewerkstelligen dat men eerst naar zijn visie luisterde. Voor het met kracht omklemmen van het hoofd van klager was op dat moment naar het oordeel van de commissie geen reden.
Voor zover (verzoeker; N.o.) tevens klaagt over de tweede toepassing van geweld, is de commissie van mening dat E. toen wel correct heeft gehandeld. Door de kennelijk buiten zinnen zijnde klager in een hoek te drukken, zonder overbodig geweld te gebruiken, werd immers bereikt dat klager enigszins tot bedaren kwam en voorkomen dat de zaak verder zou escaleren.
6. Conclusie:
• De klacht dat politiefunctionaris E. klager onjuist heeft bejegend, door niet naar hem te luisteren toen hij zijn mening over het geschil tussen hem en Z.D.O. wilde vertellen is ongegrond.
• De klacht dat politiefunctionaris E., door de hals van klager tegen zich aan te klemmen, onnodig geweld tegen klager heeft gebruikt, waardoor zijn bril is beschadigd, hij pijn in de nek en een tand door zijn lip kreeg, is gegrond."
4. Bij brief van 21 oktober 1999 berichtte het Bureau Juridische Zaken van het regionale politiekorps Drenthe verzoeker onder meer het volgende.
"U wilt o.a. vergoeding voor onkosten die u heeft gemaakt, zoals telefoongesprekken, reiskosten naar Hoogeveen in verband met bezoek aan de klachtencommissie, reiskosten naar Assen voor een gesprek met de politie, en snipperdagen.
Met betrekking tot telefoonkosten merk ik op dat u zelf de keus heeft gemaakt om uw geschil met de politie telefonisch aan de orde te stellen. Ook heeft u zelf de keus gemaakt om te klagen en om op de uitnodiging voor de klachtencommissie te verschijnen en tenslotte heeft niemand u gevraagd om naar Assen te komen.
Nu u uit eigen wil, zonder daartoe te zijn verplicht kosten heeft gemaakt, is de politie niet gehouden u die kosten te vergoeden."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Drenthe
1. De beheerder van het regionale politiekorps Drenthe reageerde onder meer als volgt op de klacht:
"- Verzoekers klacht over het feit dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 8 juni 1999 niet naar verzoeker hebben willen luisteren, toen hij zijn mening wilde geven over het geschil tussen hem en een medewerker van een tankstation, is naar mijn mening ongegrond. Zoals blijkt uit het advies van de klachtencommissie en de daarin vermelde verklaringen van (verzoeker; N.o.) en E. was het personeel van ZDO bang voor (verzoeker; N.o.) in verband met zijn agressieve gedrag en is daarom de politie gebeld. Kennelijk was de situatie dermate bedreigend, dat men het nodig vond om meerdere keren te bellen naar de politie. E. had ervaring met het agressieve gedrag van (verzoeker; N.o.). Ook (verzoeker; N.o.) zelf zegt dat hij agressief overkomt, doch dat hij niet agressief is. De politie kwam op verzoek van het personeel van ZDO. Ik vind het daarom redelijk en voor de hand liggend dat de politie eerst van die kant het verhaal wilde horen. Toen de politie daarna het verhaal van (verzoeker; N.o.) wilde horen was deze dermate geagiteerd dat een normaal gesprek met hem niet mogelijk was. Hij vertrok vervolgens in de richting van het politiebureau met gierende banden. Ik ben van mening dat de politie in deze geen verwijt treft.
- De klacht van verzoeker dat het regionale politiekorps Drenthe de door hem gemaakte reis- en verletkosten niet heeft vergoed in verband met het bezoeken van de hoorzitting is mijns inziens ongegrond. Juist om voor klagers dergelijke kosten tot een minimum te beperken is het gebruikelijk dat de klachtencommissie klagers hoort in het gemeentehuis van de gemeente, zo dicht mogelijk bij de plaats, waar de gebeurtenis waarover is geklaagd zich heeft voorgedaan. Hierdoor maakt het korps extra kosten in verband met het reizen van de commissieleden naar dat gemeentehuis. Daarnaast vormen een vergoeding aan de leden van de commissie en het verzorgen van het secretariaat ook een kostenpost voor het korps.
Aan klagers worden, ook bij ongegrond verklaarde klachten, geen kosten in rekening gebracht. Klagen mag, maar hoeft niet. Ook kan men afzien van het recht om te worden gehoord. Het is een vrije keus van klager. In de bemiddelingsfase is reeds uitvoerig contact met klager geweest om te bezien of de klacht niet naar tevredenheid van klager kon worden opgelost. Hierin is door medewerkers van het korps ook veel tijd gestoken en zijn kosten gemaakt. Alles afwegende ben ik van oordeel dat het onder deze omstandigheden niet onredelijk is dat de geringe kosten voor klager die het vrijwillige bezoek aan de klachtencommissie met zich mee brengt door hem zelf worden gedragen."
2. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich onder meer een mutatie uit de dag- en nachtrapporten van 8 juni 1999, opgemaakt door de betrokken ambtenaren E. en M. Deze mutatie houdt onder meer het volgende in:
"Melding van de Z.D.O. dat daar een man stennis maakt en men vraagt om politie. Bleek bij onze komst te gaan om (verzoeker; N.o.) die een geschil had met de Z.D.O. Bij onze komst brulde (verzoeker; N.o.) gelijk dat wij eerst met hem moesten praten en dat hij de meeste rechten had. (Verzoeker; N.o.) erop gewezen dat wij kwamen voor een normaal gesprek. (Verzoeker; N.o.) was bijna door het lint. Hierop pakte (verzoeker; N.o.) mij ( E.) beet waarop ik (verzoeker; N.o.) even stevig heb beet gepakt om hem tot rust te manen. (verzoeker; N.o.) werd even wat rustiger. Ging daarop naar buiten want met ons, een ieder, kon hij toch geen gesprek voeren. B. van de Z.D.O. vertelde toen dat volgens hun computer gegevens (verzoeker; N.o.) tweemaal diesel had getankt. Hij had daarvoor ook een rekening gehad. (Verzoeker; N.o.) was het hier niet mee eens en eiste dat men zijn geld terug gaf. Zijn broer die bij hem was had trouwens de diesel getankt en volgens (verzoeker; N.o.) dus maar een keer. (Verzoeker; N.o.) zijn broer had daarvoor vanmiddag vrij genomen om deze zaak op te helderen bij Z.D.O. (Verzoeker; N.o.) eiste ook dat de vrije middag van zijn broer werd betaald. Z.D.O. wilde de 40 gulden wel aan (verzoeker; N.o.) terug betalen maar royeerde hem dan ook gelijk. Dit was het ook niet wat (verzoeker; N.o.) wilde. (Verzoeker; N.o.) kwam vervolgens weer binnen en begon ons verbalisanten uit te maken voor snotapen, klerelijders enz. Opnieuw (verzoeker; N.o.) aangesproken en hij bleef door gaan, het personeel van de Z.D.O. klapperden allemaal de broek voor het gat zo ging hij te keer. (Verzoeker; N.o.) daarop nog even in de hoek gedrukt en hem duidelijk gemaakt dat het zo niet ging. (Verzoeker; N.o.) ging weer bijna door het lint en wenste onze namen enz. enz. Omdat wij op zijn gebrul niet reageerden verliet hij kwaad het gebouw en zei dat hij naar het bureau ging voor een klacht. Hij schreef het kenteken op van de dienstauto en ging vervolgens weg.
3. Ook bevond zich bij de reactie van de korpsbeheerder een rapport van betrokken ambtenaar M. van 4 september 1999, opgemaakt in het kader van de interne klachtbehandeling door de politie. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
"Op donderdag 8 juni, tegen de middag kregen wij, collega E. en ondergetekende opdracht te gaan naar het ZDO, (…). Wij waren die dag samen op dienst en waren, in uniform gekleed en reden in een opvallende dienstauto, met direkte politiezorg belast. De melding was, dat men aldaar een lastige klant binnen had, die door het lint gegaan was. Deze man zou zich agressief gedragen en naar ik me meen te herinneren, was er meerdere keren over gebeld. Men wilde snel politie ter plaatse.
Bij onze komst ter plaatse werden wij opgewacht door een medewerker van ZDO, die ons te woord wilde staan. Dit werd hem echter onmogelijk gemaakt door een man, die later (verzoeker; N.o.) bleek te zijn. Die man begon meteen bij onze komst te schreeuwen, dat wij eerst met hem moesten praten, omdat hij de meeste rechten in deze zou hebben. Deze man was asgrauw van kleur.
Collega E. is vervolgens het gesprek met (verzoeker; N.o.) aangegaan. Ik hoorde hierbij, dat E. zei dat wij voor een normaal gesprek kwamen en dat wij ook van (verzoeker; N.o.) verwachten, dat deze zich normaal zou gaan gedragen.
Met (verzoeker; N.o.) was echter geen normaal gesprek aan te gaan. Hij stond te schreeuwen en maakte ons uit voor alles wat slecht was.
Ik zag toen, dat (verzoeker; N.o.), welke man groter is dan collega E., E. bij zijn beide polsen pakte Vervolgens heeft E. zich losgerukt en heeft hij (verzoeker; N.o.) vervolgens stevig beetgepakt. Ik had uit voorzorg de wapenstok ter hand genomen om mijn collega te assisteren, doch collega E. had mijn hulp niet nodig.
(Verzoeker; N.o.) werd hierdoor rustiger, mede doordat ik hem maande zich rustig te houden, terwijl collega E. hem nog vasthield. Hierna werd mij, door collega E., de bril van (verzoeker; N.o.), die bij deze schermutseling in de knel was gekomen, overhandigd. Ik heb deze op een stoel gelegd, in de hal van het gebouw.
(Verzoeker; N.o.) verliet hierna woest het gebouw en ging buiten staan, want met ons, iedereen, inclusief de mensen van het ZDO, kon hij toch geen gesprek voeren.
De medewerker van ZDO, B., deelde mede, dat men een meningsverschil had met deze klant over het al dan niet getankt hebben met een tankpasje van het ZDO, afgegeven aan (verzoeker; N.o.) uit Ter Apel. Volgens de computergegevens had (verzoeker; N.o.) 2 keer diesel getankt. Hij had hiervoor een rekening gehad, zoals volgens contract is bepaald.
(Verzoeker; N.o.) was het met die afrekening niet eens en eiste zijn geld terug. Tevens eiste hij dat zijn broer werd uitbetaald, want die had een halve dag hiervoor vrij moeten nemen. ZDO gaf aan dat ze (verzoeker; N.o.) de 40 gulden wel terug wilden betalen, maar dat men hem dan wel meteen als lid royeerde. (Verzoeker; N.o.) wilde dit echter niet.
Vervolgens kwam (verzoeker; N.o.) het gebouw weer binnen en begon een ware scheldkannonade. Wij werden uitgemaakt voor snotapen, kelerelijers en verder alles wat niet wenselijk is.
(Verzoeker; N.o.) werd hierop door ons aangesproken, dat hij zich diende te gedragen. Hij bleef echter maar raaskallen en ging verbaal als een beest te keer. Alle medewerkers van ZDO waren hiervan dusdanig onder de indruk, dat men zich verschool in de kantoren.
Hierop werd (verzoeker; N.o.) nog eens door collega E. beetgepakt en in een hoek van de hal geduwd, teneinde hem te bedaren en hem ervan te overtuigen; dat men op deze wijze niet verder kwam. De broer van (verzoeker; N.o.) was hierbij ook aanwezig en ook deze zei tegen hem, dat hij zich rustig diende te houden.
Het had echter niet het beoogde resultaat. (Verzoeker; N.o.) bleef tekeer gaan en vroeg onze namen. Wij wensten echter niet op zijn geschreeuw te reageren en vervolgens verliet hij woest het gebouw. Zijn kapotte bril nam hij mee. Hij schreeuwde zijn beklag te gaan doen aan het bureau te Emmen en dat wij zijn bril moesten betalen."
1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
artikel 13a, eerste lid:
"De kantonrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij het kantongerecht redelijkerwijs heeft moeten maken. (...) Het Besluit proceskosten bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. (...)."
artikel 8:75, eerste lid:
"De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. (...)"
3. Besluit proceskosten bestuursrecht
artikel 1:
"Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij,
d. verletkosten van een partij,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is."
artikel 2:
"1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak als volgt vastgesteld:
(...)
b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd;
c. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel c: overeenkomstig artikel 6, eerste lid, onderdeel III, van het Besluit tarieven in strafzaken;
(...)"
4. Besluit tarieven in strafzaken:
Artikel 6:
"1. Voor reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 6 van de Wet tarieven in strafzaken zijn vergoedingen verschuldigd berekend naar de volgende tarieven:
(...)
III. (...) aan getuigen (...) de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse (...)."
5. In rapport 93/605 heeft de Nationale ombudsman onder meer overwogen dat het enkele feit dat de Wahv niet de mogelijkheid bood tot het vergoeden van kosten, op zich zelf onvoldoende grond was om een verzoek daartoe af te wijzen.
Daardoor kan wellicht in een vroeg stadium erger worden voorkomen.
Indien er in het kader van een dergelijk conflict strafbare feiten worden gepleegd, dient de politie daartegen repressief op te treden. Aangiften ter zake van (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten moeten in ieder geval worden opgenomen. Burgers behoren in een dergelijk conflict niet over te gaan tot daden van eigenrichting. De door de wet aan de politie opgedragen taak om te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde houdt onder meer in dat de politie, voor zover dat in haar vermogen ligt, eigenrichting dient te voorkomen.