Verzoekers zijn in de nacht van 4 op 5 september 1999 het slachtoffer geworden van diefstal uit hun toenmalige restaurant. Zij klagen erover dat het regionale politiekorps Drenthe niet onmiddellijk ter plaatse is gekomen nadat zij de diefstal hadden gemeld.
Voorts klagen zij erover dat de burgemeester van Coevorden in zijn beslissing van 26 januari 2000 op hun klacht van 29 september 1999 zich slechts op één onderdeel van hun klacht heeft uitgesproken.
Beoordeling
I. Ten aanzien van het niet onmiddellijk ter plaatse komen
1. Verzoekers beheerden een horecagelegenheid te Coevorden. Boven de gelegenheid bevond zich een privé-gedeelte van het pand met woon- en kantoorruimten. Achter de gelegenheid was een toilet en een deur naar het privé-gedeelte. In het privé-gedeelte was ook een deur naar buiten. Op 4 september 1999 tussen 19.00 en 20.30 uur lieten verzoekers een man het toilet bezoeken. Op een gegeven moment zag verzoekster de man bij de deur naar het privé-gedeelte staan. De man reageerde niet geschrokken en verontschuldigde zich met de opmerking dat hij de weg niet kon vinden. Hij liet zich vervolgens door verzoekster naar buiten geleiden.
2. Op 5 september 1999 omstreeks 00.45 uur ontdekte verzoekster dat er geld was weggenomen uit een kantoorruimte. Verzoekers dachten dat de toiletbezoeker de buitendeur van het privé-gedeelte had geopend voor een handlanger, die vervolgens de diefstal had gepleegd. Zij belden daarop de politie.
3. De politie noteerde omstreeks 00.55 uur de melding van verzoekers in een mutatie in het dag- en nachtrapport. Hierbij vermeldde de politie dat er onvoldoende opsporingsindicaties waren, dat de opdracht ter plaatse te gaan werd gegeven omstreeks 02.09 uur en dat de politie omstreeks 02.47 uur ter plaatse was.
4. Uit de brief van verzoeker van 29 september 1999 aan de burgemeester van Coevorden en uit de verklaring die verzoeker aflegde bij de Klachtencommissie Politie Drenthe blijkt dat verzoeker die nacht verschillende telefoongesprekken heeft gevoerd met de politie. Hij sprak met personeel van de politiemeldkamer en met de politieambtenaren die waren belast met de afhandeling van de melding van verzoekers. In deze gesprekken hebben de politieambtenaren verzoeker verteld dat niet direct kon worden gereageerd op de melding, omdat de politiemensen die dienst deden in Coevorden bezig waren met de afhandeling van de aanhouding van een verkeersdeelnemer in verband met vermoed alcoholgebruik. Nadat de politie verzoekers had verzocht overdag aangifte te doen, ging de politie na aandringen daartoe door verzoekers die nacht, twee uur na de melding, toch nog ter plaatse.
5. De korpsbeheerder deelde mee dat de status van de melding zodanig was dat de meldkamer politieambtenaren mocht vragen ter plaatse te gaan op het moment dat daar gelegenheid toe was. Deze status mocht volgens de korpsbeheerder aan de melding worden toegekend omdat er geen sprake was van heterdaad en er geen opsporingsindicaties waren. De korpsbeheerder deelde verder nog mee dat het personeel van de meldkamer verzoekers had uitgelegd dat het enige tijd zou duren voordat de politie ter plaatse zou komen en wat daarvan de reden was. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond.
6. In dit geval is er sprake van een melding van diefstal die vermoedelijk was gepleegd enige uren voordat de melding hiervan was gedaan en waarbij er voorts onvoldoende opsporingsindicaties waren. De door verzoekers vermoede gang van zaken is weliswaar niet onaannemelijk, maar er zijn onvoldoende gegevens om in redelijkheid aan te nemen dat de bedoelde persoon het privé-gedeelte heeft betreden. De genoemde feiten en omstandigheden waren - ook overigens - zodanig dat de toiletbezoeker niet als verdachte (artikel 27 Wetboek van Strafvordering; zie Achtergrond onder 2.) kon worden aangemerkt en er ook geen andere persoon was die als verdachte kon worden aangemerkt. Dit betekent dat de politie ter plaatse alleen sporen kon veiligstellen, de aangifte kon opnemen en slachtofferzorg kon bieden. Uit het onderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die het noodzakelijk maakten dat de politie deze werkzaamheden onmiddellijk diende uit te voeren, bijvoorbeeld omdat sporen weg of onbruikbaar dreigden te raken. Van verzoekers mocht in deze situatie worden gevraagd om bepaalde zaken niet aan te raken of een ruimte niet te betreden in verband met een sporenonderzoek. De politie heeft voorts voldoende oog gehad voor de positie van verzoekers als slachtoffer door na verwijzing voor aangifte de volgende ochtend, toch nog die nacht ter plaatse te komen, nadat verzoekers daarop hadden aangedrongen. Onder deze omstandigheden mocht de politie prioriteit geven aan het afhandelen van de genoemde aanhouding en pas daarna ter plaatse komen bij verzoekers. Wel dient de politie de melder van een diefstal - indien mogelijk - duidelijk te informeren binnen welke termijn de politie wel ter plaatse zal komen en - zoals in dit geval ook is gebeurd - om welke reden de politie niet direct ter plaatse komt. Het is aldus niet onjuist dat de politie niet direct ter plaatse kwam.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
II. Ten aanzien van het slechts op één onderdeel afdoen van de klacht
1. Bij brief van 29 september 1999 en de daarbij behorende bijlage legden verzoekers hun klacht over het regionale politiekorps Drenthe voor aan de burgemeester van Coevorden. In hun brief klaagden zij er onder meer over dat een tip over de diefstal in de nacht van 4 op 5 september 1999 door de politie niet serieus was behandeld. Daarnaast deelden zij mee dat de ambtenaren die waren belast met de afhandeling van hun melding van de diefstal, niet de juiste prioriteiten hadden gesteld en daardoor ten onrechte niet direct ter plaatse waren gekomen. Dit laatste is te lezen uit de mededeling van verzoekers in hun brief van 29 september 1999 dat zij de nacht van de inbraak hadden gemeld het er niet mee eens te zijn dat de politie niet kwam in verband met een "alcoholaanhouding".
2. In het advies in deze zaak van de Klachtencommissie Politie Drenthe staat vermeld dat verzoeker heeft verklaard dat hij die nacht telefonisch contact heeft opgenomen met de ambtenaren die in die nacht in dienst waren in Coevorden en die belast waren met het afhandelen van zijn melding van diefstal. Verzoeker heeft daarbij verklaard dat de ambtenaren hem hadden verteld dat zij nog een uur bezig zouden zijn met een alcoholcontrole en dat hij van mening was dat zijn melding een hogere prioriteit moest krijgen dan de alcoholcontrole.
3. In zijn brief van 26 januari 2000 deelde de burgemeester van Coevorden aan verzoekers mee dat hun klacht dat de politie niet adequaat had gereageerd op een tip, gegrond was. Hierbij ging hij niet in op de vraag of de politie de nacht van de inbraak al dan niet snel genoeg ter plaatse was gekomen. De korpsbeheerder deelde mee dat de burgemeester van Coevorden - op basis van artikel 1, eerste lid, van de Klachtenregeling politie Drenthe (zie Achtergrond onder 1.2.) - de klacht namens hem juist had afgedaan, omdat het gestelde niet was gericht op de wijze waarop een ambtenaar zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen, met uitzondering van het onderdeel over de tip. Gezien het gestelde onder 1. en 2. is dit niet begrijpelijk, omdat het stellen van prioriteiten een gedraging van de betrokken ambtenaar betrof.
4. Uit het voorgaande blijkt dat verzoekers, in overeenstemming met artikel 1 eerste lid van de Klachtenregeling politie Drenthe, er ook over hadden geklaagd dat de politieambtenaren die de nacht van de diefstal met de afhandeling van hun melding waren belast, niet snel genoeg ter plaatse kwamen. De burgemeester van Coevorden heeft zich niet uitgesproken over dit onderdeel van de klacht. Dit is niet juist.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Drenthe, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), is niet gegrond ten aanzien van het niet onmiddellijk ter plaatse komen.
De klacht over de onderzochte gedraging van de burgemeester van Coevorden, die eveneens wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe, is gegrond.
Onderzoek
Op 25 februari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw H. te Drachten, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen) werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Assen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Vervolgens zijn verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekers maakten van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en de hoofdofficier te Assen deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In de nacht van 4 op 5 september 1999 ontdekten verzoekers dat er geld van hen was gestolen uit de kantoorruimte die was gelegen boven hun restaurant te Coevorden. Zij maakten hiervan telefonisch melding bij het regionale politiekorps Drenthe.
2. Een medewerker van het regionale politiekorps Drenthe maakte op 5 september 1999 te 00.55 uur een mutatie in het dag- en nachtrapport van de politie, dat onder meer inhoudt:
"vrije tekst: inbraak in cafe/woonhuis A.
Reden status: Onvol. opsp. indicatie
1e Eenheid: 3023 Tijd opdracht: 02:09 Tijd ter plaatse: 02:47"
3. Twee andere medewerkers van het regionale politiekorps Drenthe maakten op 5 september 1999 te 04.38 uur een mutatie in het dag- en nachtrapport van de politie dat onder meer inhoudt:
"A. meldde dat er was ingebroken in zijn woning. Ter plaatse bleek dat er iemand via het bedrijf naar de wc is geweest die daar verdwaald was. Mogelijk de dader???? Tr (technische recherche; N.o.) in kennis gesteld voor mogelijke sporen. A. belt maandag voor het doen van aangifte."
4. Verzoekster deed op 6 september 1999 aangifte van de diefstal. Deze aangifte hield onder meer in:
"Het perceel heeft de hoofdingang aan de (…)straat. De linkerzijkant van het perceel grenst aan de (…)straat. Aan de (…)straat is de ingang naar het privé-gedeelte. Wij wonen namelijk boven de zaak.
Vanuit het restaurant is het mogelijk om naar het privé-gedeelte te gaan. Deze deur is niet afgesloten en voorzien van een bordje met opschrift "Privé".
Wij gebruiken deze deur als het restaurant open is heel vaak. Achter deze deur zit namelijk een kelderkast, waar onze drankvoorraad is opgeslagen. Het is ondoenlijk deze deur af te sluiten.
Als je echter door deze deur gaat, kom je bij de deur in de (…)straat.
Gisteravond tussen 19.00 en 20.30 uur kwam er een man binnen in ons restaurant. Hij vroeg aan mijn man of hij gebruik mocht maken van het toilet. Mijn man heeft gezegd dat dat goed was. De toiletten zijn moeilijk te vinden. Mijn man heeft hem toen verteld dat hij aan het eind van de gang moest wezen.
Aan deze gang zit namelijk ook de deur met het bordje "Privé". Op een gegeven moment kwam ik uit de keuken. Ik zag toen een man bij de privé-deur staan. Ik sprak deze man aan. Hij schrok niet. Hij reageerde alsof hij nog iets aan het zoeken was. Hij verontschuldigde zich, dat hij de weg in het restaurant niet kon vinden. Vervolgens heb ik hem naar de buitendeur geleid. Ik heb er kort met mijn man over gesproken en mijn man is hem nog nagelopen. De man ging de hoofdingang uit, ging rechtsaf en ging vervolgens weer rechtsaf de (…)straat in. Hij liep via de (…)straat in de richting van de (…)straat. De man heeft niet aan de buitendeur gevoeld. Vervolgens heeft mijn man de deur aan de (…)straat gecontroleerd. Dat heeft hij aan de binnenzijde gedaan. In het slot van deze deur zitten altijd de sleutels. Deze zitten erin omdat wij al 2 maal een brand hebben gehad. Wij willen bij brand het pand kunnen verlaten.
Voor de rest is er die avond niets gebeurd.
Toen ik op zondag morgen omstreeks 00.45 uur naar het kantoor liep boven de zaak, om het geld in een daarvoor bestemd geldkistje te doen, zag ik dat er een geldkistje weg was en de andere leeg gehaald.
De kantoorruimte is gevestigd aan het begin van een gang met heel veel deuren.
(…)
Direct na de ontdekking van de diefstal is mijn man naar beneden gegaan. Hij zag toen dat de deur naar de (…)straat niet meer in het slot zat. Wij denken dat de toedracht tot de diefstal als volgt is gegaan. De man die naar het toilet ging, en door mij aangetroffen werd bij de privé-deur, heeft vermoedelijk deze deur geopend. Er is toen een handlanger naar binnen gegaan en deze is direct via de trap naar boven gelopen en heeft direct de deur weer dicht gedaan. Op dat moment waren mijn man en ik druk aan het werk. De kans dat wij dan boven zouden moeten zijn was erg klein.
De dader heeft ongestoord te werk kunnen gaan. Uit de privé-geldkist is weg ƒ 6000,00.
Uit het geldkistje bestemd voor de zaak is ƒ 2000,00 weg."
5. Verzoekers dienden bij brief van 29 september 1999 een klacht in bij de burgemeester van Coevorden over het optreden van de politie te Coevorden. Zij deelden onder meer mee:
"In aansluiting op ons gesprek van 23 september jl. willen wij hierbij onze klacht officieel maken.
De criminaliteit die wij hebben ervaren in de 3½ jaar dat wij hier in Coevorden zijn, en daarbij de wel zeer geringe hulp die wij van de politie hebben mogen ontvangen, maakt dat wij ons zowel privé als ook in ons ondernemerschap ernstig bedreigd voelen.
Dit gevoel hebben wij reeds enige malen bij de politie in gesprekken en in aangiftes weergegeven. Vorig jaar hebben wij hierover bovendien een persoonlijk gesprek gehad met de heer K.
Toen al beaamde dhr. K. dat het optreden van de politie, met name in de zin van begeleiding en contact naar de burgers, in professionele zin voor verbetering vatbaar was.
Helaas hebben wij moeten vaststellen dat er niets veranderd is. In de bijlage bij deze brief, vindt u een beschrijving van de diverse gebeurtenissen zoals wij deze ervaren hebben. Het mag duidelijk zijn dat wij ons op dit moment werkelijk in de steek gelaten voelen. Zowel de financiële lasten, die als gevolg van deze gebeurtenissen onevenredig drukken op de schouders van startende ondernemers, als wel de emotionele schade die dit alles ons berokkent maakt ons het zakelijke en persoonlijke functioneren bijna onmogelijk.
Vooral het gebrek aan politie daadkracht naar aanleiding van de laatste diefstal (4/9 jl.), heeft ons doen besluiten naast een klacht tevens een schadeclaim in te dienen.
Naar onze mening had het onderzoek naar deze insluiping en diefstal veel beter behandeld moeten worden. Bovendien had het naar onze mening niet onopgelost afgesloten mogen worden. Immers met een zekerheid van 98% meent de politie de daders te kennen, zo werd ons op donderdag 16/9 door agent L. meegedeeld. Gedateerd op maandag 20/9 al, is echter het schrijven vanuit Hoogeveen met als conclusie: geen resultaat.
Gevolg voor ons: geen braaksporen, geen daders, geen bekentenis, ons is verteld dat het mensen uit een crimineel circuit betreft, verlies ƒ 8.000 angst en emotioneel stuk.
En daarnaast, sinds het bezoek van de heer K. aan ons op 6/9 jl. geen persoonlijk woord meer gehoord van de politie.
Al met al voldoende reden voor ons deze officiële klacht aan u te richten. Wij voelen ons machteloos tegenover deze combinatie van criminaliteit en bureaucratie en voelen ons bovenal bedreigd.
Het optreden van de politie, als overheidsorgaan, biedt ons geen vertrouwen meer.
In tegendeel, hoe moeten zij ons bescherming bieden als zij juist bij ons aangeven zoveel problemen te hebben, onderbezet zijn, en alleen sorry melden.
Excuses, op zich wellicht nog positief bedoeld, zijn na alle ervaringen niet meer aanvaardbaar.
Daarom deze klacht, daarnaast dienen wij bij deze een schadeclaim in t.w.v. ƒ 8000,- Hiermee willen wij niet overvragen, het mag duidelijk zijn dat de werkelijke schade dit bedrag ruim overstijgt. Daarnaast realiseren wij ons dat andere dan financiële schade niet in geld uit te drukken is."
6. Bij hun brief van 29 september 1999 aan de burgemeester van Coevorden voegden verzoekers een overzicht van gebeurtenissen. In dit overzicht wordt melding gemaakt van twee diefstallen en drie brandstichtingen, als gevolg waarvan verzoekers schade ondervonden. Hierbij zijn geen klachten tegen de politie geformuleerd. Het betreft een opsomming van gebeurtenissen. Verder hield dit overzicht onder meer in:
"4 September 1999: Diefstal geldkist en contant geld uit kantoor
- ca 12.30 uur constatering diefstal, direct melding aan meldkamer, wachten op terugbellen lokale politie. Ik ondertussen naar buiten, hierbij constatering buitendeur door inbrekers geopend.
- Bij terugkomst heeft meldkamer teruggebeld: politie erg druk met een alcoholaanhouding, wordt erg laat, wellicht beter om maandag aangifte te doen op bureau. Gemeld dat het daarvoor te ernstig was. Geen bevestiging dat politie zou komen.
- Ik bel opnieuw meldkamer, lokale politie belt ca. 5 minuten later terug. Zij melden slechts met 1 auto te zijn en zijn met een alcoholaanhouding bezig welke minimaal 1 uur in beslag zal nemen. Of het niet beter is morgenochtend ???
Verbazing van ons: 1 auto lichtfeest in Gramsbergen, feest in Erica, opening Lord Nelson. Wij vragen toch te komen.
- Ik geef aan de stad in te gaan om signalement aan collega horeca ondernemers door te geven, en te vragen opmerkzaam te zijn.
- Ca 1 uur later ben ik terug en politie komt dan snel. Diefstal gemeld en kwaadheid geuit over te zwakke bezetting.
Wordt door agenten beaamd en net als vorige keer verzocht inderdaad een klacht in te dienen. De druk is voor hen ook te groot. Ons wordt verteld overal af te blijven, maandag aangifte te doen op het bureau en dat dan ook technische recherche komt.
- Wij geven aan nog naar Gramsbergen te gaan om ook door te kijken en signalement door te geven.
- Politie waarschuwt beter niet, maar bij informatie of tips, toch graag melden.
Zondag 5 september (ik alleen thuis)
- ca.8.45 uur Tip van collega. Kenteken genoteerd, man voldoet aan signalement en liep rond met extreem veel geld.
- Meldkamer gebeld om tip door te geven politie zal terugbellen.
- Technische recherche belt, is onderweg en wil vast onderzoek doen. Meldt na de situatie opgenomen te hebben, dat het een snelkraak betreft. Raakt sleutels e.d. aan waarvan wij af moesten blijven van de politie 's nachts. Geeft aan nooit afdrukken op sleutels e.d. politie onkundig. Geeft weinig kans o.b.v. vingerafdrukken.
- Tip aan hem verteld. Meldt dat hij daar niets mee kan: moet bij plaatselijke politie. Hij belt opnieuw meldkamer dat wij best serieuze tip hebben. Politie zal contact opnemen maar is druk dus kan even duren.
- ca. 16.00 uur opnieuw meldkamer gebeld, want nog steeds niets gehoord van de politie.
- De heer K. belt dan snel, excuus voor verwarring maar ja druk. Er ontstaat woordenwisseling want K. kan niets met anonieme tip. Ik geef aan gesprek vorig jaar juist gevraagd om informatie en nu geen reactie, ben kwaad, emotioneel en kan de frustratie niet meer aan. K. wordt begripvol, neemt kentekennummer op geeft aan dat wij morgenochtend afspraak hebben op bureau om aangifte te doen en besluit gesprek.
Maandag 6 september
- Mijn vrouw doet aangifte, wordt bijzonder goed opgevangen door agent L.
Dhr. L. geeft aan opvallend dat daders alleen op die plaats in huis zijn geweest, verder niets overhoop gehaald. Moeten wel getipt zijn.
- Dhr L. geeft aan nu ook te begrijpen wat kentekennummer bij rapport doet.
- Dhr. L. geeft aan het verstandig te vinden nu slachtofferhulp in te schakelen, omdat wij nu zeer geëmotioneerd en kapot zijn.
- 's Middags dhr. K. op bezoek. Betreurt gang van zaken, alles is fout gegaan. Grote drukte, ernstige problemen, wij zijn vergeten. Biedt excuses aan en vraagt begrip voor menselijke fouten. Wij geven aan zeker na gesprek van vorig jaar, al met al zeer onbevredigend.
- M.b.t. onze tip: eigenaar van de auto is bij politie wel bekend, voldoet echter niet aan door ons gegeven signalement. Dus hiermee kan politie niets. Wij vragen of deze persoon dan toch niet gehoord kan worden. Maar dhr. K. geeft aan "zo werkt dat niet, dit soort mensen lachen daar om en och het geld is toch al weg".
(…)
- Met betrekking tot onze tip over het kenteken van de auto meldt hij dat de tip goed was. Het politieteam is 90% zeker van de daders en hijzelf wel bijna 98%. Helaas is bij de politie geen foto van degene die wij omschreven hebben. Dus hoewel dhr. L. vrijwel zeker is dat wij hem herkennen kunnen wij nu geen nadere confrontatie doen. Dus het onderzoek zit vast."
7. De wijkchef van de politie te Coevorden maakte op 25 november 1999 een rapport op dat hij richtte aan de secretaris van de Klachtencommissie Politie Drenthe. Dit rapport hield onder meer in:
"Vervolgens heb ik uitgezocht wat de feiten waren in deze.
Het blijkt dat tussen zaterdagavond 4 september omstreeks 19.00 uur en zondagochtend 00.45 uur uit het privé-gedeelte van het pand van de fam. H. een bedrag van ƒ 8000,- is weggenomen door onbekenden.
Direct na ontdekking belt de fam. H. de Meldkamer Drenthe (…) met deze mededeling.
De surveillance-auto van de politie Coevorden is op dat moment bezig met een automobilist die onder invloed een auto had bestuurd. Deze collega's waren op dat moment dus tijdelijk niet inzetbaar. De Meldkamer Drenthe vindt de zaak kennelijk niet urgent genoeg om van elders een auto naar H. te sturen.
Ongeveer 1 uur later komen de collega's van Coevorden ter plaatse en handelen de zaak voorlopig af.
(…)
Ik geef in dat gesprek met de heer en mevrouw H. aan dat ik erg met hen te doen heb, mede gezien het feit dat zij mij meermalen laten weten, dat de weggenomen ƒ 8000,- voor hen wel eens de financiële nekslag zou kunnen betekenen.
(…)
Het vervolgonderzoek naar deze zaak heeft niet geleid tot voldoende indicaties om tot aanhouding(en) over te gaan. De resultaten van het onderzoek zijn besproken met de officier van justitie en deze was hetzelfde oordeel toegedaan. Gezien het gegeven dat het strafbare feit vermoedelijk heeft plaatsgevonden tussen 19.00 uur zaterdag 4 september en 00.45 uur zondag 5 september, en de tip van H. niet tot opsporingsindicaties heeft geleid, heb ik geen reden te vermoeden dat er onderzoekstechnisch fouten of tekortkomingen zijn gemaakt, noch dat door een snellere komst ter plaatse van de politie na zondag 00.45 uur meer resultaat was bereikt."
8. De secretaris van de Klachtencommissie Politie Drenthe zond de burgemeester van Coevorden bij brief van 4 januari 2000 het advies van de commissie met betrekking tot de afdoening van verzoekers klacht. Dit advies hield onder meer in:
"3. Formulering van de klacht.
Aan de hand van de stukken en het onderzoek op de zitting heeft de commissie de klacht als volgt geformuleerd:
• De politie is bij het onderzoek naar een diefstal bij klager niet krachtdadig opgetreden en heeft in eerste instantie niets gedaan met de door hem doorgegeven tip.
4. Behandeling van de klacht ter zitting
(…)
4.1 De heren K. en L. hebben - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
De voorzitter geeft aan dat de heer en mevrouw H. de politie een gebrek aan daadkracht verwijten in verband met een diefstal op 4 september j.l. van een bedrag van ƒ 8000,-. Het gaat over het feit dat er niet direct iets is gedaan met een tip die de heer H. heeft doorgegeven.
De heer K.: De heer en mevrouw H. zijn niet tevreden over het optreden van de politie in zijn totaliteit. Ik heb het aan de heer H. uitgelegd en had het idee dat hij daarover tevreden was. Hij was het niet eens met het feit dat de politie naar aanleiding van zijn tip niet direct bij hem kwam. Ik heb daarvoor mijn excuus aangeboden en de heer H. heeft dat aanvaard. Ik verbaas mij daarom hogelijk over de klacht.
De voorzitter geeft aan dat de heer L. tegen de heer H. gezegd zou hebben dat de zaak voor 98 procent rond was.
De heer L. reageert: Dat is een interpretatie van de heer H. Ik heb uitgebreid de aangifte van mevrouw H. opgenomen, Ik begreep hoe gevoelig de hele zaak lag. Het kenteken van de auto, dat door de tipgever was genoemd is nagetrokken. Vervolgens is onderzocht met wie de eigenaar van die auto contacten onderhield, omdat hij zelf niet aan het opgegeven signalement voldeed. Een persoon met wie hij wel omging en die mogelijk wel meer voldeed aan het opgegeven signalement, bleek ook antecedenten te hebben. Helaas was er van hem geen foto beschikbaar. Ik heb gebeld en uitgelegd hoe de zaak was uitgezocht. Ik heb gezegd dat het zeker voor 95 procent zeker was wie die avond in de zaak van H. was geweest, maar dat er geen foto van hem aanwezig was. Als er wel een foto was moest die persoon door de familie H. ook nog worden herkend. Het feit, dat die persoon mogelijk in de zaak was geweest zegt echter nog niets over het feit of hij die diefstal heeft gepleegd. Als echter bekend was geworden dat hij in de zaak was geweest had er een vervolgonderzoek ingesteld kunnen worden. In het gesprek was de heer H. tevreden over de uitleg. Ik wist dat men er emotioneel zwaar bij betrokken was. Al het kasgeld was weg. Ik heb daarom nog met het bureau slachtofferhulp gebeld. Ook tijdens de aangifte was mevrouw H. emotioneel. Ik heb haar zoveel mogelijk verteld wat ik kon doen. Ik vond dat zij daar recht op had.
De heer K.: Daarna is door collega Hu. een onderzoek ingesteld. De heer H. wilde niet zeggen wie de tipgever was Toen de heer Hu. toch had uitgezocht wie de tipgever was zei de barhouder dat hij van de heer H. had begrepen dat het om een overval met geweld ging. Van die barhouder kregen wij niet meer informatie. Hij wilde verder ook nergens mee te maken hebben. Op een vraag van de voorzitter of er inmiddels nog meer informatie over die zaak is, antwoordt de heer L.: Niets, op dit moment is de persoon van de auto niet in verband te brengen met de diefstal bij de familie H.
Er is zelfs nog geen indicatie op grond waarvan je kunt aantonen dat hij in de zaak van de familie H. is geweest. Hiervoor is de tip te summier.
Op een vraag van de voorzitter of er een verbindende factor is tussen de verschillende feiten die de familie H. zijn overkomen, antwoordt de heer K.: Er is geen lijn. Het waren op zichzelf staande zaken. Ook elders in Coevorden waren brandjes gesticht. Wij hebben wel goed en zorgvuldig onderzoek daar naar gedaan, maar wij hebben helaas geen dader kunnen achterhalen. Ik heb begrip voor het gevoel van de familie H. dat zij denken dat zij hen altijd moeten hebben en dat de politie ook nog niets oplost. Het feit dat men een bedrag van ƒ 8000,- kwijt was, was voor hen de nekslag. Daar draaide alles om. Dat de tip enige tijd is blijven liggen had opsporingstechnisch gezien geen enkele invloed. In het kader van de bejegening was de boosheid van de heer H. echter alleszins begrijpelijk. De meldkamer had beloofd dat er politie zou komen en die kwam niet. De oorzaak hiervan was dat er op het moment dat de tip door de heer H. was doorgegeven er een melding binnenkwam dat er een dode op een fietspad was aangetroffen. Direct daarna was er een aanrijding met gewonden. Hierdoor is er niet meer aan de tip gedacht. Het betreft hier geen structureel probleem. Dit was een toevallige samenloop van omstandigheden. (Een commissielid; N.o.) vraagt of er nog bezwaar gemaakt kan worden tegen de standaardbrief waaruit blijkt dat het onderzoek is gestaakt. De heer L. zegt dat er over deze zaak overleg is geweest met iemand van het parket van de officier van justitie. Van die kant was gezegd, dat al zou de man van een foto herkend zijn, dat er dan nog geen toestemming voor diens aanhouding gegeven was. Omdat de brief formeel geen sepotbeslissing van de officier is kan men hiertegen geen bezwaar maken bij het gerechtshof.
Op een vraag van de voorzitter of het onderzoek wordt heropend als er informatie komt over iemand die mogelijk iets met de diefstal heeft te maken, antwoordt de heer L. dat dit inderdaad gebeurt en dat dit de standaardprocedure is. De heer K.: Als de dossiers worden opgelegd, hebben wij de beschikking over een ondersteunende dienst 'case-screening' die bij een onderzoek met een verdachte op zoek gaat naar zaken, die mogelijk ook door die verdachte zijn gepleegd. Op zo'n moment zal het onderzoek opnieuw worden opgepakt. (Een commissielid; N.o.) constateert dat het onderzoek of een bepaalde zaak mogelijk door een bepaalde verdachte is gepleegd dus niet afhankelijk is van de eigen herinnering van de individuele politieagent.
De heer L. geeft aan dat hij denkt dat de verzekering niet uitkeert omdat er geen braaksporen zijn. De heer K. zegt dat de heer H. ook tegen hem gezegd heeft dat hij daar bang voor is.
4.2 De heer H. heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
De voorzitter legt uit dat de commissie alleen haar oordeel geeft over het punt van bejegening en niet over het toekennen van schade en geeft aan dat de klacht betreft het niet daadkrachtig optreden van de politie en met name dat er niets is gedaan met zijn tip.
De heer H.: Op de dag zelf kon ik mijn tip niet eens kwijt. Achteraf heb ik met de heer L. gesproken. Ik vroeg toen of die persoon mogelijk uit Gramsbergen kwam, omdat ik dan een idee had wie er achter zou zitten. De heer L. zei echter dat de eigenaar van de auto uit Emmen kwam. Ik was die nacht al ontstemd. Mijn vrouw heeft de meldkamer gebeld en gezegd dat er een insluiping was geweest. Zij kreeg toen te horen dat er geen mankracht was. De volgende dag moest er maar aangifte worden gedaan. Ik heb weer gebeld omdat ik kwaad was. Ik heb toen contact gehad met beide politiemensen uit Coevorden. Zij waren bezig met een alcoholcontrole en dat kon nog wel een uur duren en zeiden dat hun komst daarna niet erg zinvol was. Ik ben van mening dat een overval een hogere prioriteit moet hebben dan een alcoholcontrole. Op een vraag van de voorzitter zegt de heer H: Het was geen overval maar een beroving. Iemand is onrechtmatig binnengelaten door een ander, dus insluiping. Ik heb ook al eerder contact gehad met de heer K. van de politie in Coevorden. Dit was in verband met een brandstichting. Er werd toen geklaagd over te weinig mensen. Ik heb toen gezegd dat ik een klacht zou indienen. Het is een onveilige situatie als er geen politie is als je ze nodig hebt.
Ik heb tegen de politiemensen van Coevorden gezegd dat zij toch maar wel moesten komen. Ik heb nog gezegd: Ik hoop dat ik de daders niet vind, anders wordt het heel erg druk voor jullie. Wij zijn een kleine onderneming. Een bedrag van ƒ 8000,- is voor ons niet niets. De politie heeft 's nachts te weinig mensen om daadkrachtig op te kunnen treden.
Toen de politie weer wegging werd er gezegd, dat wij overal van af moesten blijven totdat de technische recherche was geweest. Dit betrof de kast en de sleutels. Ik heb toen enkele collega's van mij geïnformeerd wat er was gebeurd. De volgende dag werd ik gebeld door een collega dat hij iemand in zijn zaak had gehad die voldeed aan de omschrijving en die geld als water bleek te hebben. Ik heb toen gebeld en doorgegeven dat ik een tip had waar de politie iets mee kon. Even later kwam er een technisch rechercheur die zocht naar sporen. Ik gaf hem de tip. Hij zei dat hij daar niets mee kon, maar dat dit iets was voor de plaatselijke politie. Ik heb toen de meldkamer gebeld dat dit toch een serieuze tip was. Toen de technisch rechercheur een sleutel wilde pakken zei ik: 'Blijf af.' De politie had mij immers verteld dat die sleutel niet aangeraakt mocht worden. Hij zei dat de plaatselijke politie geen verstand had van dat soort zaken. Op een sleutel komen meestal geen vingerafdrukken voor. Later heb ik weer gebeld wanneer men kwam in verband met mijn tip. Er werd gezegd dat het een tijdje kon duren. Die middag rond vier uur heb ik weer gebeld en ik was kwaad. De heer K. vertelde mij toen dat men het vergeten was en bood daarvoor zijn excuses aan. Ik dacht dat het vervolgens goed kwam, maar neen. Alles ging fout, tot aan slachtofferhulp toe. Ik zei toen tegen mijn vrouw dat ik voor de aangifte niet naar de politie ging anders zou er een laaiende ruzie ontstaan. Mijn vrouw heeft toen aangifte gedaan. De heer L. heeft haar goed ontvangen. Hij zei dat hij slachtofferhulp bij ons zou laten komen. In een later contact dat ik met de heer L. had, gaf ik hem aan dat er nog steeds niemand van het bureau slachtofferhulp was geweest. Hij zei: Dat kan niet, ik heb het in het bakje gegooid. Ik kon de tip niet kwijt. Zondag ben ik bij de commissaris geweest. Die heeft de tip opgeschreven. De heer L. zei de volgende dag: 'ik heb ook een kenteken, weet u daar iets van?' Mijn vrouw heeft het hem toen uitgelegd. Het gaat niet alleen om een klacht in verband met de tip. Het gaat om het hele gebeuren. Reeds eerder bij brandstichtingen gaf de heer K. aan dat hij er zeker van was dat enkele van mijn collega's wisten wie er achter die brandstichtingen zat. Hierover heb ik ruzie gehad met de heer K. Ook nu weer wilde hij weten wie de tipgever was. Ik heb dit geweigerd te zeggen in verband met de privacy van de tipgever. Later heeft mijn collega wel aangegeven dat hij de tipgever was. Eén van de jongens, die die avond in zijn zaak waren geweest, voldeed aan mijn beschrijving en zij smeten met geld. De heer K. vertelde mij dat de politie dit wel had nagetrokken. De eigenaar van de auto voldeed echter niet aan het door mij opgegeven signalement. Ik vroeg nog of hij er niet als bijzitter bij had kunnen zitten. Ik heb mijn schoonvader, die als burgemeester ook hoofd van de politie is, gevraagd wat hij met zulke gevallen deed. Door een collega commissaris is de heer P. toen gevraagd of er niet iets mee kon gebeuren. De heer P. heeft aan die collega gezegd, dat hij had gehoord dat wij, door die diefstal van ƒ 8000,- bijna failliet waren. (Een commissielid; N.o.) geeft aan dat de heer K. de maandag na de diefstal nog een keer bij klager is geweest, dat hij heeft uitgelegd, waarom de tip is blijven liggen en dat hij daarvoor nogmaals zijn excuses heeft gemaakt. De heer H. antwoordt dat hij daar begrip voor heeft, maar dat hij de excuses niet heeft aanvaard. Hij heeft gezegd: 'Maar wat moeten we? Mensen maken fouten. De ƒ 8000,- is nog steeds weg.' (Een commissielid; N.o.) vraagt wat de heer H. nu nog van de commissie verwacht. Stel dat de commissie adviseert om excuus voor het gebeuren te maken; dat is hetzelfde wat de heer K. al heeft gedaan.
De heer H. geeft aan dat zeker een orgaan als de politie haar afspraken moet nakomen. Hij heeft in het eerste gesprek met de heer K. gezegd, dat er in Coevorden een enorme rancune tegen de politie is. Men zegt dat de politie niets doet. Laat de politie maar aantonen dat er wel iets gebeurt. Mijn bedoeling met de klacht is te bereiken dat de politie daadkrachtiger zal optreden. Ik vind het niet professioneel dat de politie zelf zegt dat zij te weinig mankracht heeft. Als ik in mijn werk plotseling word geconfronteerd met 200 bezoekers, kan ik wel zeggen, dat het een uur duurt voordat men geholpen wordt. Als er met mij echter wordt afgesproken dat de volgende zaterdag er 200 personen komen eten, dan kan ik dit niet zeggen. Ik moet er dan maar voor zorgen dat ik voldoende personeel heb. Ik vind dat hetzelfde voor de politie moet gelden. Zij moet haar afspraken nakomen en dan niet klagen over te weinig personeel. De voorzitter constateert dat de heer H. de door de politie aan hem bevestigde gebrek aan mankracht door de commissie bevestigd wil zien. De heer H.: 'Mede.' Als er in een weekeinde een nieuwe opening van bar Lord Nelson, een zomerfeest in Gramsbergen waar heel Coevorden naar toe is en waar veel gedronken wordt en een feest in Nieuw Amsterdam is, dan weet je dat het een druk weekend is. Kan er dan niet een extra wagen tijdens de nachtelijke uren gepland worden? Ik wil 's nachts als ik word beroofd, niet horen dat er geen personeel is. Ik belde op donderdag de 14e september met de heer L. Deze zei in verband met mijn tip: Zoek maar niet verder. Ik weet voor 98 procent zeker wie het geweest is. Ik zei: 'Dat is mooi.' Hij zei: 'Toch is het niet mooi, want wij hebben geen foto van die man. Ik ben er voor 100 procent zeker van dat je hem zou herkennen.' Prompt daarop krijg ik een brief uit Hoogeveen dat de zaak is opgelegd.
Op een vraag van de voorzitter of het genoemde percentage ook betrekking kan hebben op het kenteken antwoordt de heer H.: Neen, het was 98 procent zeker dat zij het geweest zijn. (Een commissielid; N.o.) vraagt of er geen misverstand geweest kan zijn. De heer L. heeft gezegd, dat bedoeld is dat te zeggen dat hij er zeker van was wie er in de zaak waren geweest. Wie het geld echter heeft gestolen is een ander verhaal. De heer H. zegt, dat de vermoedelijke daders met z'n tweeën waren. Een jongen in het bedrijf wilde het privé-gedeelte in. Later kwam hij uit het privé-gedeelte en ik vertrouwde dat niet. Daarom had ik ook een goede omschrijving. Ik heb alles gecheckt. Alles was op slot. De achterdeur moet openblijven in verband met de veiligheid. In het korte tijdsbestek dat die jongen daar was kon hij nooit de diefstal hebben gepleegd. Hij heeft volgens ons een ander binnengelaten.
De voorzitter geeft aan dat daarmee niet gezegd is dat die mensen dan de verdachten zijn.
De heer H. vindt het duidelijk dat die persoon iemand heeft binnengelaten. Ook de heer L. heeft gezegd dat het om professionele mensen ging. Men heeft geweten waar het meeste geld lag. De heer L. heeft gezegd: Ze komen uit Emmen, de tip klopt niet.
De voorzitter legt uit dat de zaak mogelijk weer wordt opgepakt als deze in verband wordt gebracht met soortgelijke feiten of als er tips komen van horecaondernemers. De heer H. zegt dat hij niet het soort bedrijf heeft dat contacten met criminelen heeft. Hij heeft ook aan de heer K. gezegd, dat zijn collega's tegen hem hebben gezegd: 'Je kunt wel bellen maar ze doen er toch niets aan.' Zo ook met de jeugd die op straat drank drinkt, hetgeen is verboden bij APV. Als de politie er komt gaat men demonstratief drinken. De politie vraagt dan vriendelijk om daar mee te stoppen, maar ze doet niets.
5. Bevindingen en overwegingen.
De commissie is van mening dat de klacht van de heer H. in zijn algemeenheid over het gebrek aan daadkracht van de politie van zo algemene orde is dat deze niet door de commissie kan worden behandeld. De klachtenregeling politie Drenthe geeft aan dat het dient te gaan over bepaalde gedragingen. De commissie beperkt zich dan ook met betrekking tot de klacht over concrete feiten. De commissie constateert dat de kern van de klacht is, dat de politie niet adequaat heeft gereageerd op de tip, die door klager telefonisch is doorgegeven en op grond waarvan was toegezegd dat de politie contact met klager hierover zou opnemen. De commissie is het met klager eens dat klager en diens echtgenote, geëmotioneerd als zij waren door de diefstal, waarbij veel geld was ontvreemd, in ieder geval een daadkrachtige aanpak van de politie mochten verwachten. Het komt de commissie aannemelijk voor dat de opmerking van klager over de hogere prioriteit die aan de behandeling van de hem overkomen diefstal zou moeten worden gegeven ten opzichte van een 'alcoholcontrole' op een mogelijk misverstand berust. Op het bewuste moment was een bestuurder die met te veel alcoholhoudende drank reed, aangehouden en mee naar het bureau genomen. Op zo'n moment heeft de snelle afhandeling van die zaak, waarbij de verdachte zodra mogelijk weer in vrijheid moet worden gesteld, prioriteit. Het niet direct komen van de politiemensen uit Coevorden had dus niet te maken met een alcoholcontrole maar met een aangehouden verdachte. De commissie constateert dat aan de belofte van de politie dat zij contact met klager zou opnemen in verband met de door hem gegeven tip niet, althans niet tijdig, is voldaan. De politie heeft klager tussentijds ook niet telefonisch bericht dat het contact later zou worden opgenomen in verband met omstandigheden. De commissie heeft begrepen dat de heer K. aan klager heeft uitgelegd dat de telefonische melding over de tip van klager vergeten was in verband met een melding dat er een dode man op straat was aangetroffen en het feit dat even later er een aanrijding met letsel moest worden afgehandeld, en dat de heer K. daarvoor zijn excuses heeft aangeboden. De commissie is het eens met het standpunt van de heer K., dat het niet - tijdig - reageren op de tip van de heer H., hoewel verklaarbaar, uit oogpunt van bejegening niet correct is geweest. In zoverre oordeelt de commissie de klacht dan ook gegrond.
6. Conclusie:
De klacht, voor zover het betreft het feit, dat de politie niet adequaat heeft gereageerd op de door klager gemelde tip, is gegrond."
9. De burgemeester van Coevorden deelde verzoekers bij brief van 26 januari 2000 onder meer het volgende mee.
"Naar aanleiding van uw bovengenoemde brief waarin u een klacht uit over het optreden van de politie en een schadeclaim indient, bericht ik u het volgende.
Overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling Politie Drenthe heb ik advies gevraagd aan de klachtencommissie. Deze commissie is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat uw klacht, voor zover het betreft het feit dat de politie niet adequaat heeft gereageerd op de door u gemelde tip, gegrond is.
Te uwer informatie doe ik u hierbij een afschrift van het advies van de klachtencommissie toekomen. De conclusie van de commissie deel ik volledig.
De door u ingediende schadeclaim zal worden afgewikkeld door de korpschef van de politie Drenthe. Hieromtrent zult u door hem nader worden geïnformeerd."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht en is voorts te lezen onder FEITEN.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Drenthe
De beheerder van het regionale politiekorps Drenthe deelde in reactie op de klacht bij brief van 8 juni 2000 onder meer het volgende mee:
"Hierbij treft u mijn reactie aan op de klacht van de heer en mevrouw H., thans wonende te Drachten. Mijn standpunt wordt gedeeld door de hoofdofficier van justitie te Assen.
De klacht dat het regionale politiekorps Drenthe niet onmiddellijk ter plaatse is gekomen nadat klagers de diefstal uit hun toenmalige restaurant in Coevorden hadden gemeld, is mijn inziens ongegrond. Zoals uit bijgevoegde mutaties uit dagrapporten van de politie blijkt heeft de politie de status 'prioriteit 2' aan de melding gegeven in verband met 'onvoldoende opsporingsindicatie.' De diefstal had mogelijk plaatsgevonden tussen 4 september 1999, omstreeks 19.00 en 5 september 1999, om 00.45 uur. Van een mogelijke heterdaadsituatie was derhalve geen sprake meer. Prioriteit 2 betekent dat een medewerker van de meldkamer de politie vraagt ter plaatse te gaan als deze op dat moment daartoe de mogelijkheid heeft. Door een medewerker van de meldkamer is aan de familie H. uitgelegd dat en waarom het enige tijd zou duren, voordat de politie zou komen. Deze was op het moment van de melding bezig met een verdachte, die ter zake overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 was aangehouden. Nadat de politie met die verdachte klaar was, is zij naar de familie H. gegaan. Gelet op de situatie ben ik van mening dat aan de melding terecht de status van prioriteit 2 is gegeven en er geen omstandigheden waren die het noodzakelijk maakten dat de politie onmiddellijk ter plaatse behoefde te komen.
De familie H. klaagt tevens over het feit, dat de burgemeester van Coevorden zich slechts op één onderdeel van de klacht heeft uitgesproken. Ook deze klacht is mijns inziens ongegrond. Feitelijk klaagt men over de zeer geringe hulp van de politie bij een groot aantal nare gebeurtenissen in de daaraan voorafgaande drieëneenhalf jaar en met name over het gebrek aan daadkracht naar aanleiding van de diefstal van 4 september 1999. Dit blijkt ook uit hun brief van 22 februari 2000 aan de Nationale ombudsman, waarin de heer en mevrouw H. onder 1. vermelden, dat hun klacht niet een bepaalde persoon betreft of een bepaald incident, doch het onprofessioneel optreden/bejegenen van het politiekorps in het algemeen.
Artikel 1 lid 1 van de destijds geldende klachtenregeling is in dit verband duidelijk:
'leder kan een klacht indienen over de wijze waarop een ambtenaar van politie in de regio Drenthe zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon heeft gedragen.'
De door klagers geformuleerde klacht kon op grond van de regeling niet worden behandeld. De klachtencommissie heeft daarom terecht een klachtformulering gebezigd, die wel binnen de regeling viel. Dat de klachtformulering de kern van de klacht betrof bleek de commissie ook uit een mutatie uit het dagrapport van 5 september 1999, 16.59 uur, waarin rapporteur K. vermeldt dat de heer H. zeer ontstemd was over het feit dat hij nog geen bericht had gehad op zijn tip die ochtend omstreeks 08.30 uur. Ook heeft de heer H. tegenover de commissie niet aangegeven dat hij het niet eens was met de klachtformulering, zoals die ter zitting door de voorzitter van de commissie is uitgelegd. De burgemeester van Coevorden heeft namens mij dan ook terecht het standpunt van de commissie gevolgd.
Ten slotte heeft de burgemeester van Coevorden in zijn bericht van afdoening van de klacht terecht vermeld dat de door klagers ingediende schadeclaim zal worden afgewikkeld door de korpschef. Dit in verband met het gestelde in artikel 6 lid 4 van voormelde klachtenregeling:' De commissie doet geen uitspraken over de schadevergoedingen."
Achtergrond
1. Klachtenregeling politie Drenthe:
1.1. De Klachtenregeling van de politie Drenthe, in werking getreden op 1 april 1994, is inmiddels vervangen door de nieuwe Klachtenregeling van de politie Drenthe, die in werking is getreden op 26 januari 2000. In de klachtenregeling van 1994 en het daarbij behorende mandaatbesluit van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe wordt de afdoening van klachten gemandateerd aan de burgemeester van de gemeente waar de politiegedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden. Deze klacht is behandeld en afgedaan op grond van de regeling die in werking is getreden in 1994.
1.2. Artikel 1, eerste lid, van de regeling die in 1994 in werking is getreden:
"Ieder kan een klacht indienen over de wijze waarop een ambtenaar van politie in de regio Drenthe zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon heeft gedragen."
2. Wetboek van Strafvordering
Artikel 27, eerste lid:
"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de ogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.