2001/225

Rapport

Verzoeker klaagt over de lange duur van de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) van zijn bezwaarschrift van 9 februari 1998, nadat de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, bij uitspraak van 20 oktober 2000 het beroep, voor zover gericht tegen de weigering hem een vergunning tot verblijf te verlenen, gegrond had verklaard en daarbij de Staatssecretaris van Justitie had opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Beoordeling

1. Verzoeker, afkomstig uit Centraal Irak, diende op 9 februari 1998 een bezwaarschrift in tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 12 juni 1997 om toelating als vluchteling. Op 16 december 1998 stelde verzoeker beroep in bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Bij beschikking van 15 januari 1999 verklaarde de Staatssecretaris van Justitie verzoekers bezwaar ongegrond.

2. Bij uitspraak van 20 oktober 2000, verzonden op 7 november 2000, verklaarde de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond voor zover het was gericht tegen de weigering hem een vergunning tot verblijf te verlenen op grond van klemmende redenen van humanitaire aard wegens het ontbreken van een vestigingsalternatief in Noord Irak. De rechtbank bepaalde verder onder meer dat de Staatssecretaris van Justitie een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift diende te nemen met inachtneming van de uitspraak.

3. Verzoekers gemachtigde diende bij brief van 5 januari 2001 een klacht in bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) wegens het uitblijven van een beslissing. Op 8 januari 2001 deelde de IND verzoekers gemachtigde telefonisch mee dat in de zaak van verzoeker met het nemen van een beslissing werd gewacht op het nieuwe beleid van de Staatssecretaris van Justitie ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Centraal Irak. Daarop diende verzoeker bij brief van 27 januari 2001 een klacht in over de lange duur van de behandeling van zijn bezwaarschrift.

4. In haar reactie van 4 april 2001 op de klacht gaf de Staatssecretaris van Justitie aan dat geen nieuwe beslissing kon worden genomen op verzoekers bezwaarschrift, omdat werd gewacht op nieuwe informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken over een mogelijk vestigingsalternatief voor asielzoekers van Arabische origine afkomstig uit Centraal Irak. Volgens de Staatssecretaris kon, nu de rechtbank van oordeel was dat de beslissing wat betreft het niet inwilligen van verzoekers aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf op het punt van genoemd vestigingsalternatief onvoldoende was gemotiveerd, zonder deze informatie geen beslissing worden genomen. De Staatssecretaris zegde toe dat binnen vier weken nadat dit standpunt bekend zou zijn, een beslissing zou worden genomen.

Op dat moment, bijna vijf maanden na verzending van de uitspraak van de rechtbank, was derhalve nog geen beslissing genomen, en kon de Staatssecretaris bovendien niet aangeven op welke termijn zij verwachtte een beleidsstandpunt te kunnen bekendmaken.

5. In deze zaak is het volgende van belang. Bij haar uitspraak van 20 oktober 2000 heeft de rechtbank geen termijn gesteld, waarbinnen opnieuw moest worden beslist. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) noemt geen termijn waarbinnen na de uitspraak opnieuw moet worden beslist, maar op grond van de wetgeschiedenis is aannemelijk dat die termijn in het algemeen zeker niet langer zal behoren te zijn dan voor de eerste beslissing op het bezwaar geldt. Zo mogelijk moet sneller worden beslist (aldus MvT, Kamerstukken II, 22495, nr.3, p.146). Derhalve had de Staatssecretaris van Justitie na verzending op 7 november 2000 van de uitspraak van 20 oktober 2000 uiterlijk binnen de termijnen van artikel 7:10 Awb opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen.

Voor zover de Staatssecretaris van mening was dat de informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken waarop zij wachtte, en het door haar op basis van die informatie te vormen beleid met betrekking tot de veiligheidssituatie in Noord Irak en de mogelijkheden voor asielzoekers uit bepaalde bevolkingsgroepen tot eventuele terugkeer naar Irak, van belang was voor de te nemen beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker, bijvoorbeeld omdat op grond daarvan kon worden vastgesteld of hij zich eventueel zou kunnen vestigen in Noord Irak, dan had verzoeker moeten worden verzocht om instemming met uitstel van de beslissing, onder vermelding van de redenen voor dat uitstel. Nu dit niet is gebeurd, en de Staatssecretaris ten tijde van haar reactie van 4 april 2001 op de klacht, bijna vijf maanden na verzending van rechterlijke uitspraak, nog geen beslissing op het bezwaarschrift heeft genomen, is bepaald onjuist gehandeld.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Onderzoek

1. Op 30 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Delft met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).

2. Op 7 februari 2001 legde een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman de klacht telefonisch voor aan de IND met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. De IND deelde op 13 februari 2001 mee dat alvorens een nieuwe beslissing kon worden genomen, het beleidsstandpunt van de Staatssecretaris van Justitie ten aanzien van asielzoekers van Arabische origine afkomstig uit Centraal Irak diende te worden afgewacht. De IND gaf aan dat naar verwachting dit beleidsstandpunt binnen twee à drie maanden bekend zou worden gemaakt. De IND zegde toe dat na bekendmaking binnen vier weken een nieuwe beslissing zou worden genomen op het bezwaarschrift.

3. Naar aanleiding daarvan werd het onderzoek naar de gedraging van de IND, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, schriftelijk voortgezet.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werd de Staatssecretaris een aantal vragen voorgelegd.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Staatssecretaris van Justitie en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker, afkomstig uit Centraal Irak, diende op 9 februari 1998 een bezwaarschrift in tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 12 juni 1997 om toelating als vluchteling. Op 16 december 1998 stelde verzoeker beroep in bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaarschrift. Bij beschikking van 15 januari 1999 verklaarde de Staatssecretaris van Justitie verzoekers bezwaar ongegrond.

2. Bij uitspraak van 20 oktober 2000, verzonden op 7 november 2000, verklaarde de rechtbank het beroep van verzoeker gegrond voor zover het was gericht tegen de weigering hem een vergunning tot verblijf te verlenen op grond van klemmende redenen van humanitaire aard wegens het ontbreken van een vestigingsalternatief in Noord Irak. De rechtbank bepaalde verder onder meer dat de Staatssecretaris van Justitie een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift diende te nemen met inachtneming van de uitspraak.

3. Verzoekers gemachtigde diende bij brief van 5 januari 2001 een klacht in bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) wegens het uitblijven van een beslissing. Op 8 januari 2001 deelde de IND verzoekers gemachtigde telefonisch mee dat in de zaak van verzoeker met het nemen van een beslissing werd gewacht op het nieuwe beleid van de Staatssecretaris van Justitie ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Centraal Irak.

4. Op 13 februari 2001 deelde de IND naar aanleiding van een interventie door de Nationale ombudsman mee nog in afwachting te zijn van het beleidsstandpunt van de Staatssecretaris van Justitie.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

In reactie op de klacht en op de bij de opening van het onderzoek gestelde vragen deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 4 april 2001 onder meer het volgende mee:

"1. Wat is er gebeurd tussen 7 november 2000, de datum van verzending van de uitspraak van de rechtbank, en heden?

Ik kan u mededelen dat de uitspraak van de rechter in het dossier is gevoegd. De rechtbank heeft het beroep, voorzover dit gericht is tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet ontvankelijk verklaard. Daarnaast wordt het beroep, voorzover gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de weigering een vergunning tot verblijf te verlenen, gegrond verklaard. Voorts wordt het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

Het beroep is, wat betreft de niet inwilliging van de vergunning tot verblijf gegrond verklaard, omdat in de bestreden beschikking het vestigingsalternatief dat betrokkene in Noord Irak zou hebben onvoldoende onderbouwd was. Omdat er gewacht wordt op nadere informatie, wat betreft het vestigingsalternatief voor mensen van Arabische origine afkomstig uit Centraal Irak, kan er geen nieuwe beslissing worden genomen op het bezwaarschrift van 9 februari 1998.

Op 5 januari 2001 heeft de gemachtigde van (verzoeker; N.o.), een brief geschreven naar de IND met het verzoek de uitspraak van de rechter te volgen en te beoordelen of betrokkene in aanmerking kan komen voor een vergunning tot verblijf op grond van het

zogenaamde driejarenbeleid zoals neergelegd in hoofdstuk A4.6.22 van de Vreemdelingencirculaire 1994. Bij beschikking van 24 januari 2001 is de aanvraag voor deze vergunning niet ingewilligd, omdat betrokkene niet aan alle voorwaarden voldeed. Er was sprake van een contra-indicatie.

2. Zijn er tussenberichten gestuurd aan verzoeker ? Zo ja, wanneer ? Zo nee, waarom niet ?

Naar aanleiding van de brief van de gemachtigde van 5 januari 2001 is er op 8 januari 2001 telefonisch contact geweest met haar. Er is medegedeeld dat er geen nieuwe beslissing kon worden genomen op het bezwaarschrift van 9 februari 1998 in afwachting van een nadere beleidslijn in verband met het vestigingsalternatief van betrokkene. Deze nadere beleidslijn dient op basis van informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken te worden vastgesteld. Deze informatie is gevraagd maar tot op heden nog niet ontvangen. De gemachtigde heeft verzocht in elk geval de aanvraag om een vergunning tot verblijf op grond van het zogenaamde driejarenbeleid af te handelen. De beschikking in verband met deze aanvraag is op 24 januari 2001 verzonden. Er zijn geen tussenberichten aan betrokkene zelf gestuurd. Er is informatie via zijn gemachtigde gegeven.

3. Hebt u inmiddels een standpunt bepaald ten aanzien van asielzoekers van Arabische origine afkomstig uit Centraal Irak ? Zo nee, kunt u aangeven wanneer dit het geval zal zijn?

Nee, er is nog geen standpunt bepaald over dit onderwerp. Ik kan u niet mededelen wanneer dit standpunt wel zal zijn ingenomen.

4. Wanneer verwacht u een beslissing te kunnen nemen?

Omdat het niet bekend is wanneer het standpunt ten aanzien van mensen van Arabische origine uit Centraal Irak bekend zal zijn, kan ik u niet mededelen wanneer ik een beslissing zal nemen. Ik kan u wel toezeggen dat ik binnen vier weken, nadat dit standpunt bekend is, een beslissing zal nemen in de zaak van klager.

Omdat er geen nieuwe beslissing kan worden genomen op het bezwaarschrift van 9 februari 1998 binnen een redelijke termijn en het evenmin duidelijk is wanneer deze

beslissing wel kan worden genomen, acht ik de klacht gegrond. Ik kan echter geen maatregel of actie ten behoeve van verzoeker nemen."

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Lange behandelingsduur van bezwaarschrift nadat rechtbank het beroep gegrond had verklaard en daarbij de staatssecretaris had opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van uitspraak.

Oordeel:

Gegrond